32 500 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2011

Nr. 138 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 januari 2011

Hierbij zend ik u de financiële jaarcijfers voor de sectoren primair en voortgezet onderwijs: bijlage 1 bevat de gegevens voor het primair onderwijs en bijlage 2 die voor het voortgezet onderwijs.

De jaarrekeningen van de schoolbesturen zijn door DUO ontvangen en verwerkt tot financiële totaaloverzichten per sector. De cijfers zijn vanaf heden openbaar en worden door DUO desgevraagd verstrekt aan eenieder die er om vraagt.

De onderhavige gegevens zijn een samenvatting van de jaarrekeningen zoals die na accountantscontrole door de schoolbesturen zijn aangeleverd. Door DUO worden een aantal financieel-technische consistentiechecks op de rekeningcijfers uitgevoerd. Specifieke beoordeling door de Inspectie van het Onderwijs vindt plaats voor een aantal schoolbesturen in het kader van het vervolgonderzoek naar aanleiding van het rapport van de Commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen (Don), en – als daar aanleiding toe is – in het kader van het reguliere risicogerichte toezicht.

Voor het samenstellen van de sectoroverzichten worden de verslagen van besturen die in meer onderwijssectoren werkzaam zijn toegewezen aan de sector waarin hun zwaartepunt ligt. Daardoor – en door stichting, opheffing, fusie en overdracht van besturen en scholen – kan het aantal besturen en de omvang en samenstelling van het tot een sector gerekende onderwijs van jaar tot jaar enigszins verschillen. Daarom kan een verandering van jaar op jaar van een cijfer naast de ontwikkeling in de sector ook een samenstellingseffect bevatten: het gemiddelde of totaal van de sector verandert dan ook doordat de sector van samenstelling verandert.

Besturen in het primair onderwijs hebben over 2006 voor het eerst een financieel jaarverslag ingediend. Van vóór 2006 zijn daarom geen gegevens over resultaat en vermogen beschikbaar. In het primair onderwijs is in 2009 voor het eerst sprake van een licht negatief resultaat. Het eigen vermogen van de sector is gezakt. In 2009 is € 125 miljoen geïnvesteerd in materiële vaste activa (bijvoorbeeld digitale schoolborden, schoolmeubels en lesmethoden). In de afgelopen vier jaar is de omvang van de materiële vaste activa gestegen van € 833 miljoen naar € 1 189 miljoen. De conclusie is dat het primair onderwijs meer investeert. Als rekening wordt gehouden met het geld dat nodig om de schulden te betalen en het geld dat nodig is om in de toekomst vervangingsinvesteringen te kunnen doen, wordt duidelijk dat de financiële buffer daalt. Landelijk gezien ligt de buffer nog steeds boven de waarde waarmee de Commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen rekent, maar het is zichtbaar dat het PO-onderwijsveld het geld meer en meer inzet voor de kwaliteit van het onderwijs.

Voor het voortgezet onderwijs is opmerkelijk dat in 2009 het saldo van baten en lasten negatief is (– 24 mln.). Dat was eerder alleen het geval in 2003 (– 20 mln.) en 1998 (– 2 mln.). De kapitalisatiefactor laat voor het tweede jaar een daling zien, overigens zonder dat dat ten koste gaat van de gebruikte materiële vaste activa. Dat betekent dat de relatieve afname van het gebruikte kapitaal plaats vindt bij de financiële activa: de scholen beschikken naar verhouding over minder beleggingen, vorderingen en liquide middelen. De toename van de materiële vaste activa is daarnaast gefinancierd met vreemd vermogen (schulden).

De balansgegevens laten zien dat de door VO-schoolbesturen aangehouden financiële middelen daalden van een stabiele ruim 35% van de jaarlijkse baten in de jaren tot en met 2007 naar ca 30% van de baten in 2009. Dat betekent dat de zogenaamde opgepotte middelen relatief zijn afgenomen. De waarde van de materiële vaste activa op de balans steeg in de betreffende periode relatief ten opzichte van de jaarlijkse baten: de schoolbesturen richten het onderwijs dus kapitaalintensiever in. Daarbij zijn gebouwen en terreinen enerzijds en overige materiële vaste activa anderzijds ongeveer in dezelfde mate betrokken, zowel in het niveau als in de toename. Bij overige materiële vaste activa gaat het om apparatuur, inrichting, ICT, leermiddelen, enz.

VO-instellingen doen dus in toenemende mate wat we van hen mogen verwachten: hun geld inzetten voor het onderwijs – in de exploitatie of door te investeren in duurzame onderwijsmiddelen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Bijlage 1 Primair onderwijs

Kapitalisatiefactor

2006

2007

2008

2009

PO totaal

0,47

0,49

0,48

0,46

Definitie Kapitalisatiefactor:

(Totale kapitaal -/- Gebouwen en Terreinen) / (Totale baten +/+ Rentebaten)

Bijlage 2 Voortgezet Onderwijs

Kapitalisatiefactor

2005

2006

2007

2008

2009

VO totaal

0,47

0,47

0,47

0,45

0,42

Definitie Kapitalisatiefactor:

(Totale kapitaal -/- Gebouwen en Terreinen) / (Totale baten +/+ Rentebaten)

Naar boven