De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat Nederland conform de EU-richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen
een doelstelling heeft om per 2020 10% van zijn energie in het vervoer te behalen uit hernieuwbare bronnen;
overwegende, dat zowel de commissie Duurzaamheidsvraagstukken als het Planbureau voor de Leefomgeving vraagtekens heeft geplaatst
bij de duurzaamheid van veel van de eerste generatie biobrandstoffen;
van mening, dat het van groot belang is om alternatieven voor de eerste generatie biobrandstoffen te stimuleren zoals elektrisch
rijden, groen gas, en biobrandstoffen op basis van reststromen;
verzoekt de regering voor de zomer in overleg met de commissie-Corbey te komen met een indeling van beschikbare technologieën
in eerste, tweede en verdere generaties biobrandstoffen, een oordeel te geven over de duurzaamheid en het potentieel van deze
biobrandstoffen en andere alternatieve vormen van hernieuwbare energie in het vervoer om duidelijkheid te scheppen voor de
markt;
verzoekt de regering voorts in haar beleid ernaar te streven om de verplichting voor hernieuwbare energie in het vervoer in
2020 zo veel mogelijk te voorzien uit bovengenoemde alternatieven en de beter presterende biobrandstoffen van de eerste generatie,
en ernaar te streven dat in dat jaar minimaal de helft van de verplichting uit dergelijke alternatieven wordt ingevuld
verzoekt de regering tevens in de jaren tussen nu en 2020 de Kamer te informeren over het aandeel dat deze alternatieven elk
jaar vertegenwoordigen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Veldhoven
Van den Berge
Samsom