32 336 Dierproeven

Nr. 61 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2016

Met de inwerkingtreding van de herziene Wet op de dierproeven op 18 december 2014 is het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) opgericht. Het NCad adviseert gevraagd en ongevraagd de overheid, de Central Commissie Dierproeven (CCD) en de Instanties voor Dierenwelzijn (IvD) over de toepassing van de 3 V’s (vervanging, vermindering en verfijning). Het NCad heeft daarbij de taak om beste praktijken over het gebruik van dieren in dierproeven te verspreiden en om informatie uit te wisselen met de nationale comités van andere lidstaten. Het NCad neemt zoveel als mogelijk zelf initiatief voor deze internationale samenwerking.

Op 31 maart 2015 is het NCad gevraagd om advies uit te brengen over een aantal onderwerpen die in het Plan van aanpak dierproeven en alternatieven (Kamerstuk 32 336, nr. 27) als speerpunten zijn benoemd. Na aanbieding van twee eerste adviezen eind 2015 heeft het NCad nu de tweede tranche adviezen aan mij aangeboden, waarop ik u in deze brief per advies een eerste reactie wil geven.

De adviezen zijn te vinden op de website van het NCad1.

Tevens heb ik kennisgenomen van een zienswijze van het NCad gericht aan het medisch-biologisch onderzoeksveld. Met deze zienswijze wil het NCad de zorgvuldige toepassing van de methode «synthesis of evidence» bij het dierproevenonderzoek faciliteren. Het NCad zal zich ook in Europees verband inzetten voor een geharmoniseerde Code of practice voor de toepassing van «synthesis of evidence», hetgeen ik toejuich.

Advies «Indicatoren, beheer en benutting van gegevens voor monitoren van proefdiergebruik en 3V-alternatieven, deel 2»

Het NCad is gevraagd om advies uit te brengen over beheer en benutting van gegevens voor het monitoren van proefdiergebruik en 3V-alternatieven. Daarmee zullen mogelijkheden ontstaan om algemene trends, ontwikkelingen in onderzoek en de effectiviteit van het beleid beter te kunnen volgen. Het NCad heeft het advies over dit onderwerp in twee delen uitgebracht.

Deel 1, waarover ik uw Kamer vorig jaar heb geïnformeerd (Kamerstuk 32 336, nr.34), was gericht op beheer en benutting van gegevens over proefdiergebruik en alternatieven. In het nu voorliggende deel 2 van het advies benoemt het NCad indicatoren die kunnen worden gebruikt om inzicht te krijgen in ontwikkelingen en trends in proefdiergebruik en 3V-activiteiten. Deze inzichten kunnen worden gebruikt voor beleidsontwikkeling en -implementatie.

In het advies staat de inrichting van een virtueel gegevenspakhuis, waarin informatie over proefdiergebruik en 3V-alternatieven bij elkaar kan worden gebracht, centraal. Dit gegevenspakhuis dient twee doelen: 1) het vergaren van informatie voor nadere (trend)analyses en 2) het verder ontsluiten van kennis ten behoeve van het veld, het publiek en de overheid. Het NCad adviseert om het gegevenspakhuis gefaseerd op te bouwen. In de eerste fase zou de reeds bij de overheid aanwezige informatie over dierproeven, zoals de registratiegegevens van de NVWA en de CCD beschikbaar worden gesteld. Een volgende stap is om informatie over ontwikkelingen op het gebied van 3V-alternatieven te verkrijgen en toe te voegen aan het gegevenspakhuis. Fase twee van de ontwikkeling van het gegevenspakhuis is vooral gericht op het verder ontsluiten van kennis en informatie. Het succes hiervan is sterk afhankelijk van de bereidheid van het dierproevenveld om gegevens beschikbaar te stellen.

Ik deel het enthousiasme van het NCad over de kansen en mogelijkheden die een open-data gegevenspakhuis dierproeven en alternatieven kan bieden. Tegelijkertijd ben ik me bewust van de forse investering die het inrichten en beheren van een gegevenspakhuis zal vergen. Alvorens ik een definitief besluit neem in welke mate ik het advies van het NCad kan overnemen, wil ik gedetailleerd inzicht hebben in de kosten van een dergelijk datapakhuis. Om dit inzichtelijk te krijgen zal ik het RIVM om een offerte vragen over de eerste fase van inrichting en beheer van het beoogde gegevenspakhuis.

Advies «Voorkómen, herkennen en bestrijden van pijn bij proefdieren»

In 2013 heeft een inventarisatie2 uitgewezen dat de pijnbestrijding bij proefdieren in Nederland in de basis goed geregeld en verzorgd is. Wel zijn er verbeteringen mogelijk vooral bij kennisontwikkeling, -borging en -deling op het gebied van pijnherkenning en -bestrijding. In dit kader is reeds vastgelegd dat onderzoekers een soort-specifieke cursus moeten volgen waarvan het herkennen van symptomen van angst, pijn en lijden en de kennis over vormen van anesthesie, analgesie en euthanasie vaste onderdelen zijn.

Het NCad is gevraagd om advies uit te brengen over de invulling van beste praktijken om onderzoekers en Ivd’s te ondersteunen bij de invulling van pijnbestrijding op de werkvloer.

De kern van het advies van het NCad is een Code of practice die in samenwerking met een groep van experts is opgesteld. Hiermee krijgt het dierproevenveld concrete handvatten aangereikt om pijn bij proefdieren beter te voorkomen, te herkennen en te bestrijden. Ik ga ervan uit dat deze Code of practice een vast onderdeel zal worden van de «culture of care» binnen de Nederlandse dierproefinstellingen en als richtsnoer kan dienen voor het toezicht van de NVWA. Daarnaast zal het NCad de Nederlandse Code of practice met nationale comités van andere lidstaten delen en daarmee bijdragen aan een gezamenlijke aanpak van pijnbestrijding in Europa.

Tevens adviseert het NCad een reeks ondersteunende maatregelen voor een optimale toepassing van de Code of practice. Ik zie hier vooral het onderzoeksveld zelf aan zet om ervoor te zorgen dat de Code of practice een levend en actueel document blijft en dat kennis over pijnbestrijding makkelijk toegankelijk is voor de gebruikers. Het toepassen van de best mogelijke pijnbestrijding is een integraal onderdeel van een dierproef waarbij elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade bij proefdieren moet worden voorkomen of tot een minimum beperkt moet worden. Dit betekent ook dat de vergunninghoudende instelling ervoor dient te zorgen dat de noodzakelijke kennis over pijnherkenning en -bestrijding aanwezig is bij Ivd’s, onderzoekers en overig personeel.

Advies «Herplaatsing voormalige proefdieren»

Het NCad is gevraagd om beste praktijken met betrekking tot adoptie van voormalig proefdieren in kaart te brengen en deze breed te delen. Het gaat daarbij om dieren die na afloop van het experiment niet geëuthanaseerd hoeven te worden maar beschikbaar kunnen worden gesteld voor adoptie/herplaatsing. Gezien de maatschappelijke belangstelling heeft het NCad zich in haar advies in eerste instantie gericht op de herplaatsing van honden, katten en niet-humane primaten.

Het NCad heeft een Code of practice opgesteld die onderzoeksinstellingen per diersoort gedetailleerde informatie aanreikt over het herplaatsingsproces en de aspecten die daarbij in overweging moeten worden genomen. Een algemener herplaatsingsraamwerk kan bovendien worden toegepast voor andere diersoorten die ook voor herplaatsing in aanmerking kunnen komen. Ik wil hiermee het dierproevenveld oproepen om deze Code of practice in de praktijk te brengen en hierin de Ivd’s een leidende rol te geven. Net als het NCad wil ik daarbij komen tot een attitudeverandering waardoor instellingen proefdieren die niet geëuthanaseerd hoeven te worden in principe beschikbaar stellen voor adoptie. Ik wil hiervoor alle betrokken partijen wijzen op hun gedeelde verantwoordelijkheid in het herplaatsingsproces en dientengevolge op het belang van onderlinge afstemming en samenwerking. Het NCad onderstreept daarbij het belang van vroegtijdige socialisatie van de dieren om daarmee de plaatsingsmogelijkheden te vergroten.

Het NCad geeft aan dat voor honden en katten een herplaatsingsinfrastructuur in voldoende mate aanwezig is, maar dat dit niet het geval is voor de herplaatsing van niet-humane primaten. Herplaatsing van voormalige proefapen brengt aanzienlijke kosten met zich mee voor de onderzoeksinstellingen. Deze dieren kunnen immers alleen worden geplaatst bij inrichtingen die voldoende gespecialiseerd zijn om deze dieren in sociale groepen op te vangen. In Nederland zijn dit Stichting AAP en het Biomedical Primate Research Centre (BPRC).

Het NCad adviseert om een omgeving te creëren waarbij verschillenden partijen zich inspannen om herplaatsing mogelijk te maken inclusief een evenwichtige verdeling van de daarbij behorende kosten. Ik wil hierover met de betreffende partijen in overleg gaan om gezamenlijk te bezien of en zo ja, op welke manier aan dit deel van het advies invulling kan worden gegeven.

In de eerstvolgende voortgangsrapportage in het najaar van 2016 van de uitvoering van het Plan van aanpak dierproeven en alternatieven (Kamerstuk 32 336, nr. 27) zal ik u nader informeren over de voortgang.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
2

Onderzoek inzake pijnbestrijding bij proefdieren- Stand van Zaken in Nederland anno 2013, bijlage bij Kamerstuk 32 336, nr. 27.

Naar boven