Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 32317 nr. 732 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 32317 nr. 732 |
Vastgesteld 10 december 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over de brief van 1 december 2021 over o.a. de geannoteerde agenda JBZ-Raad 9–10 december 2021 (Kamerstuk 32 317, nr. 723).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 december 2021 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming voorgelegd. Bij brief van 7 december 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Burger
Inhoudsopgave
I. |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen |
2 |
1. |
Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie |
2 |
2. |
Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie |
5 |
3. |
Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie |
10 |
4. |
Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie |
15 |
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad van 9 en 10 december 2021 (Kamerstuk 32 317, nr. 723). Zij stellen graag nog enkele vragen over deze agenda.
Geannoteerde agenda JBZ-Raad 9–10 december 2021
NextGeneration EU – voorkomen van infiltratie door georganiseerde criminaliteit
De leden van de VVD-fractie vinden het een zorgelijke ontwikkeling dat criminelen misbruik maken van Europese fondsen die bedoeld zijn om de schade van de coronacrisis te herstellen. Kunt u nader duiden op wat voor manier zij dit doen? Heeft u signalen ontvangen dat dit in Nederland ook gebeurt en zo ja, op welke schaal?
De gevraagde duiding door de leden van de VVD kan het kabinet in algemene zin geven. Een voorbeeld van misbruik is criminele inmenging van legale rechtspersonen. In dat geval proberen criminelen via legale rechtspersonen aanspraak te maken op Europese fondsen. Daarbij dingen zij bijvoorbeeld mee met aanbestedingsprocedures en subsidietrajecten en belanden deze middelen in criminele handen terwijl een overheidsorganisatie uitgaat van bonafide intenties van de rechtspersoon. Ook kan sprake zijn van het indienen van valse rekeningen (te hoge bedragen of vervalste rekeningen zonder tegenprestatie eraan gekoppeld) voor compensatie uit overheidsmiddelen.
Momenteel zijn er geen signalen ontvangen dat criminelen in Nederland misbruik maken van Europese fondsen die bedoeld zijn om de schade van de COVID-19-crisis te herstellen. Een verklaring ligt daarbij in het gegeven dat het kabinet dusver geen aanspraak heeft gedaan op de mogelijkheid tot het indienen van plannen bij de Europese Commissie (Commissie) om een beroep te doen op deze fondsen. Het besluit daartoe ligt bij een volgend kabinet.
Voornoemde leden vinden het positief dat deze problematiek tot een integrale aanpak noopt. Zij lezen onder andere over onderlinge gegevensdeling tussen EU-organen maar ook tussen bevoegde nationale autoriteiten. In hoeverre belemmert nationale wetgeving deze gegevensdeling? Zijn er andere lidstaten die hier tegenaan lopen?
Het tegengaan van criminele inmenging en misbruik van legale mogelijkheden kent bijvoorbeeld uitdagingen in het delen van informatie op nationaal niveau als gevolg van de wijze waarop bevoegdheden om repressief en preventief op te treden tussen overheidsinstanties in een land is verdeeld. Die bevoegdheidsverdeling heeft ook gevolgen voor het delen van informatie in lijn met EU-wetgeving en daaruit voortvloeiende nationale gegevensbeschermingskaders. In Nederland wordt op verschillende wijzen gewerkt om eventuele belemmeringen te verhelpen zoals in het kader van de toekomstige wettelijke regeling voor de gegevensdeling van het Multidisciplinaire Interventieteam (MIT) en de in behandeling zijnde wet voor gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden.
In grensoverschrijdende zin bestaan ook uitdagingen. In EU-verband wijzen lidstaten en EU-organen op de noodzaak of wenselijkheid voor het realiseren van interoperabiliteit tussen opsporingsinformatie en douane-informatie.
Ook zijn er belemmeringen ten aanzien van preventie doordat bestuurlijke informatie, met als doel de bestuurlijke aanpak van criminaliteit te versterken, lastig met autoriteiten over de grens kan worden gedeeld. Een voorbeeld zou kunnen zijn om aanvragers van vergunningen te toetsen op hun integriteit. Het Benelux-verdrag inzake politiële samenwerking (ondertekend 2018, nog niet in werking getreden) maakt dit in de toekomst wel mogelijk voor Benelux-landen.1
Is de aanpak op dit moment sluitend? Zo nee, welke EU-lidstaten bemoeilijken die sluitende aanpak? Betekent dit voorts dat Operatie Sentinel niet actief is in die lidstaten? Wat wordt er in dat geval gedaan om de aanpak wel sluitend te maken, opdat alle EU-lidstaten fraude met Europees belastinggeld gaan aanpakken?
De aanpak is nog in uitvoering. Het is in de ogen van het kabinet wenselijk dat alle lidstaten deelnemen en bijdragen aan de middelen die in de EU bestaan om fraude met de financiële belangen van de EU tegen te gaan. Dat betekent dat het kabinet alle lidstaten oproept om deel te nemen aan het EOM en aan andere samenwerkingsmodaliteiten, in het bijzonder Operatie Sentinel. Het is daarbij van belang dat een zo compleet mogelijk beeld wordt ontwikkeld en bijgehouden van risico’s, van criminele werkwijzen in relatie tot fraude met EU-middelen en dat op een gecoördineerde wijze dergelijke fraude wordt aangepakt door inzet van nationale en Europese instanties in onderlinge samenhang. Daarbij is belangrijk in acht te nemen dat georganiseerde criminele netwerken fraude in meerdere landen tegelijk kunnen proberen te ondernemen en het koppelen van informatie daarover evenals het afstemmen van interventies bij kan dragen aan een effectievere aanpak van dergelijk handelen.
Verslag van de formele JBZ-raad van 7–8 oktober 2021 (Kamerstuk 32 317, nr. 722)
De leden van de VVD-fractie hebben de antwoorden van de bewindspersonen met interesse gelezen en hebben daarover nog enkele vragen.
Deze leden lezen dat de Europese Commissie (EC) zorgen heeft over het feit dat nog niet alle lidstaten wetgeving hebben aangenomen om hun nationale justitiële systemen aan te passen voor de implementatie van de verordening inzake het Europees Openbaar Ministerie (EOM-verordening). Hoe verloopt de implementatie van de EOM-verordening in Nederland? Welke lidstaten lopen achter met deze implementatie? Wat wordt er gedaan om deze lidstaten te activeren deze wetgeving wel aan te nemen?
De Commissie heeft voor de JBZ-Raad een vertrouwelijk non-paper opgesteld over de stand van zaken rondom het EOM.2 Daaruit blijkt dat een lidstaat op dit moment nog geen implementatiewetgeving heeft aangenomen. Het is primair aan de Commissie deze lidstaat zo nodig te stimuleren dat alsnog te doen. De Nederlandse implementatiewetgeving is op 7 mei jl. in werking getreden. De praktische implementatie van de EOM-verordening in Nederland verloopt naar wens.
Voornoemde leden lezen over de Europese inzet in de strijd tegen (seksueel) kindermisbruik en verwelkomen deze inzet. Is de aangekondigde wetgeving inmiddels gepresenteerd?
Online (seksueel) kindermisbruik is een internationaal fenomeen dat alleen in samenwerking met andere landen effectief kan worden aangepakt. Het kabinet ziet het aankomende voorstel van de Commissie daarom met belangstelling tegemoet. Naar verwachting presenteert de Commissie dit voorstel in februari 2022. Het voorstel van de Commissie richt zich op de verantwoordelijkheid van aanbieders van onlinediensten en de oprichting van een Europees centrum ter bestrijding van online seksueel kindermisbruik. Dit is in lijn met de Nederlandse aanpak van online seksueel kindermisbruik.
Hoe sluit de Europese inzet aan op de Nederlandse inzet in de strijd tegen seksueel kindermisbruik? Maakt Europese wetgeving het beter mogelijk om in Nederland gevestigde hostingbedrijven aan te pakken?
Europese wetgeving als de voorgestelde Digital Services Act (DSA) maakt dat internettussenpersonen geen beroep kunnen doen op een uitsluiting van aansprakelijkheid indien zij er weet van hebben dat de content die zij openbaar maken, verspreiden of bewaren illegaal (strafbaar of onrechtmatig) is. Dat betreft dus ook kinderpornografisch materiaal. Europese wetgeving als de voorgestelde DSA helpt bedrijven aan te pakken die hun diensten binnen de EU aanbieden. Het aangekondigde wetgevende voorstel van de Commissie geeft nadere invulling voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. Het voorstel van de Commissie richt zich op de verantwoordelijkheid van aanbieders van onlinediensten en de oprichting van een Europees centrum ter bestrijding van online seksueel kindermisbruik. Dit is in lijn met de Nederlandse aanpak van online seksueel kindermisbruik. Nederland heeft flink geïnvesteerd in een goede samenwerking met de private sector om het internet te schonen van dergelijk materiaal.
Daarnaast zet het kabinet erop in om de Bestuursrechtelijke Autoriteit, die op grond van de verordening Terroristische Online Inhoud wordt opgericht om terroristische online inhoud tegen te gaan, ook een rol te geven als sluitstuk van de zelfregulering van de sector. Bedrijven die niet of onvoldoende meewerken aan de bestrijding van online seksueel misbruik kunnen dan bestuursrechtelijk worden aangepakt. Onderdeel van de nationale aanpak om doeltreffend online seksueel kindermisbruik te kunnen bestrijden is tevens de inzet op preventie. Een Europees centrum zou wat Nederland betreft een rol kunnen vervullen in de uitwisseling van best practices tussen de lidstaten op het gebied van preventie en slachtofferhulp.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad op 9 en 10 december 2021 te Brussel. Zij hebben hierover nog enkele kritische vragen.
Geannoteerde agenda JBZ-Raad 9–10 december 2021
Samenwerking tussen de contraterrorisme autoriteiten
De leden van de D66-fractie lezen dat de EU contraterrorisme coördinator (EUCTC) Ilkka Salmi tijdens een bezoek aan Nederland op 15 en 16 november jl. zijn prioriteiten heeft toegelicht. Kunt u toelichten in hoeverre de genoemde prioriteiten overeenkomen met de prioriteiten in het Nederlandse contra-terrorisme beleid?
Zoals gesteld in de Nederlandse CT-strategie richt het kabinet zich op een brede integrale aanpak van CT.3 Het kabinet waardeert dat de EU-contraterrorismecoördinator (EU CTC) Ilkka Salmi de brede aanpak van zijn voorganger, Gilles de Kerchove, lijkt voort te zetten en tevens aandacht vestigt op nieuwe prioriteiten, zoals de ontwikkelingen in Afghanistan. Het kabinet heeft bij terrorismebestrijding aandacht voor het jihadistisch gedachtegoed maar ziet ook het risico van rechts-extremisme en anti-overheidsextremisme.
Het kabinet is gezien het grensoverschrijdende aspect voorstander van een EU-aanpak van de online activiteiten van de nieuwe generatie rechts-extremisten. Omdat veel relevante EU-wet- en regelgeving hierover buiten het JBZ-domein wordt besproken waardeert het kabinet de toezegging van de EU CTC om gebruik te maken van zijn spreekrecht het veiligheidsbelang bij andere dossiers onder aandacht te brengen.
Het kabinet deelt met de EU CTC dat het van belang is om heldere afspraken te maken over de inzet van nieuwe technologieën, zoals artificial intelligence (AI) en encryptie. Het kabinet is voorstander van sterke encryptie en ondersteunt een aanpak waarbij met name hoog risico AI-toepassingen worden gereguleerd. Hierbij is het van belang dat zowel privacybelangen als veiligheidsbelangen zorgvuldig worden gewogen. Daarom ondersteunt het kabinet ook het onderzoek dat de Commissie is gestart naar rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs.
Deze leden merken op dat drie ideologieën in de geannoteerde agenda genoemd worden: jihadisme, rechts- en links extremisme. Zijn deze drie ideologieën genoemd door de EUCTC als zijnde de drie grootste dreigingen? Zo ja, verschilt de dreiging in Europa daarin van die in Nederland, waar de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) het jihadisme en het rechts-extremisme als grootste dreigingen aanduidt? Hoe verklaart u dat?
De EU CTC heeft jihadisme, rechts- en links-extremisme genoemd als belangrijkste prioriteiten. Hij sluit daarbij aan op de dreigingsanalyses van INTCEN en EuropOL. De dreiging die uitgaat van de verschillende ideologieën loopt uiteen bij de verschillende lidstaten en is afhankelijk van actuele ontwikkelingen en de lokale context.
Zoals beschreven in het recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 55, dat het kabinet uw Kamer op 26 oktober heeft toegezonden, komt de meest aanzienlijke terroristische dreiging in Nederland voort uit het jihadistisch gedachtegoed.4 Tevens ziet het kabinet ook het risico van rechts-extremisme en anti-overheidsextremisme.
Vergeleken met andere Europese landen blijft extreemlinksprotest in Nederland voornamelijk activistisch van aard. In algemene zin geldt dat activisme hoort bij een gezonde democratische samenleving. Extremisme en geweld echter niet.
In de Kamerbrief bij DTN 55 heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over de dreiging vanuit rechts-extremisme en -terrorisme en is ingegaan op het kabinetsbeleid voor het tegengaan van deze dreiging. Op 16 december a.s. staat een commissiedebat over terrorismebestrijding gepland.
Ministeriële conferentie over het tegengaan van seksueel kindermisbruik
De leden van de D66-fractie onderschrijven dat internetdiensten een grote verantwoordelijkheid dragen in de strijd tegen online seksueel kindermisbruik. Hoe zou die verantwoordelijkheid volgens u vorm moeten krijgen?
Op grond van Europese regelgeving kan de internetsector zich niet beroepen op een uitsluiting van aansprakelijkheid voor het openbaar maken, verspreiden of bewaren van kinderpornografisch materiaal. Daarnaast heeft de sector wat het kabinet betreft ook een morele verantwoordelijkheid om waar mogelijk online seksueel kindermisbruik tegen te gaan. Daarom hecht het kabinet aan een goede publieke-private samenwerking en is het kabinet tevreden met de effectiviteit van de huidige zelfregulering en aanpak via het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) waarbij goedwillende bedrijven samenwerken met meldpunten van online seksueel kindermisbruik om dit materiaal op accurate wijze te verwijderen. Daarnaast zouden bedrijven die te maken hebben met dergelijk materiaal passende en evenredige maatregelen moeten nemen om online seksueel kindermisbruik tegen te gaan. Bedrijven die niet meewerken met meldpunten en niet adequaat reageren op een melding van dergelijk materiaal moeten een bindende aanwijzing krijgen van een aangewezen autoriteit. Als het bedrijf niet adequaat reageert op de bindende instructie om online seksueel kindermisbruik van zijn server te verwijderen dient het bedrijf een boete opgelegd te krijgen. Een dergelijke autoriteit wordt momenteel in Nederland opgericht en wordt in juni 2022 verwacht.
Hoe zou een gezamenlijke Europese aanpak daaraan bij kunnen dragen?
Volgens het kabinet zou er een aangewezen (toezichthoudende) autoriteit van belang zijn die bedrijven, die geen adequate maatregelen nemen of niet meewerken aan de verwijdering van online seksueel kindermisbruik, kan beboeten. Het zou aan de lidstaten zelf moeten zijn om hiervoor een instantie aan te wijzen. Gezien de aard van het internet is een Europese aanpak essentieel om te voorkomen dat online seksueel kindermisbruik naar andere lidstaten wordt verplaatst. Daarom is het belangrijk om in de EU de krachten te bundelen; bedrijven die niet of onvoldoende meewerken aan de bestrijding van online seksueel kindermisbruik moeten overal in Europa op een stevige aanpak kunnen rekenen.
EU toetreding tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de onderhandelingen inzake de toetreding van de EU tot het EVRM zijn hervat en er inmiddels meerdere onderhandelingsronden hebben plaatsgevonden. Zij lezen dat er over het algemeen een constructieve houding is en de meeste niet-EU-leden van de Raad van Europa (RvE) bereidheid tonen om mee te denken. Kunt u aangeven welke EU-leden en welke niet-EU leden van de RvE in deze onderhandelingen minder constructief zijn? Wat zijn hun bezwaren? Wat gaat u doen om bij deze staten een bereidwillige houding te creëren? Voorts lezen deze leden dat de EU parallel aan de onderhandelingsronden op raadswerkgroepniveau aan de uitwerking van interne regels werkt die de lidstaten en de EU onderling moeten vaststellen. Waarover gaan deze interne regels? Kunt u aangeven wat hierbij de inzet van het kabinet is?
Zo snel mogelijke toetreding van de EU tot het EVRM wordt binnen de EU (zowel binnen de Raad als door de andere EU-instellingen) breed gedragen. De Commissie voert namens de EU onderhandelingen in Straatsburg op basis van de onderhandelingsrichtsnoeren die de Raad heeft vastgesteld. Ook de Raad van Europa (RvE) bepleit het belang van toetreding van de EU tot het EVRM en de RvE verwelkomde dan ook het hervatten van de onderhandelingen september vorig jaar.
Voor wat betreft het krachtenveld kan worden gesteld dat over het algemeen sprake is van een kritische maar ook constructieve houding onder de meeste delegaties. De meesten tonen bereidheid om mee te denken met oplossingen voor de bezwaren van het EU-Hof. Wel trachten enkele delegaties de onderhandelingen ook te heropenen op punten waarop het EU-Hof géén bezwaren heeft waardoor het toetredingsproces nog meer dreigt te worden verzwaard. De inzet van de EU is er op gericht om het heronderhandelen van de tekst van het toetredingsverdrag beperkt te houden tot hetgeen noodzakelijk is om tegemoet te komen aan de bezwaren van het EU-Hof.
Het kabinet blijft zich verder, samen met gelijkgezinde lidstaten, actief inzetten voor het werk aan de EU-interne regels parallel aan de onderhandelingen in Straatsburg. Deze EU-interne regels moeten worden vastgesteld voordat de EU een toetredingsovereenkomst kan sluiten. Na toetreding van de EU tot het EVRM wordt het EVRM een zogenaamd «gemengd akkoord» waarbij zowel de Unie als de lidstaten partij zijn. Het is daarom van belang dat de EU en de lidstaten onderling interne regels vaststellen om de toetreding van de EU tot het EVRM te faciliteren. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan afspraken over de vertegenwoordiging van de Unie in procedures voor het EHRM, onderlinge afspraken in procedures waarbij zowel de Unie als een lidstaat als verweerder optreden en regels voor de selectie van kandidaten die de Unie voordraagt als rechter in het EHRM. De EU-documenten die zien op deze onderwerpen en de huidige stand van zaken zijn echter gerubriceerd, waardoor het kabinet uw Kamer hierover niet openbaar kan informeren. Op verzoek is vertrouwelijke inzage van deze documenten mogelijk.
Geleerde lessen Covid-19 noodwetgeving
De leden van de D66-fractie steunen de gedachtewisseling over geleerde lessen ten aanzien van de Covid-19-noodwetgeving. Zij lezen dat u tijdens de Raad het belang en de noodzaak van parlementaire en rechterlijke controle bij noodwetgeving zal onderstrepen. Zij vragen welke lessen u namens Nederland bij deze gedachtewisseling zal inbrengen en op welke gebieden/onderwerpen u denkt te kunnen leren van andere lidstaten.
Ten aanzien van de geleerde lessen met betrekking tot COVID-19-maatregelen kan Nederland nader ingaan op de essentiële rol van nationale rechtbanken om maatregelen rechterlijk te toetsen en toegang tot het recht beschikbaar te houden zodat tegen deze maatregelen kan worden opgekomen. COVID-19-maatregelen worden getoetst op wettigheid en evenredigheid door nationale rechtbanken en zijn een essentieel tegenwicht tegen de regeringsbevoegdheden om beslissingen te nemen die een onevenredige aantasting van de grondrechten van burgers zouden kunnen zijn.
Daarnaast kan worden stilgestaan bij de maatregelen die zijn genomen om te zorgen dat de rechtspraak beschikbaar blijft en de doorlooptijden beheersbaar zijn. Nederland heeft de faciliteiten voor videoteleconferenties verbeterd. Daarnaast zijn gepensioneerde rechters ingezet als rechters-plaatsvervangers en werden zaken in een enkelvoudige kamer in plaats van een meervoudige kamer behandeld. Het Openbaar Ministerie draagt bij aan het terugdringen van de achterstanden door effectiever gebruik te maken van de mogelijk om zelf af te doen. Nederland is benieuwd naar de ervaringen van andere lidstaten op het gebied van digitalisering van justitiesystemen.
Tegengaan haatmisdrijven en haatzaaien
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen van de EC om de lijst met eurocrimes uit artikel 83 VWEU uit te breiden met haatmisdrijven en haatzaaien. Zij lezen dat Nederland vanwege gebrek aan haalbaarheid van dit voorstel graag alternatieve of aanvullende voorstellen ziet.
Aan welke voorstellen wordt daarbij gedacht? Wat maakt dat die voorstellen wel haalbaar zouden zijn? Op welke wijze zoekt Nederland daarbij de samenwerking op met Frankrijk, gegeven dat het tegengaan van haatmisdrijven en haatzaaien een prioriteit is van het inkomende Franse Voorzitterschap?
De Commissie zal naar verwachting op 8 december a.s. een onderbouwd initiatiefvoorstel doen waarin zij de JBZ-Raad zal verzoeken te besluiten om haatmisdrijven en haatzaaien toe te voegen aan artikel 83 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
De lidstaten zullen eerst het nog te verschijnen voorstel over het toevoegen van haatmisdrijven en haatzaaien aan artikel 83 VWEU moeten analyseren en bespreken voordat het aanstaande Franse Voorzitterschap of de Commissie eventuele alternatieve aanvullende voorstellen zullen doen. Daarom valt niets te zeggen over steun door lidstaten. Nederland ziet Frankrijk in de thematiek rond discriminatiebestrijding als gelijkgestemde lidstaat en stelt zich derhalve welwillend op ten aanzien van initiatieven die Frankrijk in zijn rol als voorzitter van de JBZ-Raad neemt.
Stand van zaken Europees Openbaar Ministerie
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat het EOM afgaande op de eerste berichten een voortvarende start lijkt te maken. Kunt u aangeven hoeveel geld de rechtszaken bij het EOM de EU zullen opleveren? Bent u bereid de Kamer elk kwartaal te informeren over dit bedrag? Deze leden lezen voorts dat er nog trajecten voltooid moeten worden voor het EOM volledig operationeel kan zijn. Kunt u aangeven welke trajecten dit zijn? Kunt u aangeven hoe het – na het vonnis van de Sloveense bestuursrechter van 5 oktober – staat met de voordracht van Slovenië voor het EOM? Kunt u bij de aankomende JBZ-raad wederom aandacht vragen voor deze kwestie bij zijn Sloveense evenknie?
Het kabinet is niet in staat aan te geven hoeveel geld de rechtszaken in EOM-zaken de EU zullen opleveren. Dat zal gaandeweg moeten blijken. Het kabinet verwacht dat het EOM nadrukkelijk aandacht aan dit punt zal besteden in zijn jaarverslag dat ook aan de nationale parlementen worden verzonden. Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag van de VVD-fractie aangaande het EOM, is een lidstaat momenteel nog bezig is zijn implementatiewetgeving af te ronden. Het College van het EOM heeft de twee Sloveense gedelegeerd Europese aanklagers op 24 november jl. benoemd.
Toekomstige justitie-onderwerpen
De leden van de D66-fractie lezen dat de EC in het voorjaar van 2022 zal beoordelen in hoeverre de convergentie op het terrein van voorlopige hechtenis en detentieomstandigheden kan bijdragen aan de verbetering van betere grensoverschrijdende justitiële samenwerking. Zij lezen dat er steun is van de lidstaten om goede praktijken uit te wisselen, maar geen draagvlak voor convergentie van standaarden. Deze leden vragen of u naar aanleiding van de presentatie van de EC hierover expliciet aandacht wil vragen voor het naleven van minimumstandaarden voor detentieomstandigheden door andere lidstaten. Dat is van belang voor de effectieve uitvaardiging en uitvoering van het Europees arrestatiebevel (EAB). Daarvoor is ook van belang dat de nationale instantie die beslist over het EAB onafhankelijk is. Deze leden wijzen u erop dat de instantie die daartoe in Nederland is aangewezen, het Openbaar Ministerie, daar niet aan voldoet, omdat u in concrete strafzaken een aanwijzingsbevoegdheid heeft. Deze leden wijzen erop dat deze aanwijzingsbevoegdheid dient te vervallen om te voldoen aan de EU-vereisten. Graag vragen zij u hierop te reageren.
Naar verwachting zal de Commissie niet expliciet ingaan op de onderliggende voorstellen van het Commissiewerkprogramma. Er wordt geen inhoudelijke discussie voorzien. Het kabinet roept deze leden graag in herinnering dat Nederland bij de vorige JBZ-Raad op 7 en 8 oktober de aandacht voor het belang van het naleven van de detentienormen heeft gevraagd en verheugd heeft gereageerd op de mogelijkheid voor lidstaten om EU-fondsen te kunnen benutten om de detentiefaciliteiten te verbeteren en zodoende detentiestandaarden te kunnen naleven. Nederland heeft de Commissie bijval gegeven in het aanmoedigen van andere lidstaten om deze fondsen te benutten.
Wat de taken en bevoegdheden van het OM betreft is eerder dit najaar onder auspiciën van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum een onderzoek afgerond naar de strafrechtelijke en staatsrechtelijke aspecten van de positie van OM in relatie tot de uitvoering van het Europese strafrecht, met inbegrip van het Europees aanhoudingsbevel. Dit onderzoek wordt op zeer korte termijn aan uw Kamer aangeboden. Een kabinetsstandpunt volgt voor het zomerreces van 2022.
Jaarlijkse rapportage EU-Handvest van de grondrechten
De leden van de D66-fractie kijken met belangstelling uit naar het rapport over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten in een digitaal tijdperk in lidstaten en de toelichting daarop van de EC. Deze leden zijn van mening dat het Handvest alleen haar potentieel kan benutten als dit document voldoende bekendheid geniet binnen de lidstaten. Zij constateren dat de bekendheid nog altijd kan verbeteren. Deze leden vragen u daarom of u aandacht kunt vragen voor de bekendheid van het Handvest als het rapport over de toepassing van het EU-Handvest besproken wordt.
De Commissie informeert de lidstaten over het rapport over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten dat op 10 december wordt uitgebracht. Indien het rapport in Raadsverband wordt besproken zal Nederland het belang van bekendheid van het Handvest en het rapport onderstrepen. Voorts zullen lidstaten naar aanleiding van de vernieuwde strategie van de Commissie van 2020 om de bekendheid van het Handvest te versterken op het Europees e-justitieportaal de beste werkwijze inzake het gebruik en het bewustzijn van het Handvest delen. Ook Nederland heeft de inbreng hiervoor geleverd. Daarnaast heeft het merendeel van de lidstaten, waaronder Nederland, inmiddels een contactpunt voor het Handvest aangewezen om coördinatie en samenwerking omtrent het gebruik en bewustzijn van het Handvest tussen verschillende bestuurlijke niveaus, de EU-instellingen en het maatschappelijk middenveld te vergemakkelijken.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Dit leidt tot enkele vragen bij deze leden. Daarnaast hebben zij nog enkele vragen over andere Europese aangelegenheden op het terrein van binnenlandse zaken en justitie.
Geannoteerde agenda JBZ-Raad 9–10 december 2021
De leden van de SP-fractie lezen dat de EC een nieuwe Prüm-verordening zal presenteren. Daarover hebben zij de volgende vragen. Het kabinet geeft in de geannoteerde agenda aan dat Prüm voortaan met een centrale router gaat werken. Wat houdt dat in?
Het bestaande Prüm-kader bestaat uit een gedecentraliseerd netwerk van bilaterale verbindingen tussen de nationale databanken van lidstaten. Dat betekent dat elke lidstaat per gegevenscategorie (DNA-profielen, vingerafdrukken en voertuiggegevens) 27 verbindingen tot stand moet brengen. Omdat dit veel vraagt van de lidstaten op technisch, financieel en personeel gebied blijkt in de praktijk dat lang niet alle mogelijke verbindingen tussen lidstaten tot stand zijn gekomen. Dit kan ertoe leiden dat sommige zoekopdrachten minder effectief zijn omdat zij niet kunnen worden vergeleken met de gegevens in nationale databanken van alle lidstaten. Dit vergroot de kans dat sommige criminelen niet worden geïdentificeerd of dat sommige grensoverschrijdende verbanden tussen misdrijven niet worden ontdekt. Naar verwachting zal de Commissie in de nieuwe Prüm-verordening daarom het voorstel doen voor een centrale router. De lidstaten zouden dan alleen verbinding hoeven te maken met deze router, in plaats van met elke lidstaat afzonderlijk. Er zou geen sprake zijn van centrale opslag van de gegevens. Het voorstel wordt op 8 december a.s. verwacht en het kabinet zal het voorstel zorgvuldig bestuderen. Het kabinet informeert uw Kamer zo snel mogelijk over zijn positie met de gebruikelijke BNC-fiches.
Daarnaast lezen deze leden dat de EC voornemens is om Europol rechtstreeks toegang te geven tot de Prüm-gegevens. In de consultatie van de EC gaf het kabinet nog aan te onderzoeken wat het betekent om Europol toegang te geven tot deze gegevens. Bent u inmiddels tot een standpunt gekomen hieromtrent en zo ja, wat is dat standpunt? Vindt u het wenselijk wanneer Europol op eigen houtje deze gevoelige, justitiële gegevens kan inzien?
In het bestaande Prüm-kader is er geen mogelijkheid om de gegevens die Europol heeft ontvangen uit derde landen en heeft opgeslagen in eigen databanken te vergelijken met de nationale databanken van de lidstaten. Naar verwachting zal de Commissie daarom voorstellen om Europol ook aan te sluiten op de nieuwe centrale router. Het is nog niet duidelijk op welke wijze en onder welke voorwaarden dit zou kunnen gebeuren. Het voorstel wordt op 8 december a.s. verwacht en het kabinet zal het voorstel zorgvuldig bestuderen.
Het kabinet informeert uw Kamer zo snel mogelijk over zijn positie met de gebruikelijke BNC-fiches.
Als laatste zijn de leden van de SP-fractie bijzonder gefascineerd door het toevoegen van politiegegevens aan Prüm. Om welke gegevens gaat het hier precies en wat vindt u hiervan? Gaat dit er uiteindelijk tot leiden dat de Letse autoriteiten precies weten wanneer iedere Nederlander met de politie in aanraking is geweest?
Het huidige Prüm-kader voorziet in de geautomatiseerde vergelijking van DNA-profielen, vingerafdrukken en voertuiggegevens tussen de lidstaten. De Commissie zal naar verwachting voorstellen om het aantal gegevenscategorieën dat kan worden vergeleken uit te breiden waaronder met politiebestanden. Het zou daarbij gaan om een beperkte dataset uit politiebestanden, zoals een gepseudonimiseerde naam, geboortedatum, geboorteplaats en geslacht, waarmee kan worden achterhaald of een andere lidstaat mogelijk meer informatie heeft over een persoon die die wordt onderzocht in relatie tot een strafbaar feit. Het voorstel wordt op 8 december a.s. verwacht en het kabinet zal het voorstel zorgvuldig bestuderen.
Het kabinet informeert uw Kamer zo snel mogelijk over zijn positie met de gebruikelijke BNC-fiches.
Dan hebben de aan het woord zijnde leden nog vragen over het tegengaan van haatmisdrijven en haatzaaien. Met de toenemende polarisatie in de maatschappij onderstrepen deze leden het belang van deze strijd. Maar de leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de EC voornemens is om artikel 83 van het VWEU uit te breiden met haatmisdrijven en haatzaaien. Voornoemde leden merken op dat dit een ingrijpend besluit is dat de EU competenties geeft om zich in te spannen tegen deze misdrijven. U spreekt uw teleurstelling uit over de verwachting dat het voorstel om haatmisdrijven en haatzaaien niet op de benodigde unanimiteit van de Europese Raad kan rekenen. Kunt u toelichten waarom zij het nodig acht en het subsidiair en proportioneel vindt om haatmisdrijven en haatzaaien toe te voegen aan artikel 83 VWEU? Kunt u toelichten waarom Nederland in de strijd tegen haatmisdrijven en haatzaaien samenwerking met andere lidstaten nodig acht?
Het concrete voorstel tot wijziging van artikel 83 van het Verdrag inzake de werking van de EU wordt op 8 december a.s. verwacht.
Het kabinet informeert uw Kamer na publicatie van het voorstel zo snel mogelijk over zijn positie met het gebruikelijke BNC-fiche.
Criminaliteitsfenomenen, zoals bijvoorbeeld in het geval van haatmisdrijven en haatzaaien, werken over geografische grenzen heen werken en voor de aanpak hiervan wordt samenwerking met andere lidstaten gezocht.
Kunt u een overzicht geven van welke verordeningen en richtlijnen op het terrein van binnenlandse zaken en justitie gebaseerd zijn op artikel 83 VWEU?
Artikel 83 VWEU wordt sinds 2010 als juridische basis voor voorstellen gebruikt. Voorbeelden van toepassingen van art. 83(1) VWEU op het terrein van binnenlandse zaken en justitie zijn:
• Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad;
• Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad PB L 335 van 17.12.2011;
• Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad PB L 218 van 14.8.2013
• Richtlijn 2014/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad, PB L 151 van 21.5.2014;
• Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad PB L 88 van 31.3.2017;
• Richtlijn (EU) 2017/2103 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot wijziging van Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad teneinde nieuwe psychoactieve stoffen in de definitie van „drug» op te nemen en tot intrekking van Besluit 2005/387/JBZ van de Raad PB L 305 van 21.11.2017;
• Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld PE/30/2018/REV/1 PB L 284 van 12.11.2018;
• Richtlijn 2019/713/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad PB L 123, 10.5.2019.
Voorbeelden van toepassingen van art. 83(2) VWEU op het terrein van binnenlandse zaken en justitie zijn:
• Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (richtlijn marktmisbruik) PB L 173 van 12.6.2014;
• Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt PB L 198 van 28.7.2017.
Verslag van de formele JBZ-raad van 7–8 oktober 2021
De leden van de SP-fractie lezen in het verslag van de vorige JBZ-Raad dat er geen minimumstandaarden voor detentie vast zijn gesteld. Daarentegen heeft de EC wel aangekondigd financiering beschikbaar te stellen voor detentie. Voornoemde leden hebben daarover de volgende vragen. Uit welk fonds of potje gaat de EC dit bekostigen? Welke voorwaarden worden er aan dit geld gesteld? Waarom zijn lidstaten eigenlijk niet in staat om de detentieomstandigheden in hun eigen land op orde te stellen? Kunnen enkele lidstaten de financiële verantwoordelijkheid niet aan om voor degelijke detentie te betalen waardoor de EC nu bij moet schieten? Gaat Nederland nu meebetalen aan de gevangenissen in Roemenië terwijl de werkdruk bij onze eigen Dienst Justitiële Instellingen al te hoog is? Of gaat Nederland hier ook geld uit putten? Zo nee, waarom niet? Als Slowakije hier geld voor vraagt dan kan u wellicht ook een bijdrage krijgen voor uw plannen in Vlissingen, Lelystad en Vught. Deze leden ontvangen op dit punt graag een reactie.
De EU heeft geen minimumstandaarden voor detentie, maar de EU-lidstaten onderschrijven de niet-bindende European Prison Standards van de Raad van Europa. De intentie om de mensenrechten van gedetineerden te respecteren bestaat bij lidstaten van Raad van Europa en van de EU. De verantwoordelijkheid om de gevangenisstandaarden na te leven berust primair bij iedere lidstaat zelf. Daarbij dient te worden bedacht dat het niet naleven van de minimumstandaarden voor detentieomstandigheden veelal wordt veroorzaakt door problemen van financiële aard. Om de materiele detentieomstandigheden te verbeteren is zodoende toereikende financiering nodig voor de renovatie en modernisering van gevangenissen. Daarom heeft de Commissie een inventarisatie uitgevoerd van de financieringsmogelijkheden van de EU voor gevangenissen en voor de rehabilitatie van gedetineerden binnen het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027.
Vanuit het MFK kunnen drie fondsen worden benut. Ten eerste kan vanuit NextGeneration EU financiering worden geboden voor brede nationale hervormingsplannen en -investeringen onder meer voor overheidsdiensten en justitiële hervormingen. Lidstaten kunnen door middel van een nationaal herstelplan aanspraak maken op subsidies en leningen uit de faciliteit voor herstel en veerkracht (Recovery and Resilience Facility, RRF). De investeringen en hervormingen die in het plan zijn opgenomen worden getoetst aan de eisen van de RRF-verordening;5 Ten tweede kunnen de cohesiefondsen EFRO (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) en ESF+ (Europees Sociaal Fonds Plus) worden ingezet voor maatregelen die gericht zijn op de sociaaleconomische inclusie van gedetineerden; Tenslotte kan vanuit InvestEU financiering worden verleend voor sociale infrastructuur, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie.
De voorwaarden voor het toegekend krijgen van middelen uit de fondsen verschillen per fonds. Voor de cohesiefondsen zijn deze voorwaarden vastgelegd in de Verordening met Gemeenschappelijke Bepalingen (Common Provisions Regulation (CPR), voor Invest EU en NextGeneration EU zijn deze vastgelegd in de desbetreffende verordeningen. Het kabinet heeft ingestemd met het MFK. De genoemde fondsen maken daar onderdeel van uit. Lidstaten kunnen een beroep op deze fondsen doen voor detentieomstandigheden en daarvoor financiering toegekend krijgen mits zij aan de voorwaarden voldoen.
In Nederland zijn de detentieomstandigheden relatief goed. Het kabinet zal een beroep doen op EU-middelen voor maatregelen gericht op de sociaaleconomische inclusie en re-integratie van gedetineerden uit ESF+.
Negende editie van het door de Europese Commissie jaarlijks gepubliceerde Europees Justitie Scorebord (EJS)
De leden van de SP-fractie hebben, zoals inmiddels gebruikelijk, aandacht voor de staat van de rechtsstaat in de diverse lidstaten. Lidstaten zijn daar zelf primair voor verantwoordelijk. Toch lijken diverse lidstaten er een loopje mee te nemen. Voornoemde leden constateren dat in Nederland landen zoals Hongarije en Polen het publieke debat domineren. Maar deze leden merken op dat ook andere lidstaten het minder nauw nemen met de rechtstaat, zij denken onder andere aan Roemenië, Malta en Tsjechië. Kunt u toelichten over welke lidstaten u zorgen heeft over de situatie van de rechtsstaat en hoe u daar aandacht voor vraagt in de diverse gremia?
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen de gestelde termijn van drie weken, verzonden.
De leden van de SP-fractie ontkomen er niet aan om opnieuw stil te staan bij Polen.
Het Poolse Constitutionele Hof heeft Artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens in strijd met de Poolse Grondwet verklaard.6 Kunt u op dit nieuwe dieptepunt reageren? Vindt u nog altijd dat er sprake is van «wederzijds vertrouwen» in de rechtsstaat van Polen? Zo nee, welke conclusies verbindt u hier aan?
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van het dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen de gestelde termijn van drie weken, verzonden.
Geannoteerde agenda JBZ-Raad 9–10 december 2021
Richtlijn kritieke entiteiten (CER-richtlijn)
De leden van de Volt-fractie constateren dat een voor het kabinet belangrijk punt ten aanzien van de Richtlijn kritieke entiteiten een uitzonderingsclausule voor nationale veiligheid is. Waarom houdt u vast aan een algemeen geformuleerde uitzonderingsclausule? Ziet u ruimte voor andere vormen van uitzonderingsclausules? Zoals een specifieke uitzonderingsclausule? Zo nee, waarom niet?
Weerbare vitale infrastructuur is een belangrijke factor voor de nationale veiligheid. Op 12 februari jl. heeft het kabinet uw Kamer in het BNC-fiche veerkracht kritieke entiteiten geïnformeerd over het belang van een uitzonderingsclausule voor nationale veiligheid voor het vergroten van de weerbaarheid van kritieke entiteiten.7 EU-beleid mag niet strijdig zijn met verdragsrechtelijke bepalingen over de bevoegdheid van lidstaten op het gebied van nationale veiligheid. De bescherming van de nationale en binnenlandse veiligheid is uitsluitend de verantwoordelijkheid van elke lidstaat.8 Het kabinet heeft daarom ingezet op een algemeen geformuleerde uitzonderingsclausule. Deze verwijst naar het Unierecht en borgt dat lidstaten voldoende flexibiliteit behouden om binnen het gemeenschappelijke kader maatregelen te treffen die aansluiten op de nationale context zoals het dreigingsbeeld en de nationale veiligheidsbelangen die per land uiteenlopen.
Hoe kan Europese samenwerking bijdragen aan het vergroten van nationale veiligheid?
Een sterk Europa vormt een belangrijk fundament voor onze nationale veiligheid. De EU-samenwerking in het licht van de CER-richtlijn draagt hieraan bij door het versterken van de weerbaarheid van vitale infrastructuur. Hierover heeft het kabinet uw Kamer op 12 februari jl. geïnformeerd in het BNC-fiche veerkracht kritieke entiteiten.
Uitvoering interoperabiliteit
Ten aanzien van de uitvoering interoperabiliteit vragen de leden van de Volt-fractie of het mogelijk is dat u niet instemt met de aangepaste planning omtrent de uitvoering interoperabiliteit. Zo ja, waar hangt dit van af? Onder welke voorwaarden bestaat die mogelijkheid?
De implementatie van de verordeningen is een complex traject met veel onderlinge afhankelijkheden. Niet alleen nationaal maar ook in Europees verband. De implementatie van de herziening (recast) van het Schengen-informatiesysteem (SIS), het Entry-Exit Systeem (EES) en het European Travel Information and Authorisation System (ETIAS) dienen in volgorde plaats te vinden waarbij de ingebruikname per systeem voor alle lidstaten bovendien tegelijkertijd plaats dient te vinden. Vertraging bij de een betekent vertraging bij de ander. Indien een van de lidstaten onderbouwd aangeeft dat de aangepaste planning niet uitvoerbaar is dan kan dat een reden zijn om niet in te stemmen met de aangepaste planning. Het is op dit moment niet de verwachting dat dat het geval zal zijn. Het kabinet zal benadrukken dat de systemen goed en gelijktijdig in gebruik moet worden genomen. Kwaliteit gaat daarbij boven snelheid. Daarnaast stelt het kabinet als randvoorwaarde dat kwalitatief hoogwaardige centrale Europese systemen tijdig beschikbaar komen voor lidstaten zodat er voldoende tijd is voor het nationale test- en implementatietraject.
Samenwerking tussen de contraterrorisme autoriteiten
Hoewel u geen discussie verwacht ten aanzien van de EU contraterrorisme coördinator (EUCTC), vragen de leden van de Volt-fractie wat de voornaamste prioriteiten van Nederland zijn voor de komende periode van de EUCTC. Spreekt u hierover met andere EU-lidstaten? Zo ja, met welke lidstaten? Voor zover er de mogelijkheid bestaat om vragen te stellen aan de Counter Terrorism Group (CTG), welke vragen zal u dan stellen?
Voor het antwoord op de vragen over de prioriteiten in het Nederlandse kabinetsbeleid verwijst het kabinet de leden van de Volt-fractie naar het voorgaande antwoord op de vragen van de D66-fractie.
Het kabinet wenst op het punt van ongewenste buitenlandse financiering in EU-verband op te trekken om ervaringen te delen/samen te werken en is tevreden dat deze problematiek eveneens de aandacht heeft van de EU CTC. Naast de JBZ-Raad bespreken de EU-lidstaten hun prioriteiten in diverse voorbereidende (Raads)werkgroepen.
De Sloveense voorzitter van de Counter Terrorism Group (CTG) zal een besloten presentatie geven over de terroristische dreiging in en richting Europa. De CTG is een Europees samenwerkingsverband van de veiligheidsdiensten uit de EU-landen plus Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland. De CTG-diensten werken intensief samen op operationeel en analytisch niveau. Op dit moment heeft het kabinet geen vragen voorzien. Gezien het besloten karakter van de CTG-bijeenkomst kan niet inhoudelijk worden gedeeld wat hier wordt besproken.
Politiesamenwerkingscode
De leden van de Volt-fractie lezen dat u verwacht dat de politiesamenwerkingscode naar verwachting zal zien op de modernisering van informatie-uitwisseling en communicatie. Welke belemmeringen in de informatie-uitwisseling en communicatie tussen de lidstaten en grensoverschrijdende operationele samenwerking op het gebied van rechtshandhaving ervaart Nederland op dit moment? Heeft u ideeën over hoe de politiesamenwerkingscode verbeterd kan worden? Zo ja, welke?
Wat betreft de rechtshandhavende en justitiële samenwerking steunt het kabinet initiatieven tot het versterken van de informatiedeling zoals door aanpassing van wetgeving inzake het delen van opsporingsinformatie (Prüm). Grensoverschrijdende operationele samenwerking met Duitsland vindt sinds 2006 plaats op basis van het Verdrag van Enschede inzake de grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden. In 2018 is het nieuwe Benelux-Politieverdrag ondertekend dat een nieuwe grondslag voor de politiesamenwerking tussen Nederland, België en Luxemburg biedt, ter vervanging van het huidige Senningen-verdrag. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is gemeld komt het bestaande Senningen-verdrag over het algemeen goed tegemoet aan de behoeften van de praktijk.9 Geïdentificeerde verbeterpunten lagen ten eerste in het komen tot één coherente bevoegdheidsregeling voor grensoverschrijdend politieoptreden en een uniforme reeks modaliteiten voor het gebruik van dwangmiddelen en het uitoefenen van geweld. Daarnaast kunnen mogelijkheden om grensoverschrijdende achtervolging en -observatie te verruimen voor verbetering zorgen zodat elke achtervolging en elke observatie die in eigen land op een rechtsgeldige manier begint ook over de grens verdergezet kan worden. Tenslotte kan met een regeling van de grensoverschrijdende opsporing worden voldaan aan het verbeterpunt dat dit in het huidige Senningen-verdrag maar in beperkte mate geregeld is. Het nieuwe verdrag is in die zin een doorontwikkeling van het Senningen-verdrag dat het de grensoverschrijdende uitoefening van die bevoegdheden op ruimere schaal mogelijk maakt zonder de beperking van de grensregio’s.
Het voorstel voor een politiesamenwerkingscode wordt op 8 december a.s. verwacht en het kabinet zal deze zorgvuldig bestuderen. Uw Kamer zal zo snel mogelijk worden geïnformeerd over de positie van het kabinet middels de gebruikelijke BNC-fiches.
Prüm
Hoe staat u tegenover de van de EC verwachtte uitbreiding van de gegevenscategorieën die kunnen worden uitgewisseld, met gezichtsbeelden en politiebestanden? Hoe oordeelt u over dit voorstel in het kader van mensenrechten, met name het recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht op bescherming van het privéleven, en de Europese privacywetgeving? Onder welke voorwaarden acht u het gebruik van deze gegevenscategorieën toelaatbaar? Welke criteria worden daarbij afgewogen?
Het huidige Prüm-kader voorziet in de geautomatiseerde vergelijking van DNA-profielen, vingerafdrukken en voertuigregistratiegegevens tussen de lidstaten. De Commissie zal naar verwachting voorstellen om het aantal gegevenscategorieën dat kan worden vergeleken uit te breiden met politiebestanden en gezichtsbeelden. Het kabinet staat open voor het verkennen van de mogelijkheden hiertoe. Zoals ook aangegeven in de reactie van het kabinet op de publieke consultatie over de modernisering van Prüm vindt het kabinet het daarbij van belang dat de geautomatiseerde vergelijking van gezichtsbeelden wordt onderzocht met inachtneming van de technische en juridische aspecten zoals beeldkwaliteit en privacy. Het zorgvuldig omgaan met de vergeleken gegevens evenals met de resultaten die uit de vergelijkingen komen is daarbij essentieel om zogenoemde valse positieve en valse negatieve resultaten te voorkomen. Het voorstel wordt op 8 december a.s. verwacht en het kabinet zal deze zorgvuldig bestuderen. Uw Kamer zal zo snel mogelijk worden geïnformeerd over de positie van het kabinet middels de gebruikelijke BNC-fiches.
Verordening e-evidence
De leden van de Volt-fractie lezen dat los van de onderhandelingen over de e-evidence verordening internationaal wordt onderhandeld over een overeenkomst tussen de EU en de VS inzake de overlevering van elektronisch bewijsmateriaal. Onder meer het ontbreken van een akkoord over de e-evidence verordening is een complicerende factor in deze onderhandelingen. In hoeverre spelen AVG-regels omtrent doorgifte van persoonsgegevens een rol in het bereiken van een overeenkomst tussen de EU en de VS? Welke waarborgen worden getroffen om eventuele risico’s zoveel mogelijk te mitigeren? Ziet u daar risico’s? Wordt daar tussen de lidstaten op dit moment nog over gesproken? Zo ja, waarover precies?
De Amerikaanse CLOUD Act (Clarifying Lawful Overseas Use of Data) maakt het mogelijk dat andere landen een verdrag kunnen sluiten met de VS over de grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijs. In een dergelijk verdrag kunnen voorwaarden worden opgenomen waaronder autoriteiten van dat land bij in de VS gevestigde bedrijven direct elektronisch bewijs kunnen vorderen.10 Op 1 mei 2019 heeft het kabinet een kabinetsappreciatie aan uw Kamer gestuurd over de onderhandelingen voor een EU-VS-overeenkomst inzake grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële samenwerking in strafzaken.11 Vervolgens heeft de Commissie in de JBZ-Raad van juni 2019 een onderhandelingsmandaat gekregen. Het bewaken van het EU-acquis is belangrijk vooral omdat het de gegevensbescherming betreft en vanwege het e-evidencepakket waarmee de EU specifiek EU-recht voorbereidt. Het Commissiemandaat voorziet in verankering van grondrechten voor burgers, in aandacht voor de positie van het bedrijfsleven en leidt tot voordelen voor de rechtshandhaving.12
In de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van juni jl. is voorts aangegeven dat vanwege het uitblijven van het rapport van het Europees Parlement op het interne EU-pakket op e-evidence de onderhandelingen met de VS langere tijd waren opgeschort, maar dat in maart dit jaar de eerste signalen waren ontvangen dat een voortzetting van de onderhandelingen werd overwogen.13 In de JBZ-Raad van juni jl. heeft de Commissie aangegeven dat er eerste informele contacten zijn geweest met de Bidenadministratie en de Minister van Justitie van de VS. De opvatting is dat de formele onderhandelingen pas kunnen starten nadat een voorlopig akkoord is bereikt tussen de JBZ-Raad en het Europees Parlement over het EU-interne e-evidencevoorstel.14 Het is de verwachting dat de Commissie de JBZ-Raad informeert over de stand van zaken. Er is nog geen sprake van inhoudelijke onderhandelingsronden tussen de EU en de VS.
EU toetreding tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
U spreekt uit voorstander te zijn van een zo snel mogelijke toetreding van de EU tot het EVRM. De leden van de Volt-fractie sluiten zich daarbij aan. Daarom de vraag: hoe zet u zich actief in voor het werk aan de EU-interne regels parallel aan de onderhandelingen in Straatsburg? Welke politieke en juridische belemmeringen zijn er op dit moment?
Hiervoor verwijst het kabinet de Volt-fractie graag naar het antwoord op de vraag van D66 aangaande de EU-toetreding tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Geleerde lessen Covid-19 noodwetgeving
Ten aanzien van de geleerde lessen Covid-19 noodwetgeving geeft u aan in te zetten op het belang van een goed functionerende rechtsstaat en de noodzaak van parlementaire en rechterlijke controle bij noodwetgeving. Volgens de leden van de Volt-fractie hoort daar ook bij dat (vrijheidsbeperkende) maatregelen worden ingetrokken zodra zij niet langer proportioneel zijn. Onderstreept u dit?
Het kabinet onderstreept dat vrijheidsbeperkende maatregelen proportioneel dienen te zijn. Daarom toetst de Raad van State de inperking van grondrechten en de proportionaliteit van de (vrijheidsbeperkende) maatregelen volgend uit de Tijdelijke wet Maatregelen COVID-19 driemaandelijks. Dit advies wordt gevraagd voordat wordt besloten over verlenging van deze wet. Het is belangrijk dat vrijheidsbeperkende maatregelen zo kort mogelijk duurt duren, het kabinet weegt dit voortdurend af onder meer op basis van het OMT-advies.
Tegengaan haatmisdrijven en haatzaaien
Ten aanzien van het bestrijden van haatmisdrijven en haatzaaien vragen de leden van de Volt-fractie welke aanvullende of alternatieve voorstellen om het probleem aan te pakken Nederland zelf zou voorstellen. Daarnaast de vraag of, en zo ja, hoe u zich inzet om tot een gezamenlijk besluit te komen op het gebied van seksuele gerichtheid en bredere LHBTIQ-problematiek. Bent u daarover in dialoog met andere lidstaten? Zo ja, met welke lidstaten en wat is daarbij de Nederlandse inzet?
Het concrete voorstel tot wijziging van artikel 83 van het Verdrag inzake de werking van de EU wordt op 8 december a.s. verwacht. Na publicatie van het voorstel ontvangt u de kabinetsappreciatie middels het gebruikelijke BNC-fiche.
Op dit moment is niet voorzien dat Nederland zelf aanvullende of alternatieve voorstellen zal doen, noch is een gezamenlijk besluit op het gebied van seksuele gerichtheid en bredere LHBTIQ-problematiek voorzien. Daarover wordt dan ook geen dialoog met andere lidstaten gevoerd.
Stand van zaken Europees Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het EOM vragen de leden van de Volt-fractie wat de eerste ervaringen zijn met het functioneren van het EOM en of u kunt toelichten of u de ruimte ziet voor een eventuele uitbreiding van het mandaat van het EOM.
De eerste berichten in de media over de operationele resultaten van het EOM zijn bemoedigend te noemen. Zo zijn er sinds 1 juni jl. inmiddels ruim 400 onderzoeken gestart en is er al sprake van een eerste veroordeling wegens EU-fraude in Slowakije. In lijn met het bekende kabinetsstandpunt en de opvatting van een meerderheid van uw Kamer ziet het kabinet op dit moment nog steeds geen aanleiding om het mandaat van het EOM uit te breiden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32317-732.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.