32 317 JBZ-Raad

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 462 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 maart 2017

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de brief van 16 maart 2017 over de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad op 27 en 28 maart 2017 (Kamerstuk 32 317, nr. 461). De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De vragen en opmerkingen zijn op 21 maart 2017 aan de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voorgelegd. Bij brief van 21 maart 2017 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Visser

Adjunct-griffier van de commissie, Verstraten

INHOUDSOPGAVE

I.

Inbreng vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

2

       

A.

Deel veiligheid en justitie

2

       
 

1.

Terrorismebestrijding

2

 

2.

Actieplan terrorismebestrijding

6

 

3.

Encryptie

7

 

4.

Europees Openbaar Ministerie

7

 

5.

Gegevensbescherming

9

 

6.

Situatie in Polen

10

 

7.

Digitale interne markt – digitale inhoud en kopen op afstand

11

 

8.

Witboek toekomstscenario’s EU

13

       

B.

Deel Migratie en asiel

13

       
 

1.

Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel en herplaatsing

13

 

2.

Visumliberalisatie

20

 

3.

EU-Turkijeverklaring

21

 

4.

Grensbeheer

22

 

5.

Extern migratiebeleid en terugkeer

28

 

6.

Overige thema’s

32

       

II.

Volledige agenda

33

I. Inbreng vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

A. Deel Veiligheid en Justitie

1. Terrorismebestrijding

Terrorismebestrijding

Het is de leden van de PvdA-fractie bekend dat de ontwerprichtlijn terrorismebestrijding reeds in eerste lezing door het Europees Parlement is goedgekeurd. Nu deze richtlijn meer vaste vormen heeft aangenomen vragen deze leden of en in hoeverre de implementatie van die richtlijn te zijner tijd naar verwachting aanpassing van de Nederlandse wetgeving gaat vereisen. Deze leden menen dat Nederland de afgelopen jaren al veel wetgeving op het terrein van terrorismebestrijding heeft aangenomen dan wel dat er veel van dergelijke wetgeving aanhangig of in voorbereiding is. Zij wijzen daarbij op de wetgeving ten aanzien van het strafrecht, het afnemen van de nationaliteit van terroristen/jihadisten en andere bestuurlijke maatregelen die mogelijk zijn geworden of gaan worden. Welke lacune ziet de Nederlandse regering zelf nog en gaat de richtlijn Nederland dwingen tot wetgeving die het eerder zelf niet wenselijk heeft geacht? Zo ja, welke?

Begrijpen de leden van de PvdA-fractie het goed dat op grond van de richtlijn ook Nederland het aanzetten tot terrorisme strafbaar moet stellen als het gaat om verheerlijking. Is de voorwaarde daarbij wel dat er door de verheerlijking van terrorisme een gevaar ontstaat dat een terroristisch misdrijf wordt gepleegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de bestaande strafbaarstelling van opruiing vastgelegd in artikel 131 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt hetgeen in de richtlijn op dit punt is vastgelegd zich tot het voorstel van wet van het lid Keijzer tot wijziging van het Sr in verband met de strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme (Kamerstuk 34 466)? Het komt deze leden voor dat hetgeen het lid Keijzer strafbaar wil stellen verder gaat dan wat op grond van de richtlijn verplicht gaat worden. Het genoemde initiatiefwetsvoorstel wil de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen voor zover het de openbare orde kan verstoren. Los van wat de Afdeling Advies van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft opgemerkt vragen deze leden of het strafbaar stellen in het geval er verstoring van de openbare orde dreigt niet verder gaat dan het strafbaar stellen in geval van gevaar voor een terroristisch misdrijf? Kan de regering hier nader op ingaan?

Voorts willen de genoemde leden graag weten wat de stand van zaken is van de informatiedeling met betrekking tot terroristen/jihadisten binnen de EU. Wederom hebben deze leden de indruk dat de discussie over de strafrechtelijke aanpak van terugkerende jihadisten nog steeds in de fase van overleg over de intensivering van samenwerking zit maar dat de daadwerkelijke samenwerking nog niet op orde is (zie raadsdocumenten 14799/16 en 7294/17). Wat is de stand van zaken betreffende een verdrag over wederzijdse rechtshulp en uitlevering bij oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid en genocide? Wat is de Nederlandse inzet daarbij?

De leden van de D66-fractie lezen dat tijdens de JBZ-Raad een beleidsdebat gevoerd zal worden over terugkerende buitenlandse strijders en de beleidsopties voor een strafrechtelijke aanpak. Zij begrijpen dat de Ministers van gedachten zullen wisselen over de informatiedeling met Eurojust, intensivering van de samenwerking met de Verenigde Staten en Turkije, biometrische gegevensopslag van terrorismeverdachten, de samenwerking met aanbieders van versleutelde telecommunicatiediensten, ontwikkeling van risicoanalyse-instrumenten, rehabilitatie en re-integratieprogramma’s en een aantal beleidsmaatregelen om de strafrechtelijke vervolging van IS-strijders te bevorderen, zoals het initiatief van Nederland, België, Argentinië en Slovenië inzake een verdrag over wederzijdse rechtshulp en uitlevering bij oorlogsmisdaden. Klopt dit? Kan de regering per hiervoor genoemd onderwerp de inzet van Nederland toelichten? Wat verwacht de regering qua praktische maatregelen en afspraken die worden gemaakt door de Ministers? Wat wordt de inzet? Is de regering bereid opnieuw het belang van onvoorwaardelijk en dwingende informatie-uitwisseling over terreurverdachten tussen Lidstaten van de EU, zoals verwoord in de aangenomen motie-Samsom/Pechtold (Kamerstukken 29 754 en 27 925, nr. 380), onder de aandacht te breng tijdens de JBZ-Raad?

De genoemde leden lezen dat tijdens de JBZ-Raad gesproken zal worden over de ontwerprichtlijn terrorismebestrijding. Welke implementatiewetgeving verwacht de regering naar aanleiding hiervan? Welke gedragingen uit de richtlijn zijn momenteel in Nederland nog niet strafbaar en is de regering voornemens de Nederlandse wet hiertoe aan te scherpen? Hoe ziet de regering de aankondiging van de initiatiefwet van het lid Keijzer tot wijziging van het Sr in verband met de strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme in verhouding tot de richtlijn? Kan de regering hierbij ingaan op de kritiek van de Afdeling op dit voorstel, dat de noodzaak van de strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme niet aannemelijk is gezien de thans voorhanden zijnde strafrechtelijke instrumenten? Is de regering bereid dit standpunt van de Afdeling over te brengen in de JBZ-Raad? Is de regering bereid zich in te spannen om te realiseren dat implementatiewetgeving naar aanleiding van de richtlijn terrorismebestrijding de toets van de Raad van State, zoals verwoord in de kritiek van de Afdeling Advisering van de Raad van State op het voorstel van het lid Keijzer, zal doorstaan?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Op de vragen van de PvdA-fractie. Zoals medegedeeld in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2053) en sindsdien desgevraagd bevestigd, bevat de concept-richtlijn terrorismebestrijding geen verplichtingen tot strafbaarstelling die niet reeds door de bestaande Nederlandse strafrechtelijke wetgeving worden gedekt. Uitzondering is de verplichting tot het aanmerken van enkele (thans al strafbare) misdrijven op het terrein van aanvallen op informatiesystemen als terroristisch misdrijf, indien deze misdrijven worden gepleegd met een terroristisch oogmerk (artikel 3, eerste lid, onderdeel i). Het concept-wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak terrorisme, dat thans voor advies aanhangig is bij de Afdeling advisering van de Raad van State, voorziet op dit punt in aanpassing van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 5 van de concept-richtlijn bevat de verplichting om het publiekelijk aanzetten tot terroristische misdrijven – in het Nederlandse strafrecht het misdrijf «opruiing» (artikelen 131 en 132 Sr) – strafbaar te stellen. Deze verplichting bestond reeds in het kaderbesluit terrorismebestrijding (kaderbesluit 2002/475/JBZ zoals gewijzigd door kaderbesluit 2008/919/JBZ), dat wordt vervangen door de voorliggende concept-richtlijn. In de concept-richtlijn wordt verduidelijkt dat het verheerlijken van terrorisme valt onder de strafbaarstelling van het publiekelijk aanzetten tot terroristische misdrijven, indien door dit verheerlijken (net als andere vormen van publiekelijk aanzetten) het gevaar ontstaat dat een of meerdere terroristische misdrijven kunnen worden gepleegd. Dit komt overeen met de reikwijdte van artikel 131 Sr, op grond waarvan een dergelijke vorm van opruiing naar Nederlands recht strafbaar is. Dit wordt bevestigd in de jurisprudentie. Het enkele verheerlijken van terrorisme of goedpraten valt niet onder de reikwijdte van de nieuwe EU-richtlijn.

Het kabinet zal een standpunt bepalen ten aanzien van het initiatief-voorstel van wet van het lid Keijzer (CDA) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorismestrafbaarstelling (Kamerstuk 34 466, nr. 5) ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer.

In reactie op de vraag van D66 naar het initiatief voor een verdrag over wederzijdse rechtshulp en uitlevering bij oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid en genocide (hierna: MVRUIM), verwijs ik allereerst graag naar de recent aan uw Kamer gezonden rapportagebrief Internationale Misdrijven 2016 (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 105, pagina 9).

Voor wat betreft de rol en inzet van Nederland, kan ik u informeren, dat deze groot is. Immers, Nederland is een van de initiatiefnemers geweest voor dit voorstel, en is tevens actief in de kopgroep van MVRUIM. De afgelopen jaren is er gefocust op het steun werven voor dit verdrag. Dit heeft ertoe geleid dat reeds 53 landen hun steun hebben uitgesproken voor het initiatief. Dit aantal is nog steeds groeiende. Bovendien is begin 2017 de kopgroep uitgebreid met Mali en Senegal.

Bij de kopgroeplanden leeft de intentie om de verdragsonderhandelingen in 2017 te openen. Daartoe zal eind juni aanstaande een groot evenement, zogenaamde «retreat», in Nederland worden georganiseerd, voor en met de steunende landen. Daarin zal worden gesproken over elementen van het verdrag, en het forum waarbinnen de onderhandelingen kunnen gaan plaatsvinden.

Dan de overige vragen van de D66-fractie.

Voor een antwoord op deze vragen van de leden van de fractie van D66, verwijs ik graag naar de antwoorden gegeven op overeenkomstige vragen van de PvdA-fractie. Gelet op de daarbij gegeven uitleg van de reikwijdte van artikel 5 van de concept-richtlijn, is geen implementatiewetgeving nodig om aan dit artikel uitvoering te geven. Artikel 5 van de concept-richtlijn moet voorts duidelijk worden onderscheiden van hetgeen wordt voorgesteld in het initiatief-voorstel van het lid Keijzer. Reeds daarom ligt het niet voor de hand om in het verband van de JBZ-raad aandacht te vragen voor het advies van de Raad van State.

Wat betreft de vragen over terugkerende buitenlandse strijders het volgende. Tijdens de aanstaande JBZ-raad zullen de Ministers van gedachten wisselen over de strafrechtelijke aanpak van terugkerende buitenlandse terroristische strijders. Dit zal gebeuren aan de had van een non-paper van de Europese Contraterrorismecoördinator. Dit non-paper bevat een groot aantal beleidsopties ter gedachtenvorming, onder meer over de in uw vraag geschetste onderwerpen.

Informatiedeling met Eurojust is een belangrijk onderdeel van de aanpak van terrorisme, zowel als het gaat om informatie over strafvervolgingen en veroordelingen als gezamenlijke strafrechtelijke onderzoeken. De routekaart informatie-uitwisseling, die onder Nederlands voorzitterschap is onderschreven door de Raad, roept lidstaten dan ook op om informatie over strafvervolgingen en veroordeling voor terrorisme te delen met Eurojust. De Nederlandse inzet in de JBZ-raad is navenant. Nederland zet zowel in EU-verband als bilateraal in op een intensieve samenwerking met de VS en Turkije op het gebied van terrorismebestrijding. Het Europese Contraterrorisme Centrum van Europol speelt hierin een belangrijke faciliterende rol. Het gebruik van biometrische gegevens kan waardevol zijn voor de identificatie van terrorismeverdachten, maar daarbij dient wel het strikte proportionaliteitsprincipe zoals vastgelegd in de EU gegevensbeschermingsrichtlijn toegepast te worden. Zo steunt Nederland systematisch gebruik van vingerafdrukken en gezichtsherkenning voor het opsporen van terrorismeverdachten. Wat betreft samenwerking met aanbieders van versleutelde telecommunicatiediensten, is de Nederlandse positie dat opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten in specifieke gevallen de bevoegdheid moeten hebben om encryptie te kunnen doorbreken en dat zij daarbij hulp dienen te krijgen van degene die de sleutel heeft. Dit is in Nederland bij wet voorzien. Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt encryptie van 4 januari 2016, is het kabinet op dit moment van mening dat het niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland. Dit standpunt zal Nederland tijdens de JBZ-raad herhalen. Nederland deelt actief ervaringen met andere lidstaten over de ontwikkeling van risicoanalyse-instrumenten en rehabilitatie en re-integratieprogramma’s en zal indien opportuun dit aanbod herhalen tijdens de JBZ-raad en andere lidstaten verzoeken om ervaringen te delen, bijvoorbeeld via het Radicalisation Awareness Network Centre of Excellence. Nederland streeft voorts naar betere internationale samenwerking in de strafrechtelijke aanpak van buitenlandse strijders. Daarbij wordt onder meer ingezet op samenwerking in bewijsvergaring van gepleegde misdaden. Daarbij kan het initiatief voor een verdrag over wederzijdse rechtshulp en uitlevering bij oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid en genocide op termijn een rol spelen; voor meer informatie over de laatste stand van zaken verwijs ik u naar bovenstaande antwoord op de vraag van D66.

Er zijn reeds veel stappen gezet in EU-verband de afgelopen jaren die bijdragen aan de strafrechtelijke aanpak van buitenlandse strijders. Van groot belang is dat lidstaten tijdig relevante informatie delen. De routekaart informatie-uitwisseling richt zich op het optimaliseren van het delen van informatie en we houden elkaar als lidstaten, ondersteund door de EU CTC en de Commissie, constant bij de les. Dit heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie u ook toegelicht tijdens vorige Algemene Overleggen en in de brief van 6 juli 2016 betreffende de informatie-uitwisseling voor terrorismebestrijding. Daarin is ook aangegeven dat de gedeelde informatie fors toe is genomen en toe blijft nemen. Onvoorwaardelijke verplichte informatieverstrekking is echter een brug te ver, want dit kan het welslagen van een lopend onderzoek in gevaar brengen, de veiligheid van personen in gevaar brengen of betrekking hebben op politiegegevens die zijn verkregen van een andere lidstaat of van een derde land dat geen toestemming geeft voor de verstrekking.

2. Actieplan terrorismefinanciering

De leden van de SP-fractie willen graag weten wat het betekent voor de controle op de rechtmatigheid van een verzoek indien strafrechtelijke bevriezings- en confiscatiebeslissingen zonder verdere administratieve handelingen in andere lidstaten kunnen worden erkend en ten uitvoer kunnen worden gelegd. Wat houdt «zonder administratieve handelingen» precies in? Leidt dit ook tot de mogelijkheid om crimineel vermogen zo snel mogelijk na de arrestatie te bevriezen zoals is verzocht in de motie-Van Nispen/Recourt (Kamerstuk 29 911, nr. 144). De genoemde leden lezen dat de richtlijn een verbetering inhoudt om binnen de EU samen te werken. Op welke verbetering wordt gedoeld?

Heeft de richtlijn strafbaarstelling witwassen gevolgen voor de Nederlandse strafwetgeving of voldoet Nederland al aan de eisen die daarin gesteld worden?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

De leden van de SP-fractie vragen naar de voorgestelde verordening over de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezingsbevelen en confiscatiebeslissingen. Zij vragen naar de controle op rechtmatigheid in de lidstaat die aan een bevel tot bevriezing of confiscatie uitvoering geeft. De rechtshulp krijgt vorm doordat de Lidstaten onderling formulieren toezenden waarin het bevriezingsbevel of confiscatiebevel is opgenomen. Volgens het voorstel wordt aan het bevel dan uitvoering gegeven, tenzij er sprake is van de limitatief opgesomde weigeringsgronden of wanneer de uitvoering feitelijk onmogelijk is. De controle op rechtmatigheid waarnaar deze leden vragen, is dan ook beperkt. Wanneer het bevel betrekking heeft op een strafbaar feit dat is opgenomen in artikel 3, wordt het bevel in de uitvoerende lidstaat ook niet onderworpen aan een toets van dubbele strafbaarheid. Deze handelwijze is ook wat is bedoeld met «zonder administratieve handelingen» waarnaar deze leden vragen. Een ander voorbeeld waaraan deze leden hierbij kunnen denken, is dat de formulieren worden aangereikt in de taal van de uitvoerende lidstaat. Een vertaling van de onderliggende bevriezingsbeslissing of het vonnis waarmee de confiscatie is bevolen, kan achterwege blijven.

Het antwoord op de vraag van deze leden of dit voorgaande ook inhoudt dat crimineel vermogen zo snel mogelijk na de arrestatie kan worden bevroren, eveneens onderwerp van de motie Van Nispen-Recourt, luidt bevestigend. Het voorstel heeft mede betrekking op deze bevriezing en schrijft voor dat aan een bevel binnen 24 uur uitvoering wordt gegeven. Dit komt aan de snelle uitvoering van het bevel, die deze leden voor ogen hebben, zeker ten goede.

De leden van de SP-fractie constateren dat het voorstel volgens de regering / het kabinet een verbetering inhoudt van de internationale samenwerking. De leden vragen op welke verbetering wordt gedoeld. Hiermee wordt in zijn algemeenheid gedoeld op de verwachting dat meer lidstaten in staat zullen blijken uitvoering te geven aan bevriezingsbevelen en confiscatiebeslissingen van andere lidstaten. De kaderbesluiten die de samenwerking op dit terrein thans regelen, zijn gebrekkig geïmplementeerd. Het voorstel vervangt deze kaderbesluiten en daarvan wordt een verbetering in de samenwerking verwacht. Daarnaast wordt een gunstig effect verwacht van het eenduidige begrippenkader in het nieuwe instrument. Binnen de Unie kan geen discussie bestaan over welke vormen van bevriezing of confiscatie straks onder de werking van het nieuwe instrument vallen. Hieraan draagt ook bij dat het instrumentarium voor het afnemen van criminele winsten met Richtlijn 2016/42/EU verregaand is geharmoniseerd. De voorgestelde verordening sluit op dit geharmoniseerde instrumentarium aan.

De leden van de SP-fractie vragen ook naar de voorgestelde richtlijn over de strafbaarstelling van het delict witwassen. Zij wilden weten of Nederland al voldoet aan de verplichtingen die uit het voorstel voortvloeien. Dit is het geval. De Nederlandse strafbaarstellingen van het delict witwassen omvatten hetgeen in de richtlijn wordt voorgesteld. Dit is een beoordeling van het Commissievoorstel waarbij de kanttekening past dat de tekst in de onderhandelingen aan verandering onderhevig zal zijn.

3. Encryptie

De leden van de D66-fractie vragen de regering te reageren op het bericht dat een woordvoerder van de Europese Commissie gezegd zou hebben dat «encryption technology should not prevent law enforcement agencies or other competent authorities from intervening in the lawful exercise of their functions.» (zie https://guests.blogactiv.eu/2017/02/24/is-europe-about-weaken-encryption/) Hoe ziet de regering de ontwikkeling van het debat rondom encryptie in de JBZ-Raad? Kan de regering aangeven welke landen een ander standpunt hebben dan het Nederlandse standpunt wat betreft het belang van encryptie? Verwacht de regering nog dit jaar plannen vanuit de Europese Commissie op het gebied van encryptie? Wat verstaan de genoemde lidstaten onder praktische oplossingen op het gebied van encryptie?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Het kabinetsstandpunt encryptie van 4 januari 2016 is leidend voor de Nederlandse inzet en wordt actief in internationaal en EU-verband uitgedragen. Nederland moedigt tevens andere lidstaten aan eveneens een standpunt te formuleren omtrent encryptie. De meerderheid van de lidstaten lijkt het Nederlandse standpunt te delen, dat het niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie. Wel moet gekeken worden naar praktische oplossingen, zoals het delen van kennis, ervaring en expertise in de rechtshandhaving betreffende het doorbreken van encryptie in specifieke gevallen. Europol kan hierin een rol spelen. Ook is nauwere samenwerking met aanbieders van versleutelde diensten nodig, zodat snel geacteerd kan worden bij wettelijke verzoeken tot toegang tot informatie. Een aantal andere lidstaten is van mening dat de mogelijkheid van wetgeving op dit terrein niet moet worden uitgesloten, zonder in dit stadium met concrete voorstellen te komen. Naar verwachting zal de Europese Commissie tijdens de komende JBZ-raad aangeven of zij voornemens is om met plannen te komen op het gebied van encryptie.

4. Europees Openbaar Ministerie

De leden van de SP-fractie hebben de volgende vragen over de ontwerpverordening Europees Openbaar Ministerie (hierna: EOM). Klopt het dat Zweden definitief niet deelneemt aan het EOM? Wat zijn de overwegingen daarbij? Er wordt verwacht dat meerdere landen niet zullen meedoen. Wat zijn de overwegingen daarbij? De Europese Commissie zal met de aarzelende landen de dialoog voortzetten. Betekent dit dat ook met Nederland gesproken zal blijven worden? Wat wordt de insteek van Nederland? De leden begrijpen dat er nog slechts ruimte is voor kleine aanpassingen, wat in wezen betekent dat de huidige tekst zo goed als definitief is. Betekent dit dat Nederland conform de oproep van de Kamer niet akkoord zal gaan met deelname aan het EOM? Zo nee, waarom niet? Verder lezen deze leden dat de meeste lidstaten pleiten voor versterkte samenwerking met zoveel mogelijk deelnemende lidstaten. Is inmiddels al bekend hoe deze versterkte samenwerking eruit zal komen te zien? Zo nee, waarom niet en wanneer wordt dit voornemen concreter? Hoe ziet Nederland het voor zich?

De leden van de D66-fractie begrijpen dat het EOM onderdeel wordt van het Europa van meerdere snelheden. De situatie lijkt zich af te tekenen dat onze buurlanden Duitsland, België en Luxemburg wel deelnemen aan het EOM, maar Nederland niet. Kan de regering toelichten hoe dit zich verhoudt tot de steeds intensiever wordende samenwerking tussen de Benelux-landen waarin de Benelux-landen nota bene ambiëren om de koplopers te zijn in het Europa van twee snelheden? Hoe gaat Nederland zich precies opstellen bij de onderhandelingen over nauwere samenwerking inzake het EOM? Wat wordt daarbij precies verstaan onder «actief volgen»?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Op de vragen van de SP. Zweden heeft inderdaad aangegeven vooralsnog niet aan het EOM te zullen deelnemen. Een meerderheid in het Zweedse parlement bleek daartegen gekant. Mogelijk zullen ook andere lidstaten besluiten niet mee te doen aan het EOM, maar welke dat uiteindelijk zullen zijn en welke overwegingen daarbij voor hen concreet de doorslag geven om te besluiten tot niet-deelname, valt voor mij op dit moment nog niet te voorspellen. De uitkomst van de Europese Raad op 9–10 maart jl., voor het verslag waarvan ik u graag verwijs naar de brief die de Minister van Buitenlandse Zaken u op 16 maart jl. zond, brengt mee dat er nu opnieuw onderhandelingen zullen gaan plaatsvinden. Deze onderhandelingen hebben tot doel overeenstemming tussen de deelnemende lidstaten te bereiken over een tekst voor de ontwerpverordening die de basis zal vormen voor de oprichting van een EOM in het kader van nauwere samenwerking. De komende periode zal moeten blijken hoeveel ruimte er feitelijk zal zijn om de laatste tekst van de ontwerpverordening nog wezenlijk aan te passen. Nederland zal deze nadere besprekingen hoe dan ook actief volgen en daarbij in het bijzonder aandacht vragen voor de financiering van het EOM, de samenwerking tussen het EOM en niet-deelnemende lidstaten en de impact van de oprichting van het EOM op Eurojust. Nederland heeft, zoals bekend, zelf nog geen besluit genomen over deelname aan het EOM. Een dergelijk besluit zal pas mogelijk zijn, nadat de definitieve tekst van de ontwerpverordening beschikbaar is en beide Kamers van het Nederlandse parlement zich daarover hebben kunnen buigen en een finaal oordeel hebben ingenomen. Zo lang Nederland nog geen definitief besluit over al dan niet deelname heeft genomen, zal de Commissie naar verwachting inderdaad nauw voeling willen houden met de ontwikkelingen in ons land.

Op de vragen van de D66-fractie. De gezamenlijke visie van de Benelux ten aanzien van de toekomst van Europa (zie bijlage bij Kamerstuk 21 501-20, nr. 1192) waaraan uw vraag vermoedelijk refereert, impliceert niet dat het op voorhand uitgesloten is dat Nederland dan wel een van de andere betrokken landen in voorkomend geval tot een andere belangenafweging komt, bijvoorbeeld in de situatie dat deelname aan een vorm van nauwere samenwerking in EU-verband aan de orde is. Meer in het bijzonder geldt daarbij in relatie tot de vraag naar de mogelijke deelname aan het EOM dat het Kabinet in dat verband terdege rekening zal moeten houden met de opvattingen van de beide Kamers der Staten-Generaal op dat punt. In aanvulling op het antwoord op de vraag van de SP-fractie ter zake, waarnaar ik kortheidshalve verwijs, houdt «actief volgen» in dat Nederland deel zal nemen aan de komende onderhandelingen en daarbij bijzondere aandacht zal geven aan de gereleveerde Nederlandse belangen.

5. Gegevensbescherming

De leden van de SP-fractie lezen dat lidstaten het belang onderstrepen van een gezamenlijke aanpak op Europees niveau waar het gaat om dataretentie. Het Maltees voorzitterschap zal het onderwerp nader agenderen. Betekent dit dat er alsnog en gezamenlijke aanpak komt in de vorm van bijvoorbeeld een richtlijn?

Voornoemde leden lezen dat er een korte presentatie komt over de plannen van een werkgroep die zich buigt over de pilot voor de toepassing van Passenger Name Records (hierna: PNR) in treinen. Wie zitten er in deze werkgroep? Zijn dat ook privacy toezichthouders?

Begrijpen de leden van de SP-fractie het goed als zij constateren dat bedrijven buiten de EU straks aan dezelfde privacyregels moeten voldoen als Europese bedrijven waar het gaat over Europese persoonsgegevens? Welke bedrijven zijn dit precies? Gaat het dan ook om Facebook en Google? Hoe wordt gecontroleerd of bedrijven zich aan onze regels houden en wat gebeurt er als dat niet zo is en blijft?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

In reactie op deze vraag van de leden van de SP-fractie over dataretentie breng ik graag naar voren dat de gecoördineerde benadering op Europees niveau ter zake dataretentie, waar veel lidstaten waaronder ook Nederland pleitbezorger van zijn, er primair toe strekt om met andere lidstaten te spreken over de uitspraak van het Hof van Justitie, de gevolgen daarvan voor de nationale wetgeving in de verschillende lidstaten en de resterende mogelijkheden, binnen de kaders van het Europese recht, tot dataretentie. Er is voorshands geen sprake van een wetgevend voorstel op dit terrein.

Wat betreft de vragen de SP-fractie over PNR in treinen. De werkgroep bestaat uit Belgische, Franse, Britse en Nederlandse overheidsexperts. De werkgroep is voornemens een impactanalyse uit te laten voeren. Daarbij zal de impact voor zowel internationale treinvervoerders als reizigers in kaart worden gebracht, waarbij privacy vanzelfsprekend een belangrijk thema is. Graag verwijs ik u tevens naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Verhoeven (D66) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het akkoord over verplichte paspoortcontrole voor reizigers van internationale Hogesnelheidstreinen (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1281).

Op de vragen van de SP-fractie over de privacyregels waaraan bedrijven buiten de EU moeten voldoen. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming is de verordening van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens van betrokkenen die zich in de Europese Unie bevinden door een niet in de Unie gevestigde verwerkingsverantwoordelijke, indien de verwerking verband houdt met het aanbieden van goederen of diensten aan deze betrokkenen, ongeacht of een betaling door de betrokkene is vereist, of indien de verwerking verband houdt met het monitoren van gedrag voor zover dit in de Unie plaatsvindt. Indien er bedrijven zijn die buiten de Unie zijn gevestigd die aan deze criteria voldoen, zijn de regels van de verordening op hen van toepassing. Omdat deze omschrijving nogal breed is, valt niet te zeggen welke groepen van bedrijven het precies betreft. Het aanbieden van diensten als socialemediasites of zoekmachines valt in beginsel onder deze omschrijving. Google en Facebook hebben overigens vestigingen in de EU. Gebruikersovereenkomsten die deze bedrijven hanteren worden in de regel gesloten tussen een Europese vestiging van het desbetreffende bedrijf en de klant, zodat het Europese gegevensbeschermingsrecht direct toepasselijk is op de rechtsbetrekking tussen gebruiker en bedrijf. Bedrijven die onder artikel 3, tweede lid, van de verordening vallen, en die geen vestiging in de EU hebben, zijn verplicht om op grond van artikel 27 van de verordening een vertegenwoordiger in de Unie aan te wijzen. Zolang bedrijven die hun hoofdvestiging niet in de Unie hebben in de Unie een nevenvestiging of een verantwoordelijke hebben, kan het toezicht op de naleving op dezelfde manier verlopen als ten aanzien van bedrijven die hun hoofdvestiging in de Unie hebben. In alle andere situaties zal het toezicht op de naleving niet onmogelijk zijn, maar waarschijnlijk wel worden beïnvloed doordat er geen gesprekspartner voor de toezichthouder in de Unie aanwezig is. De toezichthouders worden daardoor afhankelijker van de goede trouw van het bedrijf. Bij eventuele overtredingen kunnen sancties, zoals boetes worden opgelegd. De feitelijke tenuitvoerlegging kan echter niet buiten het rechtsgebied van de toezichthouder, de betrokken lidstaat plaatsvinden. Deze beperking die uit het internationale recht voortvloeit zal moeten worden aanvaard.

6. Situatie in Polen

Hebben de leden van de SP-fractie het goed gelezen dat de Europese Commissie een «systematische bedreiging van de rechtsstaat» heeft geconstateerd in Polen, maar dat Nederland in principe nog steeds op basis van wederzijds vertrouwen samenwerkt met Polen op justitieel gebied? Hoe zwaar weegt deze constatering van de Europese Commissie bij elke individuele zaak dit Nederland ter beoordeling krijgt? Vanaf wanneer zal een systematische bedreiging van de rechtstaat wél van invloed zijn op samenwerking op justitieel gebied? Hoe lang zal tot slot de dialoog met Polen kunnen duren voordat de Raad sancties zal kunnen opleggen?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Naar aanleiding van eerder gestelde vragen van de SP-fractie is in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, van 8 maart jl. uiteengezet dat binnen de samenwerking op justitieel gebied in de EU-mensenrechten en rechtsstaat het kader vormen waarbinnen wordt gewerkt en dat wederzijds vertrouwen daaraan ten grondslag ligt. De door de Commissie geconstateerde systematische bedreiging van de rechtsstaat in Polen heeft betrekking op het functioneren van het Constitutioneel Hof (Kamerstuk 34 648, nr. 2) en niet op andere onderdelen van de rechterlijke macht. Eventuele tekortkomingen staan samenwerking met de betreffende lidstaat derhalve niet in de weg (Kamerstuk 34 648, nr. 3). Zolang van gronden of bezwaren te aanzien van strafrechtproces en sanctietoepassing in Polen niet is gebleken, zal in individuele gevallen tenuitvoerlegging van de samenwerking niet worden uitgesteld.

Het antwoord op de vraag hoe lang de dialoog van de EU met Polen kan duren alvorens de Raad sancties zal kunnen opleggen, is niet in de tijd aan te geven maar hangt af van de ontwikkelingen tussen de betrokken partijen.

7. Digitale interne markt – digitale inhoud en kopen op afstand

Wat betreft de richtlijn met betrekking tot de levering van digitale inhoud lezen de leden van de PvdA-fractie dat er nog onduidelijkheden bestaan over hoe die zich verhoudt tot de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). Met name op het punt dat de consument persoonsgegevens verstrekt als tegenprestatie voor de levering van digitale inhoud, blijkt verduidelijking ten opzichte van de AVG nodig. Is inmiddels bekend wat de mening van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming over dit onderwerp is? Zo ja, wat is die mening dan? Zo nee, mogen deze leden dan aannemen dat de definitieve besluitvorming over de richtlijn digitale inhoud dan tenminste wacht op een advies van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming? De genoemde leden zijn namelijk beducht op het punt dat consumenten voor het verkrijgen van digitale inhoud persoonsgegevens als tegenprestatie geven. Deze leden zijn van mening dat tot de consumentenbescherming zeker ook de bescherming van de persoonlijke levenssfeer behoort en van het grootste belang is. Deelt u deze mening? Zo ja, hoe gaat u zich hiervoor inzetten? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de uitkomsten van het overleg met belanghebbenden, zoals de Consumentenbond, VNO-NCW en MKB-Nederland over de digitale interne markt. Wat is nu de inzet van de regering op dit punt? Hoe denkt de regering over het voorstel van de rapporteur van het Europees Parlement om de scope van het richtlijnvoorstel over tastbare goederen uit te breiden zodat de regels voor online- en offlineverkoop van goederen gelijk wordt getrokken?

Kan de regering ook ingaan op de opinie van de European Data Protection Supervisor (hierna: EDPS) inzake het voorstel over levering van digitale inhoud?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Wat betreft de verhouding tussen het richtlijnvoorstel betreffende de contractuele aspecten bij de levering van digitale inhoud (hierna: de richtlijn digitale inhoud) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) vragen de leden van de PvdA-fractie of inmiddels bekend is wat de mening is van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming (hierna: de toezichthouder) en, zo ja, wat die mening dan precies is. Ook vragen deze leden of met de definitieve besluitvorming over de richtlijn digitale inhoud ten minste gewacht zal worden op een advies van de toezichthouder. Verder merken de leden van de PvdA-fractie op dat zij van mening zijn dat tot de consumentenbescherming zeker ook de bescherming van de persoonlijke levenssfeer behoort, vooral waar consumenten digitale inhoud verkrijgen in ruil voor persoonsgegevens. Deze leden vragen of de regering deze mening deelt en of zij zich hiervoor ook zal inzetten.

De leden van de SP-fractie vragen de regering eveneens of ingegaan kan worden op de opinie van de toezichthouder inzake de richtlijn digitale inhoud.

Ik stel voorop dat ik de mening van de leden van de PvdA-fractie deel dat de bescherming van persoonsgegevens van groot belang is. De recentelijk aangenomen AVG biedt een uitgebreide bescherming op dit terrein. Inzet tijdens de onderhandelingen is dat deze bescherming onverkort blijft gelden en dat de richtlijn digitale inhoud daarop geen inbreuk mag maken. Hierin staat Nederland niet alleen: dit standpunt wordt gedeeld door alle lidstaten. In de raadswerkgroep is meermaals aan de orde gekomen dat, voordat een definitieve beslissing kan worden genomen over het richtlijnvoorstel, verduidelijkt moet worden hoe de AVG en de richtlijn digitale inhoud zich precies tot elkaar verhouden. Met het oog hierop is de toezichthouder gevraagd om een advies uit te brengen. Op 14 maart jl. hebben de lidstaten een uitgebreid advies ontvangen. Kort gezegd, spreekt de toezichthouder in zijn advies steun uit voor het achterliggende doel van het voorstel om de bescherming voor consumenten te verbeteren wanneer zij om digitale inhoud geleverd te kunnen krijgen, persoonsgegevens moeten verstrekken. De toezichthouder is evenwel kritisch over de in het richtlijnvoorstel voorziene mogelijkheid van levering van digitale inhoud in ruil voor persoonsgegevens, omdat dit impliceert dat persoonsgegevens als «betaalmiddel» kunnen worden gezien. Mede in dit kader benadrukt de toezichthouder dat essentieel is dat het richtlijnvoorstel aansluit bij wat al geregeld is in de AVG. De toezichthouder doet onder meer enkele concrete voorstellen tot aanpassing van een aantal artikelen in het richtlijnvoorstel – betreffende de rechten van de consument bij beëindiging van de overeenkomst – om te voorkomen dat het richtlijnvoorstel interfereert met de AVG. Het advies van de toezichthouder vraagt om een grondige bestudering. Het zal in april door de lidstaten worden besproken in de raadswerkgroep.

De leden van de SP-fractie merken op benieuwd te zijn naar de uitkomsten van het overleg met belanghebbenden als de Consumentenbond, VNO-NCW en MKB-Nederland over de digitale interne markt en vragen wat nu de inzet van Nederland is op dit punt. Ook vragen deze leden zich af hoe gedacht wordt over het voorstel van de EP-rapporteur om de scope van het richtlijnvoorstel over goederen uit te breiden zodat de regels voor online- en offlineverkoop van goederen gelijk worden getrokken.

Bij meerdere gelegenheden heeft overleg plaatsgevonden met onder meer de genoemde belangenorganisaties over de Commissievoorstellen betreffende de versterking van de digitale interne markt. Zowel van leverancierszijde als van consumentenzijde werd daarbij steun uitgesproken voor het streven de bestaande regelgeving beter te laten aansluiten op het digitale tijdperk. Daarbij zijn verschillende voorstellen besproken tot aanpassing van de richtlijnvoorstellen betreffende digitale inhoud en de online verkoop van goederen. Deze aanpassingsvoorstellen zijn betrokken bij het onderhandelingstraject. Inzet van de regering bij beide richtlijnvoorstellen is om te komen tot regelgeving waarbij sprake is van een juiste balans tussen de belangen van de consument en die van de leverancier. Bovendien is van belang dat de regelgeving duidelijk en eenduidig is, zodat over de toepassing daarvan geen verschil van mening kan bestaan. Verder is voor zowel de leverancier als de consument van belang dat de nieuwe regels techniekneutraal zijn, zodat deze toekomstbestendig zijn en innovatie niet in de weg staan. Ook vindt de regering het belangrijk dat fragmentatie tussen de regels die gelden voor de aankoop van goederen en voor de levering van digitale inhoud, alsmede tussen de regels die gelden voor de verkoop via verschillende kanalen (op afstand en in de winkel), zo veel mogelijk wordt voorkomen. In lijn met dit standpunt staat de regering in beginsel positief tegenover het voorstel van de EP-rapporteur om de regels voor online- en offlineverkoop van goederen gelijk te trekken. Verschillende regimes voor online- en offlineverkoop zou de dagelijkse praktijk voor leveranciers en consumenten immers onnodig complex maken. Bovendien bestaat er al Europese regelgeving die zowel van toepassing is op online- als offlineverkoop: de richtlijn consumentenkoop en garanties1. Het richtlijnvoorstel over goederen betreft in feite een actualisatie van die bestaande richtlijn. De regering ziet vooralsnog geen reden waarom die actualisatie slechts de onlineverkoop van goederen zou moeten betreffen.

8. Witboek toekomstscenario’s Europese Unie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het door de voorzitter van de Europese Commissie voorgestelde witboek met toekomstscenario’s van de EU. Zij menen dat ieder scenario gevolgen heeft voor de manier waarop de EU in de toekomst omgaat met onderwerpen op het JBZ-terrein, zoals migratie, veiligheid en justitie. Kan de regering nader ingaan op de vijf gestelde scenario’s en specifiek de voor- en nadelen van de geschetste scenario’s voor Nederland op het terrein van veiligheid en justitie? Welk scenario of welke scenario’s geniet(en) de voorkeur wat betreft de regering? Hoe gaat de regering zich tijdens de JBZ-Raad uitspreken en opstellen wat betreft deze scenario’s?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Het Witboek toekomst van Europa is bedoeld als een discussiestuk van de zijde van de Commissie. Door middel van het Witboek wil de Commissie de discussie over de toekomst van de Europese Unie aanjagen met het Europees Parlement, de nationale parlementen, decentrale overheden en het maatschappelijk middenveld. De scenario’s in het Witboek zijn illustratief en niet uitputtend geformuleerd. Zij sluiten elkaar dus ook niet uit en vormen geen afgeronde beleidsvoorstellen; zij zijn slechts bedoeld om aan te zetten tot reflectie op de huidige staat van de Unie en haar toekomst, aan de hand van denkbare scenario’s.

Het Kabinet acht de toekomst van de EU van groot belang voor de koers van Nederland, ook op het terrein van migratie, veiligheid en justitie, en blijft zich inzetten voor een EU die zich richt op hoofdzaken en op zaken die lidstaten beter in gezamenlijkheid kunnen oppakken, net zoals de afgelopen jaren. Daarnaast onderstreept het kabinet het belang dat de EU de op deze terreinen gemaakte afspraken daadwerkelijk implementeert.

In het bijzonder acht het kabinet het behalen van de gestelde doelen in het kader van interne veiligheid en migratie van essentieel belang, en streeft dus naar een EU die de beoogde resultaten op deze terreinen kan bewerkstelligen. Het kabinet herkent elementen van deze inzet in de verschillende scenario’s die de Commissie in haar Witboek schetst. Op de scenario’s en de voor- en nadelen hiervan wat betreft JBZ in het bijzonder zal ik niet ingaan, omdat het Commissie Witboek en de daarin geschetste scenario’s niet geagendeerd staan ter vergadering van deze JBZ-raad.

B. Deel migratie en asiel

1. Gemeenschappelijk Europees asielstelsel en herplaatsing

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen ten aanzien van het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel (hierna: GEAS) over de manier waarop het belang van het kind gewogen wordt in het nieuwe asielsysteem. Dat het benoemd wordt is een verbetering, maar zonder concrete maatregelen hoe dit belang gewogen wordt, kan het een dode letter worden. Kan de regering zich tijdens de komende JBZ-Raad sterk maken voor de ontwikkeling van gestandaardiseerde procedures om het belang van het kind in asiel- en migratieprocedures in de lidstaten vast te stellen en deze – gedocumenteerd – af te wegen?

De leden van de PvdA-fractie willen een opmerking maken over de herplaatsing. Zij zijn voorstander van sancties richting lidstaten die de afspraken omtrent herplaatsing en hervestiging niet nakomen. Wat vindt de regering van de suggestie van de Europese Commissie dat juridische stappen worden overwogen tegen lidstaten die hun verplichtingen omtrent herplaatsing niet nakomen? Op welke manier gaat Nederland hier gevolg aan geven en welke juridische en praktische ruimte is er?

De leden van de SP-fractie wijzen op de motie-Gesthuizen c.s. (Kamerstuk 19 637, nr. 2250), waarin de regering is verzocht de kwestie van vermiste alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv’ers) te agenderen voor de eerstvolgende JBZ-Raad en voor een gemeenschappelijk plan van aanpak te pleiten. Tot op heden hebben deze leden hier geen verslag van gelezen. Graag lezen deze leden hoe hierop gereageerd werd door de andere lidstaten en wat nu het gemeenschappelijk plan van aanpak wordt.

Met betrekking tot het hervatten van dublintransfers naar Griekenland hebben de leden van de SP-fractie al meerdere malen aangegeven daar geen voorstander van te zijn nu het niveau van opvang in Griekenland nog lang niet voldoende is. Toch is er gestart met het hervatten van dublintransfers. Welke sturing is er vanuit het European Asylum Support Office (hierna: EASO) dan wel de Europese Commissie en op welke manier worden kwetsbare asielzoekers in dezen extra beschermd? Is Nederland van plan ook te starten met het hervatten van dublintransfers naar Griekenland? Zo ja, wanneer? Is de regering bereid om, als er nog geen concreet tijdpad bekend is, de Kamer hierover tijdig te informeren wanneer hier wel zicht op is?

Voornoemde leden horen graag de mening van de regering over de uitgelekte notitie van Frankrijk en Duitsland over een crisisbestendig GEAS dat een model gelijk aan het Australische model voorstelt. Wat is de status van deze notitie en welk standpunt zal de regering hierover innemen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij bekend is met de Frans-Duitse GEAS notitie. Deelt de regering de mening dat de GEAS-standaarden niet verlaagd mogen worden? Voorts vragen de genoemde leden naar de tijdsplanning voor behandeling van het GEAS-pakket. Hoe kan Nederland bijdragen aan een ambitieuze tijdsplanning onder het Maltees voorzitterschap? Deelt de regering de inzet dat het GEAS als één samenhangend pakket behandeld moet worden?

Deze leden constateren dat volgens de voortgangsrapportage over de herplaatsing uit Italië en Griekenland slechts twee lidstaten op schema liggen met hun aandeel in de herplaatsingsoperatie. Waarom is Nederland niet een van die twee lidstaten? Waarom schrijft de regering dat uit deze rapportage blijkt dat Nederland zijn verantwoordelijkheid neemt terwijl we niet op schema liggen met ons aandeel? Hoe staat het met de toezegging om alleenstaande kinderen zo snel mogelijk te herplaatsen? Hoeveel alleenstaande kinderen komen op dit moment in aanmerking voor relocatie vanuit Italië en Griekenland? Hoeveel kinderen zijn er al naar Nederland gehaald? Is de regering bereid hier meer snelheid in te brengen? De genoemde leden vragen ook naar de besteding van hulpgelden in Griekenland. Hoe gaat er gezorgd worden voor betere coördinatie en uitvoering hiervan?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over de inzet van de Nederlandse regering op de JBZ-Raad van 27 en 28 maart 2017.

De genoemde leden zijn benieuwd naar de opvatting van de regering over de aanbeveling van de Europese Commissie van 8 december 2016 om het toepassen van de Dublinverordening ten aanzien van Griekenland zoveel mogelijk te hervatten (zie http://europa.eu/rapid/press-release_IP-16-4281_en.htm). Deze leden zijn benieuwd hoe de regering een dergelijke hervatting productief en wenselijk acht in het licht van de nog 83844 uit te voeren relocaties van asielzoekers uit Griekenland en Italië waaraan de overige lidstaten zich hebben gecommitteerd (zie https://ec.europa.eu/home-affairs/sites/homeaffairs/files/what-we-do/policies/european-agenda-migration/press-material/docs/state_of_play_-_relocation_en.pdf). Ook vernemen deze leden graag van de regering hoe zij denkt dat hervatting van de toepassing van de Dublinverordening jegens Griekenland bijdraagt aan het oplossen van de situatie in de overbevolkte opvangkampen op Lesbos, Samos en Kos. De genoemde leden vragen de regering of Nederland reeds dublintransfers naar Griekenland uitvoert en of zij voornemens is het aantal dublintransfers in lijn met de aanbeveling van de Europese Commissie op te voeren.

De genoemde leden constateren dat een aantal lopende wetgevingstrajecten op het gebied van de implementatie van het GEAS worden besproken. Deze leden vragen de regering in deze voorstellen meer aandacht te bepleiten voor de specifieke belangen van het kind, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Specifiek vragen deze leden of de regering bereid is om harmonisatie van de wetgeving op dit punt te bepleiten zodat interpretatieverschillen zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Deze leden vragen de regering te bepleiten dat overweging 15 van de preambule behorend bij de Kwalificatieverordening in lijn te brengen met overweging 20 van de preambule behorend bij de Procedureverordening, en tevens een verwijzing naar General Comment no. 14 van het VN-Kinderrechtencomité op te nemen, met het oog op het verplicht stellen van een methode voor het vaststellen en wegen van het belang van het kind.

Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie de regering te bepleiten dat in de onderhavige wetgeving wordt verankerd dat, in lijn met het IVRK, bij de behandeling van minderjarigen in asielprocedures wordt gewaarborgd dat individuele lidstaten in deze procedures het belang van het kind een primaire overweging laten zijn, waaronder tenminste begrepen moet worden dat landen kindspecifieke landeninformatie benutten in de beslissing op asielverzoeken van minderjarigen. Ook vragen de genoemde leden de regering om te bepleiten dat in de wetgeving wordt opgenomen dat geen grensdetentie mag worden toegepast op minderjarigen.

In het kader van de GEAS-wetsvoorstellen vragen de genoemde leden of de regering kennis heeft genomen van de notitie «A crisis-resistant CEAS» (zie http://www.statewatch.org/news/2017/feb/eu-med-france-germany-note.htm) die vermoedelijk van de Franse en Duitse regeringen afkomstig zijn. In deze notitie wordt het sluiten van met de Turkijedeal vergelijkbare deals met transitlanden in Noord-Afrika geopperd als oplossing voor tijdelijk verhoogde aantallen vluchtelingen die Europa trachten te bereiken. De genoemde leden vragen de regering om een reactie op dit voorstel en hoe zij zich hiertoe zal verhouden op de JBZ-Raad. Zij vragen de regering daarbij in te gaan op de praktische, morele en juridische bezwaren die gelijksoortige deals met landen in Noord-Afrika in de weg staan.

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering zich op de JBZ-Raad wil inzetten voor het creëren van helderheid over de voortgang van GEAS, nu met name Oost-Europese lidstaten zich tegen een noodverdelingsmechanisme hebben gekeerd.

Reactie van de Staatssecretaris van veiligheid en justitie

De leden van de PvdA-fractie informeren naar de manier waarop het belang van het kind wordt gewogen in het GEAS. In de brief2 aan uw Kamer van 16 januari 2017 is uitgebreid ingegaan op de positie van het kind in het GEAS. De Commissie heeft bij het vormgeven van de voorstellen voor de herziening van het GEAS inderdaad het belang van het kind steeds voorop gesteld. De Commissie heeft hieraan in de verschillende wetgevende voorstellen ook een concretere invulling gegeven. Zo bevat het voorstel voor een Procedureverordening3 verschillende bepalingen waarin extra procedurele waarborgen voor minderjarigen zijn opgenomen, in het bijzonder ook voor niet-begeleide minderjarigen. Een uitgebreidere beschrijving van deze waarborgen treft u in de genoemde brief. Ook bij het bieden van opvangvoorzieningen moeten lidstaten rekening houden met de specifieke behoeften van niet-begeleide minderjarigen en minderjarigen die deel uitmaken van een gezin. Het kabinet is dus van mening dat het belang van het kind wel degelijk een verdere invulling heeft gekregen in de verschillende voorstellen.

Voorts informeren de leden van de PvdA-fractie naar het nemen van juridische stappen tegen lidstaten die afspraken omtrent herplaatsing en hervestiging niet nakomen. Het kabinet kan alleen maar onderschrijven dat lidstaten hun verplichtingen omtrent herplaatsing moeten nakomen. Nederland komt, in tegenstelling tot hetgeen de laatste vraag van de leden van de PvdA-fractie lijkt te suggereren, zijn verplichtingen na. Na Frankrijk en Duitsland, heeft Nederland het grootste aantal personen herplaatst. Nederland vindt het belangrijk dat ook andere lidstaten hun evenredig deel doen op dit vlak.

De leden van de SP-fractie informeren vervolgens naar de kwestie van vermiste amv’ers.

Zoals ik in eerdere overleggen met uw Kamer heb aangegeven, heb ik op de JBZ-Raad aandacht gevraagd voor de positie van minderjarigen. We hebben in EU-verband de nodige aandacht voor minderjarigen, bijvoorbeeld in het kader van herplaatsing en in de herziening van het GEAS. Ik ben het met de Kamer eens dat dit onderwerp aandacht moet krijgen bij de behandeling van het GEAS. De gemeenschappelijke aanpak zie ik precies in de voorstellen over een gezamenlijk asielbeleid zoals de Commissie die gepresenteerd heeft. Dit onderwerp wordt ook in de Nederlandse inbreng bij de bespreking van de verschillende voorstellen geadresseerd.

Vervolgens informeren de leden van de SP-fractie naar het hervatten van Dublintransfers naar Griekenland. Het is belangrijk om terug te kunnen naar een volledig functionerend Dublinsysteem voor alle betrokken landen. Dit draagt bij aan het voorkomen van secundaire migratiestromen. Gelet op de zorgen die er op dit moment bestaan over de opvangomstandigheden en de behandeling van kwetsbare asielzoekers in Griekenland, onderschrijft het kabinet de geleidelijke aanpak die de Commissie voorstaat. Bij de geleidelijke aanpak die de Commissie voorstaat zijn kwetsbare personen vooralsnog uitgezonderd van overdracht. Het is van belang om een hervatting van de overdrachten zorgvuldig vorm te geven om te voorkomen dat het Griekse opvang- en asielstelsel hierdoor onder een te grote druk komt te staan. Nederland pleit daarom voor een gecoördineerde aanpak onder de lidstaten van het hervatten van deze Dublintransfers, met een belangrijke coördinerende rol voor EASO. Het kabinet zal uw Kamer informeren over de wijze waarop de Dublintransfers naar Griekenland worden vorm gegeven als de Dublintransfers naar Griekenland van start gaan. Nederland is op dit moment zelf nog niet gestart met het uitvoeren van Dublintransfers naar Griekenland.

Ten slotte informeren de leden van de SP-fractie en de D66-fracties naar de notitie van Duitsland en Frankrijk met betrekking tot «een crisisbestendig GEAS». Het kabinet kadert dit voorstel in een bredere reflectie over het Europese asielbeleid. Duitsland bekijkt hoe het gemeenschappelijk Europees asielsysteem (GEAS) robuust en toekomstbestendig kan worden ingericht, bijvoorbeeld met een mechanisme om adequaat te kunnen reageren op een hoge asielinstroom. Het kabinet vindt het belangrijk om hier goed over na te denken waarbij de internationale en Europese verdragen het uitgangspunt vormen. Uw Kamer heeft op 8 maart jl. schriftelijke vragen gesteld hierover en in de beantwoording daarvan zal het kabinet nader ingaan op deze notitie.

Voorts informeren de genoemde leden naar de tijdsplanning voor behandeling van het GEAS-pakket. Nederland zet zich er voor in om in de Raad tot een spoedige afronding van de herziening van het GEAS te komen en werkt daarom constructief aan diverse voorstellen die momenteel in de Raad worden behandeld, vanuit de inzet zoals die met uw Kamer is gedeeld in de BNC-fiches over de verschillende voorstellen. Het kabinet wijst er wel op dat in de Raad akkoord moet worden bereikt op een groot aantal voorstellen. Dit is, gezien het soms lastige krachtenveld in de Raad, geen eenvoudige opgave en vergt dat daarover in de Raad het gesprek wordt aangegaan. Het kabinet is van mening dat het inderdaad belangrijk is dat de consistentie tussen de verschillende voorstellen wordt bewaard. Om dit te bereiken moet het GEAS als één samenhangend pakket worden gezien.

Voorts informeren de leden van de D66-fractie naar de voortgang met betrekking tot herplaatsing uit Italië en Griekenland. Na Frankrijk en Duitsland heeft Nederland het grootste aantal mensen herplaatst. De Commissie stelt in dit voortgangsverslag dat Frankrijk en Nederland hun huidige inspanningen met betrekking tot herplaatsing moeten continueren. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat ook andere lidstaten hun deel doen. Zoals blijkt uit het door u aangehaalde 10e voortgangsverslag van de Commissie zijn er lidstaten die niet, of niet op regelmatige basis, herplaatsen. Net als de Commissie vindt Nederland het belangrijk dat deze lidstaten ook op een structurele basis kansrijke asielzoekers gaan herplaatsen uit Italië en Griekenland. Zoals ook blijkt uit hetzelfde voortgangsverslag is het aantal herplaatsingskandidaten in Griekenland en Italië aanzienlijk lager dan het aantal waar de Europese herplaatsingsbesluiten vanuit zijn gegaan. In het licht van die aantallen vindt het kabinet dat Nederland zijn evenredig aandeel doet.

Wat de toezegging over het herplaatsen van minderjarigen betreft, gaat het kabinet ervan uit dat u hiermee verwijst naar de door uw Kamer aangenomen motie Sjoerdsma (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 64). Hierover heb ik u eerder gemeld, onder meer tijdens een algemeen overleg met uw Kamer op 7 december 2016 (Kamerstuk 32 317, nr. 455), dat het kabinet andere lidstaten oproept om niet alleen serieus werk te maken van de herplaatsingen, maar ook om specifiek te focussen op minderjarigen. Zoals blijkt uit het 10e voortgangsverslag van de Commissie is, voor zover het Italië betreft, het met name aan de Italiaanse autoriteiten om de procedures te verduidelijken om herplaatsing van amv’s uit Italië mogelijk te maken. Nederland heeft Italië eerder al hulp aangeboden om daarbij te helpen en dat aanbod staat nog steeds. Aan Griekse zijde gaat de herplaatsing van amv’s wat beter, maar ook daar is Nederland steeds afhankelijk van de Griekse autoriteiten om amv’s voor te dragen voor herplaatsing. Wat betreft het aantal alleenstaande minderjarigen betreft die in aanmerking komen voor herplaatsing uit Griekenland en Italië, verwijst het kabinet u naar het 9e voortgangsverslag van de Commissie.4 Het is niet mogelijk om u op deze korte termijn de actuele cijfers te verstrekken over het aantal minderjarigen dat inmiddels naar Nederland is herplaatst.

Vervolgens informeren de leden van de D66-fractie naar de besteding van hulpgelden in Griekenland. De besteding van hulpgelden maakt onderdeel uit van het in december jl. door de JBZ-Raad aangenomen Actieplan voor implementatie van de EU-Turkije Verklaring. In het Actieplan staan meerdere maatregelen die een efficiëntere besteding van de Europese hulpgelden ten goede zouden moeten komen. Griekenland dient onder andere de benodigde cofinanciering beschikbaar te stellen en de afspraken van de EU-Turkije Verklaring in de nationale programma’s te incorporeren. De Commissie zal waar nodig technische ondersteuning bieden. De uitvoering van het Actieplan wordt periodiek ter bespreking voorgelegd aan de JBZ-Raad, en de coördinatie rond de uitvoering ligt bij de Commissie. Nederland neemt signalen serieus als besteding van gelden niet zorgvuldig plaatsvindt. Het kabinet maakt dat voortdurend onderwerp van gesprek met de Commissie en met Griekenland.

De leden van de GroenLinks-fractie informeren naar de hervatting van Dublintransfers naar Griekenland. Het kabinet verwelkomt de aanbeveling van de Commissie nu hiermee een duidelijk perspectief wordt geboden om Griekenland weer geleidelijk in het Dublinsysteem op te nemen. Het is belangrijk om terug te kunnen naar een volledig functionerend Dublinsysteem voor alle betrokken landen. Dit draagt bij aan het voorkomen van secundaire migratiestromen. Gelet op de zorgen die er op dit moment bestaan over de opvangomstandigheden en de behandeling van kwetsbare asielzoekers in Griekenland, onderschrijft het kabinet de geleidelijke aanpak die de Commissie voorstaat. Het is van belang om een hervatting van de overdrachten zorgvuldig vorm te geven om te voorkomen dat het Griekse opvang- en asielstelsel hierdoor onder een te grote druk komt te staan. In dit licht vindt het kabinet het daarom ook belangrijk dat lidstaten de nodige inspanningen blijven verrichten op het gebied van herplaatsing om de asieldruk op Griekenland de komende tijd verder te verlichten, vanzelfsprekend binnen de kaders van de gemaakte afspraken rondom herplaatsing. In dit verband vindt het kabinet het wel van belang dat de situatie in Griekenland goed wordt weergegeven. Uit het tiende voortgangsverslag van de Commissie over herplaatsing blijkt dat het aantal personen dat in Griekenland in aanmerking komt voor herplaatsing, aanzienlijk lager is dan aanvankelijk werd ingeschat ten tijde van de Raadsbesluiten in 2015. Het kabinet vindt dit een relevant gegeven, ook in het licht van het geleidelijk hervatten van de Dublintransfers naar Griekenland. Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen van de SP-fractie. Nederland pleit voor een gecoördineerde aanpak onder de lidstaten van het hervatten van deze Dublintransfers en is zelf nog niet gestart met het uitvoeren van Dublintransfers naar Griekenland.

Voorts informeren de leden van de GroenLinks-fractie naar de behandeling van de herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS). Het kabinet is het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat goed moet worden gekeken naar de consistentie tussen de verschillende voorstellen. Voor zover het gaat over overweging 15 van de preambule van de Kwalificatieverordening en overweging 20 van de preambule van de Procedureverordening wijst het kabinet erop dat het niet onlogisch is dat beide bepalingen niet gelijkluidend zijn. Dat in overweging 20 van de Procedureverordening, in tegenstelling tot in de Kwalificatieverordening, een extra zin staat over het horen van kinderen past immers bij uitstek in de Procedureverordening nu de Procedureverordening op de vormgeving van de asielprocedure ziet. Voor een reactie over het verplicht stellen van een methode voor het vaststellen en wegen van het belang van het kind, verwijs ik u naar mijn antwoord op een vergelijkbare vraag van de PvdA-fractie.

De genoemde leden informeren vervolgens naar de behandeling van minderjarigen in asielprocedures. In de brief aan uw Kamer van 16 januari 2017 is uitgebreid ingegaan op de positie van het kind in het GEAS.5 De Commissie heeft bij het vormgeven van de voorstellen voor de herziening van het GEAS het belang van het kind steeds voorop gesteld. Dat specifieke informatie over de positie van het kind in het land van herkomst moet worden betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag van een minderjarige, zit verweven in de verschillende voorstellen. Zo staat in artikel 8 van het voorstel voor een EU Agentschap voor Asiel dat dit Agentschap ook aandacht moet hebben voor kindspecifieke landeninformatie bij het vergaren van informatie over de situatie in het land van herkomst. In het voorstel voor een Kwalificatieverordening staat vervolgens dat de beslissingsautoriteiten van lidstaten bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming van minderjarigen, bijzondere aandacht dienen te besteden aan op kinderen gerichte vormen van vervolging.

Het kabinet meent dat de Europese voorstellen op het punt van grensdetentie voldoende rekening houden met de kwetsbare positie van minderjarigen. Het toepassen van grensdetentie bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen kan bijvoorbeeld uitsluitend worden toegepast in die situaties die specifiek worden opgesomd in het voorstel. Daarmee zit er al een duidelijke rem op de toepassing hiervan bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Ook bij de toepassing van de grensprocedure voor gezinnen met minderjarige kinderen gelden de nodige waarborgen. Zo kan deze procedure bijvoorbeeld slechts maximaal 4 weken duren. Verder geldt dat, als grensdetentie aan de orde is bij minderjarigen, deze detentie aan de nodige voorwaarden moet voldoen zoals beschreven in de Opvangrichtlijn. Zo moet de bewaring plaatsvinden in een accommodatie die geschikt is voor kinderen. In Nederland worden gezinnen met minderjarige kinderen in beginsel niet in grensdetentie geplaatst. Grensdetentie is alleen aan de orde als de screening aan de Schengenbuitengrens hiertoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat er sprake is van twijfel aan de gezinsband. Dat laatste vindt het kabinet een goede illustratie waarom grensdetentie van minderjarigen in bepaalde gevallen toch mogelijk moet zijn. Het kan bijvoorbeeld bijdragen aan het voorkomen van mensensmokkel en is daarmee dus ook soms in het belang van de minderjarige.

Het kabinet verwijst voor de beantwoording van de vragen van de GroenLinks-fractie over de Frans-Duitse notitie naar de beantwoording van de vragen van de SP-fractie hieromtrent.

Tot slot informeren de leden van de GroenLinks-fractie naar de voortgang van de behandeling van de herziening van het GEAS. Het kabinet gaat ervan uit dat het Maltees Voorzitterschap inzicht zal bieden in de voortgang van de verschillende GEAS-dossiers. Met dat doel staan de GEAS-voorstellen immers op de agenda van de JBZ-Raad.

2. Visumliberalisatie

De leden van de VVD-fractie constateren dat de herziening van het opschortingsmechanisme visumvrij reizen op 28 maart 2017 in werking treedt. Met dit instrument wordt het bestaande opschortingsmechanisme aangescherpt. Zo wordt het voor de lidstaten gemakkelijker om omstandigheden te melden die tot opschorting van visumvrijdom kunnen leiden, en krijgt de Europese Commissie de mogelijkheid op eigen initiatief het mechanisme te activeren. De gronden voor het inroepen van de noodrem zijn uitgebreid met onder meer verminderde medewerking aan terugkeer, een wezenlijke toename van het percentage afgewezen overnameverzoeken en een substantiële toename van het risico voor de openbare orde of binnenlandse veiligheid van de lidstaten, en de opschorting kan sneller van kracht worden. Is er volledig tegemoet gekomen aan de wensen van de Nederlands regering inzake de aanscherping van het opschortingsmechanisme, zo vragen de genoemde leden. Zo nee, op welke punten wijkt het af?

Het visumliberalisatietraject met Oekraïne bevindt zich momenteel in de onderhandelingsfase tussen de Raad en het Europees Parlement. Beoogd wordt het onderhandelingstraject in mei 2017 af te ronden. Voornoemde leden hebben eerder zorgen geuit over het nog niet voldoen aan alle criteria voor visumliberalisatie door Oekraïne. Bijvoorbeeld op het terrein van biometrische paspoorten, migratiemanagement, veiligheid en corruptiebestrijding. Wat zijn de vorderingen op deze terreinen?

Voor wat betreft de kwestie rond reciprociteit op visumgebied raakt dit met name de Verenigde Staten. De Verenigde Staten hanteert een visumplicht voor vijf lidstaten en op basis van de afspraken ligt er voor de Europese Commissie de bevoegdheid om met een gedelegeerde handeling te komen voor het tijdelijk opschorten van visumvrijstelling voor reizigers die vanuit de Verenigde Staten naar de Europese Unie komen, conform het reciprociteitsbeginsel. De Europese Commissie beraadt zich op een standpunt en publiceert naar verwachting in juni 2017 een rapport. Wat is de houding van de Nederlands regering in dezen?

Reactie van de staatsecretaris van veiligheid en justitie

De leden van de VVD informeren naar de herziening van het opschortingsmechanisme. Het Commissievoorstel voor de aanscherping van het opschortingsmechanisme kwam tijdens het Nederlandse EU-Voorzitterschap op uitdrukkelijk verzoek van een groot aantal lidstaten. Het kabinet is altijd voorstander geweest van een sterk en effectief opschortingsmechanisme. Het voor Nederland belangrijke punt (dat er snel gereageerd kan worden bij een wezenlijke toename van irreguliere migratie, ongegronde asielaanvragen of afgewezen terug- en overnameverzoeken) is opgenomen in het versterkte mechanisme.

Voorts informeren de leden van de VVD-fractie naar het visumliberalisatietraject met Oekraïne. De Commissie heeft in zes voortgangsverslagen de inspanningen van Oekraïne met betrekking tot visumliberalisatie gemonitord en in het laatste verslag geconcludeerd dat Oekraïne aan alle voorwaarden van het visumliberalisatieactieplan heeft voldaan. Het kabinet heeft dit oordeel van de Commissie overgenomen zoals aangegeven in het BNC-fiche d.d. 27 mei 2016 (Kamerstukken 22 112 en 34 481, nr. 2142). Daarbij verwijs ik naar het BNC-fiche als het gaat om de stappen die Oekraïne heeft ondernomen op de verschillende terreinen die de leden van de VVD-fractie noemen. Van belang hierbij is dat visumliberalisatie voor Oekraïne is verbonden aan het versterkte opschortingsmechanisme en, daarmee, de mogelijkheid de visumplicht snel weer tijdelijk in te voeren als daartoe aanleiding bestaat.

De leden van de VVD-fractie informeren tevens naar de kwestie rond reciprociteit op visumgebied. De bal ligt nu bij de Commissie, maar de Commissie is terughoudend met het presenteren van een gedelegeerde handeling vanwege de politieke, praktische en handelsimplicaties. Het kabinet heeft daar begrip voor en acht het allerminst uitgesloten dat de Raad een toekomstige gedelegeerde handeling om die redenen zal blokkeren. Zolang de Commissie zich hier nog op beraadt en er nog geen gedelegeerde handeling ligt, loopt het kabinet nog niet vooruit op een Nederlands standpunt.

3. EU-Turkijeverklaring

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de EU-Turkijeverklaring. Welke houding neemt de Nederlandse regering aan inzake de recente dreigingen van Turkije om de afspraken met Griekenland en Europa op te zeggen als het gaat om aanpak van migratie en opvang van vluchtelingen?

Om de situatie op de Griekse eilanden en de procedures in Griekenland verder te verbeteren wordt een gezamenlijk Actieprogramma uitgevoerd. Hoe wordt thans gewaarborgd dat er onvoorwaardelijke steun is, en betrokkenheid wordt getoond, van alle lidstaten bij de uitvoering van dit Actieprogramma?

De leden van de PVV-fractie vragen de regering helderheid te geven over de berichtgeving dat er een herenakkoord is gesloten bij de vluchtelingendeal met Turkije, waarbij premier Rutte en bondskanselier Merkel zouden hebben beloofd om jaarlijks tussen de 150.000 en 250.000 Syrische vluchtelingen naar de EU te laten komen. Klopt het dat premier Rutte aan de vooravond van de EU-Turkije Top op 6 maart 2016 deze afspraak heeft gemaakt met de toenmalige Turkse premier Davutoglu? Is er in ruimere zin (formeel of informeel) overleg gevoerd met Turkije over hervestiging van vluchtelingen in EU landen? Zo ja, wanneer heeft dit overleg plaatsgevonden, over welke aantallen is gesproken en tot welke afspraken heeft dit geleid?

Reactie van de Staatssecretaris van veiligheid en justitie

De leden van de VVD-fractie informeren naar de uitvoering van de afspraken met Turkije op migratiegebied en de situatie op de Griekse eilanden. Het kabinet beoordeelt het handelen van de Turkse autoriteiten op daadwerkelijke daden en niet op de gebezigde retoriek. Tot dusver is Turkije de gemaakte afspraken die voortvloeien uit de EU-Turkije Verklaring nagekomen. Het kabinet ziet in dat kader vooralsnog dan ook geen aanleiding om zich anders op te stellen inzake de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring.

Afgelopen december verwelkomde de JBZ-Raad het Grieks Actieprogramma en sprak hier steun voor uit. Het Actieprogramma toont de bereidheid van de Griekse autoriteiten om serieuze stappen te zetten samen met alle verantwoordelijke partijen. De Commissie heeft een coördinerende rol bij de uitvoering van het Actieprogramma. De voortgang van de uitvoering van het Actieprogramma wordt periodiek geagendeerd in de JBZ-Raad.

De leden van de PVV-fractie informeren naar berichtgeving rondom de EU-Turkije Verklaring. De antwoorden op deze vragen, die ook als reguliere schiftelijke Kamervragen zijn gesteld, gaan de Kamer binnen de reguliere beantwoordingstermijn toe.

4. Grensbeheer

Als het gaat om het EU Travel Information and Authorisation System (hierna: ETIAS) is het nu aan het Maltees voorzitterschap om op basis van de ambtelijke behandeling compromisvoorstellen uit te werken ter verdere bespreking in de Raad. De leden van de VVD-fractie vragen wanneer deze zijn te verwachten? Verder zette een meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, vanuit veiligheidsperspectief vraagtekens bij de geldigheidsduur van de reisautorisatie van vijf jaar. Wat verwacht Nederlandse regering ten aanzien van dit onderwerp?

De leden van de VVD-fractie lezen dat als het gaat om de Europese grens- en kustwacht vermeld wordt dat nog niet alle lidstaten hebben bijgedragen aan de personele en technische pools van Frontex. Dit geldt ook voor de gegevens die lidstaten moeten leveren ten behoeve van de kwetsbaarheidsanalyses. Nederland vindt het van belang dat alle lidstaten hun verplichtingen ten aanzien van Frontex nakomen. Hoe kan dit alsnog bewerkstelligd worden? Wat is de inzet van de Nederlandse regering in dezen? Deze leden kunnen zich overigens geheel vinden in het standpunt van de regering inzake de Mededeling modelstatusovereenkomst inzake acties in derde landen in het kader van de verordening voor een Europese grens- en kustwacht (Frontex).

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering een appreciatie te geven van de uitkomsten van de onderhandelingen in de Raad over het EES-systeem.

De leden van de SP-fractie willen graag een toelichting op de plannen in het actieplan tegen (reis)documentenfraude om het gebruik van biometrie in bevolkingsadministraties te onderzoeken en de afname en gebruik van biometrie te stimuleren en verbeteren. Kan de regering nader toelichten op welke specifieke punten zij kritisch is met betrekking tot voorstellen die gaan over opslag van biometrie en onderzoek van de Europese Commissie daarover? Welke consequenties hebben deze voorstellen voor de Nederlandse werkwijze met betrekking tot de opslag van biometrie?

Ten aanzien van de nieuwe voorstellen omtrent het Schengen Informatie Systeem (hierna: SIS) en het daarin opnemen van de terugkeerbesluiten van immigranten delen de leden van de SP-fractie de zorg van de regering dat de toegevoegde waarde hiervan wellicht niet opweegt tegen de juridische en uitvoeringstechnische consequenties en het belang van privacy. Graag lezen de leden van de SP-fractie hoe overige lidstaten hierover denken en welke ruimte de regering hier nog ziet. Daarnaast vragen deze leden waarom er niet voor is gekozen ook inreisverboden op te nemen in SIS en hoe de overige lidstaten hiertegen aan kijken. Welke juridische en uitvoeringstechnische bezwaren zijn er mogelijk tegen het opnemen van deze verboden en waarom is de inzet van de regering dat deze wel worden opgenomen?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het actieplan voor het tegengaan van fraude met reisdocumenten. Kan de regering aangeven of, en op welke wijze, implementatie van dit actieplan zou kunnen leiden tot aanpassing van de Nederlandse wet- en regelgeving? Op welke wijze zou een dergelijk actieplan succesvol kunnen zijn met betrekking tot voortvluchtige terreurverdachten, zoals het geval was bij aanslagpleger Anis A., die ongezien door de EU kon reizen met behulp van zes valse paspoorten?

De leden zijn voorts positief over de terughoudendheid van de regering ten opzichte van opslag van biometrie. Kan zij aangeven of het actieplan ertoe zou leiden dat Nederland de huidige regelgeving zal moeten aanpassen wat betreft opslag van biometrie? Op welke wijze zal de regering haar terughoudende houding hiertoe tijdens de JBZ-Raad tot uiting brengen? Is zij bereid hierbij in te brengen dat Nederland niet zal overgaan tot versoepeling van de huidige regelgeving omtrent de opslag van biometrie?

Voorstellen voor drie verordeningen ter versterking van het Schengen Informatiesysteem

De genoemde leden hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorstellen voor drie verordeningen ter versterking van het SIS. De leden zijn positief over de voorstellen om beter gebruik te maken van deze databank door informatie-uitwisseling te bevorderen en de databank te vullen met informatie over illegaal verblijvende derdelanders tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, terrorisme gerelateerde signaleringen en signaleringen ten behoeve van opsporing en vervolging. Het blijft echter een uitdaging om, gezien de nationale databanken die door de lidstaten nog steeds voorkeur genieten in het gebruik, van het SIS een volwaardige databank te maken waarvan de lidstaten de prioriteit inzien om deze te vullen met informatie. Deze leden zijn daarom van mening dat ingezet moet worden op de juiste vorm van consultatie van de beschikbare informatie. Kan de regering toelichten hoe bevorderd zal worden dat Lidstaten ook werkelijk het SIS zullen vullen met de genoemde informatie en dit niet alleen in hun nationale databank behouden? De leden zijn van mening dat bij grenscontroles alleen het SIS gecheckt zou moeten worden in plaats van nationale databanken, zodat lidstaten de prikkel ervaren om hun nationale gegevens in het SIS in te voeren. Deelt de regering deze mening? Is de regering het eens dat informatie over illegaal verblijvende derdelanders tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, terrorisme gerelateerde signaleringen en signaleringen ten behoeve van opsporing en vervolging relevant voor nationale databanken, net zo goed relevant voor andere lidstaten is? Hoe gaat de regering zich inzetten om van het SIS een volwaardige databank te maken, naast de overige databanken die de Europese Unie al kent, zoals het EES en het ETIAS? Kan de regering voorts aangeven welke afspraken worden gemaakt over het actief delen van informatie over terrorisme gerelateerde signaleringen in het SIS?

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over het EES-voorstel. Hoe denkt de regering dat dit systeem een concrete bijdrage gaat leveren aan zware georganiseerde criminaliteit en terrorisme? Wat kan er gedaan worden met overstayers die worden gesignaleerd? Worden deze actief opgespoord? Zo ja hoe? Wat zijn de kosten voor dit voorstel? In hoeverre is de privacy van mensen gewaarborgd in dit systeem? Hoe verhoudt deze database zich tot andere databases zoals SIS, ETIAS en Eurodac?

De genoemde leden lezen dat het doel is om eind 2017 een akkoord tussen het Europees Parlement en de Raad te bereiken over het ETIAS-voorstel. Hoe zou het ETIAS-systeem binnen de Europese grens- en kustwacht functioneren? Kan de regering verder toelichten waarom er de voorkeur is om de lidstaat van het ingevoerde alert verantwoordelijk te maken voor afhandeling van de aanvraag? Wat houdt dit precies in? Deze leden hopen voorts dat de Europese grens- en kustwacht spoedig operationeel wordt. Gaat de regering zich ervoor inzetten dat er zo snel mogelijk voldoende capaciteit beschikbaar is?

Reactie van de Staatssecretaris en Minister van veiligheid en justitie

De leden van de VVD-fractie informeren vervolgens naar de voortgang bij het voorstel tot oprichting van een Europees reis- en informatie- autorisatieysteem (ETIAS). Het Maltees voorzitterschap heeft recentelijk op ambtelijk niveau een eerste set aan compromisvoorstellen gepresenteerd. Voor wat betreft de voorgestelde geldigheidduur voor de autorisatie van vijf jaar, kan worden aangegeven dat de Commissie deze termijn onder andere heeft bepaald op basis van de interoperabiliteit met andere systemen zoals het EU in- en uitreissysteem (EES) en het Visum Informatiesysteem (VIS). In haar overweging heeft de Commissie ook gekeken naar het kostenaspect voor de reizigers. De niet-visumplichtige groep reizigers uit derde landen hoeven nu geen aanvraag in te dienen en leges te betalen. Met een kortere geldigheidsduur van de autorisatie zal deze groep vaker een bedrag van vijf euro (een lege) moeten betalen. Een meerderheid van de lidstaten is van mening dat deze periode aansluit bij de bewaartermijnen van de gegevens in het EES en EU VIS en dat de Commissie ook gekeken heeft naar de kosten voor de reiziger, maar vanuit veiligheidsoogpunt vindt een meerderheid van de lidstaten de periode te lang. Verder zijn zij van mening dat het kostenaspect voor de reiziger niet opweegt tegen het veiligheidsaspect. In vergelijking met de bedragen die andere staten voor een soortgelijk systeem vragen is het bedrag van vijf euro laag. Nederland zal zich, net als een aantal andere lidstaten, gezien bovenstaande in beginsel inzetten om deze periode te beperken, tenzij de uitvoeringskosten voor de lidstaten in verhouding aanzienlijk hoger worden. Op verzoek van de lidstaten zal de Commissie de kosten van het systeem in de komende maand nog nader inzichtelijk maken, de geldigheidsduur van de autorisatie zal in de verdere uitwerking worden meegenomen.

Vervolgens informeren de leden van de VVD-fractie naar de operationalisering van de Europese grens- en kustwacht. De verplichtingen van lidstaten ten aanzien van de Europese grens- en kustwacht zijn opgenomen in de Verordening. Nederland gaat er van uit dat lidstaten zich houden aan de gemaakte afspraken door onder meer personeel en materieel te leveren voor de Frontex pools. Het kabinet benadrukt in Europees verband en in de raad van bestuur van Frontex het belang van een slagkrachtig agentschap met voldoende capaciteit en draagt hier ook significant aan bij. Het is aan de Commissie en Frontex om lidstaten aan te spreken als zij hun verplichtingen ten aanzien van de Verordening niet nakomen.

De leden van de PvdA-fractie informeren vervolgens naar de stand van zaken met betrekking tot de behandeling van het ETIAS en EES. Het kabinet is positief over het resultaat van de onderhandelingen in de Raad. In de overeengekomen Raadspositie is duidelijk benoemd dat de informatie uit het EES kan worden gebruikt voor het grensbeheer, de bestrijding van illegaal verblijf en het bevorderen van terugkeer. De groep vreemdelingen die ooit de EU legaal zijn ingereisd, maar vervolgens hun periode van legaal verblijf hebben laten verstrijken zonder te vertrekken, kunnen door dit systeem beter worden geïdentificeerd. Hiermee wordt meer zicht verkregen op personen die na het verstrijken van hun verblijfsduur niet vertrekken. Dit kan nu slechts opgemerkt worden bij het aantreffen van zo’n persoon en het controleren van stempels in het paspoort. Met de geregistreerde gegevens kunnen ook analyses en eventuele trends inzichtelijk worden gemaakt. Deze gegevens kunnen bijdragen aan een geïntegreerde benadering van de bestrijding van illegale migratie en van illegaal verblijf. De informatie uit het systeem kan worden gebruikt om meer informatiegestuurd op te treden. De gegevens uit het EES kunnen ook worden gebruikt ten behoeve van het vaststellen van de identiteit in het kader van de asielprocedure en het terugkeerproces.

Daarnaast zal het voorstel ook een bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van zware georganiseerde criminaliteit en terrorisme. Verder is de interoperabiliteit met het VIS geregeld waardoor hergebruik van de gegevens uit het VIS voor registratie van visumplichtige derdelanders mogelijk is. Hiermee kan het grensproces voor deze groep sneller worden uitgevoerd en wordt de inbreuk op de privacy van deze groep reizigers beperkt. Het kabinet is ook van mening dat de inzet in de Raadspositie de grondrechten van de reizigers eerbiedigt. Zowel de gegevensbeschermingsrichtlijn als de dataprotectieverordening zijn van toepassing. Het voorstel bevat daarnaast aanvullende regels op het terrein van de privacybescherming, specifiek toegesneden op de werking van het EES en zijn in lijn met de regels die van toepassing zijn op het VIS.

Het kabinet verwijst voor de beantwoording van de vragen van de D66-fractie over de operationalisering van de Europese grens- en kustwacht naar de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie hieromtrent.

Op de vragen van de SP-fractie over gebruik van biometrie in bevolkingsadministraties. Biometrie valt onder de bijzondere persoonsgegevens, opslag en verwerking van deze gegevens dient altijd proportioneel te zijn. Nederland neemt sinds 2014 geen vingerafdrukken meer op voor de Nederlandse Identiteitskaart, terwijl vingerafdrukken op paspoorten alleen op de chip worden opgeslagen en niet in een database. Dit is de reden dat Nederland dit onderzoek kritisch volgt. Daarnaast is het Kabinet van oordeel dat de bevoegdheid van de Commissie op dit onderwerp niet evident aanwezig is. Artikel 77(3) VWEU voorziet in de bevoegdheid regels te stellen omtrent paspoorten en identiteitskaarten, maar alleen in het kader van het bevorderen van het vrije verkeer van Unieburgers en alleen via eenparigheid. Wat betreft de vraag welke consequenties deze voorstellen hebben voor de Nederlandse werkwijze met betrekking tot de opslag van biometrie. De voorstellen met betrekking tot het onderzoek hebben geen consequentie voor de huidige Nederlandse werkwijze. Over het vervolg kan nu nog niets worden gezegd.

Op de vragen van de SP-fractie over het SIS. Een eerste bespreking van de eerste vier artikelen van het wetgevingsvoorstel voor het opnemen van terugkeerbesluiten in het SIS vond in de raadswerkgroep Schengen acquis op 6 en 7 maart jl. plaats. Tijdens die besprekingen maakten meerdere lidstaten een (studie)voorbehoud op dit deel van de drie wetgevingsvoorstellen die in december 2016 werden uitgebracht. Nederland heeft de lijn in het BNC-fiche uitgedragen. In algemene zin blijken lidstaten voorstander van het delen van informatie over terugkeerbesluiten in Europees verband om het Europees terugkeerbeleid verder te ondersteunen. De standpunten over de wijze waarop dit moet gebeuren zijn diffuser waarbij sommige lidstaten ook wijzen op het nut om het in- en uitreissysteem (EES) wellicht te gebruiken in plaats van het SIS. De Europese Commissie wijst op de bredere handelingsmogelijkheden met het SIS ten opzichte van het EES. Andere lidstaten hebben vragen over de termijnen waarop lidstaten elkaar moeten informeren – voorgesteld wordt zeven dagen – en hoe lidstaten elkaar moeten informeren bij terugkeerbesluiten waarin een periode van vrijwillig vertrek van toepassing is. Ook bestaan vragen wanneer inreisverboden gekoppeld aan terugkeerbesluiten in het SIS moeten worden ingevoerd, aan de grens bij vastgesteld vertrek of eerder. Dusver is sprake van een eerste lezing en zijn op het desbetreffende voorstel maar een deel van de artikelen behandeld.

Inreisverboden kunnen reeds in het SIS op grond van artikelen 24 en 26 van de huidige SIS-verordening (EG) Nr. 1987/2006 worden ingevoerd. Er zijn dus geen juridische of uitvoeringstechnische bezwaren om deze verboden in het SIS op te nemen.

Op de vragen van de D66-fractie over fraude met reisdocumenten. Vooralsnog geeft dit actieplan geen aanleiding tot aanpassing van de Nederlandse wet- en regelgeving. De voorstellen met betrekking tot het onderzoek hebben geen consequentie voor de huidige Nederlandse werkwijze. Over het vervolg kan nu nog niets worden gezegd.

Voor het onderkennen van personen, waaronder ook terroristen, die mogelijk gebruik maken van gefalsifieerde reis- of identiteitsdocumenten, zijn actieplannen gericht op de versterking van de aanpak en instrumenten daarvoor, van meerwaarde.

Tijdens de JBZ-raad worden naar verwachting alleen de Raadsconclusies besproken. De Raadsconclusies over het actieplan gaan vooral over de uitwisseling van kennis, informatie en best practices met betrekking tot aanvraag- en uitgifteprocessen en controle van reis- en identiteitsdocumenten aan de buitengrenzen.

In deze fase van het actieplan is aanpassing van wet- en regelgeving niet aan de orde.

Op de vragen van D66-fractie over het SIS. De bevordering van de invoer van gegevens in het SIS vindt voortdurend op Europees niveau plaats en de huidige wetsvoorstellen voorgesteld door de Europese Commissie zijn daar een voorbeeld van, waarin duidelijk wordt ingezet op een verdere verrijking en verbreding van het systeem mede op verzoek van de lidstaten. Bovendien is door voortdurende gesprekken in Raadsverband inclusief op Minister-niveau aandacht voor het vullen van systemen met informatie evenals voor de kwaliteit van de ingevoerde gegevens zoals in het kader van terrorismebestrijding. De EU routekaart inzake informatiebeheer en informatie-uitwisseling bevat ook een belangrijk aantal voorstellen om juist de invoer van kwalitatief goede gegevens in het SIS te bevorderen. In hoeverre nationale informatie ook in Europees verband wordt gedeeld is moeilijk vast te stellen maar het aantal gegevens in het SIS groeit duidelijk in de afgelopen jaren. Zo bevatte het SIS eind januari 2017 meer dan 71 miljoen signaleringen terwijl het 31 december 2015 ongeveer 63,5 miljoen signaleringen betrof en eind 2014 een kleine 56 miljoen signaleringen. In de tussentijd worden gegevens verwijderd vanwege proportionaliteitoverwegingen of omdat de signaleringen niet meer noodzakelijk zijn voor het beoogde doel.

Ik deel niet de mening van D66 dat alleen het SIS aan de grens moet worden bevraagd. Juist een combinatie van systematische bevraging van het SIS, het Interpol Stolen and Lost Travel Documents (SLTD) database evenals nationale bestanden zorgt voor een completer beeld. Dat strookt ook met de afspraken opgenomen in de Schengen Grenscode. Het SIS hoe breed haar reikwijdte ook, is beperkter dan de combinatie van verschillende nationale en internationale bestanden die daarvoor zowel in Nederland als aan de grens direct of indirect beschikbaar dienen te zijn. Daarnaast zal bepaalde informatie niet in alle gevallen gedeeld kunnen of mogen worden gelet op wettelijke uitzonderingsgronden, zoals ook voorgeschreven in artikel 17 van de Wet politiegegevens en uitgewerkt in het Besluit politiegegevens (artikel 5.3). Indien alleen wordt ingezet op het invoeren van gegevens in Europees verband zou dit niet in overeenstemming zijn met deze wetgeving en de bijbehorende operationele overwegingen onvoldoende in acht nemen. Daarnaast is het ook essentieel dat het SIS niet alleen aan de grens maar juist binnen het territorium van lidstaten bij onder meer controlesituaties wordt gebruikt. Dit gebeurt veelvuldig door politiefunctionarissen op straat in Nederland door bijvoorbeeld het gebruik van de MEOS-applicatie op hun smartphone.

De inzet zoals ook bevestigd door het Kabinet in de voorbijgaande jaren is dat informatie met andere lidstaten gedeeld moet worden tenzij zwaarwegende overwegingen dat belemmeren. Dit werd opnieuw bevestigd in de EU routekaart inzake informatiebeheer en informatie-uitwisseling.

Ik zal mij inzetten om door middel van actieve sturing op naleving van de afspraken in de EU routekaart waarin maatregelen zijn afgesproken om concreet het gebruik van het SIS verder te bevorderen. Daarnaast zet ik mij tijdens de onderhandelingen over de SIS wetgeving ervoor in dat het SIS als informatiesysteem aan kracht wint. Ik zal daarbij wel volledig aandacht houden voor de noodzaak dat deze inzet coherent is met de wettelijke vereisten zoals ook neergelegd in de EU gegevensbeschermingsvoorschriften, onder meer inzake proportionaliteit en doelbinding. Het EES en het ETIAS zijn nog onderwerp van onderhandeling en bestaan nog niet als systemen. Een coherente samenhang tussen deze systemen en het SIS en andere systemen is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet met het oog op het bevorderen van de interoperabiliteit tussen de informatiestromen waarvoor de EU routekaart ook een koers heeft uitgezet.

Inzake de concrete afspraken voor het actief delen van informatie over terrorisme gerelateerde signaleringen in het SIS verwijs ik u naar de EU Routekaart, de Kamerbrief informatie-uitwisseling in de Europese Unie op het gebied van terrorismebestrijding (Kamerstukken 27 925 en 29 754, nr. 595). Stappen zijn onder meer gezet door het vaststellen van criteria voor het invoeren van foreign terrorist fighters in het SIS. Het SIRENE handboek zal naar verwachting binnenkort worden aangepast zodat, tenzij zwaarwegende overwegingen dat in de weg staan, bij iedere daartoe strekkende signalering standaard staat vermeld dat het een terrorisme gerelateerde signalering betreft – de zogenoemde «marker». Daardoor wordt de eindgebruiker beter geïnformeerd over de aard van de signalering en de persoon waarmee hij of zij wordt geconfronteerd wanneer een controle wordt uitgevoerd.

Voorts informeren de leden van de D66-fractie naar het EES-voorstel. Het systeem zal een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van zware georganiseerde criminaliteit en terrorisme, omdat in dit systeem informatie over onderdanen uit derde landen die het Schengengebied binnentreden en verlaten wordt bewaard die niet in andere systemen, zoals het Schengeninformatiesysteem (SIS) en Eurodac, beschikbaar zijn. De EU wordt geconfronteerd met steeds veranderende vormen van terrorisme, criminaliteit en migratiestromen, en daarom is er een duidelijke toegevoegde waarde van toegang tot dit systeem voor de rechtshandhaving: er kan zo een belangrijke bijdrage geleverd worden aan de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, mensenhandel en mensensmokkel.

Op basis van de overzichten uit het EES van personen die ooit de EU legaal zijn ingereisd, maar vervolgens hun periode van legaal verblijf hebben laten verstrijken zonder te vertrekken, kunnen rechtshandhavingsdiensten informatiegestuurde controles uitvoeren. Verder kunnen deze gegevens worden gebruikt ten behoeve van het vaststellen van de identiteit in het kader van het terugkeerproces.

De totale kosten van de ontwikkeling van het voorstel voor het EES en de benodigde aanpassingen op centraal en nationaal niveau worden door de Commissie geraamd op 480 miljoen euro. Het gaat hier om kosten over een periode van 2017 t/m 2019, bestaande uit ontwikkelings- en beheerskosten van de systemen. Na 2020 zullen de operationele kosten van het EES voor rekening komen van de lidstaten.

Het voorstel biedt wat het kabinet betreft voldoende privacy waarborgen. Zowel de gegevensbeschermingsrichtlijn als de dataprotectieverordening zijn de leidraad van het gegevensbeschermingsregime van het voorstel. Het voorstel bevat daarnaast enkele aanvullende regels op het terrein van privacybescherming, specifiek toegesneden op de werking van het EES. Deze aanvullende regels zijn in lijn met die van het EU-VIS systeem. Het verschil met ETIAS is dat in het ETIAS-systeem alleen bepaalde persoonsgegevens van niet-visumplichtige derdelanders worden geregistreerd en opgevraagd op basis waarvan autorisatie wordt verleend voor het reizen naar het Schengenbied. Bij ETIAS worden geen biometrische gegevens geregistreerd. In het EES gaat het om de registratie van alle derdelanders wanneer zij het Schengengebied daadwerkelijk in- en uitreizen. In het systeem worden ook biometrische gegevens van derdelanders opgeslagen. Het verschil met Eurodac is dat in het EES asielzoekers niet mogen worden geregistreerd. Het verschil met SIS is dat in het EES de in- en uitreisgegevens van alle derdelanders worden geregistreerd en in het SIS zijn signaleringen van personen of objecten opgenomen op basis waarvan de uitvoeringorganisaties interventies kunnen uitvoeren.

De leden van de D66-fractie informeren naar het functioneren van het ETIAS-voorstel binnen de Europese grens- en kustwacht. De Europese grens- en kustwacht wordt verantwoordelijk voor het beheer van de centrale eenheid van het ETIAS-systeem. Zoals aangegeven in het BNC-fiche heeft Nederland vragen bij de verantwoordelijkheid van de Europese grens- en kustwacht. Allereerst of de uitvoering van de veiligheidscheck en het verifiëren van persoonsgegevens met opsporingsdatabases zoals SIS en Interpol wel past binnen het gewijzigde mandaat van het agentschap. Nederland acht het van belang dat deze verantwoordelijkheid in relatie tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten en Europol in de komende periode nader worden uitgewerkt.

Het kabinet acht het verder van belang dat duidelijke afspraken worden gemaakt over de afhandeling van een hit op een informatiesysteem in het kader van het ETIAS-proces. Het kabinet is van mening dat de lidstaat die een signalering heeft ingevoerd in het systeem verantwoordelijk wordt voor het vervolgproces omdat de betreffende lidstaat beschikt over de relevante achtergrondinformatie en/of opsporingsinformatie voor de totstandkoming van de signalering.

5. Extern migratiebeleid en terugkeer

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad, in aanwezigheid van de geassocieerde Schengenlanden van gedachten zal wisselen over recente ontwikkelingen en bijeenkomsten met betrekking tot de externe aspecten van het Europese migratiebeleid. Zo zullen aanwezige Ministers van gedachten wisselen over de Verklaring van Malta van 3 februari 2017. Wat zal de inbreng namens Nederland zijn?

Als onderdeel van de Europese Migratieagenda heeft de Europese Commissie op 2 maart 2017 een hernieuwd Actieplan inzake terugkeer gepresenteerd. Het actieplan en de aanbevelingen zien met name op verbetering van toepassing van de bestaande juridische, operationele en financiële Europese terugkeerinstrumenten door de lidstaten. Wat onvoldoende naar voren komt is een gezamenlijke EU-aanpak jegens weigerachtige landen van herkomst inzake terugkeer van hun eigen onderdanen. De leden van de VVD-fractie willen weten waarom de Europese Commissie hierin niet voortvarend het voortouw neemt? Juist nu ontstaan er bilaterale afspraken tussen een lidstaat en land van herkomst, waarbij het risico ontstaat dat lidstaten tegen elkaar worden uitgespeeld. Wat is de appreciatie van de Nederlandse regering in dezen?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat op de agenda onder meer het hernieuwde Actieplan inzake terugkeer van de Europese Commissie staat. Het Actieplan en de aanbevelingen van de Europese Commissie zijn bedoeld om de uitvoering van de Terugkeerrichtlijn te verbeteren en het uitzettingspercentage van uitgeprocedeerde asielzoekers te verhogen. De aanbevelingen betreffen onder andere de termijnen van de asielprocedure, het risico op het onttrekken aan toezicht en voorwaarden voor detentie. De genoemde leden hebben een aantal vragen over de toepassing van vreemdelingendetentie. De Europese Commissie heeft een lijst gepresenteerd van omstandigheden om het risico van onttrekking aan toezicht vast te stellen. Kan de regering aangeven hoe wordt gewaarborgd dat automatische detentie tegen wordt gegaan?

Voornoemde leden hebben daarnaast ernstige twijfels over de mogelijkheid die de Europese Commissie biedt om publieke instanties in te zetten om migranten aan te houden. Dat is in strijd met de richtlijnen inzake aanhouding van migranten van het EU-grondrechtenagentschap FRA. Hoe beoordeelt de regering deze instructies?

De leden van de SP-fractie vinden het goed dat er Europees wordt samengewerkt om mensen op Europese wateren te redden. Ten aanzien van de modelstatusovereenkomst tussen Frontex en derde landen hebben deze leden nog enkele vragen. Hoe wordt bepaald met welke derde landen een overeenkomst zal worden gesloten en wie bepaalt of het land in kwestie mensenrechten voldoende eerbiedigt en de kans klein is dat teamleden mensenrechten zullen schenden? Hoe wordt vervolgens gemonitord en wie heeft de bevoegdheid de overeenkomst te beëindigen? Hoe wordt daarnaast bepaald wie er in het team plaatsneemt en wie is voor hen verantwoordelijk? Daarnaast zien deze leden graag een uiteenzetting van hoe men zich richt op het redden van mensen in plaats uitsluitend de Europese grenzen te bewaken.

De leden van de D66-fractie vragen om een regulier BNC-fiche over het hernieuwde actieplan inzake terugkeer. Zij delen de prioriteit die gegeven wordt aan terugkeer, maar hebben nog wel enkele vragen. Waarom wordt er niet meer aandacht besteedt aan diplomatieke druk in Europees verband als het gaat om terugkeer? Hoe valt de aanbeveling van de Europese Commissie om meer vreemdelingendetentie in te zetten te rijmen met de Terugkeerrichtlijn? Hoe zien de aanscherpingen op het gebied van zelfstandige terugkeer eruit? Kan de regering verder toelichten hoe het terugkeerbureau van de Europese grens- en kustwacht opereert? De genoemde leden constateren met zorg dat de Europese Commissie oproept de mogelijkheid van detentie van minderjarigen in nationale wetgeving niet uit te sluiten. Deelt de regering het standpunt van deze leden dat kinderen niet in de cel horen?

Voornoemde leden vragen hoe er door de regering en de andere lidstaten wordt omgegaan met terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Turkije. In hoeverre wordt er rekening gehouden met de aanhoudende onrust aldaar? Is de regering bereid het Ambtsbericht Turkije te actualiseren en tot die tijd een vertrek-moratorium voor Turkije in te stellen?

Reactie van de Staatssecretaris van veiligheid en justitie

De leden van de VVD-fractie informeren vervolgens naar de stand van zaken met betrekking tot de externe aspecten van het Europese migratiebeleid. Staatshoofden en regeringsleiders namen op 3 februari jl. een verklaring aan over de externe aspecten van migratie, in het bijzonder gericht op de centrale Mediterrane route. Het kabinet is van mening dat een duurzame oplossing een ketenbenadering vereist, waarbij de inzet wordt gericht op alle onderdelen van de route: in herkomst- en transitlanden, in landen van waaruit de migranten de oversteek naar Europa wagen, aan de grenzen van de EU, binnen de EU, en in Nederland. Nederland verwelkomt de inspanningen van de Commissie en het Maltees voorzitterschap om de instroom via deze route beheersbaar te maken, verdrinkingen te voorkomen en mensensmokkel hard aan te pakken. Het kabinet steunt de door de Commissie ingezette lijn, inclusief de intensivering van de migratiesamenwerking met landen in Noord-Afrika. De Commissie doet hiertoe ook adequate en concrete voorstellen, zoals onderschreven in de Verklaring van Malta van 3 februari jl. Tijdens de Raad zal Nederland in het bijzonder aandacht vragen voor de versterking van opvangcapaciteit en -omstandigheden in Libië voor migranten, in samenwerking met UNHCR en IOM. Dat geldt ook voor het bieden van een uitweg uit deze centra via de ondersteuning van vrijwillige terugkeer naar hun thuisland. Nederland zal ten slotte bepleiten dat naast inspanningen vanuit de Unie ook ruimte en ondersteuning geboden dient te worden aan aanvullende bilaterale inspanningen van individuele lidstaten.

Laatstelijk informeren de leden van de VVD-fractie naar het herziene actieplan terugkeer en de samenwerking hieromtrent met landen van herkomst. Voor het kabinet is de samenwerking met landen van herkomst een prioriteit die in EU verband moet worden geadresseerd. Nederland heeft zich hier tijdens zijn voorzitterschap van de Raad ook nadrukkelijk voor ingezet. Zoals uit de geannoteerde agenda voor deze JBZ-raad kan worden opgemaakt kondigt de Commissie in het actieplan aan snel terug- en overnameovereenkomsten te willen sluiten met Nigeria, Tunesië en Jordanië en zo mogelijk ook met Marokko en Algerije. Samen met de partnerschapsaanpak moet dit bijdragen aan verbetering van de terugkeersamenwerking met derde landen. Tijdens deze JBZ-raad zal het kabinet deze prioriteit wederom actief uitdragen.

De leden van de PvdA-fractie informeren naar het herziene actieplan terugkeer. De gronden die door de Commissie in de aanbevelingen worden genoemd op grond waarvan een risico op het onttrekken aan het toezicht kan worden aangenomen, zijn voor een belangrijk deel al opgenomen in nationale regelgeving (artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000). De waarborgen die momenteel in onze nationale wet- en regelgeving zijn opgenomen bij inbewaringstelling van vreemdelingen worden hiermee niet gewijzigd.

Ook voor het kabinet geldt dat er vragen zijn over sommige aanbevelingen. Onduidelijk is hoe deze moeten worden geïnterpreteerd en hoe deze zich verhouden tot bestaande EU wet- en regelgeving. Het kabinet wenst daarom ook nog een nadere bespreking tussen lidstaten en de Commissie over het hernieuwde actieplan en de aanbevelingen.

De leden van de SP-fractie informeren naar de statusovereenkomsten die Frontex kan sluiten met derde landen. Conform de Verordening voor de Europese grens- en kustwacht kan Frontex samenwerking aangaan met derde landen. Indien bij deze samenwerking sprake is van uitvoerende taken door de leden van de teams, zal de Unie een statusovereenkomst moeten ondertekenen met het derde land. In deze overeenkomst zullen aspecten als taken, verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid van de leden van de teams worden opgenomen. Een statusovereenkomst moet tevens door het Europees Parlement worden goedgekeurd. De Verordening schrijft bovendien voor dat de overeenkomst garandeert dat fundamentele rechten tijdens deze activiteiten worden gerespecteerd. Hierin hebben zowel lidstaten, Commissie als Frontex een belangrijke taak. Daarnaast heeft de uitvoerend directeur van Frontex conform de Verordening de bevoegdheid om activiteiten van het agentschap te beëindigen of tijdelijk stop te zetten als er sprake is van serieuze schending van fundamentele rechten.

Wat betreft het redden van migranten, dienen alle grenswachters die ingezet worden in Frontex-operaties fundamentele rechten te respecteren. Dit geldt ook bij operaties op zee. Tijdens maritieme Frontex-operaties dienen de deelnemende lidstaten en Frontex zich te houden aan de internationale regelgeving op het terrein van onderschepping, opsporing en redding van drenkelingen. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat asielzoekers niet worden ontscheept of op andere wijze worden overgedragen aan autoriteiten in derde landen als er een risico is op refoulement.

Vervolgens informeren de leden van de D66-fractie naar het herziene actieplan terugkeer. Voor het kabinet is de samenwerking met landen van herkomst inderdaad een prioriteit die in EU verband moet worden opgepakt. Nederland heeft zich hier tijdens het EU voorzitterschap in de eerste helft van 2016 ook nadrukkelijk voor ingezet. Zoals u uit de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad van 27 en 28 maart kunt opmaken, kondigt de Commissie in het actieplan aan snel terug- en overnameovereenkomsten te willen sluiten met Nigeria, Tunesië en Jordanië en zo mogelijk ook met Marokko en Algerije. Samen met de partnerschapsaanpak moet dit bijdragen aan verbetering van de terugkeersamenwerking met derde landen. Tijdens deze JBZ-raad zal het kabinet deze prioriteit wederom adresseren.

Zoals in de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad is aangegeven, moet het kabinet de exacte impact van de aanbevelingen op de Nederlandse wet- en regelgeving en de praktijk nog bestuderen. Wel is al duidelijk dat ook voor het kabinet verschillende aanbevelingen nog nadere duiding van de Commissie behoeven. Niet alleen wat betreft de interpretatie maar ook hoe deze zich verhouden tot andere EU wet- en regelgeving, waaronder de terugkeerrichtlijn. Het kabinet zal dit dan ook nog in een nader overleg met de andere lidstaten en de Commissie bespreken.

Over detentie van kinderen heeft het kabinet regelmatig met uw Kamer gesproken. Het standpunt hierin is niet gewijzigd. Uitgangspunt is dat zeer terughoudend wordt omgegaan met de detentie van kinderen, maar dat dit niet wordt uitgesloten.

Tot slot informeren de leden van de D66-fractie naar de omgang met terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Turkije. Bij de beoordelingen van asielaanvragen maakt de IND gebruik van een groot aantal bronnen, waaronder openbare bronnen (zoals bijvoorbeeld rapportages van de Commissie), informatie afkomstig van de Nederlandse ambassade in Turkije en individuele en algemene ambtsberichten. Op dit moment wordt het vanwege de continu veranderende situatie niet behulpzaam geacht om een nieuw algemeen ambtsbericht op te stellen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de voet.

6. Overige thema’s

De leden van de D66-fractie spreken hun zorgen uit over de nieuwe asielwet in Hongarije. Deelt de regering het standpunt dat deze wet niet in lijn is met de standaarden van Europese wetgeving? Is de regering voornemens de Hongaarse regering hierop aan te spreken en zich hard te maken voor een Europese reactie?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om op de JBZ-Raad landen aan te spreken op het onrechtmatig detineren van vreemdelingen, waarvan momenteel sprake is in Hongarije (zie https://euobserver.com/migration/137243). Zij vragen of de regering bereid is om op de JBZ-Raad te pleiten voor het inzetten van sancties bij dergelijke onrechtmatige detentie.

Reactie van de Staatssecretaris van veiligheid en justitie

De leden van de D66-fractie uiten hun zorgen over de nieuwe asielwet in Hongarije. Deze nieuwe asielwet in Hongarije roept vragen op en bij de uitwerking van de wet zal scherp moeten worden gekeken hoe deze zich verhoudt tot Europees en internationaal vluchtelingenrecht. Het is primair aan de Commissie om toe te zien op de naleving van het EU-asielacquis en eventueel te besluiten tot het instellen van een inbreukprocedure in dit kader. Verder verwijst het kabinet naar de antwoorden die het kabinet u nog zal sturen in antwoord op de schriftelijke vragen die door uw Kamer zijn gesteld op 17 februari 2017.

De leden van de GroenLinks-fractie informeren naar het inzetten van sancties bij onrechtmatige detentie. Het is primair aan de Commissie om toe te zien op de naleving van het EU-asielacquis en eventueel te besluiten tot het instellen van een inbreukprocedure in dit kader. Daarnaast is ook de gang naar de rechter mogelijk, wat eveneens effectief kan zijn. Op 14 maart jl. heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een uitspraak gedaan in een zaak betreffende twee asielzoekers die in Hongarije in grensdetentie hebben verbleven. In deze uitspraak is een schending van artikel 5 EVRM geconstateerd nu de detentie van de verzoekers niet als rechtmatig was aan te merken. Het vonnis van het Hof is juridisch bindend en Hongarije is dan ook gehouden de uitspraak na te leven. Het toezicht op de naleving van deze uitspraak van het Hof berust bij het Comité van Ministers van de Raad van Europa.

II. Volledige agenda

Brief regering – Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff – 16 maart 2017 – Geannoteerde agenda van de JBZ-Raad op 27 en 28 maart 2017 (Kamerstuk 32 317, nr. 461),

Brief regering – Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff – 6 februari 2017 – Verslag van de informele JBZ-Raad van 26 en 27 januari 2017 (Kamerstuk 32 317, nr. 458),

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders – 23 december 2016 –

Fiche: Mededeling modelstatusovereenkomst inzake acties in derde landen in het kader van de verordening voor een Europese grens- en kustwacht (Kamerstuk 22 112, nr. 2269),

EU-voorstel: Mededeling Uitwisseling en bescherming van persoonsgegevens in een geglobaliseerde wereld

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders – 13 januari 2017 –

Fiche: Europees actieplan tegen (reis)documentenfraude (Kamerstuk 22 112, nr. 2278),

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders – 24 januari 2017 –

Fiche: Richtlijn herstructurering en insolventie (Kamerstuk 22 112, nr. 2292),

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders – 27 januari 2017 –

Fiche: Voorstellen voor drie verordeningen ter versterking van het Schengen Informatiesysteem (Kamerstuk 22 112, nr. 2296),

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders – 10 februari 2017 –

Fiche: Voorstel voor een verordening inzake de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezingsbevelen en confiscatiebeslissingen (Kamerstuk 22 112, nr. 2300),

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders – 10 februari 2017 –

Fiche: Richtlijnvoorstel strafbaarstelling witwassen (Kamerstuk 22 112, nr. 2301),

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders – 17 februari 2017 –

Fiche: EU-verordening gegevensbescherming EU-instellingen (Kamerstuk 22 112, nr. 2310)

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders – 17 februari 2017 –

Fiche: Mededeling Commissie bescherming persoonsgegevens in een geglobaliseerde wereld (Kamerstuk 22 112, nr. 2309)


X Noot
1

Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (Pb. Nr. L 171 d.d. 7 juli 1999, blz. 0012 – 0016).

X Noot
2

Kamerstuk 32 317, nr. 456.

X Noot
3

COM(2016) 467 final.

X Noot
4

COM(2017) 74.

X Noot
5

Kamerstuk 32 317, nr. 456.

Naar boven