Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32317 nr. 28 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32317 nr. 28 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 november 2010
Hierbij bied ik u, mede namens de Minister voor Immigratie en Asiel en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de geannoteerde agenda van de bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 2–3 december 2010 aan.
De vermoedelijke hoofdpunten van bespreking zullen zijn:
– programma van het Belgisch Voorzitterschap inzake asiel en migratie;
– richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie;
– richtlijn betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken;
– richtlijn betreffende het recht op informatie in strafprocedures;
– richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel;
– besluit van de Raad voor een machtiging tot het openen van onderhandelingen over overeenkomsten tussen de EU en Australië, Canada en de VS inzake de overdracht en het gebruik van passagiersgegevens;
– strijd tegen het terrorisme;
– besluit van de Raad voor een machtiging tot het openen van onderhandelingen over een overeenkomst tussen de EU en de VS met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 2–3 december 2010 te Brussel
Raad
1. Goedkeuring van de agenda
Wetgevende besprekingen
2. Goedkeuring van de A-puntenlijst
3. Programma van het Belgisch Voorzitterschap inzake asiel en migratie
– Legale migratie
– Illegale migratie
– Asiel
Vermoedelijk zal dit agendapunt met name de voortgang van het Gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) en het beleid inzake legale migratie betreffen. De voortgang van het GEAS is besproken tijdens de vorige JBZ-Raad op 8 en 9 november 2010. Het Voorzitterschap heeft binnen het GEAS een aantal onderwerpen geprioriteerd, namelijk aanpassing van de Eurodac-verordening, de Dublin-verordening, de kwalificatierichtlijn en de richtlijn langdurig ingezetenen. De andere dossiers die momenteel in onderhandeling zijn, te weten de procedurerichtlijn en de opvangrichtlijn, genieten geen prioriteit onder het Belgisch Voorzitterschap. Te verwachten is dat het Voorzitterschap opnieuw een stand van zaken geeft met betrekking tot de onderhandelingen in de Raad en met het Europees Parlement.
Met betrekking tot legale migratie heeft het Belgische Voorzitterschap vooral ingezet op drie voorstellen voor richtlijnen op het gebied van arbeidsmigratie: het voorstel voor de single permit richtlijn (één aanvraagprocedure en één vergunning bij arbeidsmigratie), het voorstel voor de seizoenswerkersrichtlijn en het voorstel voor de intra corporate transfereesrichtlijn. Wat betreft het eerstgenoemde voorstel streeft het Voorzitterschap ernaar om in eerste lezing overeenstemming te bereiken tussen Raad en Europees Parlement. Of dit lukt is nog onzeker, omdat de standpunten op met name de rechten van derdelanders nog uiteenlopen. De twee andere voorstellen zijn vanaf september 2010 voor het eerst in de raadswerkgroep besproken. Met name het voorstel voor de seizoenswerkersrichtlijn ligt gevoelig bij lidstaten.
4. (evt.) Agentschap voor het operationele beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht
– Algemene oriëntatie
De Commissie heeft een voorstel gedaan voor een verordening tot oprichting van een agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht. Het IT-agentschap wordt verantwoordelijk voor het operationele beheer van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II), het Visuminformatiesysteem (VIS) en Eurodac. Met dit voorstel voor een verordening wordt tevens beoogd een kader vast te stellen voor de ontwikkeling en het operationele beheer door het agentschap van eventuele andere grootschalige IT-systemen die nodig zijn voor de verdere ontwikkeling van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. De Commissie beoogt door middel van het voorstel schaalvoordelen te behalen in het operationeel beheer van Eurodac, SIS-II en VIS en mogelijk andere grootschalige IT-systemen.
5. (evt.) Voorstel voor een richtlijn van de Raad en het Parlement inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ
– Informatie over de stand van de discussie met het Europees Parlement
Tijdens deze bijeenkomst zal de Raad worden geïnformeerd over de stand van zaken van de discussie tussen de Raad en het Europees Parlement. De onderhandelingen met het Europees Parlement verlopen op constructieve wijze.
Het voorstel heeft tot doel de bestrijding van mensenhandel te verbeteren, onder meer door bescherming en ondersteuning van slachtoffers, internationale samenwerking en verbetering van de positie van slachtoffers in het strafproces. Verder beoogt het voorstel het beschermingsniveau ten aanzien van de aanpak van mensenhandel binnen de Europese Unie te brengen naar het niveau van het Verdrag van de Raad van Europa inzake mensenhandel. De richtlijn is dus alomvattend.
Dit onderwerp is ter algemene oriëntatie besproken tijdens de Raad van 3 en 4 juni 2010. Nederland kon destijds instemmen met de ontwerp-richtlijn. Naar aanleiding van de amendementen van het Europees Parlement is de ontwerp-richtlijn nadien op enkele punten gewijzigd. Deze wijzigingen houden overwegend verband met de meer beleidsmatige bepalingen van de richtlijn, zoals bescherming van slachtoffers, internationale samenwerking en de rol van de European Anti-Trafficking Coordinator. De materieelrechtelijke kern van de richtlijn (definities, delictsomschrijving, strafniveaus, rechtsmacht) is ongewijzigd gebleven. Het voorstel heeft op een aantal punten materiële meerwaarde ten opzichte van het Verdrag van de Raad van Europa. Die meerwaarde wordt onder andere gevonden in een verbreding van de definitie van mensenhandel en de verdere harmonisatie van straffen.
Het kabinet hecht aan een spoedige totstandkoming van de richtlijn en steunt de inzet van het Voorzitterschap met het oog op het bereiken van overeenstemming met het Europees Parlement. Het Voorzitterschap heeft aangegeven dat de mogelijkheid bestaat dat in de aanloop naar de Raad een compromis zal worden bereikt, waardoor een tweede lezing van het voorstel met het Europees Parlement niet nodig zal zijn.
6. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en tot intrekking van Kaderbesluit 2004/68/JBZ
– Algemene oriëntatie
Tijdens deze Raad zal getracht worden een politiek akkoord te bereiken over de gehele tekst van het voorstel.
Het voorstel vervangt het kaderbesluit uit 2004 (2004/68/JBZ) door een richtlijn met een ruimere strekking. De Commissie brengt met deze richtlijn het beschermingsniveau binnen de EU in overeenstemming met de in het Verdrag van Lanzarote neergelegde internationale rechtsnorm voor de bescherming van kinderen tegen seksueel misbruik en seksuele uitbuiting.
Tijdens de bijeenkomst van de Raad op 7 en 8 oktober 2010 is overeenstemming bereikt over de artikelen 1 tot en met 13 (met uitzondering van artikel 10) van het voorstel. De desbetreffende artikelen vormen de materieelrechtelijke kern van de richtlijn (definities, delictsomschrijvingen, strafniveaus). De belangrijkste bespreekpunten op de aanstaande Raad betreffen de bepalingen inzake het voorkomen dat veroordeelden voor een zedenmisdrijf met kinderen kunnen werken en het filteren en blokkeren van kinderpornografie op internet. Het Voorzitterschap is voornemens tijdens de Raad op deze punten overeenstemming te bereiken. De triloog tussen Raad, Europees Parlement en Commissie kan dan onder Hongaars voorzitterschap een aanvang nemen.
Het voorstel heeft op een aantal punten materiële meerwaarde ten opzichte van het Verdrag van Lanzarote. Die meerwaarde wordt onder andere gevonden in de verdere harmonisatie van straffen en maatregelen op het terrein van het filteren en blokkeren van kinderpornografie op het internet.
Het kabinet verwelkomt het voorliggende voorstel voor een richtlijn in zijn algemeenheid. De bestrijding van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen, in het bijzonder kinderpornografie en kinderprostitutie, behoeft een krachtige internationale aanpak. Het kabinet hecht veel belang aan het voorkomen dat personen die voor een zedenmisdrijf zijn veroordeeld activiteiten met kinderen kunnen verrichten. Voorts hecht het kabinet er waarde aan dat op Europees niveau afspraken worden gemaakt over de inspanningen op het terrein van het filteren en blokkeren van websites waarop kinderpornografische afbeeldingen staan. Het is een aanvullend instrument dat een zinvolle bijdrage vormt aan de aanpak van kinderpornografie. Het kabinet juicht iedere zinvolle inspanning om de internationale samenwerking te intensiveren en verder te verbeteren toe. Het voorstel sluit goed aan bij het in Nederland geldende beleid van een krachtige aanpak van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen.
7. Initiatief voor een richtlijn betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken
– Overeenstemming over principiële vraagstukken
Het Voorzitterschap streeft er naar over een aantal van de punten, waarover ook tijdens de Raad van 8 en 9 november jl. een oriënterend debat is gevoerd, overeenstemming te bereiken.
Het voorstel beoogt de samenwerking bij de opsporing van strafbare feiten in de Europese Unie te verbeteren en te vereenvoudigen. Daartoe voorziet het in de mogelijkheid voor bevoegde autoriteiten een bevel uit te vaardigen om ten behoeve van een eigen strafrechtelijk onderzoek de justitiële autoriteiten in een andere lidstaat onderzoekshandelingen te laten verrichten.
Tijdens de bijeenkomst van de Raad van 8 en 9 november jl. heeft een oriënterend debat plaatsgevonden over dit voorstel, aan de hand van een aantal specifieke vragen. Een punt van bespreking betrof de gronden om de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (EOB) te weigeren. Daarnaast is de wenselijkheid van beoordeling van de proportionaliteit van een EOB door, enerzijds, de uitvaardigende, en, anderzijds, de tenuitvoerleggende lidstaat besproken. Een belangrijk vraagstuk was voorts de capaciteit en financiële middelen die voortvloeien uit het instrument.
Het kabinet onderschrijft, waar dat in de rede ligt, vervanging van de traditionele instrumenten van rechtshulp door nieuwe duurzame instrumenten gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning, mits dat leidt tot een verbetering van de strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie. Daarnaast blijft het voor het kabinet van belang dat aandacht wordt besteed aan de financiële (en personele) gevolgen van het voorstel en, breder, de gewenste investering in internationale samenwerking met het oog op de bestrijding van internationale criminaliteit.
8. (evt.) Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op informatie in strafprocedures
– Algemene oriëntatie
Het Voorzitterschap beoogt tijdens deze bijeenkomst van de Raad een politiek akkoord te bereiken over de tekst van het voorstel. Aangezien de onderhandelingen nog gaande zijn, is op dit moment nog niet duidelijk of dit streven ook haalbaar is.
Het voorstel beoogt minimumregels vast te stellen met betrekking tot het recht van de verdachte geïnformeerd te worden over een aantal essentiële strafprocessuele rechten die hem toekomen en over de zaak die tegen hem loopt.
Tijdens de Raad van 8 en 9 november jl. heeft het Voorzitterschap de stand van zaken van de onderhandelingen over het voorstel toegelicht. De onderhandelingen verlopen voorspoedig. Over een aantal punten is echter nog geen overeenstemming bereikt. Het belangrijkste punt betreft – niet zo zeer voor Nederland, maar voor een aantal andere lidstaen – de toegang tot processtukken (artikel 7 van de richtlijn). Omdat de rechtsstelsels van de lidstaten op dit punt grote verschillen vertonen, is het niet eenvoudig een tekst overeen te komen die passend is voor de verschillende stelsels. De onderhandelingen zijn op dit punt en enkele andere punten van meer ondergeschikte aard nog gaande.
Het kabinet staat in het algemeen positief tegenover het voorstel. Het beoogt bij te dragen aan het scheppen van randvoorwaarden die nodig zijn om de samenwerking tussen de lidstaten bij de bestrijding van criminaliteit te versnellen en verbeteren. De inzet van het kabinet is erop gericht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de rechten zoals verankerd in het EVRM en nader uitgewerkt in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Daarnaast zet het kabinet in op een tekst die praktisch goed uitvoerbaar is en waarin onnodige administratieve lasten worden voorkomen.
9. (evt.) Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees beschermingsbevel
– Informatie over de stand van de discussie met het Europees Parlement
Het initiatief voor een Europees beschermingsbevel (EB) beoogt te regelen dat de bescherming die een persoon in één lidstaat geniet op basis van een beschermingsmaatregel, zoals een contact- of gebiedsverbod, gehandhaafd en voortgezet wordt in elke andere lidstaat waar deze persoon verblijft. Een EB-maatregel kan door een justitiële of vergelijkbare autoriteit worden afgegeven wanneer de beschermde persoon hierom vraagt en besluit of besloten heeft om in een andere lidstaat te wonen of te verblijven. Dit kan zowel strafrechtelijke, bestuursrechtelijke als civielrechtelijke maatregelen betreffen. Uitgangspunt is dat de richtlijn de lidstaten niet verplicht tot aanpassing van hun nationale systemen op het gebied van nationale beschermingsmaatregelen.
Na onderhandelingen is een compromistekst voorgelegd aan de JBZ-Raad op 3 en 4 juni 2010. Er is toen geen politieke overeenstemming bereikt. De Europese Commissie is tegen het voorstel; de meningen van de lidstaten zijn verdeeld. Commissaris Reding vindt de reikwijdte van het voorstel te breed en acht deze in strijd met het Werkingsverdrag EU. Zij heeft aangekondigd de zaak zo nodig aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te zullen voorleggen. Inmiddels zijn over het voorstel onderhandelingen met het Europees Parlement gestart. Het EP ondersteunt in meerderheid de voorgestelde richtlijn en wil de werkingssfeer en de verplichtingen voor lidstaten uitbreiden.
Het kabinet is positief over versterking van de positie van slachtoffers in de EU. In Nederland is de bescherming van slachtoffers een prioriteit, in het bijzonder de aanpak van huiselijk geweld. Met betrekking tot het voorliggende voorstel is het echter ook van groot belang dat de verschillende argumenten worden gewogen in de verdere procedure. Er moet een oplossing worden gevonden die de positie van slachtoffers daadwerkelijk versterkt en voorziet in een zo eenvoudig mogelijk instrument dat door de nationale autoriteiten goed uitvoerbaar is. Ten slotte dient te worden voorkomen dat de Europese Commissie een procedure bij het Hof van Justitie van de EU begint. Een dergelijke procedure zou een periode van rechtsonzekerheid inluiden en daarbij is niemand gebaat. Het kabinet is dan ook niet overtuigd dat het thans voorliggende voorstel een goede bijdrage levert aan de versterking van de positie van slachtoffers in de EU. De voorgestelde richtlijn biedt onvoldoende zekerheid en perspectief voor slachtoffers op een betere bescherming en leidt tot complicaties in de uitvoeringspraktijk. Daarom geeft het kabinet de voorkeur aan een meer stapsgewijze benadering. Dit betekent dat gestart zou moeten worden met een richtlijn die zich toespitst op strafrechtelijke maatregelen en dat in een volgende fase de Commissie een voorstel zou moeten doen om civielrechtelijke maatregelen en bestuursrechtelijke aspecten te regelen.
10. Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de totstandbrenging van nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (Rome III)
– Algemene oriëntatie
Op 17 juli 2006 heeft de Commissie een voorstel gepresenteerd voor een verordening inzake het toepasselijk recht bij echtscheidingen. Onder het Duitse, Portugese en Sloveense Voorzitterschap werd onderhandeld over de tekst van de verordening. Medio 2008 is een meerderheid van de lidstaten het eens geworden over een compromistekst. Echter, enkele lidstaten konden niet instemmen met het compromis waardoor de vereiste unanimiteit niet kon worden bereikt. Tijdens de bijeenkomst van de Raad van 5 en 6 juni 2008 werd geconcludeerd dat alle wegen die naar een voor alle lidstaten aanvaardbare oplossing zouden kunnen leiden waren verkend, maar dat een compromis buiten bereik is gebleven, dat de unanimiteit ontbrak om met de Rome II verordening door te gaan en dat onoverkomelijke moeilijkheden beletten die unanimiteit in de afzienbare toekomst te bewerkstelligen.
Daarop hebben tien lidstaten1 bij de Commissie aangegeven nauwere samenwerking aan te willen gaan op dit onderwerp en zij vroegen om een voorstel terzake. Het Raadsbesluit tot machtiging voor het aangaan van nauwere samenwerking is aangenomen op de JBZ-Raad van 3 en 4 juni jl.
Het voorstel voor de verordening beoogt regels vast te stellen voor het toepasselijk recht bij echtscheidingen. De regels zijn van toepassing binnen de lidstaten die meedoen aan de nauwere samenwerking, maar kunnen ook leiden tot de toepasselijkheid van het recht van een staat buiten deze groep of buiten de Europese Unie. Het Commissievoorstel biedt echtgenoten de mogelijkheid zelf het toepasselijk recht te kiezen bij een echtscheiding. Wel dient dat het gekozen recht van een lidstaat te zijn waar een van de echtgenoten een aantoonbare band mee heeft. Indien de echtgenoten het niet eens kunnen worden over de rechtskeuze, dan wordt het toepasselijk recht op de echtscheiding bepaald door de volgende aanknopingsladder:
1) het recht van het land waar de gezamenlijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten is;
2) als dit niet bepaald kan worden, wordt gekozen voor het recht van het land waar de laatste gezamenlijke gewone verblijfplaats is, mits niet langer dan een jaar geleden en een van hen daar nog steeds woont;
3) als dat ook niet bepaald kan worden, wordt gekozen voor het recht van de gezamenlijke nationaliteit van de echtgenoten;
4) als dat ook niet bepaald kan worden, wordt gekozen voor het recht van het gerecht waar de zaak voorkomt.
De regeling in het voorstel wijkt af van het Nederlandse conflictenrecht echtscheiding. De afwijking houdt in dat, behalve als partijen een rechtskeuze hebben gedaan, de Nederlandse rechter verplicht zou zijn om buitenlands recht toe te passen op verzoeken tot echtscheiding in de situatie dat één van de echtgenoten nog in het buitenland verblijft waar beiden tot maximaal een jaar geleden hun gewone verblijfplaats hebben gehad.
Het kabinet heeft aangegeven niet te kunnen instemmen met de tekst van de verordening, omdat uitvoering van deze verordening het moeilijker maakt voor Nederlanders die in het buitenland hun gewone verblijfplaats hebben of recent hadden om een echtscheiding te verkrijgen, zonder omslachtige procedures (bewijs van schuld van de andere partij bijvoorbeeld) of lange wachttijden. De Staatscommissie voor het Internationale Privaatrecht heeft op 26 oktober 2010 aan de Minister van Justitie geadviseerd om o.a. vanwege bovengenoemde redenen niet mee te doen aan de nauwere samenwerking.
Voor de verordening is artikel 81, derde lid, VWEU als rechtsbasis voorgesteld. Hoewel op dit artikel conform artikel 3 van de Rijkswet houdende goedkeuring van het Verdrag van Lissabon het instemmingsrecht van toepassing is, geldt hier dat het instemmingsrecht niet van toepassing is. Dit komt voort uit het gegeven dat Nederland niet voornemens is deel te nemen aan de nauwere samenwerking. Tijdens deze bijeenkomst van de Raad zal Nederland derhalve niet deelnemen, als gestemd zal worden over de algemene benadering met betrekking tot de verordening (alleen de landen die deelnemen aan nauwere samenwerking mogen stemmen). Het gevolg is dat er geen instemming van uw Kamer vereist is. Als het kabinet op een later moment toch overweegt deel te nemen aan deze nauwere samenwerking, heeft uw Kamer daarbij instemmingsrecht.
Niet-wetgevende besprekingen
11. Goedkeuring van de A-puntenlijst
12. Raadsconclusies over de bestrijding van criminaliteit gepleegd door rondtrekkende dadergroepen
Op 15 juli 2010 werd tijdens de informele JBZ-Raad het voorstel van het Belgische Voorzitterschap om rondtrekkende dadergroepen (mobiel banditisme) aan te pakken omarmd. Vervolgens werd in september 2010 door het Belgische Voorzitterschap een EU-conferentie georganiseerd over de bestrijding van rondtrekkende dadergroepen. Nederland heeft tijdens deze conferentie een presentatie verzorgd over de inzet van bestuurlijke maatregelen. Op basis van de uitkomsten van die conferentie zijn Raadsconclusies opgesteld die aan de JBZ-Raad voor goedkeuring worden voorgelegd. Gelet op de voor de burger en het bedrijfsleven tastbare criminele activiteiten die de dadergroepen plegen (o.a. inbraken, skimming, georganiseerde winkeldiefstal, ladingdiefstal en zakkenrollen) en gelet op hun grensoverschrijdend handelen, is het van belang dat de EU gemeenschappelijk actie onderneemt. Daarvoor wordt onder andere een gemeenschappelijke definitie van rondtrekkende dadergroepen bepaald en wordt een multidisciplinaire aanpak, gebaseerd op een gemeenschappelijke visie en strategie, voorgestaan. Ook wordt een relatie gelegd met het fenomeen mensenhandel vanwege de inzet van minderjarigen door rondtrekkende dadergroepen.
Op basis van deze benadering worden de lidstaten uitgenodigd om een bestuurlijke aanpak voor de bestrijding van criminaliteit te ontwikkelen, opsporingsonderzoeken met een internationale dimensie (in het bijzonder financieel rechercheren) te stimuleren, internationale strafrechtelijke samenwerking te ondersteunen en volledig gebruik te maken van EU strafrechtelijke instrumenten. Ook worden de lidstaten opgeroepen tot samenwerking met derde landen en worden ze samen met Eurojust en Europol aangespoord om waar toepasselijk Joint Investigation Teams op te richten.
Mede op initiatief van Nederland worden de lidstaten en de Europese Commissie in de conclusies opgeroepen tot het opzetten van een informeel netwerk van contactpunten op het terrein van de bestuurlijke aanpak van rondtrekkende dadergroepen en indien nodig andere misdaadfenomenen. De inzet van het kabinet hierbij is om het netwerk een zo breed mogelijk reikwijdte te geven. Het netwerk zal zich onder meer richten op de promotie van bestuurlijke maatregelen binnen de EU, zal nagaan welke mogelijkheden bestaan om de informatie-uitwisseling tussen bestuurlijke autoriteiten en rechtshandhavingautoriteiten te versterken, en nieuwe initiatieven opzetten voor het ontwikkelen van bestuurlijke maatregelen.
Het kabinet onderschrijft de voorgestelde conclusies en is in het bijzonder verheugd dat de multidisciplinaire aanpak wordt bepleit en daaruit voortkomend het EU informele netwerk betreffende de bestuurlijke aanpak. Nederland heeft de afgelopen jaren veel inzet gepleegd om de bestuurlijke aanpak op de EU-agenda te krijgen en stelt vast dat met dit netwerk borging van de aanpak op EU-niveau tot stand komt.
13. Raadsconclusies over ID-gerelateerde misdrijven en ID-management
Het Voorzitterschap entameert bij dit punt een gedachtewisseling inzake voorgenomen Raadsconclusies die beogen de identiteitsfraude in de Europese Unie verder aan te pakken. Deze Raadsconclusies zijn voorts een aanloop naar de totstandkoming van een Europese strategie inzake identiteitsmanagement. Ingevolge het Stockholm Programma Actieplan wordt in 2012 (vermoedelijk een mededeling voor) een Europese strategie verwacht over identiteitsbeheer, waaronder wetgevingsvoorstellen over het strafbaar stellen van identiteitsdiefstal en over elektronische identiteit en veilige verificatiesystemen.
Het kabinet kan instemmen met de Raadsconclusies zoals deze thans voorliggen. Nederland heeft zich er hard voor gemaakt dat de conclusies zien op een integrale benadering van identiteitsmanagement en de bestrijding van fraude in de verschillende ketens. Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang dat er een technische en juridische minimumstandaard voor door (lid)staten uitgegeven brondocumenten (geboorteakten, huwelijksakten, overlijdensakten, etc.) wordt vastgesteld. Een universele technische en juridische standaard ten behoeve van brondocumenten draagt bij aan een betrouwbaarder proces van afgifte van identiteitsdocumenten en paspoorten.Tot slot acht het kabinet het van groot belang dat er op Europees niveau afspraken worden gemaakt over hoe om te gaan met verloren of gestolen identiteitsdocumenten.
14. Voorstel voor een Europees actieplan ter bestrijding van de illegale handel in zware vuurwapens
Tijdens de Raad zal een Europees actieplan ter bestrijding van de illegale handel in zware vuurwapens worden gepresenteerd. Illegale (zware) vuurwapens zijn een belangrijk onderdeel van internationale criminaliteit. Zij zijn in de Europese Unie een belangrijk aandachtspunt vanwege de daaruit voortvloeiende sociale, politieke en economische schade voor gemeenschappen, fysieke en geestelijke schade voor individuen èn dodelijke gevolgen. Het Stockholm Programma beschouwt de bestrijding van illegale vuurwapens als een blijvende belangrijke uitdaging voor de EU en behelst onder andere de ratificering van het UN Firearms Protocol namens de EU. Het actieplan richt zich voornamelijk op verdere ontwikkeling en uitbreiding van bestaande activiteiten.
De European Firearms Expert group (EFE) is in dit verband reeds enige jaren actief, heeft operationele internationale samenwerking en informatie-uitwisseling tot stand gebracht en concrete operationele resultaten geboekt. Het voorzitterschap en de administratieve, secretariële en beleidsmatige ondersteuning van de EFE wordt verzorgd door Nederland, i.c. het Landelijk Platform Vuurwapens. De EFE is een initiatief, voortvloeiend uit het eerdere EU-voorzitterschap van Nederland. Om de aanpak van illegale (zware) vuurwapens in de EU verder te intensiveren is het nodig een beter beeld van de aard, omvang en inpact van vuurwapens te hebben, de samenwerking tussen lidstaten te verbeteren en diefstallen vanuit wapendepots te voorkomen. Het definiëren van een werkbare definitie van zware vuurwapens is een eerste belangrijke actie uit het actieplan. Voor de uitvoering van het actieplan is het onder andere van groot belang verzekerd te zijn van regelmatige bijeenkomsten van de EFE.
15. Besluit van de Raad voor een machtiging tot het openen van onderhandelingen over een overeenkomst tussen de Europese Unie en Australië inzake de overdracht en het gebruik van passagiersgegevens (Passenger Name Record (PNR)) ter voorkoming en bestrijding van terrorisme en andere ernstige vormen van grensoverschrijdende criminaliteit
Besluit van de Raad voor een machtiging tot het openen van onderhandelingen over een overeenkomst tussen de Europese Unie en Canada inzake de overdracht en het gebruik van passagiersgegevens (Passenger Name Record (PNR)) ter voorkoming en bestrijding van terrorisme en andere ernstige vormen van grensoverschrijdende criminaliteit
Besluit van de Raad voor een machtiging tot het openen van onderhandelingen over een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de overdracht en het gebruik van passagiersgegevens (Passenger Name Record (PNR)) ter voorkoming en bestrijding van terrorisme en andere ernstige vormen van grensoverschrijdende criminaliteit
De Raad wordt gevraagd in te stemmen met het besluit om de Europese Commissie te machtigen om namens de Europese Unie de onderhandelingen te starten met Australië, Canada en de Verenigde Staten over de doorgifte en het gebruik van Passenger Name Records (passagiersgegevens). Onderdeel van dit besluit is een onderhandelingsmandaat. Dit mandaat bevat de richtsnoeren voor de onderhandelingen. De onderhandelingsmandaten voor Australië, Canada en de Verenigde Staten zijn identiek. Het kabinet kan instemmen met de concept-onderhandelingsmandaten.
16. Mededeling van de Commissie over de Europese strategie voor interne veiligheid
– Presentatie door de Commissie
De Europese Raad heeft tijdens zijn bijeenkomst van 10 en 11 december 2009, in aansluiting op het programma van Stockholm dat bij die gelegenheid is aangenomen, verzocht om een strategie voor interne veiligheid teneinde de veiligheid binnen de EU verder te verbeteren en zo het leven en de veiligheid van de Europese burgers te beschermen. De strategie zet in op een Europees veiligheidsmodel, waarin maatregelen met betrekking tot, onder meer, rechtshandhaving en justitiële samenwerking, grensbeheer en civiele bescherming, met inachtneming van gemeenschappelijke Europese waarden, zoals grondrechten, met elkaar gecombineerd worden.
De Commissie identificeert in haar presentatie naar verwachting vijf verschillende strategische doelen:
– verstoren van internationale criminele netwerken die de samenleving bedreigen,
– voorkomen van terrorisme en het adresseren van gewelddadige radicalisering,
– verhogen van het niveau van veiligheid van burgers en bedrijfsleven in cyberspace,
– vergroten van veiligheid door grensmanagement,
– vergroten van Europa’s vermogen om goed om te gaan met rampen.
Het kabinet staat welwillend tegenover de ontwikkeling van een strategie voor interne veiligheid. De inzet van het kabinet is dat de strategie het gehele veiligheidsterrein moet beslaan en dus niet alleen over criminaliteitsbestrijding moet gaan, maar over alle dreigingen die de interne veiligheid van de EU raken. In lijn met de mededeling van de Commissie zal er binnen de EU-veiligheidsstrategie aandacht moeten zijn voor verbetering van de operationele samenwerking, zowel op EU- als ook op regionaal niveau, bijvoorbeeld in het kader van grensoverschrijdende samenwerking. De strategie moet gericht zijn op een multidisciplinaire aanpak van criminaliteit. Niet alleen politie en justitie, maar ook andere overheidspartners – zoals de belastingdienst en gemeenten – kunnen een rol spelen bij de aanpak van criminaliteit. Daarom moet worden gestreefd naar een onderling samenhangende inzet van preventieve, bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen.
17. Strijd tegen het terrorisme
– Europese contraterrorisme-strategie – Discussiepaper en Europees actieplan om terrorisme te bestrijden
De EU-coördinator voor terrorismebestrijding (CTC), de heer De Kerchove, zal aan de Raad zijn discussienota presenteren. Deze nota van de CTC is mede gebaseerd op de voortgang van de Europese contraterrorisme-strategie die in december 2005 door de Raad werd aangenomen, volgens de volgende vier hoofdlijnen: prevent, protect, pursue en respond. Jaarlijks rapporteert de CTC over de voortgang ten aanzien van de CT-strategie en het daarbij behorende actieplan. De CTC ziet een vijftal hoofduitdagingen in zijn discussienota:
– verbetering van de beveiliging van goederenvervoer door de lucht,
– aanpak van dreiging die uitgaat van reisbewegingen door terroristen,
– verbetering van cyber security,
– samenwerking met en hulp aan derde landen in het kader van het Europese externe beleid,
– tegengaan van discriminatie van moslims.
Daarnaast pleit hij voor extra onderzoek(sgelden), en meent hij dat uitwerking van art. 222 VWEU – de solidariteitsclausule – prioriteit behoeft.
Het kabinet meent dat in ieder geval de aanpak van reisbewegingen, verbetering van cyber security en van beveiliging van goederenvervoer door de lucht, en versterking van de externe dimensie prioriteit behoeven.
– Systeem van informatiedeling over de niveaus van terreurdreiging in de lidstaten
Het Belgische Voorzitterschap koestert al langer de wens dat lidstaten elkaar stelselmatig informeren over wijzigingen in dreigingen en/of dreigingniveaus. Tijdens de informele lunch van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober jl. is een Belgisch voorstel besproken om te komen tot structurele uitwisseling van dreigingsniveaus. In dit kader heeft het Belgisch Voorzitterschap een questionnaire doen uitgaan, waarop verreweg de meeste lidstaten hebben gereageerd. Daaruit bleek dat de meeste lidstaten op een of andere manier dreigingsniveaus vaststellen, maar andere lidstaten dit niet doen. Dat laat onverlet dat deze laatste groep wel degelijk dreigingsinschattingen maakt, maar er geen niveau aan koppelt. Ook het aantal dreigingsniveaus loopt uiteen, en voorts bestaat er verschil in de wijze van informeren van de burgers. Sommige lidstaten doen dit wel, andere niet.
Het kabinet staat sympathiek tegenover het paper, maar heeft – net als andere lidstaten – wel vragen over welk type informatie, wanneer, via welk kanaal of kanalen, met wie wordt gedeeld. Naar verwachting zal het Belgische Voorzitterschap het document verduidelijken.
– Follow-up van de High Level Working Group voor Vrachtveiligheid/Burgerluchtvaart
Naar aanleiding van de recente beveiligingsincidenten op vrachtvliegtuigen met zendingen uit Jemen zal tijdens de JBZ- en Transportraad op 2 december a.s. worden gerapporteerd over de stand van zaken en zullen voorstellen worden gedaan voor vervolgmaatregelen.
Het concept-rapport wordt voorbesproken in een gecombineerde werkgroep van het regelgevend comité voor de beveiliging van de burgerluchtvaart (vallend onder DG MOVE (Mobiliteit en Transport)) in samenwerking met vertegenwoordigers van de lidstaten van de ministeries die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en binnenlandse zaken. In Nederland is de minister van Veiligheid en Justitie belast met de beveiliging van de burgerluchtvaart. De algemene verantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor de luchtvaart brengt medebetrokkenheid met zich mee.
Het rapport gaat onder meer op de volgende onderwerpen in:
– Voorstellen ter verbetering van de uitwisseling van informatie teneinde te komen tot een gemeenschappelijke en risicogebaseerde aanpak van incidenten;
– Beveiligingsmaatregelen voor transfercargo. Er zal vermoedelijk worden voorgesteld de beveiligingsmaatregelen voor transfercargo afkomstig uit derde landen aan te scherpen op basis van een risicobeoordeling. Daarbij moet rekening worden gehouden met maatregelen die reeds in het land van herkomst zijn genomen;
– Belang van de ontwikkeling van nieuwe en verbeterde technologie en standaarden voor screening van vracht;
– Aanscherping van het inspectieregime op de beveiligingsmaatregelen voor luchtvracht;
– Versteviging van het beveiligingsniveau in derde landen (capacity building) via onder meer de internationale luchtvaartorganisatie ICAO.
Het kabinet steunt een gemeenschappelijke en structurele aanpak van de problemen zoals die zich de afgelopen periode in de luchtvracht hebben voorgedaan. Maatregelen moeten worden gebaseerd op een risicobeoordeling. Gezien de omvang van de luchthaven Schiphol (nummer 3 op de Europese ranglijst voor luchtvracht) kan een aanscherping van beveiligingsmaatregelen voor luchtvracht consequenties hebben. Het kabinet zal de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
18. Externe betrekkingen inzake «Vrijheid, Veiligheid en Recht»
– Resultaten en follow-up van de ministeriële bijeenkomst van de Permanente Partnerschapsraad EU-Rusland (Vrijheid, veiligheid en recht) (18–19 november 2010)
Op 18 en 19 november jl. heeft de Permanente Partnerschapsraad op JBZ-terrein plaatsgevonden tussen de EU en Rusland. Op de agenda stonden onder meer de bespreking van terugkeer, visa, grenzen, bestrijding van georganiseerde misdaad, terrorismebestrijding, drugsbestrijding, mensenhandel en juridische samenwerking. De Raad zal worden geïnformeerd over de resultaten van deze bespreking.
– Resultaten en follow-up van het Ministeriële Forum EU-Westelijke Balkan (23–24 november 2010)
Op 23 en 24 november jl. heeft een bijeenkomst plaatsgevonden tussen de landen van de Westelijke Balkan, de Europese Commissie en het EU Voorzitterschap. Onderwerpen die aan de orde zijn gekomen betreffen de visumdialoog, migratie, de aanpak van mensenhandel, explosieven en wapenhandel, witwassen, corruptie en gegevensbescherming, uiteraard alle in relatie tot de Westelijke Balkanlanden. Tevens stonden de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in deze landen, civiele en strafrechtelijke samenwerking en de samenwerking met onder meer Eurojust, Europol en Frontex op de agenda. Dit alles in het licht van de toenadering van de Westelijke Balkanlanden tot de EU. De Raad zal worden geïnformeerd over de resultaten van deze bespreking.
19. Besluit van de Raad voor een machtiging tot het openen van onderhandelingen over een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens tijdens hun overdracht en hun gebruik ter voorkoming van overtredingen, waaronder terroristische handelingen, ter onderzoeking, detectie en vervolging in het kader van politiële samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken
De Raad zal instemming worden gevraagd met de richtsnoeren voor de onderhandelingen tussen de EU en de VS met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens in gevallen waarin tussen de EU, de lidstaten en de VS deze gegevens worden uitgewisseld ten behoeve van politie en justitie. Er bestaan reeds akkoorden met de VS over gegevens inzake vliegtuigpassagiers, betalingsverkeer via banken en de mogelijkheid van uitwisseling van vingerafdrukken en DNA-gegevens. Een algemeen verdrag over gegevensbescherming biedt een minimumniveau aan waarborgen die in ieder geval zullen kunnen doorwerken in alle in de toekomst tussen de EU en de VS, en Nederland en de VS te sluiten verdragen die voorzien in uitwisseling van gegevens. De te sluiten overeenkomst bevat geen zelfstandige grondslag voor de overdracht van gegevens. Daarvoor dienen steeds aparte overeenkomsten te worden gesloten.
20. Mededeling van de Commissie over gegevensbescherming
– Oriënterend debat
De Commissie zal in 2011 met een voorstel komen dat erop is gericht om de richtlijn gegevensbescherming uit 1995 aan te passen aan de voortschrijdende technische ontwikkelingen. In een op 4 november 2010 door de Commissie vastgestelde bekendmaking zijn enkele redenen voor deze herziening in een samenhangend wettelijk kader uiteengezet, waaronder de omgang met de gevolgen van nieuwe technologieëen, de noodzaak tot uitwerking van de interne-marktdimensie, verbetering van de mogelijkheden voor internationale gegevensdoorgifte, effectievere handhaving van het gegevensbeschermingsrecht en meer samenhang in het totale wettelijke kader.
Uit artikel 16 VWEU vloeit voort dat daarbij tevens het uit 2008 daterende EU-kaderbesluit voor de bescherming van persoonsgegevens bij de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten wordt betrokken. Het kabinet steunt dit voorstel om het gegevensbeschermingsrecht te moderniseren. Daarbij zal wel aandacht moeten uitgaan naar een vermindering van administratieve lasten, modernisering van het begrippenapparaat en de verhoudingen van het EU-gegevensbeschermingsrecht tot dat van derde landen. Vanwege het belang van de beschikbaarheid van persoonsgegevens voor de veiligheid zal Nederland tijdens dit orïenterend debat aandacht vragen voor de bescherming van persoonsgegevens in de sfeer van politie en justitie.
Ook zal het kabinet bijzondere aandacht schenken aan vraagstukken als informatiebeveiliging, met inbegrip van een meldplicht bij geconstateerde inbreuken op de beveiliging van die persoonsgegevens, en een passende sanctionering bij overtreding van de geldende regels.
Op korte termijn zal de Tweede Kamer door middel van het gebruikelijke BNC-fiche gedetailleerd worden geïnformeerd over de inhoud van de mededeling en een aantal kanttekeningen dat het kabinet daarbij maakt.
21. Conclusies van het seminar van 14 oktober 2010 over internationale familiebemiddeling bij internationale kinderontvoering
Het Belgische Voorzitterschap heeft op 14 oktober 2010 een ministerieel seminar georganiseerd over Europese familiale bemiddeling (mediation) in geval van internationale kinderontvoering. Doel van het seminar was de bevordering van de internationale familiale bemiddeling in geval van internationale kinderontvoeringen door ouders. De bemiddeling biedt een duurzame en evenwichtige oplossing, aangezien deze onderhandeld en aanvaard wordt door beide ouders, en dit met een essentieel doel: het belang van het kind dat gegijzeld wordt in een conflict dat hem overstijgt. De bemiddeling is een uitstekend preventiemiddel, zowel voor een eerste ontvoering als voor het voorkomen van een eventuele herhaling. Zij verbetert ook de vrijwillige uitvoering van de genomen beslissingen.
Deze problematiek is actueel en met een toename van het aantal gemengde huwelijken kan dit leiden tot meer wettelijke conflicten. Dit seminar betreft een eerste ministeriële bijeenkomst ter bevordering van de familiale bemiddeling. De aanwezige lidstaten, de Europese Commissie, de leden van het Europese Parlement en de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zijn tot overeenstemming gekomen over een aantal gemeenschappelijke principes en het voortzetten van dit belangrijke werk in de komende maanden. Begin 2011 zal een werkgroep worden opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van het burgerrechtelijke Europese netwerk, bijgestaan door internationale deskundigen, teneinde een synthese te maken van de verschillende initiatieven. Op die basis kan de werkgroep vervolgens de Raad en de Commissie inlichten over de meest gepaste en efficiënte middelen ter bevordering van de familiale bemiddeling in geval van kinderontvoeringen.
Het kabinet ondersteunt het belang van een Europese aanpak bij familiale bemiddeling bij kinderontvoering en heeft aangegeven zitting te willen nemen in genoemde werkgroep.
22. Mededeling van de Commissie «Europese strategie voor de rechten van het kind»
– Presentatie door de Commissie
De mededeling van de Commissie over de Europese strategie voor de rechten van het kind is nog niet verschenen. Het kabinet is van mening dat de Europese strategie voor de rechten van het kind zich niet zou moeten beperken tot de bescherming van kinderen (protection), maar ook moet ingaan op de actieve participatie van kinderen en jongeren (participation) en een adequaat voorzieningenniveau voor kinderen en jongeren (provisions). Uitgangspunt hierbij is dat de uit de mededeling voortvloeiende activiteiten tot doel hebben de activiteiten van de lidstaten te versterken. Daarmee ligt wat Nederland betreft de focus van de mededeling op de samenwerking tussen lidstaten, de ontwikkeling van best practices in lidstaten en de uitwisseling van informatie en best practices tussen lidstaten. Duplicatie met activiteiten en maatregelen die reeds in de EU en andere internationale kaders, met name de Verenigde Naties en de Raad van Europa, plaatsvinden, dient daarbij te worden vermeden.
23. E-Justice
Naar verwachting zal het Voorzitterschap de Raad nader informeren over de voortgang voor wat betreft e-Justice. E-Justice is het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën om de toegang van burgers tot justitie te verbeteren en het justitiële optreden (alle activiteiten om een geschil te regelen of straffen uit te voeren) doeltreffender te maken op Europees niveau.
In november 2008 is het Europese e-Justice Actieplan vastgesteld. In dit actieplan zijn de prioriteiten voor de komende jaren op het terrein van Europese e-Justice aangegeven. Het maakt duidelijk wat de taakverdeling is tussen de Europese Commissie en de lidstaten. Op 16 juli jl. is een belangrijke stap gezet op het terrein van e-Justice, namelijk de lancering van de Europese e-Justice Portal. Deze portal is een elektronische one-stop-shop voor toegang tot justitie overal in de EU. Van deze website profiteren burgers, ondernemers, maar ook de juridische professionals die met grensoverschrijdende, juridische vragen zitten. De portal moet leiden tot betere wederzijdse kennis van de verschillende juridische systemen.
24. Diversen
– Office méditerranéen de la jeunesse
Frankrijk zal tijdens deze bijeenkomst van de Raad een presentatie geven over de oprichting van een «Office méditerranéen de la Jeunesse». Frankrijk heeft de oprichting van dit bureau voorgesteld tijdens een bijeenkomst van immigratieministers uit Mediterrane landen op 14 september 2009. Het bureau, dat zich voornamelijk bezig zal houden met het bevorderen van de internationale mobiliteit van studenten en jongeren die actief zijn in het Middellandse Zeegebied, zal uiterlijk op 1 januari 2011 van start gaan. In totaal nemen zestien landen uit het Middellandse-Zeegebied deel aan het initiatief.
Volgens het bureau in oprichting speelt circulaire migratie voor educatieve doeleinden een cruciale rol in de ontwikkeling van rijkdom, interculturele uitwisseling en wederzijds begrip in het Middellandse-Zeegebied. De zestien deelnemende landen hebben samen 400 miljoen burgers, waaronder 120 miljoen jongeren in de leerplichtige leeftijd. In de eerste periode zal het bureau zich onder andere bezig houden met het opstarten van een pilotprogramma voor de mobiliteit van studenten en young professionals.
Nederland behoort niet tot de deelnemende landen.
– Griekse nationale actieplan voor asiel en migratie
Naar verwachting wordt bij dit agendapunt van gedachten gewisseld over het nationale actieplan dat Griekenland in september 2010 heeft opgesteld. Dit actieplan voorziet onder andere in een herstructurering en verbetering van de Griekse asielprocedure en het opzetten van een nieuwe asieldienst die de asielaanvragen zal gaan behandelen. Onderdeel van het actieplan vormen ook het opzetten van screeningcentra, het realiseren van nieuwe opvangplaatsen en detentiecentra en het verbeteren van bestaande opvangplaatsen en detentiecentra. Griekenland streeft ernaar om de hiervoor benodigde wetgeving zo snel mogelijk in werking te laten treden, zodat dit in 2011 geïmplementeerd kan worden.
Het kabinet meent dat Griekenland primair zelf verantwoordelijk is om het asielproces en de uitvoering ervan op orde te krijgen. Het kabinet hecht aan een Europese ondersteuning aan Griekenland die een daadwerkelijk verschil gaat maken, het gemeenschappelijk Europees asielstelsel ook in Griekenland dichterbij brengt en er aan bijdraagt dat de Dublin II verordening onverkort wordt uitgevoerd.
De Europese Commissie heeft het Griekse actieplan aangegrepen om alle lidstaten te vragen in hoeverre zij bereid zijn om Griekenland bij de implementatie van dit actieplan te helpen. In reactie op dit verzoek van de Commissie heeft Nederland laten weten hier graag een bijdrage aan te willen leveren. Daarbij is gerefereerd aan eerdere afspraken tussen Nederland en Griekenland op het gebied van praktische samenwerking.
Gemengd Comité
1. Goedkeuring van de agenda
2. SIS II
Tijdens de JBZ-Raad op 7 oktober 2010 zijn Raadsconclusies met betrekking tot het Schengen Informatie Systeem (SIS II) aangenomen. In deze Raadsconclusies staat dat de Commissie de Raad en het Europees Parlement op reguliere basis (elke JBZ-Raad) op de hoogte zal houden van de ontwikkelingen aangaande het project SIS II.
3. (evt.) Rapport van de Commissie over de implementatie van Raadsconclusies over 29 maatregelen om de bescherming van de buitengrenzen op te voeren en illegale immigratie te bestrijden
Dit rapport zal gepresenteerd en besproken worden. Deze Raadsconclusies zijn aangenomen door de JBZ-Raad van 25 en 26 februari 2010 in Brussel.
De implementatie van de 29 maatregelen vindt op verschillende manieren plaats. Een aantal maatregelen is opgepakt door het Comité interne veiligheid (COSI) van de Raad. In dit verband heeft Nederland een actieve rol genomen in de verdere implementatie van maatregel 16, die ziet op de nadere uitwerking van de activiteiten ten behoeve van de bestrijding van mensenhandel, smokkel en valse documenten. Andere maatregelen worden geadresseerd door de wijziging van de Frontex verordening of zijn onderdeel van de besprekingen en activiteiten die worden verricht in het kader van de Global Approach to Migration.
4. Diversen
Bulgarije, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Hongarije, Oostenrijk, Roemenië, Slovenië.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32317-28.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.