Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2018
Tijdens het VAO Zwangerschap en geboorte van 11 december jongstleden (Handelingen II
2018/19, nr. 34) hebben de Leden Van Gerven (SP), Ploumen (PvdA) en Ellemeet (GL)
een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht ervoor zorg te dragen dat Fiom
kan gaan functioneren als centraal landelijk informatiepunt voor ongewenste zwangerschap,
dat 24/7 bereikbaar is (Kamerstuk 32 279, nr. 142). De motie bepleit het vestigen van een Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB).
Ik heb aangegeven nogmaals na te gaan of dit juridisch mogelijk is. De heer Van Gerven
verwees hierbij als vergelijking naar de casus van Lareb waar de registratie van bijwerkingen
wordt belegd. Daarnaast is genoemd dat voor afstand ter adoptie ook een DAEB wordt
gevestigd met de vraag waarom het daar wel kan.
Het klopt inderdaad dat voor hulpverlening in het kader van afstand ter adoptie een
DAEB wordt gevestigd. Een DAEB kan alleen gevestigd worden voor een dienst waarvoor
sprake is van marktfalen. Bij hulpverlening in het kader van afstand ter adoptie gaat
het om zeer specialistische hulpverlening, waarbij is gebleken dat Fiom vanwege haar
specifieke expertise hierop als enige deze hulpverlening biedt. De verwachting is
niet dat andere partijen, vanwege deze specialistische hulpverlening waarbij een speciaal
protocol afstand ter adoptie wordt gebruikt, zullen kunnen gaan leveren tegen aanvaardbare
voorwaarden, waaronder de kosten voor de hulpbehoevende. Daarbij is de omvang van
de markt ook zo klein dat het niet loont voor andere organisaties de benodigde kennis
en expertise daarop te ontwikkelen. Om de kwaliteit van deze hulpverlening te kunnen
waarborgen en vanwege deze specifieke omstandigheden, is daarom besloten hier een
DAEB op te vestigen.
Het centrale informatiepunt is niet te vergelijken met de hulpverlening in het kader
van afstand ter adoptie. Het centrale informatiepunt zal worden opgericht om vrouwen
die onbedoeld zwanger zijn telefonisch gerust te stellen en te wijzen op de informatie
die er is, bijvoorbeeld een zelfhulpmodule of welke organisaties er zijn die keuzehulpgesprekken
bieden. Dit is geen specialistische zorg die specifiek bij de organisatie moet worden
belegd die dit nu al doet. Er zijn verschillende partijen die met voldoende kwaliteit
deze taak kunnen uitvoeren en ik verwacht ook dat er partijen zijn die dit zouden
willen doen. Omdat er geen sprake is van marktfalen, kan ik geen DAEB voor deze dienstverlening
vestigen. Omdat er sprake is van dienstverlening die in mijn opdracht wordt uitgevoerd,
ben ik gehouden om marktpartijen de mogelijkheid te bieden in te schrijven om de opdrachten
uit te voeren. Dit kan met een meervoudig onderhandse aanbesteding, waarbij drie partijen
om een offerte wordt gevraagd. Fiom zal uiteraard ook om een offerte worden gevraagd.
Het vestigen van een DAEB is daarom – nogmaals – in dit geval niet aan de orde.
Tot slot verwees de heer van Gerven naar de casus van Lareb. Lareb ontvangt subsidie
voor twee activiteiten: het verzorgen van de teratologie informatieservice en Lareb
Intensieve Monitoring. De informatieservice behelst het verzamelen en delen van kennis
over het mogelijke effect van geneesmiddelen bij zwangerschap. De Intensieve Monitoring
bestaat uit het gericht onderzoek doen naar de bijwerkingen van nieuwe geneesmiddelen
door het gericht uitvragen bij gebruikers en het delen van die kennis. Voor deze activiteiten
bestaat geen markt, en dus zijn beide geen economische activiteit. Deze casus is om
die reden dan ook niet te vergelijken met het centrale informatiepunt, aangezien er
bij het centrale informatiepunt verschillende partijen zijn die deze dienstverlening
kunnen uitvoeren, zodat het wel om een economische activiteit gaat.
Bovendien is bij het centrale informatiepunt ook sprake van een overheidsopdracht.
Het verlenen van subsidie voor overheidsopdrachten is sowieso niet toegestaan.
Ik ontraad daarom in het licht van bovenstaande de voorgestelde motie.
Ik vertrouw erop u hierbij voldoende geïnformeerd te hebben.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis