Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32252 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32252 nr. A |
30 juni 2011
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is om de geluidregelgeving te herzien door het opnemen van regels met betrekking tot geluidproductieplafonds voor wegen en spoorwegen, geluidsbelastingkaarten en actieplannen in de Wet milieubeheer;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
Hoofdstuk 11 komt te luiden:
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
beheerder van de weg of spoorweg;
bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;
binnenwaarde als bedoeld in artikel 11.2;
bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen gegevens, benodigd voor de vaststelling van de geluidproductie en de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg;
bij ministeriële regeling aangewezen maatregel die de geluidproductie vanwege een weg of spoorweg beperkt, met uitzondering van een maatregel inzake het gebruik van de weg of spoorweg;
kaart met daarop aangegeven de wegen en spoorwegen, alsmede de geprojecteerde wegen en spoorwegen, waarop titel 11.3 en de daarop berustende bepalingen van toepassing zijn;
geluidwaarde vanwege een weg of spoorweg in Lden;
toegestane geluidproductie;
geluidsbelasting in Lden;
geluidsbelasting van een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 23.00–07.00 uur van een jaar als omschreven in bijlage I, onderdeel 2, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);
bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw of terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft;
bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen ruimte van een geluidsgevoelig object;
maatregel aan een geluidsgevoelig object die de geluidsbelasting binnen de geluidsgevoelige ruimten van dat object beperkt;
nog niet aangelegde weg of spoorweg, in de aanleg waarvan een geldend bestemmingsplan, projectbesluit of tracébesluit voorziet;
krachtens artikel 2 van de Spoorwegwet aangewezen hoofdspoorweg;
maat ter bepaling van de geluidsbelasting of een andere geluidwaarde op een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 07.00–19.00 uur, van 19.00–23.00 uur en van 23.00–07.00 uur van een jaar als omschreven in bijlage I, onderdeel 1, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);
ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting als bedoeld in artikel 11.2;
Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
besluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van de Wet ruimtelijke ordening;
spoorweg als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet;
besluit als bedoeld in artikel 15 van de Tracéwet;
a. inrichtingen op een industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
b. bij algemene maatregel van bestuur aangewezen inrichtingen, die zijn gelegen binnen een daarbij aangegeven gebied;
voorkeurswaarde van de geluidsbelasting, als bedoeld in artikel 11.2;
voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, met inbegrip van de daarin liggende bruggen of viaducten.
2. Voor de toepassing van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde wordt mede verstaan onder:
a. bestemmingsplan: inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening;
b. geluidsgevoelig object: nog niet aanwezig geluidsgevoelig object waarvoor een geldend bestemmingsplan of projectbesluit verlening van de bouwvergunning toelaat, ongeacht of deze vergunning reeds is afgegeven;
c. weg, spoorweg of hoofdspoorweg: deel van een weg, spoorweg of hoofdspoorweg.
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen gelden de in de onderstaande tabel aangegeven voorkeurswaarden, maximale waarden en binnenwaarden, in dB.
voorkeurswaarde |
maximale waarde |
binnenwaarde A |
binnenwaarde B |
|
---|---|---|---|---|
wegen |
50 |
65 |
36 |
41 |
spoorwegen |
55 |
70 |
36 |
41 |
2. De voorkeurswaarden en de maximale waarden hebben betrekking op de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten.
3. Binnenwaarde A is van toepassing op geluidsgevoelige ruimten van:
a. geluidsgevoelige objecten, voor zover deze zijn gelegen langs:
1°. wegen die in gebruik zijn genomen op of na 1 januari 1982;
2°. spoorwegen die in gebruik zijn genomen op of na 1 juli 1987;
b. geluidsgevoelige objecten langs overige wegen of spoorwegen, indien voor de bouw van die objecten een bouwvergunning is afgegeven na 1 januari 1982.
4. Binnenwaarde B is van toepassing op geluidsgevoelige ruimten van andere geluidsgevoelige objecten dan bedoeld in het derde lid.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld met betrekking tot de akoestische kwaliteit van wegen in beheer bij het Rijk en hoofdspoorwegen.
2. De beheerder draagt er zorg voor dat een weg of spoorweg die wordt aangelegd of vervangen, ten minste voldoet aan deze eisen, tenzij overwegende bezwaren van technische aard zich hiertegen verzetten.
3. Onze Ministers evalueren de eisen in 2017 en vervolgens ten minste eenmaal in de vijf jaar.
1. Gedeputeerde staten melden vóór 1 april 2015 en vervolgens elke vijf jaar vóór 1 april aan Onze Minister:
a. op welke delen van provinciale wegen naar verwachting in het daaropvolgende kalenderjaar meer dan drie miljoen maal een motorvoertuig zal passeren;
b. op welke delen van andere spoorwegen dan hoofdspoorwegen naar verwachting in het daaropvolgende kalenderjaar meer dan 30 000 maal een trein zal passeren.
2. Onze Minister publiceert vóór 30 juni 2015 en vervolgens elke vijf jaar vóór 30 juni in de Staatscourant welke delen van wegen en spoorwegen overeenkomstig het eerste lid zijn gemeld.
1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat stelt geluidsbelastingkaarten vast voor wegen in beheer bij het Rijk en hoofdspoorwegen.
2. Gedeputeerde staten stellen geluidsbelastingkaarten vast voor de krachtens artikel 11.4, tweede lid, gepubliceerde delen van wegen en spoorwegen.
3. De geluidsbelastingkaarten hebben betrekking op:
a. de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight van geluidsgevoelige objecten vanwege de betrokken wegen en spoorwegen;
b. de bij algemene maatregel van bestuur of overeenkomstig de maatregel als stille gebieden aangewezen categorieën van gebieden die zijn gelegen in de omgeving van wegen en spoorwegen als bedoeld onder a.
4. Burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot krachtens artikel 11.5 aangewezen agglomeraties, stellen geluidsbelastingkaarten vast die betrekking hebben op de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight vanwege:
a. wegen, daaronder begrepen spoorwegen die deel uitmaken van een weg;
b. spoorwegen die niet deel uitmaken van een weg;
c. luchthavens als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart;
d. de luchthaven Schiphol, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart;
e. inrichtingen of verzamelingen van inrichtingen.
5. De geluidsbelastingkaarten geven ten minste een weergave van:
a. de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight veroorzaakt door de in het eerste, tweede onderscheidenlijk vierde lid, bedoelde geluidsbronnen in het kalenderjaar voorafgaand aan dat van de vaststelling van de geluidsbelastingkaart;
b. het aantal geluidsgevoelige objecten en bewoners van woningen die aan bepaalde waarden van de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight worden blootgesteld.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de inhoud, vormgeving en inrichting van geluidsbelastingkaarten, welke regels kunnen verschillen voor wegen en spoorwegen als bedoeld in het eerste en tweede lid en agglomeraties.
7. De vaststelling van de geluidsbelastingkaarten geschiedt ten minste elk vijf jaar vóór 30 juni, te rekenen vanaf 2012.
1. Ten behoeve van de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 11.6, eerste en tweede lid, verstrekken burgemeester en wethouders aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat onderscheidenlijk gedeputeerde staten op hun verzoek, alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het opstellen van die kaart noodzakelijk zijn.
2. Ten behoeve van de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 11.6, vierde lid, verstrekken Onze Minister, Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders aan betrokken burgemeester en wethouders op hun verzoek, alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het opstellen van die kaart noodzakelijk zijn. Op een dergelijk verzoek verstrekt Onze Minister van Defensie de contourenkaarten, bedoeld in artikel 10.23 van de Wet Luchtvaart.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de te verstrekken inlichtingen en gegevens, waaronder de wijze waarop en de termijn waarbinnen of de datum waarvoor deze verstrekt worden.
1. Ten behoeve van de bepaling van de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight vanwege een weg, spoorweg, inrichting of verzameling van inrichtingen worden bij regeling van Onze Minister regels gesteld.
2. Ten behoeve van de bepaling van de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight vanwege een luchthaven kunnen bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie regels worden gesteld.
1. Binnen één maand na de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 11.6, eerste, tweede en vierde lid, geven Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van deze vaststelling kennis in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, dan wel op andere geschikte wijze. Hierbij geven zij aan op welke wijze kennis kan worden gekregen van de inhoud van de geluidsbelastingkaart.
2. De in het eerste lid bedoelde bestuursorganen:
a. stellen de geluidsbelastingkaart voor een ieder langs elektronische weg beschikbaar;
b. voegen bij de geluidsbelastingkaart een overzicht van de belangrijkste punten van die kaart.
3. Binnen één maand na vaststelling zenden Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders de geluidsbelastingkaart langs elektronische weg aan Onze Minister.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de geluidsbelastingkaart ter beschikking van Onze Minister wordt gesteld.
1. Indien gedeputeerde staten niet of niet tijdig voldoen aan een verplichting als bedoeld in artikel 11.6, tweede lid, is artikel 121 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. Indien burgemeester en wethouders niet of niet tijdig voldoen aan een verplichting als bedoeld in artikel 11.6, vierde lid, is artikel 124 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van gedeputeerde staten.
1. Onze Ministers stellen vóór 18 juli 2013 aan de hand van de geluidsbelastingkaarten, bedoeld in artikel 11.6, eerste lid, een actieplan vast met betrekking tot de wegen in beheer bij het Rijk en hoofdspoorwegen. Indien er sprake is van een belangrijke ontwikkeling die van invloed is op de geluidhindersituatie, en daarnaast ten minste elke vijf jaar na de vaststelling, wordt het actieplan opnieuw overwogen en zo nodig aangepast.
2. Een actieplan bevat ten minste een beschrijving van:
a. het te voeren beleid om de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight te beperken, en
b. de voorgenomen in de eerstvolgende vijf jaar te treffen maatregelen om overschrijding van overeenkomstig algemene maatregel van bestuur vast te stellen waarden van de geluidsbelasting of de geluidsbelasting Lnight te voorkomen of ongedaan te maken en de te verwachten effecten van die maatregelen.
3. Het actieplan houdt rekening met de resultaten van de evaluatie, bedoeld in artikel 11.3, derde lid.
4. In het actieplan wordt aangegeven in hoeverre het voornemen bestaat om de geluidproductieplafonds voor wegen en spoorwegen aan te passen aan ontwikkelingen met betrekking tot het bronbeleid.
5. Het actieplan bevat tevens:
a. een overzicht van de geldende overschrijdingsbesluiten, bedoeld in artikel 11.49;
b. een beschrijving van de ontwikkelingen met betrekking tot het bronbeleid en andere relevante ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op een of meer van de geldende overschrijdingsbesluiten;
c. een motivering of de in onderdeel b bedoelde ontwikkelingen aanleiding geven tot het intrekken of wijzigen van een of meer van de geldende overschrijdingsbesluiten.
1. Gedeputeerde staten stellen vóór 18 juli 2013 aan de hand van de geluidsbelastingkaarten, bedoeld in artikel 11.6, tweede lid, een actieplan vast met betrekking tot de krachtens artikel 11.4, tweede lid, gepubliceerde delen van wegen en spoorwegen. Indien er sprake is van een belangrijke ontwikkeling die van invloed is op de geluidhindersituatie, en daarnaast ten minste elke vijf jaar na de vaststelling, wordt het actieplan opnieuw overwogen en zo nodig aangepast.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot krachtens artikel 11.5 aangewezen agglomeraties, met dien verstande dat het actieplan betrekking heeft op de in artikel 11.6, vierde lid, bedoelde geluidsbronnen.
3. Artikel 11.11, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de inhoud, vormgeving en inrichting van actieplannen. Deze regels kunnen verschillen voor wegen en spoorwegen als bedoeld in artikel 11.6, eerste en tweede lid, en agglomeraties.
2. Een actieplan met betrekking tot een weg wordt niet vastgesteld, dan nadat daarover overleg is gevoerd met de beheerder van die weg en de verantwoordelijke voor het bronbeleid.
1. Een actieplan wordt voorbereid met overeenkomstige toepassing van de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure, met dien verstande dat in afwijking van artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht, een ieder zienswijzen naar voren kan brengen.
2. Burgemeester en wethouders stellen een actieplan niet vast dan nadat de gemeenteraad een ontwerp van het actieplan is toegezonden en deze in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en zienswijze ter kennis van burgemeester en wethouders te brengen.
1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders verstrekken op verzoek van een bevoegde autoriteit van een van de lidstaten van de Europese Unie alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het opstellen van een geluidsbelastingkaart in de desbetreffende lidstaat noodzakelijk zijn. Op een dergelijk verzoek verstrekt Onze Minister van Defensie de contourenkaarten, bedoeld in artikel 10.23 van de Wet luchtvaart.
2. Artikel 11.7, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Deze titel is van toepassing op de wegen in het beheer van het Rijk en de hoofdspoorwegen, alsmede de aan te leggen wegen in het beheer van het Rijk en hoofdspoorwegen, die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart.
2. Op de geluidplafondkaart kunnen andere wegen en spoorwegen, alsmede aan te leggen wegen en spoorwegen, worden aangegeven, waarop deze titel van toepassing is.
1. De geluidplafondkaart wordt bij regeling van Onze Minister vastgesteld.
2. Onze Minister stelt de geluidplafondkaart voor een ieder langs elektronische weg beschikbaar.
1. Aan weerszijden van een weg of spoorweg of een geprojecteerde weg of spoorweg bevinden zich referentiepunten.
2. Op elk referentiepunt geldt een geluidproductieplafond:
a. dat tot stand gekomen is met toepassing van artikel 11.45;
b. dat vastgesteld is op grond van artikel 11.27, of
c. dat gewijzigd is op grond van artikel 11.28.
Een maatregel die de geluidoverdracht vanwege een weg of spoorweg beperkt, wordt ten aanzien van de naleving van de geluidproductieplafonds in de beschouwing betrokken, indien zij in het geluidregister is opgenomen. De beheerder kan daartoe een verzoek doen als bedoeld in artikel 11.31, tweede lid.
1. De beheerder zendt voor 1 oktober 2012 en vervolgens elk kalenderjaar voor 1 oktober aan Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een verslag met betrekking tot de naleving van de geluidproductieplafonds in het voorafgaande kalenderjaar.
2. Onze Minister stelt het verslag, vergezeld van de bevindingen van Onze Ministers, voor een ieder langs elektronische weg beschikbaar.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die het verslag ten minste bevat.
4. Tot de in het derde lid bedoelde gegevens behoren in elk geval:
a. een vergelijking van de hoogte van de berekende geluidproductie op de referentiepunten met de geldende geluidproductieplafonds;
b. een overzicht van de weg- of baanvakken waar de berekende geluidproductie op een of meer referentiepunten 0,5 dB of minder onder het geldende geluidproductieplafond ligt;
c. een verantwoording van de validatie van de berekende waarden voor de referentiepunten, waarbij de validatie in ieder geval plaatsvindt middels steekproefsgewijze metingen door een onafhankelijke partij.
1. Artikel 11.20 geldt niet met betrekking tot geluidproductieplafonds voor een spoorweg, die tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45, waarvoor door de beheerder op verzoek van een gerechtigde als bedoeld in artikel 57 van de Spoorwegwet extra capaciteit is verdeeld, indien:
a. op die spoorweg op een of meer dagen in het kalenderjaar voorafgaand aan «datum van inwerkingtreding van deze wet» een of meer goederentreinen hebben gereden tussen 23.00 en 07.00 uur, en
b. de geluidproductie op de langs die spoorweg gelegen referentiepunten inclusief de extra vervoerscapaciteit niet meer bedraagt dan 60 dB.
2. Deze vrijstelling is eenmalig voor een termijn van vier jaren met ingang van het kalenderjaar waarin de extra capaciteit is verdeeld. De vrijstelling geldt alleen voor de referentiepunten waarvoor de geluidproductieplafonds sinds «datum van inwerkingtreding van deze wet» niet zijn gewijzigd.
3. Een wijziging van een geluidproductieplafond op grond van artikel 11.28, vijfde lid, wordt voor de toepassing van het tweede lid buiten beschouwing gelaten.
4. De beheerder meldt onverwijld en gemotiveerd aan Onze Minister dat:
a. hij een verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft ingewilligd;
b. daardoor een overschrijding optreedt van een of meer geluidproductieplafonds langs het daarbij aangegeven baanvak;
c. is voldaan aan de voorwaarden van dit artikel.
5. Onze Minister doet mededeling van de vrijstelling in de Staatscourant. De mededeling bevat ten minste de kalenderjaren waarvoor de vrijstelling geldt, alsmede een geografische omschrijving van het baanvak waarop de vrijstelling betrekking heeft.
1. Onze Minister kan op verzoek van de beheerder in verband met bijzondere omstandigheden voor een termijn van ten hoogste vijf jaar ontheffing verlenen van de verplichting tot naleving van een geluidproductieplafond.
2. Onze Minister beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
3. Onze Minister kan aan de ontheffing voorschriften verbinden met betrekking tot:
a. de mate en de duur van de overschrijding van het geluidproductieplafond;
b. het treffen van geluidwerende maatregelen aan de gevel van een geluidsgevoelige object, indien de ontheffing kan leiden tot een overschrijding van de binnenwaarde voor het betrokken geluidsgevoelig object met meer dan 5 dB.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij de aanvraag worden verstrekt.
5. Onze Minister kan de voorschriften die aan de ontheffing verbonden zijn, wijzigen of de ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
6. De artikelen 11.37 en 11.39 zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Er is een openbaar geluidregister dat gegevens bevat met betrekking tot de geldende geluidproductieplafonds.
2. Voor zover in artikel 11.46, tweede lid, niet anders is bepaald, worden de gegevens in het register opgenomen op de dag van de bekendmaking van het besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond of tot verlening of wijziging van een ontheffing dan wel op de dag waarop mededeling wordt gedaan van een vrijstelling.
3. Tot de gegevens behoren ten minste voor elk geluidproductieplafond:
a. het laatstelijk genomen besluit waarbij het geluidproductieplafond is vastgesteld of gewijzigd;
b. de ligging van de referentiepunten;
c. de brongegevens;
d. indien van toepassing:
1°. de mededeling, bedoeld in artikel 11.36;
2°. een krachtens artikel 11.23, vijfde lid, gepubliceerde vrijstelling;
3°. een krachtens artikel 11.24, eerste lid, verleende ontheffing.
4. Het register wordt beheerd door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
5. Het register is voor een ieder langs elektronische weg toegankelijk.
6. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud, vorm en inrichting van het register, alsmede omtrent de wijze waarop het register wordt beheerd, bijgehouden en gecontroleerd.
In deze afdeling wordt onder bevoegd gezag verstaan: het bevoegd gezag, genoemd in artikel 11 van de Tracéwet, dan wel indien de Tracéwet niet van toepassing is, de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Het bevoegd gezag stelt een geluidproductieplafond vast op elk daartoe door hem aangegeven referentiepunt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien op een referentiepunt reeds een geluidproductieplafond geldt, dat tot stand is gekomen met toepassing van artikel 11.45.
1. Het bevoegd gezag kan op verzoek een geluidproductieplafond wijzigen. Een ambtshalve besluit tot wijziging van een geluidproductieplafond wordt genomen door Onze Ministers.
2. Indien de beheerder een verzoek heeft ingediend tot verhoging van een geluidproductieplafond, wordt dat geluidproductieplafond niet verhoogd indien:
a. de beheerder niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 11.3, tweede lid, of
b. het geldende geluidproductieplafond naar redelijke verwachting niet binnen een periode van tien jaar volledig zal worden benut.
3. Een geluidproductieplafond wordt niet op verzoek verlaagd indien het gewijzigde geluidproductieplafond na verlaging naar redelijke verwachting binnen een periode van minder dan tien jaar volledig zou worden benut.
4. Een geluidproductieplafond wordt verlaagd, indien de geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg van geluidsgevoelige objecten is verminderd ten gevolge van de toepassing van afdeling 3 van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder.
5. Het bevoegd gezag kan op verzoek van burgemeester en wethouders van een gemeente een geluidproductieplafond verlagen, indien de gemeente voornemens is een maatregel te treffen of te bekostigen dan wel een maatregel heeft getroffen of bekostigd die de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg vermindert.
6. Artikel 11.29 is bij de behandeling van een aanvraag als bedoeld in het vijfde lid niet van toepassing.
1. Bij de voorbereiding van een besluit omtrent het vaststellen of wijzigen van een geluidproductieplafond neemt het bevoegd gezag een geluidbeperkende maatregel niet in aanmerking, indien het treffen daarvan:
a. financieel niet doelmatig is met betrekking tot het beperken van de geluidsbelasting van een of meer geluidsgevoelige objecten, dan wel
b. stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard.
2. Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing, indien de beheerder het bevoegd gezag uitdrukkelijk verzoekt om bij de besluitvorming rekening te houden met een door hem voorgestelde financieel niet doelmatige geluidbeperkende maatregel.
3. Op uitdrukkelijk verzoek van de beheerder houdt het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een besluit omtrent het vaststellen of wijzigen van een geluidproductieplafond rekening met een door de beheerder voorgestelde maatregel die niet is aangewezen als geluidbeperkende maatregel.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de toepassing van het criterium, bedoeld in het eerste lid, onder a.
1. Het bevoegd gezag stelt een geluidproductieplafond op een zodanige waarde vast dat de geluidsbelasting die de geluidsgevoelige objecten vanwege de betrokken weg of spoorweg ondervinden, de voorkeurswaarde niet overschrijdt.
2. Bij wijziging wordt een geluidproductieplafond op een zodanige waarde vastgesteld dat de geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg niet hoger is dan de geluidsbelasting, die de betrokken geluidsgevoelige objecten vanwege die weg of spoorweg ondervinden bij volledige benutting van het geldende geluidproductieplafond.
3. Het tweede lid is niet van toepassing, indien de geluidsbelasting na de wijziging van het geluidproductieplafond de voorkeurswaarde niet overschrijdt.
4. Het bevoegd gezag kan afwijken van het eerste of tweede lid, indien geen geluidbeperkende maatregelen in aanmerking komen om aan die leden te voldoen. De afwijking wordt zoveel mogelijk beperkt door het treffen van geluidbeperkende maatregelen.
5. Het bevoegd gezag kan voorts afwijken van het eerste of tweede lid, indien een geluidsgevoelig object tevens een geluidsbelasting boven de voorkeurswaarde kan ondervinden vanwege een andere geluidsbron die behoort tot een bij ministeriële regeling aangegeven categorie. Artikel 11.29, eerste lid, onder a, is niet van toepassing.
6. Bij de toepassing van het vierde en vijfde lid wordt de maximale waarde niet overschreden.
7. Het zesde lid is niet van toepassing indien in samenhang met het besluit tot het wijzigen van een geluidproductieplafond een overschrijdingsbesluit als bedoeld in artikel 11.49 wordt genomen.
1. Vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond geschiedt ambtshalve of op verzoek.
2. Een verzoek tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond kan worden gedaan door de beheerder van de betreffende weg of spoorweg.
3. Een verzoek tot wijziging van een geluidproductieplafond kan tevens worden gedaan door burgemeester en wethouders van de gemeente:
a. waarin het desbetreffende referentiepunt is gelegen, of
b. waartoe gronden behoren die zijn gelegen langs de betreffende weg of spoorweg binnen de zone, bedoeld in hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij de aanvraag worden verstrekt.
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond dat wordt genomen op een verzoek als bedoeld in artikel 11.31, tweede of derde lid. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.
1. Ter voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond wordt een akoestisch onderzoek verricht.
2. Het akoestisch onderzoek heeft betrekking op de geluidsbelasting die vanwege de weg of spoorweg zou kunnen worden ondervonden door geluidsgevoelige objecten, andere objecten en gebieden. Het onderzoek bevat een berekening van de geluidproductie op elk betrokken referentiepunt.
3. Bij het berekenen van de geluidproductie, bedoeld in het vorige lid, wordt uitgegaan van de gemiddelde waarden over de technische levensduur van de weg of spoorweg, welke zijn gevalideerd door metingen uitgevoerd door een onafhankelijke partij.
4. Het akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd:
a. bij een ambtshalve besluit: door de beheerder;
b. bij een besluit op verzoek: door de aanvrager.
5. In afwijking van het vierde lid wordt de geluidproductie op de referentiepunten in alle gevallen berekend door de beheerder. De beheerder stelt de resultaten desgevraagd ter beschikking van een aanvrager als bedoeld in het derde lid, onder b.
6. Degene die het akoestisch onderzoek uitvoert, doet tevens akoestisch onderzoek naar de effecten van de samenloop van de geluidsbelasting van de weg of spoorweg en een andere geluidsbron als bedoeld in artikel 11.30, vijfde lid.
7. Onze Minister stelt nadere regels omtrent:
a. de wijze waarop het akoestisch onderzoek en de berekeningen worden uitgevoerd;
b. de situaties waarop het akoestisch onderzoek en de berekeningen betrekking hebben;
c. de gevallen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat geen behoefte bestaat aan een onderzoek naar de effecten van samenloop.
Ter voorbereiding van een besluit tot ambtshalve vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond verstrekt de beheerder op verzoek van Onze Ministers en binnen de gestelde termijn, alle inlichtingen en gegevens die zij redelijkerwijs nodig hebben ter voorbereiding van het besluit, waaronder de resultaten van het akoestisch onderzoek en de berekeningen, bedoeld in artikel 11.33.
In het besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond wordt aangegeven welke maatregelen met toepassing van artikel 11.29 bij de besluitvorming in aanmerking zijn genomen.
In een besluit tot wijziging van een geluidproductieplafond dat wordt genomen op een verzoek als bedoeld in artikel 11.31, derde lid, in verband met door de aanvrager voorgenomen maatregelen tot verlaging van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, wordt bepaald dat de werking van het besluit in afwijking van artikel 20.3 wordt opgeschort totdat het bevoegd gezag heeft medegedeeld dat de in aanmerking komende maatregelen ten genoegen van het bevoegd gezag zijn getroffen. Deze mededeling geschiedt op dezelfde wijze als waarop is kennisgegeven van het besluit.
Een afschrift van het besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond wordt gezonden aan burgemeester en wethouders van de gemeente:
a. waarin het desbetreffende referentiepunt is gelegen;
b. waartoe de gronden behoren die zijn gelegen langs de desbetreffende weg of spoorweg binnen de zone, bedoeld in hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder.
1. Indien in een onherroepelijk besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond toepassing is gegeven aan artikel 11.30, vierde of vijfde lid, en het geluidproductieplafond een zodanige waarde heeft dat de binnenwaarde bij volledige benutting van het geluidproductieplafond wordt overschreden, treft de beheerder geluidwerende maatregelen.
2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, strekt ertoe dat binnen een termijn van twee jaar nadat het besluit onherroepelijk is geworden de geluidsbelasting binnen de geluidsgevoelige ruimten van het betreffende geluidsgevoelige object wordt teruggebracht tot een waarde die ten minste 3 dB is gelegen onder de binnenwaarde.
3. Onze Minister kan op verzoek van de beheerder een andere termijn vaststellen waarbinnen de maatregelen worden getroffen.
4. Indien een geluidproductieplafond wordt verlaagd, is dit artikel uitsluitend van toepassing ten aanzien van geluidsgevoelige objecten waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg toeneemt bij volledige benutting van het verlaagde geluidproductieplafond.
1. Indien de rechthebbende ten aanzien van een geluidsgevoelig object niet heeft toegestemd mee te werken aan maatregelen die moeten worden getroffen ingevolge artikel 11.38, eerste lid, verklaart Onze Minister, op verzoek van de beheerder, de verplichting, bedoeld in artikel 11.38, eerste lid, vervallen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de rechthebbende wordt verzocht om mee te werken aan de realisatie van de maatregelen en de wijze waarop deze zijn toestemming verleent of onthoudt.
3. Onze Minister zendt een afschrift van de vervallenverklaring bij aangetekend schrijven aan de rechthebbende.
4. Onze Minister zendt onverwijld een afschrift van de vervallenverklaring aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers ter inschrijving van die verklaring in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De artikelen 24, eerste lid, en 26 van Boek 3 van dat wetboek zijn niet van toepassing.
De artikelen 11.30 en 11.38 zijn niet van toepassing op een geluidsgevoelig object met betrekking waartoe met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering een hogere geluidsbelasting is toegestaan dan de wettelijke maximumwaarde ingevolge de Wet geluidhinder.
Bij vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond wordt de geluidproductie vanwege een spoorwegemplacement als bedoeld in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, bijlage I, categorie 14, onder a, alleen betrokken voor zover op die geluidproductie hoofdstuk 8 niet van toepassing is.
1. Indien een verzoek tot wijziging van een geluidproductieplafond geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een wegvak en die wijziging gevolgen heeft voor de geluidsbelasting vanwege die weg van een geluidsgevoelig object dat is gemeld op grond van artikel 88 van de Wet geluidhinder, stelt de aanvrager een programma van maatregelen vast als bedoeld in artikel 89 van de Wet geluidhinder, tenzij voor het betrokken object reeds een dergelijk programma is vastgesteld.
2. Het bevoegd gezag houdt bij de beslissing op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, rekening met het besluit van Onze Minister, bedoeld in artikel 90, vijfde lid, van de Wet geluidhinder.
3. Indien een verzoek tot wijziging van een geluidproductieplafond geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een baanvak en die wijziging gevolgen heeft voor de geluidsbelasting vanwege die spoorweg van een geluidsgevoelig object dat is gemeld op grond van artikel 4.17 van het Besluit geluidhinder, stelt de aanvrager een saneringsprogramma vast als bedoeld in artikel 4.18 van het Besluit geluidhinder, tenzij voor het betrokken object reeds een dergelijk programma is vastgesteld .
4. Het bevoegd gezag houdt bij de beslissing op de aanvraag, bedoeld in het derde lid, rekening met het besluit van Onze Minister, bedoeld in artikel 4.23, derde lid, van het Besluit geluidhinder.
1. Voor zover de in artikel 11.35 bedoelde maatregelen en het bestemmingsplan, of de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het besluit tot vaststelling of wijziging van het geluidproductieplafond voor de uitvoering van de daarin opgenomen maatregelen als een projectbesluit, onderscheidenlijk als een besluit als bedoeld in artikel 3.42 van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Artikel 3.13 van de Wet ruimtelijke ordening is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. Onze Minister in de plaats treedt van burgemeester en wethouders, en
b. in afwijking van het eerste lid van dat artikel, de termijn waarbinnen het bestemmingsplan in ontwerp ter inzage wordt gelegd, begint te lopen op het tijdstip waarop Onze Minister heeft medegedeeld dat met de tenuitvoerlegging van de maatregelen daadwerkelijk is begonnen.
3. Voor zover een bestemmingsplan of een ander besluit een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening vereist, geldt zodanige eis niet voor de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde maatregelen.
Deze afdeling is van toepassing op geluidproductieplafonds die tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45 voor een op «datum van inwerkingtreding van deze wet» bestaande weg of spoorweg en geprojecteerde weg of spoorweg, die wordt geplaatst op de geluidplafondkaart.
1. De geluidproductieplafonds voor de wegen of spoorwegen, bedoeld in artikel 11.44, zijn de over de door Onze Minister aangewezen referentieperiode door hem berekende heersende geluidproducties op de daartoe door hem aangegeven referentiepunten, vermeerderd met 1,5 dB.
2. In afwijking van het eerste lid zijn de geluidproductieplafonds voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen wegen of spoorwegen de in die maatregel aangegeven, of de op basis van de in de maatregel aangegeven gegevens door Onze Minister berekende, geluidproducties op de desbetreffende referentiepunten.
3. In afwijking van het eerste lid zijn voor een spoorweg waarvan de heersende geluidproductie op referentiepunten lager is dan 50,5 dB, de geluidproductieplafonds op «datum van inwerkingtreding van deze wet» 52,0 dB.
4. De heersende geluidproductie wordt met betrekking tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen wegen, bepaald op basis van de situatie waarbij een daarbij aangegeven wegdek is aangebracht.
5. Indien de heersende geluidproductie op een referentiepunt langs een weg als bedoeld in het vierde lid, blijkens het verslag hoger is dan het krachtens het vierde lid berekende geluidproductieplafond, geldt voor het betreffende referentiepunt een vrijstelling van artikel 11.20 totdat door vervanging van de wegverharding het geluidproductieplafond wordt nageleefd, maar uiterlijk tot 1 januari 2016.
1. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de wijze waarop de heersende geluidproductie, als bedoeld in artikel 11.45, wordt berekend.
2. In afwijking van artikel 11.25, tweede en derde lid, worden ten minste de navolgende gegevens in het geluidregister opgenomen op «datum van inwerkingtreding van deze wet»:
a. de ligging van de referentiepunten, bedoeld in artikel 11.45, eerste tot en met derde lid;
b. de heersende geluidproductie op elk van die referentiepunten;
c. de hoogte van het geluidproductieplafond op elk van die referentiepunten;
d. een vermelding van het lid van artikel 11.45 met toepassing waarvan elk van die geluidproductieplafonds tot stand is gekomen;
e. de brongegevens die behoren bij elk van deze geluidproductieplafonds.
1. De artikelen 11.30, 11.32 en 11.38 blijven buiten toepassing indien een geluidproductieplafond wordt gewijzigd omdat:
a. onjuiste brongegevens met betrekking tot de weg of spoorweg zijn opgenomen in het geluidregister, bedoeld in artikel 11.25;
b. het geluidproductieplafond niet overeenkomt met de brongegevens.
2. In een geval als bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister besluiten dat de beheerder geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen treft ten behoeve van geluidsgevoelige objecten die geprojecteerd zijn na «datum van inwerkingtreding van deze wet». De artikelen 11.29, 11.39 en 11.43 zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Onze Minister kan een termijn stellen waarbinnen de beheerder de maatregelen treft.
1. Tot 18 juli 2018 wordt een geluidproductieplafond op verzoek van burgemeester en wethouders van een gemeente slechts verlaagd in verband met door die gemeente te treffen of te bekostigen dan wel getroffen of bekostigde maatregelen tot verlaging van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten.
2. In afwijking van het eerste lid kan verlaging van een geluidproductieplafond op verzoek van burgemeester en wethouders van een gemeente eerder dan 18 juli 2018 plaatsvinden, indien uit de gegevens van het verslag, bedoeld in artikel 11.22, vierde lid, onder a, blijkt dat de berekende geluidproductie ten minste 5 dB lager is dan het geldende geluidproductieplafond.
3. Onze Ministers overwegen in het actieplan dat in 2018 wordt vastgesteld, of de geluidproductieplafonds, bedoeld in artikel 11.45, eerste lid, gelet op de geluidproductie van de weg of spoorweg, kunnen worden verlaagd.
1. Onze Ministers kunnen op verzoek van de beheerder een besluit nemen, inhoudende dat het naar hun oordeel onvermijdelijk is om met toepassing van artikel 11.30, zevende lid, een geluidproductieplafond zodanig te wijzigen dat een geluidsgevoelig object vanwege een weg of spoorweg bij volledige benutting van dat plafond een geluidsbelasting ondervindt die de maximale waarde overschrijdt.
2. Een overschrijdingsbesluit als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden genomen, indien:
a. een geluidproductieplafond:
1°. niet kan worden nageleefd met maatregelen die ingevolge artikel 11.29, eerste lid, in aanmerking komen;
2°. ingevolge artikel 11.30, zesde lid, niet kan worden gewijzigd,
3°. niet kan worden nageleefd met toepassing van de maatregelen, bedoeld in artikel 11.50, eerste lid, en
b. voor de overschrijding van het geluidproductieplafond geen ontheffing van de verplichting tot naleving van het geluidproductieplafond, bedoeld in artikel 11.24, kan worden verleend.
3. Onze Ministers kunnen aan een overschrijdingsbesluit voorschriften verbinden, inhoudende dat de beheerder binnen een daarbij aangegeven termijn maatregelen treft die de geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg beperken.
4. Toepassing van het eerste lid laat de toepasselijkheid van de artikelen 11.38 en 11.39 onverlet.
1. In een overschrijdingsbesluit wordt gemotiveerd aangegeven op welke gronden de volgende maatregelen in het specifieke geval in redelijkheid te kostbaar zijn, of op maatschappelijke bezwaren of de bezwaren, genoemd in artikel 11.29, eerste lid, onder b, stuiten, dan wel niet geschikt of niet voldoende zijn om de overschrijding van de maximale waarde, of een verdere toename van die overschrijding, te voorkomen:
a. een minnelijke overeenkomst met de rechthebbende over:
1°. het nemen van bouwkundige maatregelen met betrekking tot een geluidsgevoelig object of een wijziging van de bestemming of functie van het geluidsgevoelige object, tegen vergoeding van de kosten daarvan, of
2°. de aankoop van het geluidsgevoelige object;
b. het treffen van andere maatregelen tot verlaging van de geluidsbelasting dan geluidbeperkende maatregelen;
c. het treffen van geluidbeperkende maatregelen die financieel niet doelmatig zijn als bedoeld in artikel 11.29;
d. het gaan voldoen aan de akoestische kwaliteit, bedoeld in artikel 11.3, terwijl geen sprake is van aanleg of vervanging;
e. onteigening van het geluidsgevoelige object.
2. De beheerder verstrekt bij een verzoek om een overschrijdingsbesluit alle inlichtingen en gegevens die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding en motivering van het overschrijdingsbesluit.
3. Indien het verzoek om een overschrijdingsbesluit wordt geweigerd, bevorderen Onze Ministers de naleving van de geldende geluidproductieplafonds door:
a. het benutten van hun wettelijke bevoegdheden met het oog op het treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid, of
b. het ter beschikking stellen van budget voor het treffen van bedoelde maatregelen, voor zover de kosten van die maatregelen redelijkerwijze niet ten laste van de beheerder behoren te komen.
4. Indien de beheerder ingevolge het derde lid van artikel 11.49 een of meer maatregelen als bedoeld in het eerste lid moet treffen, bevorderen Onze Ministers het treffen van die maatregelen op de wijze, aangegeven in het derde lid, onder a en b.
1. Indien een belanghebbende ten gevolge van een overschrijdingsbesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, kennen Onze Ministers hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2. Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld omtrent de indiening en afhandeling van een verzoek om schadevergoeding.
1. De voorbereiding, het nemen en het ter inzage leggen van een overschrijdingsbesluit vinden gelijktijdig plaats met de voorbereiding, het nemen en het ter inzage leggen van het besluit tot wijziging van een geluidproductieplafond.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het weigeren van de in dat lid bedoelde besluiten.
3. De artikelen 11.32 en 11.37 zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Onze Minister zendt onverwijld een afschrift van het overschrijdingsbesluit aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers ter inschrijving van dat besluit in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De artikelen 24, eerste lid, en 26 van Boek 3 van dat wetboek zijn niet van toepassing.
2. Indien een overschrijdingsbesluit ingevolge een besluit of uitspraak in rechte is vernietigd, is ingetrokken of gewijzigd, doet Onze Minister daarvan mededeling aan de Dienst, bedoeld in het eerste lid. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
1. Onze Ministers kunnen een overschrijdingsbesluit wijzigen of intrekken.
2. Op een besluit tot wijziging van een overschrijdingsbesluit zijn de artikelen 11.50, 11.51, 11.52 en 11.53 van overeenkomstige toepassing.
3. Op een besluit tot intrekking van een overschrijdingsbesluit zijn de artikelen 11.52 en 11.53 van overeenkomstige toepassing.
1. Voor de mogelijkheid van beroep worden als één besluit aangemerkt het overschrijdingsbesluit en het besluit tot wijziging van het geluidproductieplafond, dan wel de weigering om deze besluiten te nemen.
2. Indien het overschrijdingsbesluit wordt vernietigd, vervalt het besluit tot wijziging van het geluidproductieplafond van rechtswege.
Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad vervangt Onze Minister van Justitie de zinsnede ««datum van inwerkingtreding van deze wet»» in het opschrift van afdeling 4 van titel 11.3 en in de artikelen 11.23, 11.44, 11.45 en 11.47 door de datum van inwerkingtreding van deze wet en de zinsnede «tien jaar na de datum inwerkingtreding van deze wet» in artikel 11.56 door de datum van inwerkingtreding van deze wet met daarbij opgeteld een periode van tien jaar.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32252-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.