nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 maart 2010
Tijdens het debat van 16 december 2009 over de Najaarsnota 2009 (Handelingen
der Kamer II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 38, blz. 3686–3709 en
blz. 3712–3741) heeft uw Kamer aandacht gevraagd voor de fiscale positie
van de medisch specialisten. Aan uw Kamer is door de toenmalige minister van
Financiën een brief toegezegd over dit onderwerp.
In het recente en minder recente verleden hebben mijn ambtsvoorgangers
en ik ons diverse malen gebogen over de fiscale positie van de medisch specialisten.
Met name de discussie over de vraag of zij al dan niet fiscaal als ondernemer
kunnen worden aangemerkt, speelde in het verleden maar speelt ook momenteel
weer een belangrijke rol. Overigens constateer ik, dat een substantieel deel
van de medisch specialisten in loondienst is. In elk geval zijn alle medisch
specialisten die werkzaam zijn in de academische ziekenhuizen, in loondienst.
Of sprake is van fiscaal ondernemerschap wordt (achteraf) afgeleid uit
de feiten en omstandigheden. Dit geldt overigens voor alle beroepsgroepen.
Bij de invoering van de Diagnose Behandel Combinaties en de nieuwe Zorgverzekeringswet
is een nieuw Model Toelatingsovereenkomst (hierna: MTO) en een nieuw Document
Medische Staf (hierna: DMS) ontwikkeld. In deze documenten worden kort gezegd
de rechten en plichten van het ziekenhuis en de medisch specialist ten opzichte
van elkaar omschreven. De Belastingdienst heeft de MTO en het DMS destijds
beoordeeld en de conclusie was toen dat medisch specialisten, die een overeenkomst
met het ziekenhuis sluiten volgens de goedgekeurde modellen en ook feitelijk
hiernaar handelen, in fiscale zin als ondernemer kunnen worden aangemerkt.
De huidige status van de vrijgevestigde medisch specialisten verandert niet,
zolang er niets verandert in de organisatie van de ziekenhuizen of in de wijze
waarop de medisch specialisten in de ziekenhuizen werken. Pas als dat het
geval zou zijn, zou zich een nieuwe situatie voordoen, welke een nieuw oordeel
rechtvaardigt. Tot dat moment zie ik geen aanleiding terug te komen van het
eerder ingenomen standpunt. Evenmin zie ik aanleiding om voor medisch specialisten
bijzondere bepalingen vast te stellen die ertoe zouden moeten
leiden dat zij – in afwijking van andere vrije beroepsbeoefenaren –
fiscaal niet meer als ondernemer worden aangemerkt. Overigens zou een verandering
van het standpunt over het fiscaal ondernemerschap van de medisch specialisten
niet automatisch leiden tot een bezuiniging. De MTO en het DMS zijn de thans
geldende documenten en deze vormen de basis voor de wijze waarop de medisch
specialisten kunnen (blijven) declareren.
Bij de beantwoording van de vraag of iemand fiscaal als ondernemer kan
worden aangemerkt, gelden voor medisch specialisten geen bijzondere bepalingen.
Bij de beoordeling spelen de volgende aan de jurisprudentie ontleende factoren –
in onderlinge samenhang bekeken – een rol:
– de duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden;
– de grootte van de bruto baten;
– de winstverwachting;
– het lopen van ondernemersrisico (niet ieder risico is overigens
een ondernemersrisico);
– de beschikbare tijd;
– de bekendheid die naar buiten toe aan de werkzaamheden wordt gegeven;
– het aantal opdrachtgevers;
– het spraakgebruik.
Essentieel is voorts dat medisch specialisten een zelfstandig declaratierecht
hebben en tevens het daaraan verbonden debiteurenrisico lopen. Hierbij merk
ik op dat volgens de geldende jurisprudentie de omstandigheid, dat er feitelijk
niet of nauwelijks vorderingen oninbaar worden geleden, niet betekent dat
de medisch specialisten dat risico niet lopen. Ik citeer uit HR 16 september
1992, nr. 27830, BNB 1992/370: «Voor het antwoord op de vraag of belanghebbende
ondernemersrisico heeft gelopen, is slechts van belang of het debiteurenrisico
voor haar rekening was, en niet of het risico zich daadwerkelijk heeft gemanifesteerd.»
Bij de beoordeling van de MTO en het DMS in 2005/2006 is – evenals
de keren daarvoor – het totaalpakket in de beschouwingen betrokken.
Niet alle van de bovengenoemde elementen wegen daarbij even zwaar. Ook indien
men op één element minder scoort, kan dat worden gecompenseerd
door op een ander element beter te scoren. Het totaalbeeld wat het fiscaal
ondernemerschap betreft kan dan per saldo toch nog positief uitvallen.
Momenteel zijn de Orde van Medisch Specialisten en de NVZ vereniging van
ziekenhuizen in overleg met als doel samen een nieuw MTO en DMS vast te stellen.
Bij dat overleg ben ik geen partij. De minister van VWS is dat overigens evenmin.
De nieuwe MTO en het nieuwe DMS zullen (achteraf) door de Belastingdienst
worden beoordeeld in verband met het fiscaal ondernemerschap. Op dat oordeel
kan ik nu nog niet vooruit lopen.
Ik vertrouw erop met bovenstaande de toezegging aan uw Kamer gestand te
hebben gedaan.
De minister van Financiën,
J. C. de Jager