De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat er op dit moment op Koninkrijksniveau geen onafhankelijke instantie is die belast is met de interpretatie
van Statutaire bepalingen;
voorts constaterende, dat daarmee juridische geschillen tussen Koninkrijkspartners niet op een adequate en onafhankelijke
wijze beslecht kunnen worden;
voorts constaterende, dat de regering in het wetsvoorstel twee aanvullende bepalingen heeft opgenomen voor geschillenbeslechting
en hiermee onderkent dat de doeltreffende behartiging van de aangelegenheden van het Koninkrijk wordt bevorderd door geschillen
niet te lang te laten voortduren;
van mening, dat het ontbreken van een deugdelijke en onafhankelijke geschillenbeslechting in het Koninkrijk een fundamentele
lacune vormt in het Koninkrijksbestel;
verder constaterende, dat binnen de juridische rechtsorde van het Statuut adequate voorzieningen kunnen worden getroffen op
het gebied van de geschillenbeslechting, meer in het bijzonder, gelet op de mogelijkheid geboden door artikel 38, eerste lid,
van het Statuut om onderling een regeling te treffen;
van mening, dat het in het leven roepen van een dergelijke geschillenregeling een duidelijk signaal is dat alle partners het
belang inzien van het waarborgen van rechtsstatelijke beginselen in het Koninkrijk en van het voorkomen van gecompliceerde
en slepende politieke conflicten die de hele samenwerking onder spanning zetten;
verzoekt de regering om zich maximaal in te zetten, zo spoedig mogelijk voorstellen te doen voor een in het leven te roepen
geschillenregeling waarbij een onafhankelijke instantie wordt aangewezen die strikt juridische geschillen over de interpretatie
van Statutaire bepalingen op adequate en onafhankelijke wijze zal beslechten,
en gaat over tot de orde van de dag.