Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32207 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32207 nr. 2 |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om regels te stellen met betrekking tot de politie alsmede de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing en over de voorbereiding daarop op Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
algemeen commandant: degene die op grond van artikel 27, vijfde lid, belast is met de dagelijkse leiding over het brandweerkorps;
ambtenaar van politie: ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 3 van de rijkswet;
brandweerkorps: brandweerkorps als bedoeld in artikel 27, eerste lid;
buitengewoon agent van politie: buitengewoon agent van politie als bedoeld in artikel 10 van de rijkswet;
crisis: een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast;
crisisbeheersing: het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarvan, dat het eilandsbestuur in een crisis treft ter handhaving van de openbare orde, indien van toepassing in samenhang met de maatregelen en voorzieningen die de overheid treft op basis van een bij of krachtens enige andere wet toegekende bevoegdheid ter zake van een crisis;
geneeskundige hulpverlening: geneeskundige hulpverlening in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing door daartoe aangesteld personeel, als onderdeel van een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines, door tussenkomst van een meldkamer;
hoofdofficier van justitie: de hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
korpsbeheerder brandweer: degene bij wie op grond van artikel 27, vierde lid, het beheer van het brandweerkorps berust;
korpsbeheerder politie: degene bij wie op grond van artikel 47, derde lid, van de rijkswet het beheer van het politiekorps berust;
korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 6 van de rijkswet;
lokaal commandant: degene die op grond van artikel 27, zesde lid, onder het gezag van de algemeen commandant belast is met de dagelijkse leiding over een vestiging van het brandweerkorps;
Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Onze Ministers: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie;
openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
politiekorps: het politiekorps voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, bedoeld in artikel 4 van de rijkswet;
politietaak: de taken, bedoeld in artikel 5 van de rijkswet;
procureur-generaal: de procureur-generaal, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
ramp: een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
rampenbestrijding: het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het eilandsbestuur treft met het oog op een ramp, het voorkomen van een ramp en het beperken van de gevolgen van een ramp;
Rijksvertegenwoordiger: Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba als bedoeld in artikel 187, eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
Rijkswet: de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
taken ten dienste van de justitie: de taken, bedoeld in artikel 1, onder n, van de rijkswet.
§ 1 Aanvullende regels over de taak en samenstelling
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Ministers worden nadere regels gesteld over de inrichting en organisatie van het politiekorps, waarbij in ieder geval wordt voorzien in de taakgebieden, genoemd in artikel 7, tweede lid, onder a tot en met d, van de rijkswet, alsmede in een meldkamerfunctie ten behoeve van de politietaak.
Zij die op grond van artikel 185 van het Wetboek van Strafvordering BES en de buitengewone agenten van politie die tot opsporing van strafbare feiten bevoegd zijn, werken samen met de politie.
Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Ministers worden regels gesteld over de taken die kunnen worden uitgevoerd door ambtenaren als bedoeld in artikel 3, onder c, van de rijkswet.
1. Aan de Koninklijke marechaussee zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, de volgende politietaken opgedragen:
a. het waken voor de veiligheid van de leden van het Koninklijk Huis, in samenwerking met andere daartoe aangewezen organen;
b. de uitvoering van de politietaak ten behoeve van de Nederlandse en andere strijdkrachten en ten aanzien van tot die strijdkrachten behorende personen;
c. de uitvoering van de politietaak op de door Onze Ministers en Onze Minister van Defensie aangewezen luchthavens op Bonaire, Sint Eustatius en Saba alsmede de beveiliging van de burgerluchtvaart;
d. de verlening van bijstand alsmede de samenwerking met de politie krachtens deze wet, daaronder begrepen de assistentieverlening aan de politie bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;
e. de uitvoering van de politietaak op plaatsen onder beheer van Onze Minister van Defensie en op verboden plaatsen die krachtens de Wet bescherming staatsgeheimen ten behoeve van de landsverdediging zijn aangewezen;
f. de uitvoering van de bij of krachtens de Wet toelating en uitzetting BES opgedragen taken, waaronder begrepen de bediening van de daartoe door Onze Minister van Justitie aangewezen doorlaatposten en het, voor zover in dat verband noodzakelijk, uitvoeren van de politietaak op en nabij deze doorlaatposten, alsmede het verlenen van medewerking bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of veroordeelde;
g. de bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reisen identiteitsdocumenten;
h. het in opdracht van Onze Ministers van Justitie en van Defensie ten behoeve van De Nederlandse Bank N.V. verrichten van beveiligingswerkzaamheden;
i. de uitvoering van de politietaak in Sint Eustatius en Saba onverminderd de politietaken van het politiekorps.
2. Onder personen die behoren tot de andere strijdkrachten, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden mede begrepen personen, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Defensie.
3. Onze Minister van Justitie kan de commandant van de Koninklijke marechaussee de nodige algemene en bijzondere aanwijzingen geven, voor zover het betreft:
a. de uitoefening van de taken, bedoeld in het eerste lid, onder a en h;
b. het waken voor de veiligheid van door Onze Minister van Justitie aangewezen personen als bedoeld in het eerste lid, onder b;
c. de uitoefening van de taak, bedoeld in het eerste lid, onder c, ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de beveiliging van de burgerluchtvaart.
4. De politietaak, bedoeld in het eerste lid, onder i, wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de korpschef. Hij bepaalt, na overleg met de commandant van de Koninklijke marechaussee, de inzet van de militairen van de Koninklijke marechaussee.
1. Behoeft de gezaghebber bij de handhaving van de openbare orde bijstand van een onderdeel van de krijgsmacht, dan richt hij een verzoek daartoe aan de Rijksvertegenwoordiger. De Rijksvertegenwoordiger richt zich met het verzoek tot Onze Minister van Defensie.
2. Onze Minister van Defensie verleent, na overleg met Onze Minister en, indien het mede betrekking heeft op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de taken ten dienste van de justitie met, Onze Minister van Justitie, bijstand door de Koninklijke marechaussee, tenzij dringende reden zich daartegen verzetten.
3. In bijzondere gevallen verleent Onze Minister van Defensie, na overleg met Onze Minister en, indien het mede betrekking heeft op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de taken ten dienste van de justitie, met Onze Minister van Justitie, bijstand door andere onderdelen van de krijgsmacht.
4. De gezaghebber bepaalt, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, de wijze waarop de bijstand wordt verleend.
1. Behoeft de procureur-generaal voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie bijstand van een onderdeel van de krijgsmacht, dan richt hij door tussenkomst van de Rijksvertegenwoordiger een verzoek daartoe aan Onze Minister van Defensie.
2. Onze Minister van Defensie verleent, na overleg met Onze Minister van Justitie en, indien het mede betrekking heeft op de handhaving van de openbare orde, met Onze Minister, bijstand door de Koninklijke marechaussee, tenzij dringende reden zich daartegen verzetten.
3. In bijzondere gevallen verleent Onze Minister van Defensie, na overleg met Onze Minister van Justitie en, indien het mede betrekking heeft op de handhaving van de openbare orde, met Onze Minister, bijstand door andere onderdelen van de krijgsmacht.
4. De procureur-generaal bepaalt, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, op welke wijze bijstand wordt verleend.
5. Behoeft de procureur-generaal bijstand door een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Politiewet 1993, dan richt hij door tussenkomst van de Rijksvertegenwoordiger een verzoek daartoe aan Onze Minister van Justitie. Artikel 60, tweede lid, van de Politiewet 1993 is van overeenkomstige toepassing.
1. Voor zover de Koninklijke marechaussee optreedt ter handhaving van de openbare orde staat zij onder gezag van de gezaghebber. Voor zover de Koninklijke marechaussee optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel taken verricht ten dienste van de justitie, staat zij onder gezag van de procureur-generaal, tenzij in enige wet anders is bepaald. Het hoofd van het onderdeel van de Koninklijke marechaussee neemt deel aan het overleg, bedoeld in artikel 19 van de rijkswet.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de militair van enige ander onderdeel van de krijgsmacht, indien hij bijstand verleent aan de politie.
1. In bijzondere gevallen kan door het politiekorps bijstand worden verleend aan de Koninklijke marechaussee met inachtneming van het tweede en derde lid.
2. Behoeft de Koninklijke marechaussee bijstand van het politiekorps voor de handhaving van de openbare orde, dan richt Onze Minister van Defensie op aanvraag van de gezaghebber een verzoek daartoe door tussenkomst van de Rijksvertegenwoordiger aan Onze Minister. Onze Minister treft de nodige voorzieningen en stelt Onze Ministers van Defensie en van Justitie hiervan in kennis.
3. Behoeft de Koninklijke marechaussee bijstand van het politiekorps voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, dan richt Onze Minister van Defensie op aanvraag van de hoofdofficier van justitie een verzoek daartoe aan de procureur-generaal. De procureur-generaal brengt de aanvraag ter kennis van Onze Minister, die de nodige voorzieningen treft en Onze Ministers van Defensie en van Justitie daarvan in kennis stelt.
§ 2 Aanvullende bevoegdheden politie
1. Onze Ministers gezamenlijk kunnen objecten en diensten aanwijzen waarvan bewaking en beveiliging door de politie noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de Staat of de betrekkingen van Nederland met andere mogendheden, dan wel met het oog op zwaarwegende belangen van de samenleving.
2. De gezaghebber draagt zorg voor de uitvoering van een besluit als bedoeld in het eerste lid voor zover dat geschiedt ter handhaving van de openbare orde.
3. De procureur-generaal draagt zorg voor de uitvoering van een besluit als bedoeld in het eerste lid voor zover dat geschiedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
1. De ambtenaren die door Onze Minister van Justitie zijn aangewezen voor het vervoer van rechtens van hun vrijheid beroofde personen, kunnen de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13, eerste en vierde lid, van de rijkswet, uitoefenen dan wel de maatregelen treffen die worden genoemd in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 14, derde lid, van de rijkswet, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op de voorkoming van het zich onttrekken van de te vervoeren persoon aan het op hem uitgeoefende toezicht. De eerste volzin is van toepassing voor zover de rechtens van hun vrijheid beroofde personen zijn ondergebracht bij de politie of de Koninklijke marechaussee.
2. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 14, derde lid, van de rijkswet, is van overeenkomstige toepassing op personen die ten behoeve van de hulpverlening aan hen zijn ondergebracht bij de politie of de Koninklijke marechaussee.
§ 3 Aanvullende regels over gezag
De Rijksvertegenwoordiger geeft, indien een ordeverstoring van boveneilandelijke betekenis dan wel ernstige vrees voor het ontstaan daarvan zulks noodzakelijk maakt, de gezaghebber, zoveel mogelijk na overleg met hem, de nodige aanwijzingen met betrekking tot het door hem ter handhaving van de openbare orde te voeren beleid. De aanwijzingen worden zo enigszins mogelijk schriftelijk gegeven.
1. Ten behoeve van de toepassing van de artikelen 10, tweede lid, en 12 verstrekken de gezaghebbers, de Rijksvertegenwoordiger en Onze Minister elkaar de gewenste inlichtingen.
2. Onze Minister kan regels geven ter uitvoering van het eerste lid.
1. Het politiekorps registreert gegevens voor door Onze Ministers te bepalen doeleinden en door hen te bepalen categorieën dan wel in door hen aan te wijzen wettelijk geregelde registers en verstrekt deze gegevens aan door hen aan te wijzen personen en instanties, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet politiegegevens.
2. Onze Ministers kunnen bepalen dat in door hen aan te wijzen registers geen andere dan de in het eerste lid bedoelde gegevens worden geregistreerd en dat door hen aan te wijzen categorieën van gegevens in geen andere dan door hen aan te wijzen registers worden geregistreerd.
3. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Ministers worden met inachtneming van de onderlinge regeling, bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de rijkswet, regels gesteld over de wijze waarop gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verwerkt en op welke wijze bestandsvergelijking met die gegevens plaatsvindt.
§ 5 Aanvullende regels kwaliteitszorg en rechtspositie
Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de kleding van de politie.
1. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld over de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie.
2. In de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt voorzien in:
a. de instelling van een commissie, bestaande uit onafhankelijke leden, die op de wijze in de regeling te bepalen is belast met de behandeling van en advisering over in de regeling aangewezen categorieën van klachten, waarbij zo nodig aandacht wordt geschonken aan de in onderdeel c genoemde aspecten;
b. de registratie van de mondeling en schriftelijk ingediende klachten en, indien beschikbaar, de daarop genomen beslissingen, alsmede
c. een jaarlijkse publicatie van de geregistreerde klachten en beslissingen, waarin wordt aangegeven in hoeverre klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de politie en waarin, zo nodig, aandacht wordt geschonken aan de middelen om deze tekortkomingen op te heffen.
3. Afdeling 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de behandeling van klachten als bedoeld in het tweede lid, onder a. Indien een commissie over de klacht zal adviseren, deelt de korpschef dit, in afwijking van artikel 9:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zo spoedig mogelijk aan de indiener van de klacht mede.
1. Bij regeling van Onze Ministers worden nadere regels gesteld ten aanzien van de behandeling van klachten over gedragingen van buitengewone agenten van politie.
2. Bij regeling van Onze Minister van Defensie worden nadere regels gesteld ten aanzien van klachten over gedragingen van militairen van de Koninklijke marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de krijgsmacht bij de uitvoering van hun in deze wet omschreven taken.
3. Artikel 16, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. De korpsbeheerder politie draagt zorg voor de behandeling van een klacht die is ingediend over een gedraging van de ambtenaar van politie, aangesteld bij het politiekorps.
2. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, draagt zorg voor de behandeling van een klacht die is ingediend over een gedraging van een buitengewoon agent van politie.
3. Onze Minister van Defensie draagt zorg voor de behandeling van een klacht die is ingediend over een gedraging van een militair van de Koninklijke marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de krijgsmacht bij de uitvoering van zijn in deze wet omschreven taken.
1. Een klacht over een gedraging van een ambtenaar van politie, een buitengewoon agent van politie of van een militair van de Koninklijke marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de krijgsmacht bij de uitvoering van zijn in deze wet omschreven taken, wordt ingediend bij de korpsbeheerder politie.
2. Een klacht over een gedraging van een buitengewoon agent van politie kan ook worden ingediend bij Onze Minister van Justitie.
3. Een klacht over een gedraging van een militair van de Koninklijke marechaussee dan wel enig ander onderdeel van de krijgsmacht bij de uitvoering van zijn in deze wet omschreven taken, kan ook worden ingediend bij Onze Minister van Defensie.
4. De korpsbeheerder politie draagt zorg voor een onverwijlde doorzending van een klacht als bedoeld in het tweede en derde lid aan Onze Minister van Justitie respectievelijk Onze Minister van Defensie.
5. Na ontvangst van de klacht wordt een afschrift ervan gezonden aan de gezaghebber van het openbaar lichaam waar de gedraging waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden, alsmede aan de hoofdofficier van justitie. De gezaghebber en de hoofdofficier van justitie worden in de gelegenheid gesteld over de klacht advies uit te brengen.
In afwijking van artikel 9:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt de klacht afgehandeld binnen tien weken of, indien een commissie als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder a, is belast met de behandeling van en advisering over de klacht, binnen veertien weken na de ontvangst van de klacht.
1. Onze Minister is belast met het aanstellen, bevorderen, schorsen en ontslaan van ambtenaren van politie, met dien verstande dat plaatsing van ambtenaren van politie die uitsluitend of in hoofdzaak belast zijn met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel het verrichten van taken ten dienste van de justitie, niet geschiedt dan na overleg met de procureur-generaal. Indien de taakvervulling van een zodanige ambtenaar van politie dit naar het oordeel van procureur-generaal noodzakelijk maakt, draagt de korpsbeheerder politie voor vervanging zorg.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister worden voor de politie regels gesteld over:
a. de rechtspositie van de ambtenaren van politie;
b. de keuring en de controle op de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van ambtenaren van politie.
1. Het lid van de leiding van het politiekorps dat in het bijzonder verantwoordelijk is voor de recherchefunctie, wordt benoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, gehoord de procureur-generaal.
2. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister wordt bepaald welke andere ambtenaren van politie die deel uitmaken van de leiding van het politiekorps, worden benoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, gehoord de procureur-generaal.
3. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister kan worden bepaald welke andere ambtenaren van politie dan die bedoeld in het eerste en tweede lid, worden benoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit.
1. De korpschef stelt na overleg met de hoofdofficier van justitie en de gezaghebbers, in overeenstemming met de procureur-generaal en met inachtneming van artikel 24, vierde lid, ten minste eenmaal in de vier jaar het ontwerp van het beheersplan voor het politiekorps op. Voorafgaand aan het opstellen van het ontwerp van het beheersplan worden de eilandsraden gehoord over de lokale prioriteiten.
2. De korpschef zendt het ontwerp van het beheersplan ter vaststelling aan de korpsbeheerder politie. De korpschef zendt de stukken ter kennisneming aan de eilandsraden, de Rijksvertegenwoordiger, de procureur-generaal en de hoofdofficier van justitie.
3. Indien de in het eerste lid vereiste overeenstemming niet kan worden bereikt, legt de korpschef de verschillen in zienswijze schriftelijk vast. Onze Minister beslist daarop, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, gehoord de procureur-generaal. De korpschef brengt de stukken in overeenstemming met de beslissing van Onze Minister.
4. De korpsbeheerder politie stelt, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, het beheersplan vast.
5. Zodra het beheersplan is vastgesteld, zendt de korpschef dit aan de eilandsraden, de Rijksvertegenwoordiger, de procureur-generaal en de hoofdofficier van justitie.
6. De korpsbeheerder politie nodigt de hoofdofficier van justitie en de gezaghebbers uit deel te nemen aan het overleg over het beheer van de politie, bedoeld in artikel 48, vijfde lid, van de rijkswet.
1. Onze Ministers stellen ten minste eenmaal in de vier jaar de hoofdlijnen vast met betrekking tot het te voeren beleid ten aanzien van de taakuitvoering van de politie en het te voeren beheer van de politie voor de eerstkomende vier jaar.
2. Zodra de hoofdlijnen, bedoeld in het eerste lid, zijn vastgesteld, doen Onze Ministers hiervan mededeling door overlegging ervan aan de Staten-Generaal en door toezending ervan aan de korpsbeheerder politie, de procureur-generaal, de hoofdofficier van justitie en de korpschef
3. Op basis en binnen het kader van de hoofdlijnen, bedoeld in het eerste lid, stellen Onze Ministers ten minste eenmaal in de vier jaar doelstellingen vast ter verwezenlijking van voornoemde hoofdlijnen. Voor zover het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft dan wel de vervulling van taken ten dienste van justitie, wint Onze Minister van Justitie voorafgaand het advies in van de procureur-generaal.
4. In het beheersplan, bedoeld in artikel 23, wordt aangegeven op welke wijze wordt beoogd de doelstellingen te verwezenlijken.
5. De resultaten die in het voorafgaande jaar zijn behaald met de verwezenlijking van de doelstellingen, maken deel uit van het jaarplan, bedoeld in artikel 48 van de rijkswet.
6. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van het derde, vierde en vijfde lid.
Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, wordt overeenkomstig artikel 49 van de rijkswet de minimale sterkte van de politie voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba vastgesteld.
De korpsbeheerder politie hanteert voor het politiekorps een kwaliteitszorgsysteem.
HOOFDSTUK 3 BRANDWEERKORPS VOOR BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
1. Er is een brandweerkorps voor de openbare lichamen. Het brandweerkorps heeft vestigingen in elk van de openbare lichamen.
2. Het brandweerkorps heeft in elk van de openbare lichamen in ieder geval tot taak:
a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;
b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand;
c. het verkennen van gevaarlijke stoffen en het verrichten van ontsmetting;
d. het adviseren van het bevoegd gezag op het gebied van brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen.
3. Het brandweerkorps voert tevens taken uit bij rampen en crises in het kader van rampenbestrijding en crisisbeheersing.
4. Het beheer over het brandweerkorps berust bij Onze Minister.
5. Aan het hoofd van het brandweerkorps staat een algemeen commandant, die belast is met de dagelijkse leiding van het korps.
6. Aan het hoofd van elke vestiging staat een lokaal commandant die belast is met de dagelijkse leiding van die vestiging. De lokaal commandant staat onder het gezag van de algemeen commandant.
7. De korpsbeheerder brandweer stelt in een instructie nadere regels met betrekking tot de taken en bevoegdheden van de algemeen commandant en de lokaal commandanten.
8. Door de korpsbeheerder brandweer wordt een meldkamer ten behoeve van de brandweertaak ingesteld en in stand gehouden.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inrichting en organisatie van het brandweerkorps.
1. Het brandweerkorps verricht in elk van de openbare lichamen de taken, bedoeld in artikel 27, tweede lid, onder a tot en met d, tevens op de luchthaven.
2. Het brandweerkorps brengt de kosten voor de brandweer op en rond de luchthaven in rekening bij de exploitant van het luchthaventerrein.
3. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de berekening van de kosten, bedoeld in het tweede lid.
1. De algemeen commandant stelt na overleg met de lokaal commandanten ten minste eenmaal in de vier jaar het ontwerp-beheersplan en jaarlijks het ontwerp-jaarplan met een daarbij behorende begroting op. Voorafgaand aan het opstellen van de plannen worden de bestuurscolleges gehoord.
2. De algemeen commandant zendt de stukken ter vaststelling toe aan de korpsbeheerder brandweer. De algemeen commandant zendt de stukken voorts ter kennisneming toe aan de bestuurscolleges en de Rijksvertegenwoordiger.
3. Zodra de stukken, bedoeld in het tweede lid, zijn vastgesteld, zendt de algemeen commandant deze toe aan de bestuurscolleges en Rijksvertegenwoordiger.
1. De algemeen commandant overlegt ten minste vier maal per jaar met elk van de bestuurscolleges en de lokaal commandant.
2. Het in het eerste lid bedoelde overleg vindt in elk geval plaats over:
a. het ontwerp-jaarplan en de daarbij behorende begroting en het ontwerp-beheersplan;
b. de uitvoering van het beheersplan en de verwezenlijking van de doelstellingen, bedoeld in artikel 42.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de veiligheid, deugdelijkheid, normalisatie en standaardisatie van het brandweer- en reddingsmaterieel dat met het oog op gebruik in de openbare lichamen wordt vervaardigd, ingevoerd of in de handel gebracht.
2. Voor keuringen die krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid worden verricht, kunnen overeenkomstig daarbij te stellen regels vergoedingen in rekening worden gebracht. Deze vergoedingen worden niet in rekening gebracht aan publiekrechtelijke lichamen.
De korpsbeheerder brandweer hanteert voor het brandweerkorps een kwaliteitszorgsysteem.
1. Onze Minister is belast met het aanstellen, bevorderen, schorsen en ontslaan van het personeel van het brandweerkorps.
2. Het personeel van het brandweerkorps bestaat uit:
a. ambtenaren, aangesteld om bij wijze van beroep werkzaamheden bij het brandweerkorps te verrichten;
b. vrijwillige ambtenaren, aangesteld om werkzaamheden bij het brandweerkorps te verrichten.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het personeel van het brandweerkorps regels worden gesteld over:
a. de functies en rangen;
b. de eisen van aanstelling en bevordering;
c. de eisen met betrekking tot de keuring en de controle op lichamelijke en geestelijke geschiktheid;
d. de kleding en de uitrusting.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor het personeel, bedoeld in het eerste lid, regels gesteld over opleiden, examineren, bijscholen en oefenen.
5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt gesteld welke brandweeropleidingen worden afgesloten met een Caribisch rijksexamen. Onze Minister geeft het diploma af.
1. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten aanzien van de behandeling van klachten over gedragingen van het personeel van het brandweerkorps.
2. Artikel 16, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. De korpsbeheerder brandweer draagt zorg voor de behandeling van een klacht die is ingediend over een gedraging van een personeelslid van het brandweerkorps. Artikel 20 is van toepassing.
Het Nederlands instituut fysieke veiligheid, bedoeld in artikel 66 van de Wet veiligheidsregio’s, oefent de taken, bedoeld in artikel 66, tweede, a tot en met c, van die wet, en kan de werkzaamheden, bedoeld in artikel 66, derde, van die wet, mede uitoefenen in de openbare lichamen, met dien verstande dat in artikel 66, tweede lid, onder a, van die wet voor «een rijksexamen als bedoeld in artikel 18, vierde lid,» wordt gelezen: een Caribisch rijksexamen als bedoeld in artikel 33, vijfde lid, van de Veiligheidswet BES. Artikelen 66, vierde lid, en 70 van de Wet veiligheidsregio’s zijn van overeenkomstige toepassing.
Het Nederlands bureau brandweerexamens, bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s oefent de taken en werkzaamheden, bedoeld in artikel 72, tweede lid, van die wet, en kan de werkzaamheden, bedoeld in 73, eerste lid, van die wet, mede uitoefenen in de openbare lichamen, met dien verstande dat in de artikelen 72, tweede lid, onder a, van die wet voor «een rijksexamen als bedoeld in artikel 18, vierde lid» wordt gelezen: een Caribisch rijksexamen als bedoeld in artikel 33, vijfde lid, van de Veiligheidswet BES. Artikelen 73, tweede lid, en 74, vijfde lid, van de Wet veiligheidsregio’s zijn van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 4 BRANDWEERZORG, RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING
1. Het bestuurscollege is belast met de organisatie van:
a. de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;
b. de geneeskundige hulpverlening.
2. Het bestuurscollege is belast met de brandweerzorg en bedient zich daarbij van het brandweerkorps.
3. Tot de brandweerzorg behoort:
a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;
b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.
4. Het bestuurscollege kan, in overeenstemming met de korpsbeheerder brandweer, een vestiging van het brandweerkorps belasten met andere taken dan bedoeld in artikel 27, tweede en derde lid. Deze taak wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bestuurscollege.
De gezaghebber kan degene die verantwoordelijk is voor het vervoer van zieken en gewonden, aanwijzingen geven indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is uit een oogpunt van openbare orde.
§ 2 Eilandelijke brandweerzorg
1. De eilandsraad stelt voor het openbaar lichaam in een brandbeveiligingsverordening regels over het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt. Voorafgaand aan het vaststellen van de brandbeveiligingsverordening wordt de algemeen commandant van het brandweerkorps gehoord.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op uniformiteit regels worden gesteld over de inhoud van de brandbeveiligingsverordening.
1. Het bestuurscollege kan een inrichting die in geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid aanwijzen als bedrijfsbrandweerplichtig.
2. In afwijking van het eerste lid vindt de aanwijzing plaats door Onze Minister indien het een inrichting betreft die is gelegen op of deel uitmaakt van een terrein dat bij de krijgsmacht in gebruik is, voor zover er gegevens in het geding zijn waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat is geboden. Voordat een aanwijzing plaatsvindt, hoort Onze Minister het hoofd of de bestuurder van de inrichting.
3. Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting draagt er zorg voor dat in een inrichting kan worden beschikt over een bedrijfsbrandweer, die voldoet aan de bij de aanwijzing gestelde eisen inzake personeel en materieel.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke categorieën inrichtingen kunnen worden aangewezen en op welke wijze tot de aanwijzing kan worden besloten, en kan worden bepaald aan welke eisen het personeel en het materiaal moeten voldoen.
5. Het hoofd of de bestuurder van een inrichting als bedoeld in het vierde lid verstrekt aan het bestuurscollege onderscheidenlijk Onze Minister:
a. de nodige inlichtingen ten behoeve van de uitoefening van de in dit artikel bedoelde bevoegdheid tot aanwijzing;
b. vóór 1 februari van ieder jaar een overzicht van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar.
6. Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting draagt er zorg voor dat de bedrijfsbrandweer ter zake van het optreden dat noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is belast.
§ 3 Voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing
1. Onze Minister kan doelstellingen vaststellen ten aanzien van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.
2. Onze Minister zendt het besluit waarbij hij de doelstellingen heeft vastgesteld toe aan de bestuurscolleges alsmede aan de Staten-Generaal.
3. Onze Minister voert, mede met het oog op eventueel vast te stellen doelstellingen als bedoeld in het eerste lid periodiek overleg met de gezaghebbers.
1. Het bestuurscollege stelt, na overleg met de algemeen commandant, ten minste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan vast, waarin het beleid is vastgelegd ten aanzien van de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.
2. Het beleidsplan omvat in ieder geval:
a. een beschrijving van de beoogde operationele prestaties van de diensten en organisaties van het openbaar lichaam en van de politie in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;
b. een uitwerking van door Onze Minister vastgestelde doelstellingen als bedoeld in artikel 41, eerste lid;
c. een informatieparagraaf waarin een beschrijving wordt gegeven van de informatievoorziening binnen en tussen de onder a bedoelde diensten en organisaties;
d. een oefenbeleidsplan;
e. een beschrijving van de niet-wettelijke adviesfunctie van de eilandelijke rampencoördinator, bedoeld in artikel 48, derde lid;
f. een beschrijving van de voorzieningen en maatregelen, noodzakelijk voor de brandweer om te voldoen aan de gestelde opkomsttijden.
3. Het beleidsplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
4. Het beleidsplan is afgestemd met met het beheersplan van het politiekorps, bedoeld in artikel 23, en het beheersplan van het brandweerkorps, als bedoeld in artikel 29, en zo mogelijk afgestemd met een vergelijkbaar plan van omringende eilanden.
5. Het bestuurscollege zendt het beleidsplan en de wijzigingen daarop binnen een maand na vaststelling ter toetsing toe aan de Rijksvertegenwoordiger en ter kennisneming aan Onze Minister, de algemeen commandant, en de bestuurscolleges van de andere openbare lichamen.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud van het beleidsplan.
1. Het beleidsplan, bedoeld in artikel 42, is mede gebaseerd op een door het bestuurscollege vastgesteld risicoprofiel.
2. Het risicoprofiel bestaat uit:
a. een overzicht van de risicovolle situaties binnen het openbaar lichaam die tot een brand, ramp of crisis kunnen leiden;
b. een overzicht van de soorten branden, rampen en crises die zich in het openbaar lichaam kunnen voordoen; en
c. een analyse waarin de weging en inschatting van de gevolgen van de soorten branden, rampen en crises zijn opgenomen.
3. Het bestuurscollege nodigt voor de vaststelling van het risicoprofiel in ieder geval de lokaal commandant, de hoofdofficier van justitie en de door Onze andere Ministers daartoe aangewezen functionarissen uit hun zienswijze ter zake kenbaar te maken.
4. De bestuurscolleges gezamenlijk nodigen ten minste eenmaal per jaar de bij mogelijke rampen en crises in de openbare lichamen betrokken partijen uit voor een gezamenlijk overleg over de risico’s in de openbare lichamen. Een betrokken partij kan een verzoek richten aan de bestuurscolleges tot het houden van een gezamenlijk overleg.
1. Het bestuurscollege stelt na overleg met de algemeen commandant ten minste eenmaal per vier jaar een rampen- en crisisplan vast. Het plan omvat in ieder geval een beschrijving van de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing alsmede de afspraken die zijn gemaakt met andere bij mogelijke rampen en crisis betrokken partijen.
2. Ten aanzien van de organisatie, verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing bevat het plan in ieder geval:
a. een overzicht van degene die bij de bestrijding van rampen en crisis kunnen worden betrokken alsmede de afspraken over de personele en materiële inzet;
b. een schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde inzet bij de bestrijding van rampen en crisis;
c. een plan met betrekking tot de wijze waarop de informatie, bedoeld in de artikelen 50, eerste en tweede lid, 52 en 54, eerste en tweede lid, wordt verschaft, alsmede een plan met betrekking tot de waarschuwing van de bevolking;
d. een plan met betrekking tot de opvang, de verzorging en de nazorg van slachtoffers.
3. Het rampen- en crisisplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
4. Het plan is zo mogelijk afgestemd met een vergelijkbaar plan van omringende eilanden.
5. Het bestuurscollege zendt het rampen- en crisisplan en wijzigingen daarop binnen een maand na vaststelling ter toetsing toe aan de Rijksvertegenwoordiger en ter kennisneming aan Onze Minister, de algemeen commandant en de hoofdofficier van justitie alsmede de bestuurscolleges van de andere openbare lichamen en het bevoegd gezag dat in Aruba, Curaçao en Sint Maarten belast is met het vaststellen van een vergelijkbaar plan.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud van het rampen- en crisisplan.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën inrichtingen, categorieën rampen en luchtvaartterreinen worden aangewezen waarvoor de gezaghebber een rampbestrijdingsplan vaststelt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden nadere regels gesteld omtrent:
a. de inhoud van het plan;
b. het raadplegen van de bevolking bij het opstellen van het plan en van belangrijke wijzigingen van dat plan;
c. het periodiek beproeven en actualiseren van het plan;
d. de bekendmaking van een besluit als bedoeld in het derde lid.
3. De gezaghebber zendt het rampbestrijdingsplan en de wijzigingen daarop binnen een maand na vaststelling ter toetsing toe aan de Rijksvertegenwoordiger en ter kennisneming aan Onze Minister, de algemeen commandant en de hoofdofficier van justitie, alsmede de gezaghebbers van de andere openbare lichamen en het bevoegd gezag dat in Aruba, Curaçao en Sint Maarten belast is met het vaststellen van een vergelijkbaar plan.
4. De gezaghebber, gehoord de algemeen commandant, kan op grond van de ingevolge artikel 51, eerste lid, verschafte informatie besluiten dat voor een krachtens het eerste lid aangewezen inrichting geen rampbestrijdingsplan behoeft te worden vastgesteld. De gezaghebber meldt dit aan de Rijksvertegenwoordiger en verschaft hem daartoe de nodige informatie.
1. Indien het bevoegde bestuursorgaan verzuimt een rampenen crisisplan, een rampbestrijdingsplan of beleidsplan vast te stellen, nodigt de Rijksvertegenwoordiger dat bestuursorgaan uit om het plan binnen drie maanden vast te stellen.
2. Indien de Rijksvertegenwoordiger van oordeel is dat het rampen- en crisisplan, het rampbestrijdingsplan of het beleidsplan niet aan de wettelijke eisen voldoet, nodigt hij het tot vaststellen bevoegde bestuursorgaan binnen drie maanden nadat het plan is ontvangen uit het plan binnen door hem vast te stellen termijn te wijzigen.
3. Indien de Rijksvertegenwoordiger van oordeel is dat het rampen- en crisisplan, het rampbestrijdingsplan of beleidsplan niet meer actueel is, nodigt hij het tot vaststellen bevoegde bestuursorgaan uit het plan binnen een door hem vast te stellen termijn te wijzigen.
4. Indien het bestuursorgaan geen gevolg geeft aan een uitnodiging op grond van het eerste, tweede of derde lid, stelt de Rijksvertegenwoordiger het plan onderscheidenlijk de wijziging daarvan binnen zes maanden op kosten van het openbaar lichaam vast.
5. Alvorens de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, toe te passen, treedt de Rijksvertegenwoordiger in overleg met het tot vaststellen bevoegde bestuursorgaan.
1. De Rijksvertegenwoordiger stelt na overleg met de gezaghebbers ten minste eenmaal in de vier jaar een coördinatieplan vast, waarin in ieder geval is opgenomen:
a. een schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties bij de bestrijding van een ramp of een crisis van boveneilandelijke betekenis;
b. de afstemming van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing met andere landen;
c. gegevens over het verzoeken en verlenen van bijstand, als bedoeld in artikel 58.
2. Het plan, bedoeld in het eerste lid wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
3. Het plan worden uiterlijk een maand na vaststelling ter kennisneming aan de korpsbeheerder brandweer, aan de gezaghebbers alsmede aan de procureur-generaal gezonden.
1. In elk van de openbare lichamen vervult de eilandsecretaris de functie van eilandelijk rampencoördinator.
2. De eilandelijk rampencoördinator is in elk geval belast met:
a. de coördinatie van de maatregelen en voorzieningen die het openbaar lichaam treft met het oog op een ramp of crisis;
b. het adviseren van het bevoegd gezag over risico’s van rampen en crises in de bij of krachtens de wet aangewezen gevallen alsmede in de gevallen die in het beleidsplan zijn bepaald.
3. Het bestuurscollege kan de eilandelijk rampencoördinator belasten met andere taken die verband houden met de taak, bedoeld in het tweede lid.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;
b. de organisatie van de geneeskundige hulpverlening;
c. de bevolkingszorg in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.
1. Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat Onze Minister, de Rijksvertegenwoordiger, de algemeen commandant en de hoofdofficier van justitie informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die het openbaar lichaam kunnen treffen, en over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding of beheersing hiervan.
2. Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat de bevolking informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die het openbaar lichaam kunnen treffen, over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding of beheersing daarvan en over de daarbij te volgen gedragslijn.
3. Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat de bij de rampenbestrijding en de crisisbeheersing in het openbaar lichaam betrokken personen informatie wordt verschaft over de rampen en crises die het openbaar lichaam kunnen treffen, de risico’s die hun inzet kan hebben voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee zijn of zullen worden getroffen.
4. Het bestuurscollege stemt zijn informatievoorziening, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, af met de informatievoorziening door of onder verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken Ministers.
1. Eenieder die beschikt over relevante veiligheidstechnische gegevens verschaft het bestuurscollege de informatie die nodig is voor een adequate voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen.
2. Het bestuurscollege kan bevelen dat een inrichting die behoort tot een krachtens artikel 45, eerste lid, aangewezen categorie niet in werking gesteld of gehouden wordt, indien degene die de inrichting in werking zal hebben of heeft, niet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting tot informatieverschaffing voldoet.
3. Degene die een inrichting drijft die behoort tot een krachtens artikel 45, eerste lid, aangewezen categorie, is verplicht:
a. aan het bestuurscollege een actueel bijgehouden document te verschaffen waarin het door hem gevoerde beleid ter voorkoming van zware ongevallen, rekening houdend met de aanwezigheid en de omvang van de risico’s, is vastgelegd;
b. een voor eenieder te raadplegen lijst van in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen bij te houden.
4. Indien voor gegevens als bedoeld in het eerste lid of een deel daarvan geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat geboden is, verstrekt degene die daarover beschikt op aanwijzing van Onze betrokken Minister deze gegevens tezamen met de gegevens waarvoor geheimhouding niet is geboden, aan Onze betrokken Minister.
5. Indien degene die beschikt over gegevens als bedoeld in het eerste lid van mening is dat deze gegevens of een deel daarvan niet kunnen worden verstrekt omdat geheimhouding daarvan door het belang van de veiligheid van de Staat is geboden, verstrekt hij deze gegevens tezamen met de gegevens waarvoor naar zijn mening geheimhouding niet is geboden, aan Onze betrokken Minister.
6. Onze betrokken Minister verstrekt de informatie op basis van de gegevens, bedoeld in het derde en vierde lid, aan het bestuurscollege nadat hij deze in overleg met Onze Minister zodanig heeft bewerkt, dat de gegevens waarvoor geheimhouding geboden is, daarin niet voorkomen of daaruit niet kunnen worden afgeleid.
1. Het bestuurscollege maakt de gegevens openbaar die het krachtens artikel 51 heeft ontvangen ten behoeve van de vaststelling van rampbestrijdingsplannen voor de krachtens artikel 45 aangewezen categorieën inrichtingen en luchtvaartterreinen.
2. In afwijking van artikel 11, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur BES blijft het verstrekken van informatie op basis van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
b. het voorkomen van sabotage.
3. Indien een verzoek tot het verstrekken van informatie over de overige gegevens die zijn ontvangen krachtens artikel 51, eerste lid, of over de gegevens die zijn ontvangen krachtens artikel 56, eerste en tweede lid, betrekking heeft op inrichtingen, aangewezen op grond van artikel 45 van deze wet, kan verstrekking op grond van artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur slechts achterwege blijven voor zover die gegevens een vertrouwelijk karakter hebben.
4. Artikel 11, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet openbaarheid van bestuur BES is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing.
5. Artikel 11, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wet openbaarheid van bestuur BES is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voor zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid van het voorkomen van sabotage.
§ 4 Taken en bevoegdheden bij de bestrijding van rampen en crises
1. De gezaghebber heeft het opperbevel in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel.
2. De gezaghebber roept een eilandelijk beleidsteam bijeen, dat bestaat uit de gezaghebber alsmede leidinggevenden van de politie, de brandweer, de geneeskundige hulpverlening en de bevolkingszorg.
3. De gezaghebber wijst een eilandelijk operationeel leider aan, die is belast met de leiding van een eilandelijk operationeel team, dat bestaat uit leidinggevenden van de betrokken diensten. De eilandelijk operationeel leider neemt deel aan de vergaderingen van het eilandelijk beleidsteam.
4. De gezaghebber nodigt voorts de functionarissen wier aanwezigheid in verband met de omstandigheden van belang zijn, uit deel te nemen aan de vergaderingen van het eilandelijk beleidsteam of het eilandelijk operationeel team.
1. De gezaghebber draagt er zorg voor dat de bevolking, de hoofdofficier van justitie, de algemeen commandant, de Rijksvertegenwoordiger en Onze Minister informatie wordt verschaft over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van een ramp die het openbaar lichaam bedreigt of treft, alsmede over de daarbij te volgen gedragslijn.
2. De gezaghebber draagt er zorg voor dat aan de personen die in zijn openbaar lichaam zijn betrokken bij de rampenbestrijding informatie wordt verschaft over die ramp, de risico’s die hun inzet daarbij heeft voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee zijn of zullen worden getroffen.
3. De gezaghebber stemt zijn informatievoorziening, bedoeld in het eerste en tweede lid, af met de informatievoorziening door of onder verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken Ministers.
1. Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten die door een ramp of crisis in de openbare lichamen kunnen worden getroffen, ter zake worden geïnformeerd, voor zover dit niet reeds op grond van andere voorschriften geschiedt.
2. Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten die door een ramp of crisis in de openbare lichamen worden bedreigd of getroffen, de informatie over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van die ramp of crisis wordt verschaft, voor zover dit niet op grond van andere voorschriften geschiedt.
1. In geval van een ramp stelt eenieder die daarvan kennis draagt, de gezaghebber zo spoedig mogelijk daarvan op de hoogte.
2. In geval van een ramp verschaft eenieder die over relevante veiligheidstechnische gegevens beschikt, de gezaghebber de informatie die nodig is voor een adequate uitvoering van diens taken, bedoeld in artikel 54, eerste en tweede lid. Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen, dan wel indien de gegevens op grond van artikel 51, derde of vierde lid, reeds zijn verstrekt aan Onze betrokken Minister.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatieverschaffing, bedoeld in de artikelen 50, eerste, tweede en derde lid, 51, eerste en derde lid, 52, eerste lid, 54, eerste en tweede lid, 55, eerste en tweede lid, en 56, tweede lid.
1. Behoeft de gezaghebber in geval van een brand, ramp of crisis of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan bijstand, anders dan voor de handhaving van de openbare orde, dan richt hij een verzoek daartoe aan de Rijksvertegenwoordiger.
2. De Rijksvertegenwoordiger richt zich met een verzoek om bijstand tot de gezaghebbers van de andere openbare lichamen of tot Onze betrokken Minister dan wel, indien bijstand van een onderdeel van de krijgsmacht gewenst is, tot Onze Minister van Defensie, die de nodige voorzieningen treffen, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten.
De Rijksvertegenwoordiger kan in geval van een ramp of een crisis van boveneilandelijke betekenis of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan de gezaghebber, zo mogelijk na overleg met hem, aanwijzingen geven over het inzake de rampenbestrijding of de crisisbeheersing te voeren beleid. Hij kan alsdan ten aanzien van een openbaar lichaam een functionaris aanwijzen die in de operationele leiding van de rampenbestrijding of de crisisbeheersing voorziet. Hij kan zich doen bijstaan door een door hem samengestelde rampenstaf.
De gezaghebbers, de Rijksvertegenwoordiger en Onze Minister verstrekken elkaar de nodige inlichtingen ten behoeve van hun rol bij de toepassing van artikel 59.
1. Indien bij of krachtens de wet aan een van Onze andere Ministers de bevoegdheid is gegeven bij een ramp regels te stellen of maatregelen te treffen, maakt hij van deze bevoegdheid geen gebruik dan na overleg met Onze Minister, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.
2. Indien bij of krachtens de wet een van Onze andere Ministers de bevoegdheid is gegeven bij een crisis regels te stellen of maatregelen te treffen, informeert hij terstond Onze Minister indien hij van deze bevoegdheid gebruik maakt.
§ 5 Buitengewone omstandigheden
1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, kunnen indien buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de artikelen 63 en 64 in werking worden gesteld.
2. Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.
3. Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5. Een besluit als bedoeld in het eerste, derde en vierde lid wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6. Een besluit als bedoeld in het eerste, derde en vierde lid wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.
1. De Rijksvertegenwoordiger kan de gezaghebber in een concreet geval de nodige aanwijzingen geven inzake de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.
2. Onze Minister kan de Rijksvertegenwoordiger opdragen aan de gezaghebber in een concreet geval de nodige aanwijzingen te geven inzake de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.
Onze Minister kan, indien het algemeen belang zulks dringend eist, bevoegdheden van de gezaghebber en de Rijksvertegenwoordiger op grond van deze wet geheel of gedeeltelijk aan zich trekken dan wel een andere autoriteit daarmee geheel of ten dele belasten.
1. De bestuurscolleges, de korpsbeheerder politie en de korpsbeheerder brandweer, sluiten een convenant met het oog op de samenwerking bij de handhaving van de openbare orde en bij branden, rampen en crises. Het convenant wordt gesloten met Onze Minister van Defensie indien het betrekking heeft op onderdelen van de krijgsmacht.
2. Het convenant heeft in ieder geval betrekking op de meldkamerfunctie, op de informatievoorziening en informatie-uitwisseling, het multidisciplinair oefenen en de operationele prestaties van de politie en, indien van toepassing, de onderdelen van de krijgsmacht bij rampen en crises.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over het convenant. Deze regeling wordt in overeenstemming met Onze Minister van Defensie gegeven indien het voorschriften bevat die mede de onderdelen van de krijgsmacht betreffen, en door Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk indien het voorschriften bevat ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie.
1. Het convenant, bedoeld in artikel 65, heeft betrekking op een gemeenschappelijke meldkamer ten behoeve van de politietaak, de brandweerzorg, de geneeskundige hulpverlening en het ambulancevervoer.
2. Het convenant bevat met betrekking tot de meldkamerfunctie in ieder geval afspraken over de samenwerking in de meldkamer.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister kunnen met het oog op de rampenbestrijding en de crisisbeheersing ten aanzien van de brandweer, de politie, de geneeskundige hulpverlening en de meldkamer regels worden gesteld over:
a. prestaties waaraan de taakuitvoering ten minste voldoet;
b. onderlinge samenwerking.
1. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de samenwerking tussen de bestuurscolleges, het politiekorps en het brandweerkorps alsmede de Koninklijke marechaussee indien het betreft de uitoefening van de politietaak, bedoeld in artikel 5 van de rijkswet.
2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in overeenstemming met Onze Minister van Defensie gegeven indien zij voorschriften bevat die mede de Koninklijke marechaussee betreffen, en door Onze Ministers gezamenlijk indien zij voorschriften bevat ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie.
1. Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld over de informatie- en communicatievoorzieningen van en het gebruik daarvan door de politie, het brandweerkorps en de diensten van de openbare lichamen die zijn betrokken bij de in artikel 27, tweede lid, onder a en b, en artikel 37, eerste en tweede lid, genoemde taken, alsmede over de informatiebeveiliging. Voor zover deze regels van belang zijn voor de uitvoering van de politietaken, bedoeld in artikel 5, kunnen zij, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, mede worden gegeven ten aanzien van de Koninklijke marechaussee.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen aan het politiekorps, het brandweerkorps en de openbare lichamen frequenties worden toewijzen voor de overdracht van gegevens door middel van daartoe aangewezen informatie- en communicatievoorzieningen.
1. In de kosten die voor een openbaar lichaam voortvloeien uit de uitoefening van zijn taken ingevolge artikel 37, eerste en tweede lid, verlenen Onze Minister en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor zover het betreft de geneeskundige hulpverlening, een bijdrage. De bijdrage kan onder voorwaarden worden verleend.
2. In de kosten die voor een openbaar lichaam voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp en uit de gevolgen van die bestrijding, kan Onze Minister een bijdrage verlenen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van het eerste en tweede lid.
1. De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid is belast met:
a. het toetsen van de wijze waarop het brandweerkorps of een bestuursorgaan van het openbaar lichaam of een samenwerkingslichaam als bedoeld in artikel 125 van de Wet gemeenschappelijke regelingen uitvoering geeft aan de taken met betrekking tot de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;
b. het, in overeenstemming met Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, periodiek toetsen van de voorbereiding op de rampenbestrijding en de crisisbeheersing door het brandweerkorps en de bestuursorganen, bedoeld onder a;
c. het verrichten van onderzoek naar aanleiding van een brand, ramp of crisis, tenzij de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, een onderzoek instelt.
2. De inspectie is met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden van de Raad voor de rechtshandhaving, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving, belast met het toezicht op de effectiviteit, de kwaliteit van de taakuitvoering en het beheer van de politie en de opleiding van de politie.
3. De inspectie is voorts met het oog op artikel 21, tweede lid, van de Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving belast met het gevraagd en ongevraagd adviseren van Onze Minister en, voor zover het betreft de taakuitvoering door de politie in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de taken ten dienste van de justitie, Onze Minister van Justitie.
4. Voor zover de taak, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op de brandweerzorg op een luchtvaartterrein, voert de Inspectie Verkeer en Waterstaat deze uit en stemt hierbij af met de inspectie.
5. Voor zover de taak, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op de geneeskundige hulpverlening, voert de inspectie deze uit in overeenstemming met de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
1. De inspectie staat onder gezag van Onze Minister, voor zover zij is belast met de werkzaamheden, bedoeld in artikel 71, eerste lid.
2. Indien ten aanzien van de inspectie een aanwijzing is gegeven als bedoeld in artikel 29 van de Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving, staat de inspectie onder gezag van de Raad voor de rechtshandhaving.
1. Het brandweerkorps en een orgaan als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onder a, verstrekken de door Onze Minister aangewezen ambtenaren desgevraagd de inlichtingen die zij redelijkerwijs nodig hebben in verband met de uitvoering van toetsen als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onder a en b.
2. Het brandweerkorps, een orgaan van het openbaar lichaam, van een samenwerkingslichaam of van het Rijk dan wel een ieder die werkzaam is bij een organisatie, een instelling, een inrichting die of een bedrijf dat betrokken is bij een brand, ramp of crisis, verstrekt de door Onze Minister aangewezen ambtenaren desgevraagd de inlichtingen die zij redelijkerwijs nodig hebben in verband met het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onder c.
1. De werkzaamheden die in het kader van artikel 71, eerste lid, worden uitgevoerd, worden jaarlijks door Onze Minister vastgesteld, gehoord de Rijksvertegenwoordiger.
2. Over de werkzaamheden, bedoeld in artikel 71, eerste lid, rapporteert de inspectie, gevraagd en ongevraagd, rechtstreeks aan Onze Minister.
3. De inspectie rapporteert tevens aan de Rijksvertegenwoordiger.
4. Onze Minister brengt in een multidisciplinair rapport aan de Staten-Generaal verslag uit van de bevindingen van de inspectie bij de toetsing, bedoeld in artikel 71, eerste lid, onder b.
5. Onze Minister zendt, onverminderd het vierde lid, de Staten-Generaal jaarlijks een door de inspectie opgesteld verslag van de werkzaamheden die in het kader van artikel 71, eerste lid, zijn uitgevoerd.
1. De Rijksvertegenwoordiger kan een bestuursorgaan van het openbaar lichaam of van een samenwerkingslichaam een aanwijzing geven indien de taakuitvoering op grond van de hoofdstukken 4 en 5 in het desbetreffende openbaar lichaam tekortschiet.
2. Tot het geven van een aanwijzing gaat de Rijksvertegenwoordiger niet over dan nadat hij over de voorgenomen aanwijzing het bestuurscollege heeft gehoord.
3. De organen van het openbaar lichaam en een samenwerkingslichaam geven de Rijksvertegenwoordiger alle inlichtingen die hij voor de uitoefening van het toezicht nodig heeft.
1. Onverminderd artikel 71, eerste lid, zijn de ambtenaren die bij besluit van het bestuurscollege zijn aangewezen, belast met toezicht op de naleving van:
a. het gestelde bij of krachtens artikel 40;
b. het gestelde bij of krachtens artikel 51 ten aanzien van de krachtens artikel 45 aangewezen inrichtingen; en
c. de verordening, bedoeld in artikel 39.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onder b.
1. De gezaghebber, de Rijksvertegenwoordiger, de algemeen commandant en het door hem aangewezen ter plaatste dienstdoende personeel van de brandweer alsmede de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 73, eerste en tweede lid, zijn bevoegd elke plaats te betreden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de sterke arm. Zij kunnen zich bij het binnentreden doen vergezellen van door hen aangewezen personen. De artikelen 155, 156, eerste lid, 157, eerste lid, en 158 tot en met 163 van het Wetboek van Strafvordering BES zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De gezaghebber, de lokaal commandant van de brandweer en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer alsmede de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 73, eerste en tweede lid, zijn bevoegd alle benodigde uitrustingsstukken en hulpmiddelen op de plaats, bedoeld in het eerste lid, mee te nemen en daarvan op zodanige wijze gebruik te maken als zij voor een goede vervulling van hun taak noodzakelijk achten.
HOOFDSTUK 8 SANCTIES EN OVERIGE BEPALINGEN
1. Overtreding van de regels van de verordening, bedoeld in artikel 39 en van het bij of krachtens de artikelen 31 en 40, tweede, vijfde en zesde lid bepaalde wordt bestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie.
2. In geval van overtreding van artikel 40, tweede lid, kan als bijkomende straf worden opgelegd gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting voor een tijd van ten hoogste een jaar.
3. Het niet naleven van artikel 51, derde lid, is een strafbaar feit en wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie, indien het feit opzettelijk is begaan, en gestraft met een hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie, indien het feit niet opzettelijk is begaan.
4. Het niet naleven van artikel 56, tweede lid, door degene die een inrichting die behoort tot een krachtens artikel 45, eerste lid, aangewezen categorie drijft, is een strafbaar feit en wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie, indien het feit opzettelijk is begaan, en gestraft met een hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie, indien het feit niet opzettelijk is begaan.
5. De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
6. De in het derde en vierde lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Voor zover zij geen misdrijven zijn, zijn zij overtredingen.
1. Met de opsporing van de bij artikel 78 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES, belast de ambtenaren, aangewezen bij besluit van Onze Minister.
2. Als opsporingsambtenaar kan slechts worden aangewezen degene die voldoet aan de door Onze Minister te stellen regels over de eisen van bekwaamheid.
3. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
HOOFDSTUK 9 OVERGANGS- EN INVOERINGSBEPALINGEN
1. Ten aanzien van de in deze wet opgenomen verplichtingen geldt dat:
a. het beheersplan, bedoeld in de artikelen 23 en 29, uiterlijk acht maanden na inwerkingtreding van deze wet voor het eerst wordt vastgesteld;
b. de brandbeveiligingsverordening, bedoeld in artikel 39, eerste lid, uiterlijk binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze wet voor het eerst wordt vastgesteld;
c. het beleidsplan, bedoeld in artikel 41, uiterlijk negen maanden na inwerkingtreding van deze wet voor het eerst wordt vastgesteld;
d. het risicoprofiel, bedoeld in artikel 43, tweede lid, uiterlijk zes maanden na inwerkingtreding van deze wet voor het eerst wordt vastgesteld;
e. het rampen- en crisisplan, bedoeld in artikel 44, uiterlijk twaalf maanden na inwerkingtreding van deze wet voor het eerst wordt vastgesteld;
f. de rampbestrijdingsplannen, bedoeld in artikel 45, uiterlijk twaalf maanden na inwerkingtreding van deze wet voor het eerst worden vastgesteld.
2. Het krachtens wettelijk voorschrift vastgestelde rampenplan van een eilandgebied Bonaire, Sint Eustatius of Saba blijft van kracht totdat het rampen- en crisisplan, bedoeld in artikel 44, is vastgesteld.
3. De krachtens wettelijk voorschrift vastgestelde rampbestrijdingsplannen van een eilandgebied Bonaire, Sint Eustatius of Saba blijven van kracht totdat de rampbestrijdingsplannen, bedoeld in artikel 45, zijn vastgesteld.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over gelijkstelling van diploma’s van ambtenaren van politie en het personeel van de brandweer.
1. In afwijking van artikel 11, eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, treedt de Staat ten aanzien van de rechten en verplichtingen naar burgerlijk recht van de voormalige eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover het betreft de taken die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij het brandweerkorps, bedoeld in artikel 27, berusten, met ingang van inwerkingtreding van deze wet voor de voormalige eilandgebieden in de plaats.
2. In afwijking van artikel 11, tweede lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, treedt in wettelijke procedure en rechtsgedingen waarbij de dienst brandweer van het voormalige eilandgebied Bonaire, de dienst luchthaven van het voormalige eilandgebied Sint Eustatius en de dienst lucht- en zeehaven van het voormalige eilandgebied Saba voor wat betreft taken die na inwerkingtreding van deze wet door het brandweerkorps, bedoeld in artikel 27, van deze wet, worden uitgevoerd, is betrokken, de Staat dan wel Onze Minister in de plaats van het eilandgebied dan wel het bestuurscollege.
In afwijking van artikel 6, vijfde lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is met ingang van het tijdstip waarop artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen in werking treedt, het personeel van de brandweer dat tot dat tijdstip in dienst was van de voormalige eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius of Saba en van wie de naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, van rechtswege aangesteld als ambtenaar in dienst van de staat met een rechtspositie die in totaliteit ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij het eilandgebied.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Deze wet wordt aangehaald als: Veiligheidswet BES.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen nemen.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Justitie,
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32207-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.