Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 32175 nr. 55 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 32175 nr. 55 |
Vastgesteld 26 februari 2015
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 14 januari 2015 overleg gevoerd met Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:
− de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie 25 april 2014 inzake antwoorden op vragen van de commissie over huwelijks- en gezinsmigratie (Kamerstuk 32 175, nr. 52);
− de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 18 december 2014 inzake reactie op de voorlopige uitspraken van de Centrale Raad van Beroep inzake bed, bad, brood (Kamerstuk 19 637, nr. 1940);
− de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 18 december 2014 met de reactie op het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) Na de vlucht herenigd (Kamerstuk 19 637, nr. 1938);
− de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 29 oktober 2014 inzake reactie op het rapport Gezinnen gezien? en reactie op richtsnoeren van de Europese Commissie inzake gezinshereniging (Kamerstuk 30 573, nr. 127);
− de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 31 oktober 2014 inzake gevolgen van de uitspraak van het EHRM in de zaak Jeunesse versus Nederland (Kamerstuk 32 317, nr. 254).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing-Puts
Voorzitter: Jadnanansing
Griffier: Tielens-Tripels
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Azmani, Ellemeet, Fritsma, Gesthuizen, Jadnanansing, Kuiken, Oskam, Schouw en Voordewind,
en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter: Goedemorgen. Hartelijk welkom bij dit algemeen overleg over partner- en gezinsmigratie. Ik heet uiteraard de Staatssecretaris van harte welkom, zijn ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en mijn collega's. We hebben een spreektijd afgesproken van vijf minuten, met maximaal twee interrupties in de eerste termijn. Ik geef meteen het woord aan mevrouw Kuiken van de PvdA.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. Ik val meteen met de deur in huis. De PvdA is blij dat het nareisbeleid in de afgelopen jaren in een positieve richting is bijgesteld. Na de signalen van fraude in 2009 is een aantal maatregelen doorgevoerd die de nareis voor met name kinderen behoorlijk hebben belemmerd. Veel van deze aanscherpingen zijn inmiddels teruggedraaid. Het aantal inwilligingen van nareisaanvragen is dan ook enorm gestegen. Recent hebben we nog aanpassingen gezien waarmee kinderen die vlak na het vertrek als vluchteling 18 jaar zijn geworden, niet worden uitgesloten van gezinshereniging, en dat is positief. De motivering van de besluiten zal worden verbeterd, zodat de belangenafweging kenbaar is.
Op een aantal punten ziet de PvdA echter nog mogelijkheden voor verbetering. Ik zal de belangrijkste in dit debat noemen. De PvdA is van mening dat het criterium «meer dan bijzondere afhankelijkheid» – more than emotional ties – nu te strikt wordt doorgevoerd, waardoor met name jongvolwassen meisjes in de problemen komen en er schrijnende situaties ontstaan. Het betreft jongvolwassen meisjes die voorheen tot het kerngezin behoorden maar na de vlucht niet meer de mogelijkheid hadden om samen met vader, moeder en de rest van de kinderen naar Nederland te reizen. Een fysieke of geestelijke beperking is wat ons betreft dan ook een te enge formulering van bijzondere afhankelijkheid. Daarom wil ik de Staatssecretaris vragen of hij bereid is om toe te zeggen dat er in zaken van meerjarige jongvolwassenen en met name vrouwen meer maatwerk geleverd kan worden om ervoor te zorgen dat er geen individuele meisjes ongehuwd, zonder financiële mogelijkheden, in het land van herkomst dan wel op de vlucht alleen achterblijven. Ik hoor op dit punt graag een reactie van de Staatssecretaris.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik krijg graag even helderheid op dit punt van de Partij van de Arbeid. Ik hoor mevrouw Kuiken zeggen dat de Partij van de Arbeid eigenlijk vindt dat die meisjes van 18-plus nog steeds horen bij het kerngezin als zij bij vertrek al behoorden bij dat kerngezin. Begrijp ik goed dat de PvdA af wil van de aanscherping van de Staatssecretaris dat er sterke emotionele banden zouden moeten zijn en aangetoond zouden moeten worden als een 18-jarig kind recht wil krijgen op hereniging?
Mevrouw Kuiken (PvdA): Zonder in exacte woordformulering te komen, is dat inderdaad zo ongeveer wat ik bedoel. Ik wil voorkomen dat er schrijnende situaties ontstaan waarbij kinderen die net meerderjarig zijn en behoren tot het kerngezin, in het land van herkomst achterblijven omdat de basistoetsingscriteria, die ik op zich onderschrijf – more than emotional ties – te strikt worden uitgelegd.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat is een helder antwoord. We wachten de reactie van de Staatssecretaris af. Ik vertrouw erop dat de PvdA in de tweede termijn aan deze lijn zal vasthouden.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Gelet op de korte tijd ga ik nu verder met het onderwerp van de reguliere gezinsmigratie, met name met de aanbevelingen van het College voor de Rechten van de Mens. Het college zegt: geef vaker voorkeur aan het recht op gezinsleven zoals dat in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens staat. De PvdA kan zich goed vinden in de huidige basiscriteria, maar het gaat natuurlijk altijd weer om de belangenafweging tussen de Staat en de hereniger. De toetsingsvoorwaarden mogen niet automatisch tot afwijzing leiden maar dienen als referentiekader. Bij een aanvraag moeten alle persoonlijke feiten en omstandigheden bij de beoordeling worden betrokken vanuit het uitgangspunt dat gezinshereniging mogelijk moet zijn. Kort samengevat: geen afvinklijstjes, maar maatwerk. Ik hoor graag een reactie van de Staatssecretaris op de aanbevelingen die gedaan zijn door het College voor de Rechten van de Mens.
Ik heb nog een vraag over de belangrijke Jeunesse-uitspraak. De Staatssecretaris geeft aan dat het beleid ongewijzigd blijft, maar dat de handleiding artikel 8 EVRM wordt aangepast. Kan de Staatssecretaris die handleiding met de Kamer delen om meer inzicht te krijgen in de gewijzigde belangenafweging? De PvdA vindt het goed dat de belangen van kinderen als paramount wegen en dat bij terugkeer ook naar de mate van hardheid en onmenselijkheid voor kinderen wordt gekeken. Wij willen graag weten hoe deze elementen in het huidige beleid precies een plaats krijgen.
Ik kom bij mijn laatste vraag aan de Staatssecretaris. Ik ben laatst bij een zeer nuttig seminar over gezinshereniging geweest. Dat werd aangeboden door de UNHCR in samenwerking met de partners, waaronder het Rode Kruis, VluchtelingenWerk en de IOM. Zij hebben mijn aandacht gevraagd voor goede voorbeelden uit andere landen op het punt van het verkrijgen van DNA, evenals het verstrekken van noodpaspoorten, laissez passers, om ervoor te zorgen dat met name kinderen en alleenstaande vrouwen niet onnodig worden blootgesteld aan risico's doordat zij naar derdelanden moeten afreizen om documenten danwel DNA-gegevens te verkrijgen. Ik heb vanochtend in een recent ANP-bericht gezien dat de IND stelt dat er inmiddels afspraken zijn gemaakt met de IOM om DNA-afname beter en soepeler te laten verlopen. Klopt dit en hoe verhoudt zich dat tot de vraag die de IOM aan mij heeft gesteld om dit te verbeteren? Is het achterhaalde informatie? Kan de Staatssecretaris ingaan op de vraag van het Rode Kruis om ook op dit punt gebruik te maken van goede voorbeelden om te voorkomen dat kinderen of vrouwen aan onnodige risico's worden blootgesteld? Ik ben nog een beetje roestig, maar volgens mij zijn mijn vragen helder.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Op de agenda van vandaag staat ook het onderwerp van bed, bad en brood. Op dat punt heb ik nog een vraag aan mevrouw Kuiken. De uitspraak van de Haagse rechtbank over Utrecht is dat eigenlijk iedereen recht heeft op bed, bad en brood. Ik hoor graag een reactie van de PvdA op die uitspraak. Het is niet de eerste uitspraak. Daarvoor heeft het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) zich hierover uitgesproken, net als VN-rapporteurs. Nu doet ook de VNG een pleidooi om de Staatssecretaris te laten meebetalen aan bed, bad en brood. Wat is de opstelling van de PvdA?
Mevrouw Kuiken (PvdA): Als ik goed geïnformeerd ben, dient er nu een zaak in hoger beroep. Dat is op zich positief want dat betekent dat er straks een uitspraak komt van de hoogste rechter. Voor de rest heb ik er begrip voor dat we nu even wachten op de definitieve aanbevelingen van het Comité van Ministers. Dat is nu nog steeds de stand van zaken.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is toch wel teleurstellend dat de PvdA ook op dit punt een hoger beroep aangrijpt terwijl nu alle signalen op groen staan wat betreft bed, bad en brood. Uit een inventarisatie van de ChristenUnie blijkt dat 50 gemeenten ertoe overgaan, en nog zegt de PvdA: nog maar even wachten. Zelfs de VNG zegt nu: de Staatssecretaris zou dat moeten financieren. Negeert de PvdA al deze signalen, inclusief dat van de VNG?
Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik snap de teleurstelling. Ik negeer niks. Ik geef alleen aan, en dat is niet veranderd, dat we er begrip voor hebben dat de definitieve aanbevelingen van het Comité van Ministers worden afgewacht. Die aanbevelingen gaan over de wijze waarop de opvang geregeld moet worden. De PvdA vindt dat er in principe een vorm van opvang geboden moet worden, alleen al uit veiligheidsoverwegingen. Ik heb er evenwel begrip voor dat we nu even het Comité afwachten.
De heer Schouw (D66): In het kader van bed, bad en brood is de Staatssecretaris in hoger beroep gegaan. Dat heeft hij gedaan omdat hij het niet eens is met de uitspraak van de rechter. Ik hoor mevrouw Kuiken zeggen dat zij het verstandig vindt dat de Staatssecretaris dat heeft gedaan. Betekent dat dat ook de Partij van de Arbeid zegt: wij zijn het niet eens met de uitspraak van de rechter om bed, bad en brood te regelen, dus het is goed dat de Staatssecretaris zijn verzet op deze manier organiseert?
Mevrouw Kuiken (PvdA): U hebt mij niet horen zeggen dat ik dingen verstandig vind. Ik heb gezegd dat ik er begrip voor heb dat er wordt gewacht op de aanbevelingen van het Comité van Ministers. Ondertussen zijn er allerlei dingen gaande. Ik vind het goed dat gemeenten opvang bieden en ik heb er begrip voor dat er wordt gewacht op de aanbevelingen van het Comité van Ministers.
De heer Schouw (D66): Het kan natuurlijk zo zijn dat deze Kamer met een motie het kabinet oproept om het hoger beroep in te trekken. Als je in hoger beroep gaat, ben je het oneens. Misschien ga ik die motie nog wel indienen en dan zie ik wel wat de PvdA doet. Ik heb nog een andere vraag. De Staatssecretaris zegt: tussentijds ga ik opvang regelen en dat doe ik in Ter Apel. Wat is het oordeel van de Partij van de Arbeid daarover? Dat is toch een beetje een pesterijtje van de Staatssecretaris?
Mevrouw Kuiken (PvdA): De heer Schouw vraagt of ik een dergelijke motie zou steunen. Ik zou dat staatsrechtelijk een heel gekke greep vinden en ik zou zo'n motie niet steunen. Feitelijk is er niet heel veel veranderd; we wachten nu alleen wat precies de aanbeveling is van het Comité van Ministers. Daar heb ik begrip voor, omdat dat verder gaat dan alleen maar de opvang van asielzoekers. Dat is nog steeds de stand van zaken.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): De rechtbank in Den Haag windt er geen doekjes om en zegt heel duidelijk dat de beslissing van het ECSR gezaghebbend is en dat iedereen die verstoken is van onderdak, eten en kleding recht heeft op deze vorm van zorg. De uitspraak is in die zin breder dan alleen het recht van de eisers; die roept ertoe op om alle uitgeprocedeerde asielzoekers opvang te bieden. Ik ben benieuwd hoe mevrouw Kuiken dit oordeel inhoudelijk weegt.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik had de uitspraak van de rechter in die zin niet nodig dat ik in principe vind dat een vorm van opvang geregeld moet worden. Omdat het advies van de Europese Commissie breder is dan alleen voor asielzaken, heb ik er begrip voor dat in dat proces wordt gewacht op de definitieve aanbevelingen van het Comité van Ministers. Er ligt nu inderdaad een aantal uitspraken. Die zullen ergens een eindpunt krijgen. Het zal allemaal niet meer zo heel lang duren. Ik snap het ongeduld, maar ik heb er begrip voor dat we daarop allemaal moeten wachten.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): De uitspraak van de Haagse rechtbank is heel helder: alle mensen, uitgeprocedeerde asielzoekers, verdienen opvang. Waarom steunt mevrouw Kuiken de beslissing van de Staatssecretaris om in hoger beroep te gaan? Daaruit kan ik alleen maar concluderen dat zij het inhoudelijk niet eens is met de uitspraak van de rechtbank om aan alle uitgeprocedeerde asielzoekers opvang te bieden.
Mevrouw Kuiken (PvdA): We gaan allemaal over onze eigen woorden. De conclusie die mevrouw Ellemeet hier trekt, deel ik niet.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin met de constatering dat de Staatssecretaris vier stoplichten die op rood staan genegeerd heeft in de afgelopen twee maanden. Je moet maar lef hebben als Staatssecretaris van Justitie. Eerst de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten; die is door de Staatssecretaris naar achteren geschoven. Vervolgens heeft een tweetal VN-rapporteurs op 17 december kritiek geuit op het feit dat we hier geen uitgeprocedeerde asielzoekers opvangen. De Centrale Raad voor Beroep (CRvB) heeft op 17 december uitgesproken dat alle centrumgemeenten uitgeprocedeerde asielzoekers zouden moeten opvangen. Daarbovenop komt dan nog eens een gerechtelijke uitspraak van 23 december van de Haagse rechtbank. Alsof dat nog niet genoeg is, zien we dat de Staatssecretaris zelfs bestuurlijk alleen staat. Afgelopen vrijdag heeft de VNG een brandbrief gestuurd naar deze Staatssecretaris waarin zij, in nettere bewoordingen dan ik nu gebruik, eist van de Staatssecretaris dat hij gaat meebetalen aan de financiering van de bed-bad-broodregeling. Ook dat heeft de Staatssecretaris naast zich neergelegd. Inmiddels nemen 50 gemeenten, zoals wij hebben kunnen achterhalen, de gerechtelijke uitspraken wel serieus.
Wat is de reactie van de Staatssecretaris hierop? Hij zegt: er deugt niets van die stoplichten en ik ga dus in hoger beroep. Tegelijkertijd geeft de Staatssecretaris de gemeenten nog eens een keer een schop na door te zeggen dat zij mogelijk debet zijn aan het creëren van een situatie waarin een steeds groter wordende groep uitgeprocedeerde vreemdelingen geen eigen verantwoordelijkheid neemt voor het terugkeren. Dit is toch te bizar voor woorden? Hoe vaak moeten rechters deze Staatssecretaris nog tot de orde roepen? Waarom gaat hij niet serieus met die gemeenten om de tafel zitten – niet voor de bühne, niet omdat de Kamer dat wil – om tot een oplossing te komen? De Staatssecretaris heeft eerder gezegd dat hij nog eens een inventarisatie gaat maken, ook om de Partij van de Arbeid een beetje te paaien, om te zien welke gemeenten het goed doen. Gisteravond hebben we een brief gekregen van de Staatssecretaris waarin inderdaad een inventarisatie staat maar waarin totaal geen conclusie wordt getrokken in de zin van: welke gemeenten doen het goed en welke gemeenten kunnen als voorbeeld dienen om dit probleem aan te pakken? De Minister erkent in de brief dat het onmogelijk is om tot een sluitend asielbeleid te komen. Waarom gaat hij niet met de gemeenten om de tafel zitten? Laat hem met een brief naar de Kamer komen waarin hij een methode of systeem voorlegt waarmee mensen daadwerkelijk geholpen kunnen worden. Laat hem niet komen met het riedeltje dat we al jaren kennen: als zij echt terug willen, dan is er opvang. Die riedel kennen wij. We weten ook dat dat twaalf weken duurt en ze vervolgens op straat komen te staan. Ik vraag de Staatssecretaris dan ook of hij bereid is om die regeling van die twaalf weken, die drie maanden, te verlengen tot minimaal twaalf maanden om met actieve betrokkenheid van de IND en de DT&V (Dienst Terugkeer & Vertrek) te kijken hoe wij deze mensen terug kunnen leiden naar het land van herkomst. Als dat niet lukt na die twaalf maanden, zoals eigenlijk de Adviescommissie Vreemdelingenzaken al eerder heeft gemeld en waarover zij geadviseerd heeft aan de Staatssecretaris, wat hij genegeerd heeft, laat hem dan de conclusie trekken dat er een tijdelijk verblijf moet komen. Ik vraag de Staatssecretaris alsnog om met gemeenten om tafel te gaan zitten en zich niet te isoleren van heel bestuurlijk Nederland.
De vraag zal vervolgens zijn: hebben we daar überhaupt geld voor? We hebben van de Staatssecretaris verschillende keren allerlei spookbeelden geschetst gekregen. We zouden 65.000 vluchtelingen krijgen die we dan zouden moeten opvangen. Het zijn er echter een kleine 25.000 geworden. De Staatssecretaris heeft in de aanloop naar de begroting van volgend jaar signalen daarover afgegeven. De ChristenUnie heeft zelfs geholpen om extra financiering te regelen: 375 miljoen. Heeft de Staatssecretaris nu geld over? Die 65.000 vluchtelingen zijn er niet gekomen; er zijn 25.000 vluchtelingen gekomen, dus ik neem aan dat de financiering van bed, bad en brood voor die gemeentes snel geregeld kan worden.
De Minister zegt in de Nieuwsuuruitzending van eergisteren dat in het kabinet en de coalitiepartijen onenigheid is over een reactie op die bed, bad en brood. Kan de Staatssecretaris die uitspraak nog eens toelichten? Is hij ook bereid om nu eindelijk tot een eenlandenbeleid te komen in relatie tot de EU? Hij heeft daarover in eerste instantie positieve dingen gezegd.
Ik sluit af, want ik zie dat ik aan mijn spreektijd zit. Op het punt van de gezinshereniging ben ik blij met het standpunt van de PvdA. Hierin moet echt een doorbraak komen en die aanscherping moet eraf zodat de 18-plus dochters – ik heb zelf een dochter van 19 jaar en ik moet er niet aan denken dat die nu verplicht van mij gescheiden zou worden – niet meer gescheiden worden van het gezin.
Kan een einde gemaakt worden aan die driemaandentermijn? Het feit dat een gezin vlucht en de gezinsleden misschien in verschillende vluchtelingenkampen terechtkomen en vervolgens misschien een dag te laat zijn na de drie maanden, kan toch geen reden zijn om die gezinnen niet te herenigen hier in Nederland? Kunnen we af van die drie maanden? Ik overweeg om op dat punt een Kameruitspraak te vragen.
Kunnen de ambassades zich meer inleven bij de behandeling van kinderen als het gaat om de vragenstelling en de vragenlijsten over of zij behoren tot het kerngezin van de ouders die al in Nederland zitten?
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): Voorzitter. We spreken vandaag over gezinsmigratie, maar ook over de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 december, waarin is aangegeven dat de Staatssecretaris ten onrechte de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten naast zich neerlegt in afwachting van een uitspraak van het Comité van Ministers. Deze uitspraak van de Haagse rechtbank volgt op eerdere uitspraken van het ECSR zelf, de Centrale Raad voor Beroep en de rapporteurs van de VN die allemaal de Staatssecretaris in het ongelijk stelden. De Staatssecretaris blijft echter gezaghebbende uitspraken naast zich neerleggen. Het is hem blijkbaar veel, zo niet alles, waard om uitgeprocedeerde vluchtelingen op straat te houden. De Staatssecretaris weigert uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag de nodige conclusies te trekken. Hij tekent hoger beroep aan en weigert in afwachting daarvan zijn beleid aan te passen. De vluchtelingen die de zaak hadden aangespannen, krijgen onderdak, maar alle andere dakloze vluchtelingen laat hij onder de brug slapen. Een Staatssecretaris die zijn verantwoordelijkheid neemt, zou vluchtelingen in een vergelijkbare situatie als die van de aanklagers in de rechtszaak nu opvangen. Dat zou passen in ons rechtsgelijkheidsbeginsel, een van de principes van behoorlijk bestuur. Uit zijn reactie op de uitspraak maak ik op dat de Staatssecretaris dat niet gaat doen en deze mensen aan hun lot overlaat. Klopt het, zo vraag ik de Staatssecretaris, dat hij zijn beleid niet aanpast op basis van de uitspraak van de Haagse rechtbank en daarmee het rechtsgelijkheidsbeginsel in de wind slaat?
Voor GroenLinks is de opstelling van de Staatssecretaris in deze kwestie onverteerbaar. Hij grijpt alles aan om deze kwetsbare mensen niet te hulp te schieten in deze koude en natte wintermaanden en om rechterlijke besluiten zo veel mogelijk uit te stellen. De Staatssecretaris laat deze mensen en de Kamer ten onrechte wachten op een uitspraak van het Comité van Ministers. Wanneer het Comité van Ministers bijeenkomt, weet de Kamer nog steeds niet. Het beleid van deze Staatssecretaris is in strijd met de meest basale mensenrechten en dat rekent mijn fractie hem ten zeerste aan. Ik hoop dat de Staatssecretaris vandaag tot een voortschrijdend inzicht komt en op zijn minst alle vluchtelingen die op straat leven onderdak wil bieden en hen daarmee op dezelfde wijze wil behandelen als de vluchtelingen die een proces tegen hem aanspanden en in hun gelijk zijn gesteld.
Vanwege de tijd stel ik nog kort enkele andere vragen over de gezinsmigratie. Is de Staatssecretaris bereid om de inkomenseis voortaan slechts als streefbedrag te hanteren, in lijn met de Europese richtlijn? Dat zou schrijnende gevallen die de grens net niet halen immers kunnen helpen. In december 2014 gaf het College voor de Rechten van de Mens aan dat het Nederlandse beleid te streng is wat betreft de eisen die hieraan gesteld worden in de Europese richtlijn. Zo mag de inkomenseis slechts als een streefbedrag gehanteerd worden en niet als een strikte grens, zoals die nu door Nederland wordt gehanteerd. Is de Staatssecretaris bereid om de inkomensgrens minder strikt te hanteren?
Ook de harde Nederlandse verplichting om in het kader van de gezinsmigratie het inburgeringsexamen te halen, is in strijd met de Europese richtlijn. Daarin staat dat er een inspanningsverplichting is om in te burgeren. Er moet dus rekening gehouden worden met de capaciteiten van een individu voor het leveren van die inspanning. Het Nederlandse beleid laat daar nu ten onrechte geen ruimte voor. Is de Staatssecretaris bereid om zijn beleid in lijn met de Europese richtlijn op deze punten te wijzigen?
Ik stel de Staatssecretaris ten slotte de vraag of hij de problematiek rond de gezinshereniging met meerderjarige kinderen wil oplossen. Deze meerderjarige kinderen mogen volgens het strikte beleid van Nederland pas meereizen als zij meer dan emotioneel afhankelijk zijn van hun ouders. Dat is een criterium dat in de praktijk zo goed als nooit tot een positief besluit leidt. Dit leidt op dit moment tot onnodig schrijnende gevallen, zoals bij jonge, alleenstaande Syrische vrouwen. GroenLinks wil voorkomen dat kwetsbare jongvolwassenen onnodig alleen achterblijven. Ik vraag de Staatssecretaris daarom of hij het beleid ten aanzien van meerjarige afhankelijke kinderen in overeenstemming kan brengen met de Europese gezinsherenigingsrichtlijn.
De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik heb vier onderwerpen. Het eerste onderwerp is bed, bad en brood. Naar de opvatting van mijn fractie is het niet de vraag of deze Staatssecretaris een keer door de knieën moet gaan om dit gewoon te regelen, maar vooral de vraag wanneer. Het is voor mijn fractie onbegrijpelijk waarom de Staatssecretaris voortdurend zoekt – in het licht van de Statenverkiezing, zo zeg ik er met een knipoog bij – naar allerlei ontsnappingsroutes om nog geen beslissing te hoeven nemen. Ik vind dat bestuurlijk onvolwassen. Waarom kiezen voor deze doodlopende weg – de heer Voordewind zei het al – als een aantal VN-rapporteurs op je dak wordt gestuurd? Dan is er toch wel iets aan de hand. Ik vraag deze Staatssecretaris dan ook heel precies wat nu precies zijn motief is om in hoger beroep te gaan. Is hij het in principe oneens met de uitspraak of gaat hij om een andere reden in hoger beroep? Waarom komt hij met het pesterijtje «ondertussen regel ik wel wat, in Ter Apel»? Dat is natuurlijk geen tussenoplossing. Waarom kiest de Staatssecretaris daarvoor? Ik begreep gisteren dat de Staatssecretaris iets wil met de vluchtgarage; die moet ontruimd worden. Is dat in overleg met de gemeente Amsterdam gegaan? Hoe zit dat?
De heer Azmani (VVD): Wat is er mis met opvang in Ter Apel?
De heer Schouw (D66): Als de Staatssecretaris in zijn brief quasi warme woorden gebruikt in de zin van «maar tussentijds regel ik een voorziening en wel in Ter Apel, niet in de grote steden waar het probleem zich voordoet» dan is dat een klap in het gezicht. Dat is toch geen oplossing? Dat is toch niet anders dan een pesterijtje?
De heer Azmani (VVD): Wil D66 nou echt het pleidooi houden dat illegalen die bewust hun vertrek frustreren opgevangen worden aan de Keizersgracht, de Herengracht, de Lange Poten en noem maar op? Wil hij ze daar stationeren? Is dat het pleidooi van D66?
De heer Schouw (D66): Ik proef even de geacteerde emotie. Ik weet niet waar die nou weer vandaan komt. De heer Azmani weet net zo goed als ik dat de vier grote steden in dit land hier al maandenlang aan de deur kloppen en aan de deur kloppen van de Staatssecretaris met het verzoek om in een oplossing te voorzien. Deze Staatssecretaris zegt daarop: ik regel dat niet, u krijgt geen geld van mij, ik luister niet naar u, ik ga naar de hoogste rechter om mijn gelijk te halen. Dat doet hij allemaal met het oog op de Statenverkiezingen, mijnheer Azmani. Dat vind ik niet humaan. Als je met het oog op de verkiezingen dit soort signalen van rechters en de VN negeert, dan is dat niet goed. Ik vind dat onverstandig. Het zou de VVD-fractie sieren als zij zou zeggen: wij vinden dit ook onverstandig.
Ik was gebleven bij de vluchtgarage. Wat is daar aan de hand? Waarom moet die ineens ontruimd worden nu? Is dat gebeurd in overleg met het gemeentebestuur of valt dit ook in de categorie «pesterijtjes»?
Mijn tweede punt betreft aandacht voor de Nederlandse expatgezinnen. Bij partner- en gezinsmigratie zie je dat veel Nederlanders die voor langere tijd in het buitenland verkeren, problemen krijgen wanneer zij willen terugkeren. Mijn fractie begrijpt dat er regels moeten zijn, maar wordt keer op keer geconfronteerd met individuele gevallen waarbij mensen die bijvoorbeeld voor tien jaar in het buitenland hebben gezeten voor Shell en die daar getrouwd zijn met een mevrouw uit land X of Y, het bijna onmogelijk wordt gemaakt om met die partner terug te keren naar Nederland. Er zijn gewoon heel actuele knelpunten. De regels worden rigide toegepast. Ik vraag de Staatssecretaris om met een aantal van die expatorganisaties om tafel te gaan zitten om te kijken hoe de regels eventueel wat versoepeld kunnen worden. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat de IND maatwerk verzorgt? Ik heb hier een geval bij de hand van een partner die niet mee mocht komen omdat het maandinkomen € 6,08 verschilde van de norm. Dat zijn natuurlijk heel rare dingen.
Mijn derde punt betreft de zaak-Jeunesse. Mevrouw Kuiken sprak daar al over. Ik sluit mij daarbij aan en voeg daar nog drie kleine vragen aan toe. De Staatssecretaris geeft aan dat die handleiding voor de regelingsfactoren ten behoeve van fair balance wordt aangepast. Kan hij uiteenzetten hoe fair balance als toetsingskader wordt gebruikt voor toekomstige zaken? Wat zou hij willen veranderen? Wil hij dat concreet met de Kamer delen? Is hij bereid om met een aantal experts om tafel te gaan zitten om ervoor te zorgen dat dat toetsingskader voor het belang van het kind op de juiste manier wordt vormgegeven en dat vast te leggen in het vreemdelingenbeleid?
Een aantal sprekers heeft al gesproken over gezinshereniging. Ik sluit mij daar kortheidshalve bij aan. Ik voeg daar nog één vraag aan toe. Is de Staatssecretaris bereid om de term «afhankelijkheid van meerderjarigen» te interpreteren aan de hand van de Europese gezinsherenigingsrichtlijnen in plaats van aan de hand van de criteria uit artikel 8 EVRM, zoals nu het geval is? We hebben daarover een aantal brieven gehad. Ik neem aan dat die brieven bekend zijn bij de Staatssecretaris. Dit is volgens mij het punt dat geregeld zou moeten worden.
De heer Oskam (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie wil vandaag met name aandacht besteden aan het onderwerp waarvoor dit AO in eerste instantie is geagendeerd, namelijk partner- en gezinsmigratie en meer specifiek het nareisbeleid. Het is een blijvend actueel thema, ook gezien de vele Syriërs die momenteel huis en haard zijn ontvlucht, waardoor verscheurde gezinnen ontstaan. De CDA-fractie heeft met belangstelling kennis genomen van de aanbevelingen van de adviescommissie in het rapport Na de vlucht herenigd. Op grond van het internationale en Europese recht mag gezinshereniging van houders van een verblijfsvergunning asiel niet worden belemmerd als vastgesteld wordt dat op de eerste plaats nareizigers feitelijk deel hebben uitgemaakt van het gezin van de hoofdpersoon voor de binnenkomst in Nederland en op de tweede plaats aannemelijk is gemaakt dat de gezinsband niet is verbroken om andere redenen dan de vlucht. Bij het beoordelen van deze twee elementen moet rekening worden gehouden met de eventuele bewijsnood; het zijn natuurlijk vaak lastige posities. Daarom moet ook het asielrechtelijke principe van het voordeel van de twijfel worden toegepast. Ook moet zichtbaar en deugdelijk worden gemotiveerd waarom er geen sprake meer is van een feitelijke gezinsband.
De adviescommissie geeft aan dat zij de indruk heeft dat de beoordeling in bezwaar over het algemeen zorgvuldiger tot stand komt dan bij het primaire besluit, het besluit door de dienst. De CDA-fractie maakt daarbij de kanttekening dat het weliswaar om een beperkt aantal zaken gaat, maar dat het blijkbaar om meer gaat dan incidenten omdat de adviescommissie daarbij toch de vinger op de zere plek legt. Herkent de regering de indruk die de adviescommissie heeft van de zorgvuldigheid van de beslissing in eerste aanleg en van de beslissing in hoger beroep?
Ik kom te spreken over de acht concrete aanbevelingen van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken. De eerste betreft de aanpassing van de beoordeling van de afhankelijkheid van kinderen die op dit moment meerderjarig zijn maar minderjarig waren op het moment van vertrek van de hoofdpersoon. De CDA-fractie steunt de aanpassing van de Staatssecretaris maar heeft daar nog de volgende vragen over. Is het beleid nu volledig in lijn met de gezinsherenigingsrichtlijn of wijkt deze op onderdelen nog af, bijvoorbeeld ten aanzien van het meewegen van de levensomstandigheden in het land van herkomst? De CDA-fractie verneemt graag een reactie op dit punt.
De adviescommissie verwijst ook naar de aanbevelingen van het VN-comité over het horen van kinderen in een nareisprocedure. Het gaat dan onder meer om een beoordeling van de mogelijkheid van het kind om zijn of haar eigen mening te vormen, de voorbereiding van het verhoor, de uitvoering van het verhoor en het verstrekken van informatie over de uitkomst van de procedure, en het geven van uitleg over de wijze waarop rekening is gehouden met hetgeen door het kind is ingebracht. Ook al is in dit geval het aantal casussen beperkt, het is heel belangrijk dat als kinderen in dit soort zaken gehoord worden, uiterste zorgvuldigheid betracht wordt. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is dan ook: is het niet verstandiger om daar transparanter en duidelijker mee om te gaan en dit beleid te verankeren in de Vreemdelingencirculaire 2000 in plaats van een interne IND-richtlijn? Bovendien is de vraag of en zo ja, op welke wijze deze aanbevelingen concreet terugkomen in zo'n werkinstructie. Dekt dat volledig de lading van artikel 12 van het kinderrechtenverdrag?
Ik kom op de zevende aanbeveling. De adviescommissie geeft aan dat in geen van de onderzochte dossiers het afwijzende besluit zichtbaar is gemotiveerd waarom doorslaggevende betekenis is toegekend aan de tegenstrijdig geachte verklaringen en niet inzichtelijk is gemaakt welk gewicht is toegekend aan de verklaringen die wel overeenkwamen, en hoe die zich verhielden tot de tegenstrijdig geachte verklaringen. Ik vraag de Staatssecretaris dan ook: om hoeveel zaken gaat het precies? Ook op dit punt is de vraag of en zo ja, op welke wijze dit aspect verbeterd gaat worden in de interne werkinstructie van de IND. Uit de reactie van de Staatssecretaris lijkt naar voren te komen dat de IND met name de focus richt op de tegenstrijdigheden en gewicht zal toekennen aan de verschillende tegenstrijdigheden. De focus zou echter niet alleen gericht moeten zijn op de afweging ten aanzien van de tegenstrijdigheden maar ook ten aanzien van de overeenkomsten. Hoe verhoudt de opstelling van de IND zich tot het uitgangspunt dat Nederland rekening moet houden met de complexe situaties waarin gezinnen verkeren, danwel van elkaar gescheiden zijn?
Ik kom ten slotte te spreken over bed, bad en brood. Op 20 november heb ik daarover een heel duidelijk standpunt ingenomen namens de CDA-fractie. In de tussentijd is er heel veel gebeurd en daarom hebben wij het onderwerp toegevoegd aan dit AO. De CDA-fractie wil graag duidelijkheid over het beleid van de Staatsecretaris.
De Staatssecretaris heeft in relatie tot de uitspraken op verzoeken van de voorlopige voorziening van de Centrale Raad voor Beroep terecht aangegeven dat het Rijk geen partij was en dat het om de gemeente Amsterdam ging. Inmiddels is er ook een uitspraak gekomen van de rechtbank Den Haag, d.d. 23 december 2014. De Staatssecretaris heeft inmiddels schriftelijke vragen daarover beantwoord. Afgelopen week is hij in Nieuwsuur verschenen en toen heeft hij gezegd dat er meerdere zaken lopen die in de komende tijd worden afgehandeld. Ik vraag de Staatssecretaris om het liefst schriftelijk een overzicht te geven van het aantal zaken dat op dit moment loopt waarin om een voorziening wordt gevraagd in het kader van bed, bad en brood.
De heer Schouw (D66): We kennen de heer Oskam natuurlijk als een eminent jurist. Hij ziet ook het patroon in die gerechtelijke uitspraken. Onder welke voorwaarde acht het CDA het mogelijk dat deze regering structureel voorzieningen regelt voor bed, bad en brood?
De heer Oskam (CDA): De uitspraken van de rechter liegen er natuurlijk niet om. De Staatssecretaris zal straks antwoord geven op de vraag van de heer Schouw waarom hij in hoger beroep is gegaan. Ik denk dat ik het antwoord wel weet, namelijk omdat hij het er niet mee eens is. Het beleid van de Nederlandse regering, dat op dit moment gelijk is aan het standpunt van het CDA, is dat mensen die uitgeprocedeerd zijn en willens en wetens tegenwerken, dus niet meewerken aan hun uitzetting, geen recht hebben op bed, bad en brood. In zoverre steunt de CDA-fractie het beleid van deze Staatssecretaris. We zullen moeten afwachten hoe de rechtspraak zich ontwikkelt, zeker in hoger beroep, tot in de hoogste instantie. We hebben kennisgenomen van de Staatssecretaris dat hij wil wachten op de uitspraken van het Comité van Ministers. Ook daarin kan mijn fractie zich vinden. Wat de juridische aspecten betreft, denk ik dat dat op dit moment heel goed mogelijk is.
De heer Schouw (D66): Als dat Comité van Ministers ooit bij elkaar komt, tot een besluit komt en dat besluit gelijk is aan het advies, gaat het CDA dan toch nog mee in het verder frustreren van de regeling bed, bad en brood of is dan de strijd een keer gestreden, ook voor het CDA?
De heer Oskam (CDA): Ik ga daar nu geen antwoord op geven. Ik wil gewoon eerst weten wat het Comité van Ministers zegt. In onze houding klinkt heel duidelijk door dat we met elkaar een systeem hebben afgesproken. Je kunt een vergunning aanvragen, je kunt naar de rechter stappen, maar op een gegeven moment ben je uitgeprocedeerd en dan houdt het een keer op. We frustreren ook het asielbeleid als iedereen die uitgeprocedeerd is gewoon hier kan blijven en voorzien wordt van bed, bad en brood. Op een gegeven moment is Nederland vol en dan houdt het gewoon op. Over tien jaar is er misschien een burgeroorlog in Argentinië. Daar moeten we dan misschien ook weer mensen opvangen. In de toekomst wil Nederland eraan mee blijven werken, maar dan moeten we het systeem wel reëel houden.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): Ik hoor de heer Oskam een paar keer zeggen dat het volledig terecht is en dat uitgeprocedeerde asielzoekers willens en wetens meewerking weigeren om het land uit te gaan. Ik vraag hem of hij bekend is met het onderzoek van de Stichting Landelijk Ongedocumenteerden Steunpunt. Daaruit is gebleken dat als deze groep vluchtelingen, uitgeprocedeerde asielzoekers, wel opvang krijgt, sommigen recht blijken te hebben op een verblijfsvergunning. Dan is de procedure onzorgvuldig geweest. Sommigen zijn bereid om mee te werken aan terugkeer maar kunnen dat niet vanwege hun situatie, zonder opvang. Weer anderen kunnen uitstel krijgen. Zelfs vanuit het standpunt van het CDA is er dus een aantal redenen die aanleiding zijn om mee te werken aan opvang van deze zeer kwetsbare groep.
De heer Oskam (CDA): Ik denk dat ons standpunt wel duidelijk is. Als wij met elkaar vinden dat die procedures niet goed zijn, dan moeten we daar opnieuw naar kijken. Dat is punt één. Op dit moment zijn de procedures echter zoals ze zijn. Op een gegeven moment komt er een einduitspraak en dan is de vraag: werk je mee? In dat geval heb je recht op bed, bad en brood. Als je niet meewerkt, dan heb je dat recht niet. Duidelijker kan het niet zijn.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): Begrijp ik nu goed dat de heer Oskam zegt: ongeacht het feit dat de procedures nu mogelijk niet deugdelijk zijn, mag deze groep zeer kwetsbare mensen hiervan het slachtoffer zijn? Zij mogen lijden onder het feit dat wij onzorgvuldige procedures hebben?
De heer Oskam (CDA): Het is het standpunt van mevrouw Ellemeet dat de procedures onzorgvuldig zijn. Ik deel die conclusie niet. Ik ben ook zelf rechter geweest en heb vaak vreemdelingen voor mijn bureau gehad. Ik vind dat de procedure wel zorgvuldig is. Mochten wij met elkaar tot de conclusie komen dat de procedure onzorgvuldig is, dan komen wij terecht in een andere situatie. Op dit moment vind ik dat echter niet.
De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Er staan vandaag twee punten op de agenda: de blijf-, belemmer- en beloonregeling en de gezinsmigratie. Ik begin bij het eerste. Zoals ik al eerder naar voren heb gebracht namens de VVD, gaat er van deze blijf-, belemmer- en beloonregeling een slecht signaal uit. De Nederlandse overheid steunt uitgeprocedeerde asielzoekers bij het voldoen aan hun vertrekplicht door tijdelijke opvang te bieden. De enige logische voorwaarde daarbij is meewerken aan het vertrek. Het zou een verkeerd signaal zijn om mensen die hieraan niet willen voldoen en hiermee bewust hun vertrek frustreren, daadwerkelijk te belonen met een blijf-, belemmer- en beloonregeling. Nu de aanbeveling van het Europees Comité voor Sociale Rechten gericht is aan het Comité van Ministers en niet aan de afzonderlijke verdragspartijen wacht de VVD eerst de beslissing van dat comité af. Tot die tijd geldt onverkort het beleid.
Overigens is het volstrekt onbegrijpelijk, en dat heb ik de vorige keer ook aangegeven, dat het Europees Comité voor Sociale Rechten de werkingssfeer van het Europees Sociaal Handvest eenzijdig heeft uitgebreid. Zelfs het College voor de Rechten van de Mens erkent in zijn lobbybrief van 8 januari ten aanzien van dit algemeen overleg, dat het Europees Sociaal Handvest eigenlijk niet van toepassing is op mensen zonder verblijfsrecht of in ieder geval dat dat niet expliciet zo is vermeld. Dat het niet werkt, zien we ook terug in Denemarken. Het opvangen van uitgeprocedeerden zet de opvangcapaciteit onder druk omdat de uitstroom gering is. Eind 2013 bestonden de bewoners in de opvang daar voor een derde uit uitgeprocedeerden. Ziehier de situatie nu in Nederland. Als het aan D66 ligt, begrijp ik dat de vier grote steden drukbevolkt gaan worden. In de huidige context is het onbegrijpelijk dat we opvang gaan regelen voor illegalen die hun vertrek frustreren. Daarom mag daarvoor geen rode cent naar de gemeenten gaan.
Ik kom te spreken over familie- en gezinsmigratie. Het advies Na de vlucht herenigd van de ACVZ veegt het onderzoek van de Kinderombudsman van tafel. Dat is pijnlijk voor een Hoog College van Staat. De ACVZ ziet, anders dan de Kinderombudsman, geen aanleiding om alle aanvragen die in de periode van 2008 tot en met 2013 zijn ingediend ambtshalve te beoordelen. Dat is gebaseerd op gedegen representatief onderzoek. Dat is anders dan wat de Kinderombudsman in de zomer van 2013 heeft voorgeschoteld. Ook blijkt dat de IND zich terdege rekenschap geeft van de soms complexe situaties waarin gezinnen zich bevinden, aldus de ACVZ; het aannemen van bewijsnood, een flexibele opstelling en naar redelijkheid. Hoe vreemd is de reactie van de Kinderombudsman na ommekomst van dit ACVZ-advies. Hij ziet dat vooral als een bevestiging van zijn punten. Hij probeert zijn gelijk te halen door één geval aan te tonen. Dat kan natuurlijk een communicatiestrategie zijn, maar excuus was meer op zijn plaats geweest, zeker jegens de ambtenaren die dagelijks proberen om hun werk zo goed mogelijk te doen. De ACVZ maakt wel een aantal opmerkingen en doet aanbevelingen. De Staatssecretaris is daaraan voor een deel tegemoetgekomen door het beleid aan te passen voor de beoordeling van de afhankelijkheid bij kinderen die thans meerderjarig zijn maar minderjarig waren op het moment van vertrek van de hoofdpersonen. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn nadere toelichting op vragen van mijn kant tijdens het algemeen overleg van 29 oktober op dit specifieke punt. Ik deel echter nog steeds niet de conclusie dat de afdelingsuitspraak van 2 juli 2014 zodanig verstrekkend is dat het een beleidsverruiming gebiedt. Om niet in een welles-nietesdiscussie te blijven hangen, vraag ik de Staatssecretaris om nadrukkelijk in het toetsingskader te laten meewegen dat van een meerderjarige die in het land van herkomst is achtergebleven wordt verwacht dat hij of zij zichzelf staande heeft weten te houden, tenzij individuele omstandigheden dat anders maken. Nadrukkelijk moeten mijns inziens in de beoordeling worden meegewogen, de omstandigheden van na de periode van vertrek van de hoofdpersoon. Is de Staatssecretaris dat met mij eens?
Ik kom op de uitspraak-Jeunesse. Die is een bevestiging van de vaste lijn van jurisprudentie. In principe wordt tijdens het illegaal verblijf geen gezinsleven opgebouwd in de zin van artikel 8 EVRM behoudens in zeer uitzonderlijke omstandigheden. In deze zaak wordt ook door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aangegeven dat sprake is van elementen die cumulatief en in context uitzonderlijk zijn. De Staatssecretaris ziet dan ook terecht geen aanleiding voor een beleidswijziging, zoals geuit in de brief van 30 oktober. Wel staat daarin iets cryptisch: «Wel zal de uitvoering naar aanleiding van de uitspraak worden geïnstrueerd welke zwaarte aan de betreffende wegingsfactoren moet worden toegekend ten behoeve van een «fair balance».» Daarover sprak mijn collega, de heer Schouw, al. «De Handleiding Artikel 8 EVRM zal daartoe worden aangepast.» Wij horen graag op welke elementen dat gebeurt. Is er dan toch wel sprake van enige wijziging? Zaken zullen toch niet anders worden beoordeeld dan voor deze uitspraak, of wel? De VVD ziet daarvoor in de uitspraken in elk geval geen aanleiding.
De voorzitter: Mijnheer Azmani, u bent over uw tijd heen. Hoe lang hebt u nog nodig?
De heer Azmani (VVD): Ik heb nog één punt.
De voorzitter: U maakt nog één punt en dan volgen er twee interrupties. Zullen we eerst de interrupties doen, voordat u naar een volgend punt gaat? Mevrouw Gesthuizen heeft het woord.
Mevrouw Gesthuizen(SP): Zou de heer Azmani niet kunnen concluderen dat als iemand bij het Hof gelijk krijgt, waaraan natuurlijk heel veel procedures zijn voorafgegaan, terecht gekeken moet worden naar de wijze waarop de praktijk in elkaar heeft gestoken? Anders was het toch niet nodig geweest om jaren bezig te zijn met één kwestie, met één zaak? Is het niet een beetje vreemd om te zeggen: we zijn tot het uiterste gegaan, de rechter heeft bepaald dat Nederland een verkeerde beslissing heeft genomen die rechtgezet moet worden, maar we kijken niet welke beleidsregels en welke uitvoering tot dit falen hebben geleid?
De heer Azmani (VVD): Vanzelfsprekend moet je lering trekken uit elke zaak waarover een juridisch oordeel wordt geveld, zeker in hoogste instantie en zeker als het gaat om uitspraken van het EHRM. Dat betekent echter niet dat sprake moet zijn van een beleidswijziging of -aanpassing, temeer omdat via jurisprudentie door het EHRM bevestigd is dat tijdens illegaal verblijf in principe geen gezinsleven wordt opgebouwd, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden. Gelet op de omstandigheden en de situatie van deze zaak, kan het mogelijk zijn dat tot de huidige conclusie wordt gekomen, ondanks dat het om een second opinion van drie rechtsheren in het college gaat. Natuurlijk moet daaruit lering worden getrokken. Dat betekent echter niet dat er een algemene beleidswijziging moet komen of aanpassing van het beleid. Het beleid is: geen gezinsleven tenzij sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Dat is individueel maatwerk en dat moet in individuele zaken worden beoordeeld. In dit geval is dat duidelijk geweest.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Dat is mij ook volkomen duidelijk, maar ik zou graag van de heer Azmani willen horen hoe het kan dat diensten, waarvan door de VVD altijd tamelijk hoog wordt opgegeven, de feiten die in dit geval keer op keer zeer uitzonderlijk waren, zoals ook het EHRM heeft geoordeeld, naast zich neer heeft gelegd en gemeend heeft te moeten doorzetten zonder voldoende rekening te houden met de bijzondere omstandigheden. Hoe is het mogelijk dat zoveel jaren een situatie heeft bestaan waarin nu juist onvoldoende is gekeken naar de uitzonderlijke situatie van dit gezin?
De heer Azmani (VVD): Het gaat om de weging van omstandigheden waarbij er niet een algemeen beleidskader is te geven ten aanzien van de weging van bijzondere omstandigheden omdat het een individuele zaak betreft. De feiten en omstandigheden – dat je zestien jaar hier verblijft, je echtgenoot een Nederlander is, je kinderen Nederlands zijn en je uit Suriname komt door ontwikkelingen tussen Suriname en Nederland – maken deze zaak zo bijzonder en individueel. Het EHRM heeft gezegd dat het deze zaak bijzonder en individueel vindt. Daar waren wel drie second opinions voor nodig, wat volgens mij ook veel zegt. In elk geval heeft het EHRM de afweging gemaakt met een andere uitkomst. Een organisatie kan leren van zo'n uitspraak, maar het betekent niet dat daarop het beleid moet worden aangepast. Het zal altijd een individuele afweging zijn in een individuele zaak van componenten. Het is zeer uitzonderlijk.
De voorzitter: De heer Fritsma wil ook interrumperen.
De heer Fritsma (PVV): Ik wacht eerst het verhaal van de heer Azmani af. Ik heb een punt waar hij misschien zelf nog ruimte voor heeft.
De voorzitter: Dan vraag ik de heer Azmani om zijn betoog te vervolgen. Hij heeft daar nog maar heel kort de tijd voor.
De heer Azmani (VVD): Ik zal nu heel kort en snel spreken. Ik ga in op de brief van 30 oktober van de Staatssecretaris. Daarvan sprong één punt in het oog, namelijk het element van de actieve rol van de overheid en het uitbreiden van de betrokkenheid van de DT&V bij reguliere zaken. Dat gaat niet om asielillegalen maar reguliere illegalen. Ik had die betrokkenheid om eerlijk te zijn al eerder verwacht. Ik ben heel nieuwsgierig naar de invulling hiervan. Dat hoor ik graag van de Staatssecretaris.
De voorzitter: Mijnheer Fritsma, is de interruptie nog nodig?
De heer Fritsma (PVV): Ja, voorzitter. Ik vind de heer Azmani heel mild op het onderwerp van partner- en gezinsmigratie. Ik leg hem graag een zin voor uit het verkiezingsprogramma van de VVD. Ik citeer: «De VVD wil de Europese richtlijn voor gezinshereniging wijzigen. De leeftijds- en inkomenseis moeten omhoog. Als dit niet lukt, moet Nederland een opt-out bepleiten zodat Nederland zijn eigen regels kan bepalen.» Dat klinkt een heel stuk feller dan het verhaal waarmee de heer Azmani nu komt. Ik vraag hem daarom wat er met deze zin is gebeurd.
De heer Azmani (VVD): De Staatssecretaris heeft in zijn brief uitgebreid aangegeven welke activiteiten hij verricht om dit mogelijk te maken in Europa. We weten met zijn allen dat Nederland hierin alleen staat. Ik beoordeel de Staatssecretaris op zijn acties op dit belangrijke punt. Daarom hebben we dit ook opgenomen in het regeerakkoord. Dat is het eigenlijk. Dat beoordeel ik als zodanig. De citaten die de heer Fritsma geeft, komen volgens mij uit het verkiezingsprogramma van 2010. Die komen niet uit het verkiezingsprogramma van 2012. We hebben aangegeven dat we het van belang vinden dat de eisen aangescherpt worden. Daarom hebben we dat in het regeerakkoord kunnen formuleren, samen met de PvdA. Ik beoordeel deze Staatssecretaris op basis van zijn uitvoering van het regeerakkoord. De VVD vindt dat die eisen omhoog moeten. Uiteindelijk zal er een opt-out moeten zijn wanneer niet aan die eisen kan worden voldaan. We moeten echter ook realistisch zijn en kijken naar de situatie waarin wij nu zitten.
De heer Fritsma (VVD): De volgende keer kan de VVD het verkiezingsprogramma net zo goed in spijkerschrift schrijven. Het maakt namelijk niet uit of iemand het leest, want het heeft geen enkele waarde. Laten we het gewoon heel concreet maken. De heer Azmani zegt dat we er in Europa voor moeten zorgen dat de richtlijn verandert en als dat niet lukt, dan moeten we een opt-out hebben. Het lukt niet, zoals hij zelf zegt, dus dan is de conclusie toch dat de VVD met onmiddellijke ingang een opt-out wil? Waarom pleit hij daar niet voor?
De heer Azmani (VVD): De situatie verandert in de tijd. Ik denk dat Europa nu heel anders kijkt naar de grote vluchtelingenstromen die op Europa afkomen. Dat is ook te merken aan voorstellen die Europa op dit moment doet. We hebben te maken gehad met Eurocommissaris Malmström. Die is de heer Fritsma ook goed bekend. We hebben nu een heel andere Eurocommissaris, de heer Avramopoulos. Ik denk dat die nieuwe situatie aanleiding kan zijn voor de Staatssecretaris om met hem van gedachten te wisselen, in het bijzonder op dit punt. Zo ga je in dialoog. Ik weet wat het antwoord vervolgens is van de PVV: liever vandaag dan morgen de stekker uit Europa. Kijkend naar de veiligheidsissue, is dat niet door Nederland alleen te doen. Zaken als terrorismebestrijding moeten met andere landen worden geregeld want die zijn grensoverschrijdend.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik kom allereerst te spreken over de antwoorden van de Staatssecretaris naar aanleiding van de vragen van de commissie over gezinshereniging. De Staatssecretaris zegt dat er op dit moment al uitzonderingen mogelijk zijn voor gezinnen met kinderen die 21 jaar of ouder zijn, maar alleen als sprake is van meer dan normale emotionele afhankelijkheid. Mijn vraag is waarom deze uitzonderingsmogelijkheid zo strikt is geformuleerd? Hoe vult de Staatssecretaris dit criterium vervolgens precies in?
Ook over het horen van kinderen in gezinsherenigingszaken heb ik vragen gesteld. De Kinderombudsman had harde kritiek geuit op de manier waarop dat is gebeurd. De interviewers waren weinig sensitief en de verhoren werden in sommige gevallen zelfs kindonvriendelijk genoemd. Kinderen hebben in veel gevallen behoorlijk wat meegemaakt en de Staatssecretaris antwoordde in zijn brief dat de medewerkers die kinderen horen echt goed opletten. Er moet op tijd worden gepauzeerd, de kinderen krijgen vooraf uitleg over het doel van het gesprek en zo nog wat dingen. Volgens de Staatssecretaris wordt met deze maatregelen nadrukkelijk rekening gehouden met het feit dat het een kind betreft. Dat is interessant. Betekent dit dat de criteria, die volgens de Staatssecretaris aangeven dat er uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met het feit dat het om een minderjarige gaat, niet gelden als het om een volwassene gaat? Ik lees hier namelijk niet in waarom je met dit soort simpele, volgens mij tamelijk algemene voorwaarden, die je echt niet buiten beschouwing kunt laten, tegemoetkomt aan het feit dat het om een kind en zelfs om een kwetsbaar kind gaat.
Mijn volgende punt is dat van bed, bad en brood. Daarover is eigenlijk al het meeste gezegd door mijn collega's van de ChristenUnie, GroenLinks en D66. De SP is en blijft voorstander van opvang van uitgeprocedeerde vreemdelingen, niet omdat iedereen die op dit moment in Nederland verblijft en het land niet verlaat terwijl hen dat wel is opgedragen door de IND en vaak ook door de rechter, een verblijfsvergunning zou moeten krijgen. Ik zeg dat ook altijd duidelijk als ik deze groep mensen spreek. Ik ken bovendien zeker niet alle dossiers, hoewel wel een aantal. De SP is voorstander van opvang omdat het uiteindelijk voor de terugkeercijfers beter is als mensen worden opgevangen. Dat is een punt dat erg gemakkelijk onder het tapijt wordt geschoven. De rechtse partijen, van het oerrechts van de PVV tot het geluid van het CDA, miskennen dit. Daarmee steken zij de kop in het zand. Zij hebben stoere praat voor de buis, maar zadelen de bestuurders en de bewoners in de gemeenten op met de problematiek die dit met zich brengt: tentenkampen en gebouwen die gevaarlijk zijn, waar ongecontroleerde situaties kunnen ontstaan. Ik vind dat heel kwalijk en ik hoor graag van de Staatssecretaris wanneer hij verwacht dat hij de Kamer het goede nieuws kan vertellen dat het Comité van Ministers heeft besloten dat Nederland zich wel degelijk aan deze verplichting dient te houden.
Ik kom op het rapport van het College voor de Rechten van de Mens: Gezinnen gezien? Ook de reacties van de Staatssecretaris op de adviezen en rapporten van de ACVZ en het College voor de Rechten van de Mens stellen teleur. Zoals wel vaker begint de Staatssecretaris zijn reactie meteen met een soort Calimero-statement: ze moeten mij ook altijd hebben. Het onderzoek zou niet representatief zijn, de methode zou niet goed zijn, het onderzoek zou eenzijdig zijn. Volgens het college vereist de EU-gezinsherenigingsrichtlijn dat alle relevante individuele factoren bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken, maar gebeurt dat in de praktijk niet. Volgens het college wordt het recht op gezinshereniging Europees gezien steeds beter beschermd, maar in Nederland juist steeds minder. Ik schrok daarvan. Mag ik daarop een reactie van de Staatssecretaris? Het college geeft ook aan dat de IND data op zo'n manier registreert dat het moeilijk is om de consequenties van beleidswijzigingen te meten. Dat maakt het lastig om vast te stellen of nieuwe maatregelen doeltreffend zijn of niet. Dat lijkt mij voor zowel links, rechts als midden in deze Kamer erg lastig. Kan de Staatssecretaris hieraan iets doen?
De Wet inburgering in het buitenland is naar het oordeel van het college strijdig met de richtlijn omdat het inburgeringsexamen in de praktijk dient als selectiemiddel in plaats van als middel om integratie te bevorderen. Ook wordt bij toepassing van een hardheidsclausule geen rekening gehouden met alle individuele factoren van het geval. Evenmin staat het belang van het kind voorop. De Staatssecretaris zegt over dit alles eigenlijk niet veel meer dan dat het niet waar is. Kan hij hierop wellicht wat dieper ingaan?
Een belangrijke aanbeveling van de ACVZ was om in de wet een mogelijkheid op te nemen – dit gaat over het rapport Na de vlucht herenigd – om in bepaalde gevallen een uitzondering toe te staan op de termijn van drie maanden waarin iemand na het verkrijgen van een verblijfsvergunning een aanvraag voor gezinshereniging moet doen. Ik begrijp dat de Staatssecretaris zegt «ik vind een wetswijziging niet nodig», maar daarmee erkent hij dat er besloten moet worden tegen de wet in. Ik dacht altijd te hebben begrepen dat de Staatssecretaris daar helemaal niet van houdt. Het lijkt mij dus verstandig om die wet wel een tikje aan te passen en dit wel wettelijk te regelen, zodat als beslissingen worden genomen waarbij wordt toegestaan dat iemand na drie maanden nog een aanvraag indient voor gezinshereniging, er niet meer in strijd met de wet hoeft te worden gehandeld.
De zaak-Jeunesse laat ik vanwege de tijd even voor wat die is. Mogelijk kom ik daar in tweede termijn nog op terug.
De heer Azmani (VVD): Ik heb even het einde van de inbreng van mevrouw Gesthuizen afgewacht. Ik kom graag terug op het punt van het College voor de Rechten van de Mens. Mevrouw Gesthuizen zegt dat er stevige conclusies worden getrokken, bijvoorbeeld dat de regering bezig is met de uitvoering van restrictief beleid en dat dat gebruikt wordt als selectiemiddel om kansarmen te weren. Dat is een heel stevige conclusie. Als je het onderzoek leest en kijkt naar de initiële, eerste beslissingen, dus niet naar de vervolgbeslissingen die gebaseerd zijn op beroep, is het onderzoek dan niet eenzijdig?
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb zo veel kritische rapporten van het college gelezen dat ik er maar even van uitga dat de heer Azmani doelt op het rapport Gezinnen gezien?. Dat is het rapport van het College voor de Rechten van de Mens. Ik vind het jammer dat de Staatssecretaris steeds maar lijkt te zeggen: alles wat goed gaat, is goed beoordeeld en alles wat slecht gaat, is eigenlijk niet goed beoordeeld. Dat is geen conclusie die ik louter trek naar aanleiding van de reactie van de Staatssecretaris op dit rapport, maar dat is een euvel waarmee we al zo'n tweeënhalf jaar te maken, precies zo lang als deze Staatssecretaris de bewindspersoon is die over het dossier immigratie en asiel gaat. Ik vind het jammer dat de kritiek die in mijn ogen zeer terecht is, naast de positieve punten die in de verschillende rapporten staan die we van zowel de ACVZ als het College voor de Rechten van de Mens krijgen toegestuurd, iedere keer terzijde wordt geschoven.
De heer Azmani (VVD): De Kamer heeft een jaar geleden het rapport van de Kinderombudsman gekregen waarin hij alsnog zijn gelijk wil halen met het advies van de ACVZ. Niet voor niets hebben we op initiatief van de heer Schouw gevraagd aan de ACVZ om daar nog eens goed naar te kijken, want welke waarde moet je geven aan de uitspraken? Nu zie ik weer een onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens, dat vandaag op de agenda staat. Daarin worden stevige conclusies getrokken; dat het regeringsbeleid alleen maar restrictief is voor kansarmen, dat dat het beleidsuitgangspunt is en dat de uitvoer alleen daarop gericht is. Er is echter alleen gekeken naar afwijzende beschikkingen; er is niet gekeken naar inwilligende beslissingen. De ACVZ heeft daarover gezegd, in het kader van nareis, dat er maatwerk wordt geboden en er naar redelijkheid wordt gekeken. Ik vind dat we kritisch mogen zijn op dit onderzoek, ook als Kamer. We mogen de instantie niet op de blauwe ogen geloven ten aanzien van de conclusies die daarin staan en die vervolgens op het bordje van de Staatssecretaris leggen. Ik zet daar dus vraagtekens bij. Ik ken mevrouw Gesthuizen als iemand die rapporten kritisch leest. Ik vraag haar dus of zij dit met mij deelt.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik hoorde de heer Azmani al formuleren dat ik toch zo'n redelijk mens ben, maar helaas kwam er een ander einde aan zijn zin.
In de eerste plaats heb ik van het college een reactie gekregen op de reactie van de Staatssecretaris. Daarin stelt het college dat negatieve beschikkingen beter onderzocht kunnen worden omdat daar een motivering bij zit. Bij positieve beschikkingen is dat anders. Het college heeft wel naar positieve beschikkingen gekeken, namelijk naar de inwilligingen die op grond van een van de uitzonderingsgronden zijn verleend. Er is dus wel degelijk ook naar positieve beschikkingen gekeken.
Laat ik het heel helder zeggen. Ik ga regelmatig op werkbezoek. Ik was afgelopen weekend in Libanon. Dat is nog eens andere koek dan de opvang in Nederland. Helaas las ik gisteren in de krant dat in de Bekavallei, waar ik geweest ben, nu ook mensen zijn doodgevroren door de zware kou die daar nu heerst, onder wie vier kinderen. Ik kom veel bij het COA, bij de IND en op allerlei andere plekken waar vreemdelingen zitten. Het gaat ook heel vaak goed. Er zijn ook heel vaak vreemdelingen die gewoon goed gehoord worden. Er worden ook mensen uitgevist die geen geloofwaardig vluchtverhaal hebben en direct het land moeten verlaten. Wij bespreken hier echter wat er nog beter kan gaan. Dat doen wij mede aan de hand van een heel aantal rapporten, die wij krijgen van mensen die er goed naar kijken en in mijn ogen onafhankelijk zijn. Ik proef bij de VVD wat anders; die verdenkt die mensen volgens mij allemaal van partijpolitiek en vooringenomenheid. In elk geval bespreken wij aan de hand van die rapporten wat er nog beter kan gaan. Volgens mij is er nog wel wat dat beter zou kunnen.
De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Gezinsmigratie is een belangrijk onderwerp. Naast de enorme asielinstroom van de laatste tijd is dit namelijk een grote aanjager van de voortgaande massa-immigratie. De laatste cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laten zien dat het om ongeveer 38.000 mensen per jaar gaat. Dit sneeuwbaleffect van de partner- en gezinsmigratie trekt een zware wissel op de integratieproblematiek, maar gaat maar door en moet gestopt worden. Nederland kan de massa-immigratie en dus ook deze partner- en gezinsmigratie allang niet meer aan. Niet alleen zaken als criminaliteit en uitkeringsafhankelijkheid lopen de spuigaten uit. Het gaat ook steeds nadrukkelijker om het behoud van onze identiteit, onze kernwaarden, onze manier van leven en onze veiligheid. Om die allemaal te verdedigen moeten wij de islamisering van onze samenleving een halt toeroepen. Daarom wil de PVV een immigratiestop voor mensen uit islamitische landen. Ik vraag het kabinet en de Staatssecretaris om de noodzaak daarvan eindelijk te erkennen.
Ik heb hier het verslag van een AO van 14 februari vorig jaar. De Staatssecretaris heeft toen weliswaar niet de door de PVV gewenste immigratiestop toegezegd, maar hij heeft wel gezegd dat hij de partner- en gezinsmigratie wil beperken. Wat zijn de vorderingen? En wat zijn de doelstellingen? Het beperken van de partner- en gezinsmigratie, zoals de Staatssecretaris zelf zegt te willen, lijkt niet goed te gaan. Waren het vroeger vooral Turken en Marokkanen die partners naar Nederland haalden, nu zijn het vaak mensen die als asielzoeker naar Nederland zijn gekomen: Somaliërs, Syriërs, Afghanen en ga zo maar door. Veelal doen zij dit in het kader van het nareisbeleid. Collega's hebben daar al op gewezen. In dat kader hoeft aan veel minder voorwaarden te worden voldaan dan in het kader van het gangbare beleid voor gezinsvorming en gezinshereniging. Er is bijvoorbeeld geen inkomenseis. We zien de gevolgen daarvan. Het aantal aanvragen van deze nareizigers is in de eerste helft van 2014 met maar liefst 146% gestegen ten opzichte van dezelfde periode in 2013. Dat is een gigantische stijging. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris die stijging? Vindt hij die wenselijk?
Ik heb nog twee concrete vragen in het kader van het nareisbeleid. Kan de Staatssecretaris garanderen dat bij elk individu dat op grond van dit beleid naar Nederland wil komen, de identiteitsdocumenten zijn gecheckt en dat de toetsing aan de relevante voorwaarden geen geweld wordt aangedaan door de hoeveelheid zaken waarmee de IND nu geconfronteerd wordt? En kan de Staatssecretaris garanderen dat het nareisbeleid niet wordt versoepeld? Het College voor de Rechten van de Mens zegt dat ook volwassen kinderen veel vaker naar Nederland gehaald moeten worden, maar dit is niet juridisch bindend. De Staatssecretaris moet dat dus naast zich neerleggen. Graag krijg ik een toezegging op dat punt.
In het regeerakkoord is afgesproken dat de leeftijdseis voor partners die naar Nederland gehaald worden, omhoog moet gaan naar 24 jaar. Daarover had ik het net ook al met de heer Azmani. Ik wil precies weten wat de stand van zaken is en wat de Staatssecretaris allemaal heeft gedaan om resultaat te boeken op dit punt. Heeft hij overleg gevoerd met de huidige of de vorige Eurocommissaris? Kan hij dat specificeren?
Ik ga nu over op een ander onderwerp rondom partner- en gezinsmigratie, de adrescontroles. Dit is een heel belangrijk punt, want hiermee kun je toetsen of partners wel daadwerkelijk samenwonen. Je kunt hiermee schijnhuwelijken en schijnrelaties effectief bestrijden. Als ik naar de cijfers kijk, schrik ik een beetje, want het aantal adrescontroles is met duizenden afgenomen. Het cijfer over 2013 is bekend en dat over 2014 nog niet, maar het lijkt er niet op dat dit verbetert. In 2012 waren er 2.500 meer adrescontroles dan nu. Het lijkt erop dat de handhaving op dit punt enorm verslechtert. Wat doet de Staatssecretaris daaraan? Hoe kan het aantal weer omhoog worden gebracht? Het bestrijden van schijnrelaties en dergelijke is van groot belang; daarover moet iedereen het eens zijn. Het steekt de PVV ook dat er geen adrescontroles mogen plaatsvinden zonder fraude-indicaties. Er mogen geen steekproefsgewijze adrescontroles plaatsvinden, terwijl dit bij bijvoorbeeld AOW'ers wel mag. Dat is een oneerlijk verschil. Hier wordt met twee maten gemeten in het voordeel van vreemdelingen. Ik roep de Staatssecretaris op om ervoor te zorgen dat ook steekproefsgewijs bij vreemdelingen kan worden gecontroleerd, zoals bij AOW'ers gebeurt.
De voorzitter: Komt u tot een afronding? U bent door uw tijd heen.
De heer Fritsma (PVV): Ik dacht dat ik zes minuten had, maar blijkbaar is dat veranderd. Ik ga even snel door de resterende punten heen.
De EU staat effectief beleid op het gebied van partner- en gezinsmigratie in de weg. Graag krijg ik de toezegging dat wij proberen los te komen van de EU-richtlijnen.
Ik rond af met bed, bad en brood. Kan de Staatssecretaris garanderen dat er geen illegale opvang wordt geboden, ook niet als het Comité van Ministers een andere mening is toegedaan? De PVV vindt het niet goed dat de Staatssecretaris zijn lot aan dat Comité van Ministers verbindt. Graag krijg ik daarover helderheid.
De vergadering wordt van 11.12 uur tot 11.17 uur geschorst.
De voorzitter: Tijdens het antwoord van de Staatssecretaris in eerste termijn hanteren wij twee interrupties per fractie. Het woord is aan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in dit eerste algemeen overleg in het nieuwe jaar. Ik heb al veel te horen gekregen, maar Calimero was nog nooit langsgekomen, zeg ik mevrouw Gesthuizen eerlijk. Dat was de eerste keer. Ik ken Calimero nog van vroeger. Ik vond hem wel grappig. Ik zat even te zoeken waar ik die opmerking moest plaatsen, maar inmiddels begint het kwartje te vallen.
Ik zal eerst ingaan op de opmerkingen over partner- en gezinsmigratie, nareisbeleid en dergelijke. Aan het einde kom ik toe aan bed, bad en brood. Dat onderwerp hebben wij nu al meerdere malen aan de orde gehad.
Mevrouw Kuiken, de heer Azmani en andere leden hebben wat voorbeelden genoemd. Hele gezinnen vluchten en soms moet een minderjarig kind achterblijven. Een 18-jarig Syrisch meisje moest bijvoorbeeld achterblijven in Syrië. Hoe kijk ik tegen die problematiek aan? Ik kijk daar echt naar, want ik loop hier ook tegenaan als ik in azc's op bezoek ga. Nederland heeft ervoor gekozen om ook meerderjarige, niet-gehuwde kinderen de mogelijkheid tot nareizen te bieden. Daartoe verplicht de gezinsrichtlijn ons niet. Je kunt dit zien als een kop op het Europese beleid. Voorwaarde om tot Nederland te worden toegelaten is dan wel dat er sprake is van meer dan normale emotionele afhankelijkheid. De IND beoordeelt vervolgens aan de hand van de door de vreemdeling ingebrachte individuele omstandigheden of sprake is van meer dan normale emotionele afhankelijkheid. Er vindt steeds een individuele beoordeling plaats, waarbij gekeken wordt naar alle omstandigheden die op enig moment zijn ingebracht. Ik ben van mening dat de toets die de IND op dit moment doet, aansluit op de toets die expliciet in de richtsnoeren van de Europese Commissie aan de orde komt, waaraan ook door het College voor de Rechten voor de Mens wordt gerefereerd. De toets past dus binnen de juridische kaders. Ik ben blij dat ook de ACVZ heeft vastgesteld dat de toetsing aan het afhankelijkheidsvereiste uit de vaste jurisprudentie van het EHRM voldoet en tevens nauw aansluit bij de bepalingen over meerderjarige kinderen in de gezinsherenigingsrichtlijn.
Ik heb wel begrip voor de zorgen die door verschillende leden, maar ook door de UNHCR en VluchtelingenWerk Nederland worden geuit. Ik herken een aantal van die signalen. Wij delen de mening dat de situatie van de alleenstaande ongehuwde meisjes die achterblijven, in een aantal gevallen heel precair kan zijn. Daarom ben ik bereid om te bezien of aan die precaire situaties tegemoet kan worden gekomen. Tegelijkertijd moet dit wel uitvoerbaar zijn. Het moet geen misbruik in de hand werken. Er moet geen sprake zijn van kinderhandel of andere vormen van mensenhandel; daar moeten wij goed op letten. Ik zal dit snel proberen te regelen. Ik probeer de Kamer daarover ook snel te informeren. Ik moet wel zorgvuldig naar de uitvoerbaarheid laten kijken. Ik denk dat het mogelijk is om de Kamer binnen een aantal maanden, in het voorjaar, te berichten hoe wij dit kunnen doen. Daarbij kan ik ook meteen het verzoek van de heer Azmani meenemen om in voorkomende gevallen ook rekening te houden met de vraag hoe de meerderjarige zich in de tussentijd zelfstandig heeft kunnen handhaven. Die toets hoort er wel bij als je dit gaat bekijken. Ik zie dit als een totaalverhaal, waarin wij de punten die mevrouw Kuiken en anderen genoemd hebben, zullen meenemen. Ik zal de Kamer hierover in het voorjaar berichten. Ook het punt van de heer Azmani zal ik hierin meenemen. Overigens ben ik dit wel meerdere malen tegengekomen in gesprekken met gezinnen in azc's, waarvan meerderjarige kinderen van net boven de 18 waren achtergebleven. Dit is in de praktijk soms inderdaad een punt dat nadere aandacht behoeft.
De heer Oskam heeft mij gevraagd waarom ik de aanbevelingen van de Verenigde Naties voor het horen van kinderen niet overneem. Ook anderen hebben daarover eerder gesproken. De specialisatie in het horen van minderjarigen maakt deel uit van de opleiding. Gezien de ervaringen die wij tot nu toe hadden was het niet nodig om hiervoor een werkinstructie op te stellen, maar dat neemt niet weg dat ik bereid ben om de ACVZ tegemoet te komen door de huidige werkwijze die gehanteerd wordt bij het horen van kinderen, op te schrijven in een werkinstructie. Ik zie daar wel wat in. Dan gaat het bijvoorbeeld over het feit dat voorafgaand aan het interview met de jongeren wordt uitgelegd waarom het interview plaatsvindt, hoe het zal verlopen, dat de antwoorden die zij geven een rol spelen in de beslissing over de aanvraag en dat degene die hoort, niet de beslissing neemt. Dat gebeurt nu ook al wel. Bij het opstellen van de werkinstructie zal de IND de aanbevelingen van het VN-comité zo veel mogelijk betrekken. Wij zullen ook rekening houden met de haalbaarheid van die aanbevelingen. Een van die aanbevelingen lijkt een heel nieuw juridisch kader te vragen, lijkt kinderen in de gelegenheid te stellen om een klacht in te dienen en juridische procedures te starten als aan hun mening onvoldoende gewicht is toegekend. Daar voel ik niet zo veel voor, want juist als het om kinderen gaat, wil ik de procedures niet nodeloos ingewikkeld en complex maken. Ik zou het beter vinden als dit kon worden ingepast in onze huidige werkwijze.
De heer Oskam heeft gezegd dat de IND de focus zou leggen op tegenstrijdige verklaringen. Dat is volgens mij niet zo. De IND motiveert in afwijzende beslissingen waarom de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven om een aanvraag in te willigen. De IND betrekt daarbij ook de door de vreemdeling aangevoerde stellingen, feiten en eventuele documenten, evenals de feiten die de IND op grond van wet- en regelgeving erbij moet betrekken. Ik herken mij dus niet heel erg in die opmerking van de heer Oskam. Ik heb navraag laten doen en wij hebben hier goed naar gekeken, maar wij zien dit niet echt terug.
De heer Oskam (CDA): Kan de Staatssecretaris dan verklaren waarom de adviescommissie wel de vinger op die zere plek legt?
Staatssecretaris Teeven: Het is eerder een ander punt. Wij hebben dit geconstateerd en ik wil wel toezeggen dat ik met de ACVZ de diepte in zal gaan om te bekijken waar dit vandaan komt. Dit is geen punt dat wij in eerste instantie snel herkennen. Ik zeg daarom toe dat ik dit met de ACVZ zal opnemen. Wij zullen de diepte induiken en uitzoeken waar dit vandaan komt, want ik herken dit niet direct.
De heer Oskam (CDA): Ik neem aan dat we dat teruggekoppeld krijgen.
Staatssecretaris Teeven: Zeker.
Mevrouw Gesthuizen en de heer Voordewind hebben gevraagd of mensen op de ambassades wel zorgvuldig worden gehoord. Er vinden steeds minder interviews plaats, mede doordat wij veel met DNA kunnen doen. Er zijn dus steeds minder interviews met kinderen in het kader van de nareisprocedure. Hoormedewerkers gaan zorgvuldig om met het horen van minderjarigen. Zij hebben een opleiding gevolgd met als specialisatie het horen van minderjarigen. Wel moet dit punt bij voortduring aandacht hebben. Dat heeft het dan ook.
De heer Schouw en mevrouw Kuiken hebben gesproken over de uitleg van de term «afhankelijkheid» op grond van artikel 8 van het EVRM. De uitleg die Nederland daaraan geeft, zou strenger zijn dan de afhankelijkheid die voortvloeit uit de gezinsherenigingsrichtlijn. De vraag van beide leden heb ik geïnterpreteerd als de vraag waarom wij de term «afhankelijkheid» niet conform de gezinsherenigingsrichtlijn interpreteren. Nederland gaat al verder dan de meeste andere Europese landen door het openstellen van de mogelijkheid van gezinshereniging van meerderjarige, niet-gehuwde kinderen met vluchtelingen onder gunstige regels. Zoals ik al zei, is een meer dan normale emotionele afhankelijkheid daarbij wel een voorwaarde. De situatie van kinderen die reeds meerderjarig waren op het moment dat een van de ouders het land van herkomst verliet, is niet vergelijkbaar met de situatie van kinderen die minderjarig waren op het moment van vertrek van de ouder en tijdens de vlucht van de ouder meerderjarig zijn geworden. De afhankelijkheid die meer voor de hand ligt bij minderjarige kinderen, ligt uiteraard minder voor de hand bij meerderjarige kinderen. De IND kijkt dan ook naar de gezinssituatie in een concreet geval.
Mevrouw Kuiken heeft gevraagd of het bericht in de Volkskrant klopt dat er afspraken over DNA-afname zijn gemaakt. De IND heeft het afgelopen jaar inderdaad meerdere gesprekken gevoerd met ngo's, zowel met de IOM als de UNHCR. Zij heeft ook concrete afspraken gemaakt over verdere samenwerkingsmogelijkheden. Daarbij is onder meer afgesproken dat de IOM en de UNHCR kunnen worden ingeschakeld bij het faciliteren van bijvoorbeeld DNA-onderzoeken als vreemdelingen in schrijnende situaties verkeren en niet in staat zijn om te reizen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat als alleenstaande minderjarigen door omstandigheden zoals genoemd in de casus van de Kinderombudsman, niet kunnen afreizen naar de Nederlandse ambassade, de IOM naar de minderjarigen toegaat om DNA af te nemen. De IOM stelt dit dan beschikbaar voor de Nederlandse autoriteiten. Dit is de huidige werkwijze van de IND en verschillende betrokken partijen. In een individueel geval bestaat ook de mogelijkheid om in samenwerking met de beide organisaties naar andere oplossingen te zoeken. Als een vreemdeling niet in bezit kan komen van een geldig paspoort, moet een laissez passer worden afgegeven. Wat mij betreft hoeft dat dus geen beletsel te zijn voor de overkomst van gezinsleden. Er is geen aanleiding om te denken dat er een beletsel is.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Allereerst bedank ik de Staatssecretaris voor de toezegging over maatwerk bij meerderjarige kinderen. Wij wachten de brief daarover met belangstelling af.
Over de DNA-afname en paspoorten heb ik nog een vraag. Onlangs ben ik nog op een seminar over gezinsmigratie geweest. Daar werd mij juist gezegd dat er nog onvoldoende samenwerking plaatsvindt en dat Nederland die paspoortenkwestie niet erkent, terwijl andere landen om ons heen dat wel doen. Ik ben nu even verward, want ik heb dit van die organisatie zelf gehoord, maar krijg van de Staatssecretaris andere informatie.
Staatssecretaris Teeven: Ik weet niet of mevrouw Kuiken die informatie van de IOM heeft ...
Mevrouw Kuiken (PvdA): Van de IOM en het Rode Kruis.
Staatssecretaris Teeven: Nu u dit onder mijn aandacht gebracht hebt, is het misschien goed als ik contact laat opnemen met de IOM en het Rode Kruis om eventuele onduidelijkheden scherp te krijgen. Dit is de informatie die ik gekregen heb, maar ik heb geen enkele reden om hierover onduidelijkheid te laten bestaan.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Dank u wel. Graag.
Staatssecretaris Teeven: De heer Voordewind heeft mij gevraagd waarom wij in de Vreemdelingenwet niet de mogelijkheid hebben om van de wettelijke termijn van drie maanden af te wijken. Daartoe zie ik op dit moment geen aanleiding. Zoals mevrouw Gesthuizen ook zei, hanteert de IND al een verschoonbaarheidstoets. Die toets wordt in de nationale jurisprudentie ook toelaatbaar geacht. Rechters kijken hier ook inhoudelijk naar. Wij moeten dit niet helemaal dicht willen regelen, tot zes cijfers achter de komma. In de werkende praktijk is een situatie ontstaan waarin wij heel dicht bij de aanbevelingen van de ACVZ komen. Ik wilde op dit gebied dus geen wijzigingen opnemen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dit blijft een belangrijk aandachtspunt van de ACVZ. Die stelt voor om de wet aan te passen en om voor de drie maanden «een redelijke termijn» in de plaats te stellen. Blijkbaar ziet de ACVZ daartoe aanleiding. Dat geldt ook voor VluchtelingenWerk Nederland, dat gevallen tegenkomt van mensen die met de verschoonbaarheidstoets van de IND nog tegen aardig wat problemen aanlopen. Daarom pleit ik ervoor om te bekijken of wij dit in de praktijk via de verschoonbaarheidstoets kunnen vervangen door «een redelijke termijn». Daarmee zouden wij zowel de mensen als de IND duidelijkheid kunnen geven over de mogelijkheden, want het is toch te gek voor woorden dat mensen die biologisch gezien tot een kerngezin behoren, door dit soort bureaucratische situaties buiten de gezinsherenigingscriteria zouden moeten vallen?
Staatssecretaris Teeven: Ja, maar het gaat niet alleen maar om bureaucratie. Het is niet zo'n formele, ingewikkelde procedure. Als je gewoon binnen drie maanden je vinger opsteekt, is er niks aan de hand. Er wordt ook niet heel moeilijk over gedaan als dat niet gebeurt. Maar ook dit onderwerp zit voor mij niet in beton gegoten, in tegenstelling tot sommige onderwerpen. Ik zal met VluchtelingenWerk Nederland en de andere organisaties contact opnemen. Dan wil ik wel een aantal concrete casussen zien, want ik heb dit bij de IND nagevraagd en het is vaak helemaal geen probleem. Als mensen twee weken over die termijn van drie maanden heen zijn gegaan, wordt er nagenoeg altijd aan meegewerkt. Ik ga VluchtelingenWerk Nederland vragen welke informatie zij hebben, want uit ons dossieronderzoek komt naar voren dat nareisaanvragen nauwelijks worden afgewezen wegens overschrijding van de termijn. Dat gebeurt gewoon bijna niet.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Misschien kan de Kamer daarover een brief ontvangen nadat de Staatssecretaris een gesprek met Vluchtelingenwerk Nederland heeft gehad?
Staatssecretaris Teeven: Ik heb net al twee andere toezeggingen aan mevrouw Kuiken gedaan. Ik zal alle toezeggingen in één brief bundelen. Zo werken wij al een tijdje en dat werkt wel goed.
De heer Fritsma heeft mij gevraagd hoe het staat met het beperken van de hoeveelheid gezinsmigranten. Uit de cijfers blijkt dat het aantal gezinsmigranten de afgelopen jaren terugloopt. De IND toetst zeer zorgvuldig of voldaan wordt aan de nationale voorwaarden en of er aanleiding is om af te wijken van het beleid. Tot op heden is dat niet het geval.
De heer Fritsma heeft ook aandacht gevraagd voor de adrescontroles. De afgelopen periode is het aantal persoons- en objectgerichte controles afgenomen. Dat komt onder meer doordat de beschikbare capaciteit moest worden ingezet voor een aantal andere werkzaamheden. Wij hebben bijvoorbeeld in april en mei vorig jaar heel intensief ingezet op de asielaanvragen van Eritreeërs. Voor 2015 zal zo veel mogelijk aan de prioriteiten worden voldaan en zal dit weer worden opgepakt, maar in dit geval werd een andere inzet van de capaciteit van de vreemdelingendienst gevraagd.
De heer Fritsma heeft ook gevraagd welke inspanningen het kabinet verricht om de leeftijdsgrens voor huwelijksmigratie op te trekken. De heer Schouw heeft mij twee jaar geleden ook weleens gevraagd of wij heel serieus moesten nemen wat daarover allemaal geschreven werd. Ik heb toen al gezegd dat ik dit een heel lastig punt vond en dat mijn voorganger er ontzettend aan getrokken had, maar dat de werkelijkheid uitwees dat er in Europa nagenoeg geen enthousiasme voor is. Dat is een feitelijke vaststelling. Gezien de nieuwe samenstelling van de Commissie heb ik dit onderwerp vorig jaar nogmaals op hoog ambtelijk niveau aan de orde gesteld, maar ik moet u zeggen dat de Europese Commissie ook in haar nieuwe samenstelling niet voornemens is om de richtlijn op dit punt aan te passen. Ik blijf ons standpunt naar voren brengen, maar wil wel realistisch blijven. Ik loop hier echter wel tegen aan, want het is voor een Nederlands bewindspersoon trekken aan een dood paard, omdat er in andere delen van Europa totaal geen enthousiasme is om hierin mee te gaan.
De heer Fritsma (PVV): Dat is een heel trieste conclusie. Het bewijst dat wij van de EU geen serieuze eisen op het gebied van partner- en gezinsmigratie mogen stellen. De leeftijdseis gaat niet door. Wij mogen criminelen niet eens uitsluiten van de mogelijkheid om weer nieuwe partners naar Nederland te halen. Er is ook geen limiet gesteld aan het aantal partners dat iemand achtereenvolgens naar Nederland mag halen. Op al die punten kunnen wij helemaal niets door de EU. Wanneer komt eindelijk eens het moment dat de Staatssecretaris zegt dat de EU-richtlijnen niet in het belang van Nederland zijn en dat wij een opt-out willen op het gebied van vreemdelingenzaken?
Staatssecretaris Teeven: Dat doen wij niet. Daar kan ik kort in zijn. Wij gaan geen opt-out bepleiten, want met het gemeenschappelijke asielstelsel en het gemeenschappelijk asielbeleid kunnen wij andere problemen juist wel oplossen. Nog niet zo lang geleden hebben wij juist gezegd dat wij in Europees verband bijvoorbeeld de grensbewaking in de Middellandse Zee moeten oplossen, evenals de totale operatie van identificatie en verificatie. Wij hebben er dus totaal geen belang bij om uit dat Europese stelsel te stappen.
De heer Fritsma (PVV): Dat is ook een raar antwoord, want juist de EU zorgt voor alle ellende. Juist de EU zorgt ervoor dat honderdduizenden asielzoekers bij wijze van spreken met een pendeldienst ongecontroleerd naar Europa kunnen gaan. De EU zorgt er juist voor dat we de grenzen wagenwijd open moeten zetten en geen grenscontroles mogen uitvoeren. De EU zorgt er juist voor dat wij ruim baan moeten geven aan partner- en gezinsmigratie. Hoe kan de Staatssecretaris dan zeggen dat wij op dit punt heil van Europa mogen verwachten?
Maar terug naar de richtlijn voor partner- en gezinsmigratie. Erkent de Staatssecretaris dat die richtlijn niet in het belang van Nederland is om de partner- en gezinsmigratie effectief tegen te gaan? Als wij daarmee beginnen, kunnen wij hopelijk verder praten.
Staatssecretaris Teeven: De Kamerleden weten ongetwijfeld wat er in het regeerakkoord staat en wat de inzet van het kabinet is. Ik moet eerlijk zijn. Ik herinner mij nog goed dat de heer Schouw mij 23 maanden geleden vroeg: gaat de Staatssecretaris net als zijn voorganger hard op de trom slaan om daarna tot de conclusie te komen dat het niks wordt? Ik heb toen gezegd: ik heb de problemen van mijn voorganger gezien en hier is onder kabinet-Rutte I veel inzet op gepleegd, maar die heeft tot geen enkel resultaat geleid. Ik blijf mij hiervoor inzetten, maar wat wij 23 maanden geleden gewisseld hebben, is wel een vorm van waarheid. Dat is dus wel een probleem.
De heer Voordewind heeft mij gevraagd naar het aantal asielverzoeken over 2014. Hij begon over de 65.000, maar hij weet net zo goed als ik dat het aantal van 65.000 dat ik in april en mei in relatie tot Eritreeërs heb genoemd, niets met de financiering te maken heeft. Juist omdat ook zijn partij betrokken is bij dat extra geld, weet hij heel goed dat dit van andere aantallen uitging. Dat hoef ik hem niet uit te leggen. Dat is altijd mooi: sommige mensen weten gewoon hoe het zit. Los daarvan, het aantal eerste aanvragen, herhaalde aanvragen en nareisaanvragen was in 2014 ruim 30.000. Dat is een stijging van 75% ten opzichte van 2013, een aanzienlijke stijging. Er is dus wel degelijk sprake van financiële problematiek; ik heb geen cent over. Sterker nog, er zijn momenteel problemen met de financiering van het COA. Als het aantal volgens de verwachtingen doorgroeit, tot tussen de 33.000 en 40.000 aan het eind van 2015, komen wij ook weer terug bij de partij van de heer Voordewind, want dan moet er nog meer gefinancierd worden. Er is dus geen geld over; er is eerder sprake van een geldtekort.
De heer Schouw heeft gevraagd waarom vluchtgarages op mijn verzoek ontruimd worden. Ik heb het ook op Teletekst gelezen, maar dit is niet op mijn verzoek gebeurd. Wel heb ik de Kamer een brief gestuurd waarin ik beschrijf hoe de situatie in de grote steden is. Die had ik ook toegezegd. De gemeente Amsterdam heeft nu een bed-bad-broodregeling ingesteld waarbij opvang vanaf de avondmaaltijd en gedurende de nacht wordt geboden, inclusief ontbijt. De mensen die in de vluchtgarage zitten kunnen daar ook heen, maar doen dat niet. Het loopt geen storm in Amsterdam. Ik ga ervan uit dat dit de leden ook bekend is. Ik kom zo dadelijk nog uitgebreid te praten over bed, bad en brood. In elk geval vindt de ontruiming niet op mijn verzoek plaats. Dit gaat wel gebeuren, maar het is een verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur. Ik denk dat de vluchtgarage op verzoek van de gemeente moet worden afgebroken omdat de situatie daar niet veilig wordt geacht en omdat er nu een andere voorziening in de gemeente Amsterdam is waar mensen terechtkunnen. Mensen komen niet op straat. Zij kunnen nu naar de bed-bad-broodvoorziening van de gemeente Amsterdam.
De heer Azmani heeft mij gevraagd hoe de betrokkenheid van de Dienst Terugkeer & Vertrek bij reguliere zaken wordt uitgebreid en wanneer die uitbreiding wordt gerealiseerd. Afgewezen reguliere vreemdelingen hebben een vertrekplicht en zijn hiervan op de hoogte. Op dit moment worden zaken van de mensen die direct bij het loket worden afgewezen, overgedragen aan DT&V. Wij kijken nu naar een verdere uitbreiding van DT&V bij reguliere zaken. Op korte termijn nemen wij daarover een beslissing. Ik zal de Kamer daarover in de eerdergenoemde brief berichten; dan hebben wij dit ook meteen afgedaan.
Mevrouw Kuiken en de heer Schouw hebben mij in het kader van de Jeunesse-zaak gevraagd of ik de handleiding bij artikel 8 EVRM met de Kamer kan delen. Ik zal die openbaar maken. De IND heeft overigens oog voor alle aangevoerde en bekende omstandigheden in een dossier. Uit de beschikking blijkt hoe de omstandigheden betrokken zijn bij de besluitvorming. Verschillende leden hebben gevraagd of de handleiding in het kader van «fair balance» wordt aangepast. Het Europees Hof volgt in zijn uitspraak de vaste lijn in jurisprudentie over artikel 8. Dat wil zeggen dat gezinsleven dat is opgebouwd gedurende illegaal verblijf in een lidstaat geen bescherming van artikel 8 toekomt, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden. De heer Azmani wees daar al op in zijn inbreng. Ook in toekomstige zaken van illegaal verblijvende ouders zal telkens sprake moeten zijn van een uitzonderlijke situatie om de aanvraag in te willigen. Daarom volgt uit deze uitspraak geen noodzaak voor een beleidswijziging. Met die uitspraak heeft het Europees Hof naar mijn oordeel invulling gegeven aan de vraag hoe de belangenafweging van omstandigheden eruit zou moeten zien. De fair balance wordt in de belangenafweging ook tot uitdrukking gebracht. Het is van belang dat de IND oog heeft voor alle afzonderlijke omstandigheden van een dossier. Uit de beschikking moet kenbaar en zichtbaar blijken hoe de omstandigheden bij de besluitvorming betrokken zijn. Om deze uitspraak bij alle beslissers kenbaar te maken, is de handleiding bij artikel 8 aangepast. Die wordt te uwer kennis gebracht en openbaar gemaakt.
De hee Schouw (D66): Wat wordt er precies aangepast? De Staatssecretaris is heel ruimhartig en zegt dat hij de handleiding gaat aanpassen en de Kamer de aanpassingen zal mededelen, maar ik heb ook gevraagd of de Staatssecretaris bereid is om met een paar experts op dit gebied door te praten over de manier waarop je dit in die handleiding kunt verduidelijken. Enerzijds heb ik het idee dat ik iets van de Staatssecretaris gekregen heb, anderzijds vraag ik mij af of er echt iets gaat veranderen. Dat is mij niet duidelijk. Wat gaat er in de handleiding veranderen?
De heer Teeven: De vraag die mevrouw Kuiken en de heer Schouw hebben gesteld is hoe elementen uit de uitspraak in de zaak-Jeunesse, het belang van het kind en de subjectieve belemmering, een plaats in het beleid krijgen. Zoals de heer Azmani ook al zei, is er in de Jeunesse-zaak sprake van elementen die cumulatief zijn en in die context uitzonderlijk. Ik denk niet dat je uit de Jeunesse-uitspraak meteen een enorme beleidswijziging kunt distilleren. De cumulatie van een aantal feitelijke omstandigheden maakte de uitspraak in de Jeunesse-zaak zoals die nu is, maar er zitten wel omstandigheden in die wij mee gaan nemen. Op dat punt gaan wij de handleiding dus wijzigen, om te bekijken hoe wij dit anders kunnen beoordelen.
De heer Schouw (D66): Wij zitten hier om met elkaar ook een debat te voeren over wat er gaat veranderen. De Staatssecretaris zegt dat hij op dit gebied nog eens naar de handleiding gaat kijken. Welke omstandigheden zullen dan meegenomen worden in een gewijzigde handleiding?
Staatssecretaris Teeven: Dit is een terechte vraag. Wij zullen bijvoorbeeld kijken naar de asielstatus van een gezinslid, culturele verschillen, banden met het land van herkomst en worteling in Nederland. Al die omstandigheden gaan wij opnieuw bekijken; ze moeten in de handleiding een nieuwe plaats krijgen. We gaan de Jeunesse-uitspraak echter niet een-op-een in beleid vertalen. De Kamer zal even geduld moeten hebben totdat wij die handleiding hebben aangepast. Ik begrijp het verzoek om hier nog eens serieus naar te kijken. Dat gaan wij doen. Wij brengen dat te uwer kennis.
De heer Schouw heeft gevraagd of ik bereid ben om er experts bij te betrekken. Het duiden van de uitspraak en het vertalen van de nadere invulling die het Hof aan die zeer bijzondere omstandigheden geeft, is een reguliere taak van mijn IND-medewerkers. Ik zie geen reden om hier experts bij te betrekken, want de experts zitten voor het grootste deel bij de IND. Zij doen dit werk daadwerkelijk en kunnen dus ook de handleiding schrijven. Wel overweeg ik om de handleiding nog eens met de ACVZ te delen, om te horen of wij daarin naar het oordeel van de ACVZ een juiste vertaling van de Jeunesse-uitspraak geven. Wij zijn hier nu mee bezig, maar ik denk dat ik een goed slot op de deur kan zetten door na te vragen of wij het op een goede wijze vertaald hebben. Dat zal wel gebeuren langs de lijn die ik zojuist met de Kamer gedeeld heb: je kunt de conclusies uit de Jeunesse-uitspraak niet een-op-een in het beleid vertalen.
Ik ga nu in op de opmerkingen over het College voor de Rechten van de Mens, het Calimero-gedeelte, zogezegd. Wie Calimero is zal ik even in het midden laten. Het college heeft voor zijn onderzoek gebruikgemaakt van een selectie uit de gegevensbestanden van de IND van 2012 en het heeft met medewerkers van de IND gesproken. Door die selectie wordt het totaalbeeld naar mijn oordeel helemaal niet belicht. De selectie van de geraadpleegde dossiers beperkt zich tot de afwijzende beslissingen en de belangenafweging in eerste aanleg, zoals de heer Azmani ook al zei. Ook de beslissingen die in bezwaar en beroep nog een andere uitkomst hebben gekregen nadat zij in eerste aanleg anders zijn beoordeeld, zijn er niet bij betrokken. Het college heeft niet in beeld gebracht in hoeverre de beslissingen na een rechterlijke toets in stand zijn gebleven of niet. Ook zijn geen dossiers van visumplichtige vreemdelingen bekeken. Dat betekent wel wat. Dit raakt aan de vraag in hoeverre ik als Staatssecretaris serieus rekening moet houden met dit rapport. Naar mijn mening kun je uit het werk van het College voor de Rechten van de Mens geen algemene conclusies trekken. Daarvoor moet je gewogen dossiers gebruiken en een breder onderzoek doen. Dit onderzoek is niet representatief; dat is de enige conclusie die ik hieruit kan trekken.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik begrijp niet waarom de Staatssecretaris begint met de opmerking dat alleen maar is gekeken naar dossiers in eerste aanleg en dat ook had moeten worden bekeken wat er nog bleef staan van die dossiers na een beroep- en bezwaarprocedure. Wat heeft dat te maken met de kwaliteit van het werk dat in eerste instantie is geleverd? Het gaat er toch om dat wij een rapport in handen hebben waarin een onafhankelijke organisatie, die zowel de Staatssecretaris als de Kamerleden wijzer kan maken, heeft geoordeeld hoe het werk door een van de diensten van de Staatssecretaris wordt uitgevoerd?
Staatssecretaris Teeven: Daarvoor moet je wel een onderzoek doen dat ergens op slaat. Laat ik het maar hard zeggen, want ik heb tenslotte ook een harde brief geschreven. Je moet een onderzoek doen dat ergens op slaat en je moet ook bekijken hoe de bestuursorganisatie die dit uitvoert, reageert op bezwaren die worden ingediend. Wordt iets in bezwaar gecorrigeerd of wordt er ijzerenheinig doorgedenderd op het door de IND ingenomen standpunt? Met alle respect voor mevrouw Gesthuizen, maar als het College voor de Rechten van de Mens allerlei aanbevelingen doet op basis van zaken waarbij alleen het eerste dossier is ingezien en als het college niet bekijkt of de IND in bezwaar wellicht al iets heeft gecorrigeerd, krijg je een heel rare voorstelling van zaken. Dat maakt het voor mij heel ingewikkeld om deze aanbevelingen zelfs maar in het begin serieus te nemen.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Weet u wat het voor mij ingewikkeld maakt? Dat de Staatssecretaris nu weer met deze reactie komt! Ik weet het goed gemaakt. Ik stel voor dat de Staatssecretaris toezegt dat er in zijn opdracht door een onafhankelijke instantie een volledig onderzoek wordt gedaan. Dan zullen wij wel zien of alle problemen waar het College voor de Rechten van de Mens, alle zaken die in eerste aanleg verkeerd zijn gelopen, inderdaad door zijn dienst gecorrigeerd zijn toen er een bezwaar werd ingediend. Daar ben ik dan heel benieuwd naar. Graag krijg ik een toezegging op dat punt!
Staatssecretaris Teeven: Op dit punt doe ik geen enkele toezegging, want ik constateer geen enkel probleem. Ik constateer dat er een halfbakken onderzoek ligt waarvoor niet is gekeken naar het handelen van de bestuursdienst. Dat heb ik ook in mijn reactie aan het College voor de Rechten van de Mens geschreven. Ik begrijp dat ze daarop weer gereageerd hebben.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Begrijp ik goed dat de Staatssecretaris het onderzoek afserveert, maar vervolgens niet bereid is om het goed te laten onderzoeken?
Staatssecretaris Teeven: Nee, ik zeg iets anders. Ik zeg: ik constateer geen probleem. Er komt een college dat een onderzoek doet en dat meent een probleem te constateren, terwijl je helemaal niks kunt constateren, concluderen of aanbevelen als je het onderzoek zo doet. Als ik geen probleem heb en zie, maar als iemand een probleem meent te zien, is het toch niet aan mij om dat vermeende probleem weg te poetsen? Dan zou ik wel heel inefficiënt bezig zijn met een dienst die al onder druk staat door de enorme toename aan asielinstroom, die heel veel werk heeft en die de doorlooptijden moet halen. Ik zie geen probleem. Je kunt van alles een probleem maken. Het bijzondere is dat hierover ook van tevoren gecommuniceerd is. Wij zeggen niet pas aan het eind van de rit dat het niet goed gegaan is. Wij hebben dit tussentijds al geconstateerd. Daar heb ik niet zo veel aan toe te voegen.
Wel wil ik ingaan op wat mevrouw Gesthuizen hierover inhoudelijk heeft gezegd, want het is wel interessant om te bekijken of het allemaal klopt. Het college constateert bijvoorbeeld dat er onvoldoende data worden bijgehouden om beleidseffecten te kunnen meten. Dan zeg ik: sinds januari 2013 is INDiGO het systeem waarmee de IND-medewerkers werken. Medio 2014 is het nieuwe datawarehouse in gebruik genomen en is die managementinformatie wel beschikbaar gekomen. Daarbij is steeds aandacht voor de registratie van data en het kunnen gebruiken en meten van de effecten voor het beleid. Wij hebben op dat gebied dus daadwerkelijk een slag gemaakt.
Mevrouw Gesthuizen vroeg mij ook om een reactie op de stelling dat het recht op gezinshereniging steeds minder beschermd is. In de richtlijn staat het recht op gezinshereniging echter voorop. Daarbij mag een lidstaat voorwaarden stellen. Het beleid is heel duidelijk vastgelegd in kenbare beleidsregels. Het gaat om realistische voorwaarden die helemaal niet tot doel hebben om als een selectiemechanisme te werken. De gehanteerde inkomensnorm van 100% van het wettelijk minimumloon is bijvoorbeeld een objectieve standaard om te kunnen toetsen of het inkomen als voldoende kan worden beschouwd en of een beroep op bijstand kan worden voorkomen.
Mevrouw Kuiken heeft gevraagd hoe de IND aanvragen voor reguliere gezinsmigratie beoordeelt. Hoe moet met uitzonderingen worden omgegaan? De IND toetst eerst of voldaan is aan de nationale toelatingsvoorwaarden, bijvoorbeeld het inkomensvereiste en het paspoortvereiste. Vervolgens toetst zij of er aanleiding is om af te wijken van het beleid op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid. Dat gebeurt wanneer het vasthouden aan een beleidsregel een onevenredig nadeel oplevert voor de betrokkenen. Daarna wordt getoetst aan het EVRM. Op alle omstandigheden die namens de vreemdeling naar voren worden gebracht, zal zichtbaar in de beschikking worden ingegaan, dus ook op de belangen van het kind en op de vraag of er binding met Nederland is. Ik ben van mening dat deze wijze van toetsen en de mogelijkheid om uitzonderingen te maken afdoende zijn. Uit de jurisprudentie komt dan ook niet het beeld naar voren dat er onvoldoende oog is voor individuele omstandigheden. Ik verwijs ook naar artikel 5, lid 5 en artikel 17 van de Europese richtlijn. Wat daarin staat proberen wij op deze wijze tot uitdrukking te brengen. Daar is geen commentaar op gekomen.
Mevrouw Ellemeet heeft mij gevraagd of ik de conclusie deel dat de Wet inburgering in het buitenland niet in overeenstemming is met de richtlijn. De conclusies van het college ten aanzien van de Wet inburgering in het buitenland heb ik vooralsnog buiten beschouwing gelaten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft hierover prejudiciële vragen gesteld bij het Hof van Justitie. Naar verwachting doet het Hof over maximaal een jaar uitspraak. Afhankelijk van die uitspraak zal de regering op dat moment een nieuw standpunt innemen.
De heer Schouw en mevrouw Ellemeet hebben mij gevraagd of ik de inkomenseis in het vervolg slechts als streeftermijn kan hanteren, flexibel, ook voor expats. In het beleid is uitgewerkt hoe binnen de marges van de richtlijn met aandacht voor individuele gevallen bij het beoordelen van het inkomensvereiste een zekere flexibiliteit kan worden betracht, maar flexibiliteit mag niet leiden met frictie tot het gelijkheidsbeginsel. Als niet wordt voldaan aan het inkomensvereiste, is het ook mogelijk om op grond van alle aangedragen feiten en omstandigheden alsnog gezinshereniging toe te staan op basis van de inherente afwijkingsbevoegdheid. Sinds het arrest in de zaak-Chakroun kan wel degelijk een afwijkende beoordeling plaatsvinden, al voldoet iemand niet aan het inkomensvereiste.
Tot slot ga ik in op de bed-bad-brooddiscussie. Alle andere vragen heb ik naar mijn oordeel beantwoord.
De heer Schouw (D66): Ik heb toch nog even een opmerking op het punt van de expats. De Staatssecretaris zegt dat hij alle vragen beantwoord heeft, maar hij heeft op dit vlak iets laten liggen. Ik heb een aantal probleempunten aangestipt waar expats tegen aanlopen. Ik heb de Staatssecretaris gevraagd of hij bereid is om met de organisaties die deze inventarisatie gedaan hebben, te overleggen om hier wat aan te doen. Er is ook dit kabinet veel aan gelegen om ervoor te zorgen dat expats goed kunnen terugkeren met hun partner en kinderen.
Staatssecretaris Teeven: Met in het achterhoofd dat er soms sprake is van misbruik rondom dit hele pakket, zullen wij in overleg treden met de organisaties die hiervoor aandacht vragen. Wij zullen die problemen signaleren en bekijken hoe wij daarvoor een oplossing kunnen vinden.
Over bed-bad-brood is een hele discussie gaande. Laat ik vooropstellen dat het kabinet niet bezig is om de Statenverkiezingen te overleven. Dat heb ik maandagavond op tv mogen zeggen en wil ik hier ook nog eens zeggen. Als die indruk bij de heer Schouw en andere leden van de commissie is ontstaan, moet ik die direct wegnemen. Een van de vragen die ook in de wandelgangen werd gesteld, was wanneer wij een resolutie van het Comité van Ministers verwachten. Daarover zijn verschillende signalen binnengekomen. Het kan half februari zijn, maar het kan ook eind maart zijn. Dat laatste heb ik vandaag ook weer horen noemen. Ik ga niet over de werkwijze van het Comité van Ministers. Ik ga uiteraard wel over Straatsburg en wat daar wordt gedeeld, onder meer met de Minister van Buitenlandse Zaken. Wij proberen het tempo niet te vertragen. Ik ben niet bezig met een actie om tijd te rekken of andere filibusterachtige activiteiten. Dit is de huidige stand van zaken. Het zou in februari kunnen zijn, maar het kan ook in maart zijn.
De heer Fritsma (PVV): Ik begrijp niet waarom de Staatssecretaris de zaak laat afhangen van het oordeel van het Comité van Ministers. Waarom zegt de Staatssecretaris niet gewoon, wat het oordeel van dat comité ook is: ik begin er niet aan, want dit doet mijn terugkeerbeleid ernstig geweld aan? Waarom is dat niet het uitgangspunt?
Staatssecretaris Teeven: Dat standpunt heb ik nooit ingenomen. Ik heb kennisgenomen van het standpunt van het Europees Comité voor Sociale Rechten. Ik wacht nu op een eventuele aanbeveling aan de lidstaat. Dat is de procedure, precies zoals de heer Azmani zei. Ik ben ook niet vooruitgelopen op wat het kabinet gaat doen als er zo'n aanbeveling is. Zoals mevrouw Kuiken zegt, wachten wij daar op dit moment op. De heer Fritsma weet nog wel dat het vorige kabinet ook niet ogenblikkelijk het beleid gewijzigd heeft toen er een standpunt werd ingenomen. Dat is uiteindelijk gebeurd door een uitspraak van de Hoge Raad in september 2012. Toen ging het om de opzet van de gezinslocaties. Wat er hierna gaat gebeuren, is een als-danvraag. Momenteel is de volgende stap het Comité van Ministers.
Dat laat onverlet dat er tussentijds wel wat gebeurt. De Centrale Raad voor Beroep heeft op 17 december een uitspraak gedaan die tot de gemeenten gericht is. Op 23 december heeft de rechtbank Den Haag een uitspraak gedaan die tot de Staat gericht is, in twee individuele gevallen. De heer Schouw heeft mij gevraagd wat ik van die laatste uitspraak vind. Ik ben het daar echt niet mee eens, omdat ik vind dat de rechtbank Den Haag voorbij is gegaan aan de mogelijkheden die de heer Azmani en de heer Oskam geschetst hebben. Als je meewerkt aan vertrek, krijg je namelijk ook opvang. Daaraan is de rechtbank naar mijn oordeel te makkelijk voorbijgegaan. Wij zijn dus tegen die uitspraak in beroep gegaan. De rechtbank Den Haag heeft een voorlopige voorziening getroffen, want hoewel er nog een uitspraak van het Comité van Ministers komt, vindt de rechtbank dat ik in die twee individuele gevallen voor opvang moet zorgen. Die opvang heb ik ook aangeboden, conform de uitspraak van de rechtbank. Wij hebben de situatie gecreëerd dat die mensen zich konden melden in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel zonder dat er een meldplicht ex artikel 65 van de Vreemdelingenwet zou worden opgelegd. Daarvan is echter geen gebruik gemaakt.
Het beleid is dus niet gewijzigd. Dat is een juiste constatering van de heer Azmani en de heer Oskam. Dat laat onverlet dat wij als Staat gevolg geven aan rechterlijke uitspraken die van mij een noodvoorziening vragen, zoals in de twee gevallen waarin de rechtbank Den Haag een uitspraak gedaan heeft. Daar komt bij dat ik niet optimistisch ben over wat sommige leden van uw commissie gezegd hebben. Zij stellen dat het wel goed zou gaan als je mensen niet twaalf weken, maar bijvoorbeeld maximaal twaalf maanden opvangt in een vrijheidsbeperkende locatie, als zij meewerken aan vertrek. Dat hebben wij geprobeerd. Ik verwijs naar de situatie in de Havenstraat van vorig jaar. Meerdere mensen die geen verblijfsrecht hadden of nog in procedure waren, werden daar gedurende zes maanden opgevangen. Los van de mensen die via een nieuwe procedure wel een vergunning hebben gekregen, was daar ook een groot aantal mensen die uitgeprocedeerd waren. Zij kregen de rust om samen met de IOM en andere organisaties aan hun vrijwillige vertrek uit het land te werken, maar dat is mislukt. Je kunt het linksom of rechtsom benaderen, maar het is niet gelukt. Het verhaal van Stichting LOS dat het beter zou gaan, als iemand die uitgeprocedeerd is maar lang genoeg opvang krijgt in een locatie van het Rijk, blijkt niet uit wat wij in de Havenstraat gezien hebben. Daar hebben wij het in praktijk gebracht, maar het bleek totaal niet te werken.
Er zijn wel andere manieren van vrijwillige terugkeer, zoals in Rotterdam, waar de Pauluskerk samenwerkt met de gemeente Rotterdam en de Dienst Terugkeer & Vertrek. Daar zijn wel successen met vrijwillige terugkeer. Daarbij is echter nooit sprake van een lange periode van opvang. Het is altijd een kortere periode, waarin mensen hun onrust even op de rit krijgen en daarna geholpen worden om vrijwillig terug te keren. Dat is de situatie. Zoals mevrouw Kuiken zei, moeten wij nu gewoon afwachten wat het standpunt van het Comité van Ministers is. Het is niet gezegd dat dit tot een beleidsaanpassing leidt. Dat zou kunnen, maar wij weten het niet. De heer Fritsma loopt wat dat betreft zeven stappen vooruit op de actualiteit. Het is beleid is nu dat je opvang krijgt als je meewerkt aan je vertrek. Bed, bad en brood worden twaalf weken lang voor je georganiseerd, evenals een dagverblijf in de vrijheidsbeperkende locatie. Als ik zie wat gemeenten op dit moment doen en wat het Rijk vorig jaar samen met de gemeenten heeft gedaan, ben ik niet optimistisch dat dit de oplossing biedt. De bed-bad-broodvoorziening in Amsterdam werd maar door twintig personen gebruikt. Heel veel mensen gaan er niet heen, want zij willen geen opvang. Zij willen naar een situatie waarin verblijf wordt gefaciliteerd. Dat is een heel andere situatie, maar daar wil het Rijk niet naartoe.
De heer Fritsma (PVV): Ondanks het lange verhaal wordt de situatie er niet duidelijker op. De Staatssecretaris zegt dat hij de uitspraak van het Comité van Ministers afwacht. Daarna ziet hij wel. Waarom zegt hij niet gewoon dat hij die illegale opvang niet wil, dat die gewoon niet doorgaat? Ik begin een beetje angstig te worden. De Staatssecretaris lijkt de illegalenopvang nu gewoon te legitimeren. Hij zei net letterlijk dat de mensen uit de vluchtgarage in Amsterdam nu gewoon naar de bed-bad-broodvoorziening kunnen. Hij zegt niet dat de bed-bad-broodvoorziening fout is, maar verwijst mensen daarnaar door! Dat kan toch niet? Ik mag hopen dat dat een verspreking was, want anders vrees ik dat het standpunt van de Staatssecretaris inmiddels toch al vaststaat.
Staatssecretaris Teeven: Ik begrijp dat de heer Fritsma mij probeert te verleiden tot uitspraken die ik niet gedaan heb. Ik ben altijd tegen de opvang van illegalen geweest. Het standpunt van het kabinet is dat wij dit niet willen. Dat laat onverlet dat er in de grote steden wel problemen zijn. Er zijn mensen die niet vrijwillig willen vertrekken, maar evenmin gedwongen kunnen worden uitgezet. Die situatie bestaat nu eenmaal. Soms kun je mensen niet gedwongen uitzetten. Zoals ik in de brief aan de Kamer heb geschreven, is dit een stukje van het vreemdelingenbeleid dat niet sluitend is. Die mensen willen op geen enkele wijze meewerken. Je kunt ze wel in vreemdelingenbewaring plaatsen, maar je kunt ze niet gedwongen uitzetten. Met die situatie hebben we nu eenmaal te maken. Je kunt je kop daarvoor in het zand steken, zoals ik soms bij de heer Fritsma bespeur, maar je kunt ook vaststellen dat dit de feitelijke situatie is waartegen wij in de grote steden aanlopen. Ik word echter ook niet heel gelukkig van al die bed-bad-broodvoorzieningen die overal in het land opduiken, zoals de heer Voordewind zei. Ik ben daar niet gelukkig mee, maar dat is geen nieuw standpunt. Volgens mij delen wij dat al zo'n zestien à achttien maanden met elkaar.
De heer Schouw (D66): Als ik de Staatssecretaris goed begrijp, zegt hij eigenlijk dat de opvatting van de Nederlandse regering toch wel in beton is gegoten wat de opvang van illegalen betreft. Hij zegt dat de regering dat niet structureel gaat regelen. De Staatssecretaris zei net ook – volgens mij is die opmerking toch wel politiek exclusief – dat de uitspraak van het Comité van Ministers niet behoeft te leiden tot een beleidswijziging voor Nederland. Stel dat het Comité voor Ministers dat rapport overneemt of dat het conclusies daarvan overneemt. Dan zegt deze Staatssecretaris dat dit voor hem niet een-op-een betekent dat hij dat rapport of die conclusies overneemt. Sterker nog, de Staatssecretaris zegt dat hij zich dan houdt aan zijn in beton gegoten standpunt dat inhoudt dat de Nederlandse regering geen opvang regelt voor illegalen. Heb ik dat goed begrepen?
Staatssecretaris Teeven: Volgens mij heb ik niet meer gezegd dan dat we afwachten waarmee het Comité van Ministers komt, dus wat er in Straatsburg gaat gebeuren. Daar kunnen allerlei resoluties worden aangenomen met allerlei aanbevelingen voor een lidstaat. Wij zullen dat moeten afwachten. Ik kan niet vooruitlopen op wat daar gaat gebeuren. Dit alles is echt niet nieuw hoor. Ik heb namelijk drie maanden geleden al gezegd dat ik afwacht wat daar gaat gebeuren. Ook heb ik gezegd dat ik, als ik door de rechter gedwongen word of als hij oordeelt dat ik een voorlopige voorziening moet treffen voor een individuele casus, dat zal doen. En als ik dat dan doe in opdracht van de rechter en ik daarmee dus handel overeenkomstig die uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 december, komt de betreffende uitgeprocedeerde vreemdeling niet opdagen. Dus ja, het is soms ingewikkeld als het het vreemdelingendossier betreft.
De heer Schouw (D66): Ja, het is soms ingewikkeld, maar we leven ook in een rechtsstaat. Als rechters, comités iets vinden ... Nee, als iedereen vindt dat deze Staatssecretaris iets moet doen, zou je kunnen zeggen dat dit is wat de rechtsstaat van hem verwacht. Nu pleegt de Staatssecretaris obstructie tegen die rechtsstaat. Gaat hij eindelijk eens door de knieën en zo ja, wanneer? Of blijft hij strijden tegen die rechtsstaat?
Staatssecretaris Teeven: Het is een flauwekulverhaal dat heer Schouw nu vertelt. Daar gelooft hij zelf ook niet in. Ik strijd natuurlijk helemaal niet tegen de rechtsstaat. Ik respecteer opgelegde vonnissen. Als de rechtbank Den Haag het oordeel velt dat er nu een spoedvoorziening is en dat de Staat daaraan gevolg moet geven, doe ik dat. Nu zeg ik dat ik het niet eens ben met de uitspraak en dat de Staat in hoger beroep gaat. Er is dus helemaal geen sprake van allerlei bezwaren in dit verband die nergens op slaan. Als er rechterlijke vonnissen zijn, worden die gerespecteerd en gewoon nageleefd. Mocht je het er niet mee eens zijn en er geen noodvoorziening zijn, dan verander je niets en ga je in appel. Wordt er wel een spoedvoorziening getroffen, dan geef je daar gevolg aan. Voor comités geldt een ander verhaal. Standpunten van bijvoorbeeld het Europees Comité voor Sociale Rechten zijn niet gericht op lidstaten, maar die zijn gericht op het Comité van Ministers in Europa in totaliteit. Daarom zeg ik, net als mevrouw Kuiken, dat ik het standpunt van het Comité van Ministers afwacht. De volgende stap is dat dit naar het kabinet gaat, waar het besproken wordt. Daarna kom ik bij de Tweede Kamer om een en ander te bespreken.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De Staatssecretaris zegt dat we het hierover al tig keer hebben gehad en dat hij al maandenlang hetzelfde zegt, namelijk dat hij de uitspraak van het Comité van Ministers afwacht. Intussen is er echter wel wat gebeurd. Ook de Centrale Raad voor Beroep heeft op 17 december jl. uitspraak gedaan en dat heeft als het ware de centrumgemeentes gedwongen om tot de voorzieningen bed, bad en brood over te gaan. Ze komen vervolgens bij de Staatssecretaris en zeggen dat zij gedwongen worden om zijn problemen op te lossen. De Staatssecretaris zegt altijd dat asielbeleid rijksbeleid is, maar hij is niet bereid om daar geld bij te doen. Hoe rijmen die uitspraak van de Centrale Raad voor Beroep en het dilemma dat ik net schetste met het feit dat hij daarvoor wel verantwoordelijk is? Rotterdam is er erg enthousiast over. Waarom zet hij dat beleid dan niet breder uit, bijvoorbeeld in Utrecht, in Amsterdam et cetera? Het gaat de fractie van de ChristenUnie niet om alleen maar bed, bad en brood en daar gaat het ook die mensen niet om – ik ben een paar weken geleden nog bij ze geweest – maar het gaat hen om perspectieven; zij willen na al die jaren weten wat hun toekomstperspectief is. Als zij terug kunnen gaan naar het land van herkomst, willen ze hulp om via de ambassades terug te keren. Zo niet, dan willen zij uitzicht op een verblijf in Nederland.
Staatssecretaris Teeven: Ik heb een aantal standpunten gehoord, maar ik heb niet heel veel vragen gehoord. De heer Voordewind vraagt of ik overleg voer met de gemeenten. Ja, wij hebben volgende week overleg met de VNG. Nogmaals, in de uitspraak staat – ik heb de neiging om de heer Voordewind uit te dagen om de uitspraak van de Centrale Raad voor Beroep nog eens goed te lezen – dat de raad dit van de gemeenten vraagt in het licht van het standpunt van de Staatssecretaris dat inhoudt dat er gewacht wordt op de standpunten van het Comité van Ministers. Niet uit te sluiten is dat het comité het standpunt van het Europees Comité voor Sociale Rechten volgt. In afwachting van dat standpunt moeten gemeenten nu een voorziening treffen. Ik constateer overigens dat de Centrale Raad voor Beroep daarbij wel voorbij gaat aan het feit dat er een vrijheidsbeperkende locatie is waar mensen twaalf weken lang opvang kunnen krijgen indien zij meewerken aan hun vertrek. Dat mis ik, maar daartegen kan ik niet in appel gaan want dat is de hoogste uitspraak. Het betreft mensen die geen verblijfsrecht in Nederland hebben. De heer Voordewind vraagt wat het perspectief voor betrokken mensen is. Het perspectief voor heel veel uitgeprocedeerde mensen is dat ze het land moeten verlaten. Ze hebben een vertrekplicht in het kader van de Vreemdelingenwet. Die mensen voldoen niet aan die plicht. Volgens mij draait het daarom. De gemeenten zullen dus waarschijnlijk wel even geduld moeten hebben. Dat is de slotconclusie die je zowel kunt trekken aan de hand van de uitspraak van de Centrale Raad voor Beroep als op basis van het gegeven dat we niet precies weten of er in februari of in maart een resolutie komt van het Comité van Ministers.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ook de uitspraak van de Centrale Raad voor Beroep wordt nu door de Staatssecretaris bediscussieerd, wat ik vreemd vind. De raad zegt namelijk heel duidelijk tegen de gemeentes dat zij de voorzieningen bed, bad en brood behoren te leveren tot op het moment dat de uitspraak door het Comité van Ministers is gedaan. Dat is een heel duidelijke uitspraak. De VNG komt vervolgens bij de Staatssecretaris en zegt dat zij te dealen heeft met deze uitspraak, dat de Staatssecretaris verantwoordelijk is voor het asielbeleid en dat ze daar ook graag geld voor willen zien. We kunnen nog wel drie keer een gesprek met de VNG aangaan – er zijn ook al gesprekken geweest – maar de Staatssecretaris zegt haar steeds hetzelfde, namelijk dat hij geen boodschap heeft aan de uitspraak van de Centrale Raad voor Beroep en dat hij nog steeds afwacht totdat de uitspraak van het Comité van Ministers er is. Er is dus sprake van een patstelling. Dit kan nog heel lang duren. De Staatssecretaris zegt dat die uitspraak er misschien in februari is, maar wij allen weten dat de eerste vergadering van het comité pas op 31 maart aanstaande plaatsvindt. Laten we elkaar geen zand in de ogen strooien. De Staatssecretaris moet toch meer bieden aan de VNG en aan al die gemeentes die nu bezig zijn om de mensen op te vangen die door de Staatssecretaris uit de azc's worden gezet? Er moet hiervoor toch binnen een week een oplossing komen in plaats van dat dit maandenlang gaat duren?
Staatssecretaris Teeven: Ik begrijp dat de heer Voordewind al weet wat ik volgende week met de VNG ga overleggen, dat hij de uitkomst van dat gesprek al kent en dat hij daarvan ook het verslag al heeft gekregen en gelezen. De Centrale Raad voor Beroep heeft op 17 december gesproken. Voor dat moment heb ik overleg gehad met de VNG en binnenkort voer ik opnieuw overleg met haar. Wacht dat overleg even af en kijk wat eruit komt. Gun de regering ook even de tijd om te regeren. Dat is ook wel een belangrijk punt.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): De rechtbank Den Haag is heel duidelijk geweest over de status van de uitspraak van het ECSR. Deze rechtbank heeft aangegeven dat de beslissing gezaghebbend is. Die uitspraak leidt slechts tot één conclusie, namelijk dat de Staatssecretaris wel degelijk obstructie pleegt tegen de rechtsstaat doordat hij niet de volledige consequenties van rechterlijke uitspraken aanvaardt en doordat hij niet de beleidsconsequenties aanvaardt. Ik kan helaas niet iets anders concluderen dan dat. Dat is vooral treurig omdat de slachtoffers van deze politieke keuzes van deze Staatssecretaris de meest kwetsbare mensen in Nederland zijn op dit moment. Het betreft namelijk de mensen die gedwongen worden om in de wintermaanden onder een brug te slapen of op straat. De Staatssecretaris probeert er omheen te draaien. Ik vraag hem of hij erkent dat de rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat de beslissing van het ECSR gezaghebbend is en dat de Staatssecretaris in dat kader en in de context waarnaar deze rechtbank verwijst wel degelijk de conclusie moet trekken dat hij voor alle uitgeprocedeerde asielzoekers die nu op straat leven, dus niet alleen voor deze twee eisers, opvang moet bieden totdat het Comité van Ministers daarover een uitspraak heeft gedaan?
Staatssecretaris Teeven: De vraag van mevrouw Ellemeet is voor mij volstrekt helder, maar ik wijs erop dat ik juist vanwege dit standpunt ... Er is geen discussie over het feit dat de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten gezaghebbend is. De vraag is echter wel of die juridisch bindend is. Dat is die niet. Dat heeft de Raad van State al eerder bepaald. Mevrouw Ellemeet haalt iedere keer de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 december jl. aan. Er lag echter ook al een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, namelijk die van 1 december jl., waarin staat dat de voorzieningen bed, bad en brood niet door het Rijk hoeven te worden geboden omdat het rapport van het Europees Comité voor Sociale Rechten niet bindend is. Ik verwijs daarnaar. Dat is precies conform het advies dat de Raad van State mij heeft gestuurd nadat ik die vraag heb gesteld. Ik zit dus met tegenstrijdige rechtbankuitspraken. Ik zit in ieder geval met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 december die, zoals ik zei, helemaal in lijn is met dat wat de Raad van State mij heeft bericht nadat ik advies heb gevraagd. En ik zit met de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 december jl. waarmee ik het inhoudelijk volstrekt oneens ben. Dat is een tegengestelde uitspraak. Het is dan toch logisch – dit zeg ik heel vriendelijk tegen mevrouw Ellemeet – dat ik als Staatssecretaris zeg dat ik een uitspraak wil van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State? Die mag er snel komen, wat mij betreft binnen twaalf weken. De reden dat ik appel heb ingesteld, is dat ik duidelijkheid wil. Dat is toch niet heel bijzonder? Ik zeg niet dat ik maling heb aan het vonnis van de rechtbank Den Haag. Ik ben het daarmee niet eens, maar tegen de heer Schouw zeg ik dat dit mag. Ook de Staatssecretaris mag het er niet mee eens zijn. Ik doe precies dat wat de rechtbank Den Haag van mij vraagt. Ik tref namelijk een voorlopige voorziening voor rijksopvang, zodat uitgeprocedeerden daar terecht kunnen. Daar komt vervolgens echter niemand opdagen. Nou ja, dat is de feitelijke situatie.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): Laat er geen misverstand over bestaan, de vier juridische uitspraken leiden tot dezelfde conclusie, namelijk die dat deze kwetsbare mensen recht hebben op de meest basale mensenrechten. Het enige dat ik deze Staatssecretaris zie doen, is duiken. Hij neemt niet de verantwoordelijkheid die hij behoort te nemen om ervoor te zorgen dat deze mensen de opvang krijgen die ze nodig hebben. Ik sluit me ook aan bij de woorden van de heer Voordewind dat de gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen, zelfs daar waar zij daartoe niet juridisch verplicht zijn. Zij vragen de Staatssecretaris nu om zijn verantwoordelijkheid te nemen. Ik ben zwaar teleurgesteld. Sterker nog, ik vind het onverteerbaar dat deze Staatssecretaris deze groep kwetsbare mensen zo in de steek laat.
Staatssecretaris Teeven: Mevrouw Ellemeet refereert terecht aan artikel 11 van het VN-verdrag betreffende mensenrechten. Ik verwijs echter naar het feit dat wij deze kwetsbare, in Nederland uitgeprocedeerde mensen, die Nederland zo snel mogelijk moeten verlaten, wel degelijk opvang bieden. Zij krijgen die opvang al jarenlang. Als zij aan hun vertrekplicht voldoen, worden zij opgevangen in Ter Apel of in andere locaties in Nederland. Het is dus niet zo dat de Staat wegduikt voor zijn verantwoordelijkheid. Dat is helemaal niet zo. Dat mag je best met de nodige emotie brengen, maar het is niet zo dat dit waar is.
De voorzitter: Staatssecretaris, hoeveel tijd hebt u nog nodig voor de beantwoording?
Staatssecretaris Teeven: Ik ben klaar.
De voorzitter: Prima, ik kijk naar de leden. Ik hoor dat zij behoefte hebben aan een tweede termijn. Ik geef de leden twee minuten de tijd en ik zal één interruptie per fractie toestaan.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de antwoorden op mijn vragen. Ik dank hem specifiek voor de toezegging dat hij een brief stuurt over het leveren van goed maatwerk voor meerderjarige kinderen en dat hij ervoor gaat zorgen dat hun gezinsleden kunnen nareizen. Er is een aantal voorbeelden genoemd van schrijnende gevallen; meisjes die 18-plus zijn en alleen achterblijven in het land van herkomst of meisjes die zich in een vluchtsituatie bevinden. We kunnen dit toevoegen aan de zaken waarvoor geldt dat we het nareizen in positieve richting hebben bijgesteld.
Ik dank de Staatssecretaris ook voor het toesturen van de handleiding in relatie tot de zaak-Jeunesse. Met name die elementen die in het belang zijn van kinderen moeten daarin goed worden meegenomen. Er mag geen sprake zijn van onnodige hardheid, onmenselijkheid en/of onoverbrugbare belemmeringen. Wij kijken met belangstelling uit naar die handleiding. Er zijn nog een aantal toezeggingen gedaan, onder andere die om met bijvoorbeeld clubs te praten die veel te maken hebben met expats. Mijn collega heeft gevraagd om die toezeggingen te doen, maar ik ben ook blij met die toezeggingen. Die raken aan migratie en je kunt zodoende heel goed inzichtelijk maken wat precies de belemmeringen zijn en waar meer maatwerk wenselijk is.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ben ook blij met de toezegging van de Staatssecretaris die inhoudt dat er opnieuw gekeken wordt naar de 18-plussers. Ik vraag mij wel af of het maanden moet duren voordat we hierover bericht krijgen, dus of dat niet sneller kan. We hebben immers te maken met een oorlogssituatie. Sommige meisjes zitten in Syrië; zij zijn alleen gelaten door hun ouders omdat ze niet mee mochten. We kunnen ze toch niet nog maanden in die vreselijke oorlogssituatie laten zitten?
De Staatssecretaris zegt dat er wel een toets zal moeten komen om te beoordelen of ze zich zelfstandig kunnen handhaven. Als de Staatssecretaris daarvoor maanden de tijd gaat nemen en hij het argument gebruikt dat ze zich in de afgelopen maanden staande konden houden dus dat ze dat de rest van het jaar ook nog wel kunnen, ontstaat er een redenering die ertoe leidt dat je in je eigen zwaard valt. Ik hoop niet dat dit de intentie is van de Staatssecretaris.
Ik ben blij met de toezegging met betrekking tot de grens van drie maanden. Ik hoop dat VluchtelingenWerk Nederland de dossiers aan de Staatssecretaris kan geven waarvoor geldt dat er sprake was van overschrijding van de termijn – die termijn was dus langer dan drie maanden – voor gezinsherenigingsaanvragen.
De Staatssecretaris spreekt nu over 33.000 tot 40.000 Syriërs. Ik hoor steeds nieuwe getallen. Ik heb eerder gehoord over 50.000 Syriërs. We hebben in Nederland niet 50.000 Syriërs. Dat was echter een voorspelling die naar ik meen in december is gedaan. Ik verzoek de Staatssecretaris serieus om op te houden met dat gegoochel met cijfers, het schetsen van rampscenario's en het oproepen van spookbeelden, en om reëel te zijn over de instroom. Uit zijn monitoring blijkt zelfs dat het aantal instromende Syriërs daalt. Ik verzoek de Staatssecretaris dan ook om een woord van correctie.
Ten slotte kom ik op bed, bad en brood, waarover het gesprek weer zal worden gevoerd. Ik geloof dat dit zich steeds herhaalt; na elk debat komt er een gesprek met de VNG. Gaat de Staatssecretaris nu een handreiking doen? De vorige gesprekken hebben immers niets opgeleverd. Sterker nog, de VNG is boos en voelt zich nu echt in de kou gezet. Komt er iets nieuws? Zo ja, wat? Ik begrijp best dat de Staatssecretaris dit met de VNG wil bespreken, maar hij zou in ieder geval kunnen melden of er een handreiking komt.
Dat van de Havenstraat was slechts gedurende zes maanden. Er werd gepleit voor een langere periode. Dertig mensen van toen zijn opnieuw in behandeling genomen. Er is dus een reden geweest om ze opnieuw in procedure te nemen. Dat had ook te maken met het feit dat de ambassades deels niet meewerkten. Daarom houd ik een pleidooi om ervoor te zorgen dat die drie maanden worden verlengd tot twaalf maanden en er als de wiedeweerga voor wordt gezorgd dat met hen wordt gewerkt aan die terugkeer. Mocht dit na een jaar of na twee jaar niet mogelijk blijken, trek dan de conclusie dat ze een tijdelijke vergunning moeten hebben. Dit wilde ik nog een keer bij de Staatssecretaris onder de aandacht brengen.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik ben blij met de toezegging van de Staatssecretaris dat hij nog eens kijkt naar wat hij kan doen voor de meerderjarigen, dus de 18-plussers. Ik sluit me aan bij de woorden van de heer Voordewind dat we niet maanden de tijd hebben. De kwetsbare jonge vrouwen in onder andere Syrië hebben niet maandenlang de tijd om te wachten totdat er voortschrijdend inzicht is. Ik wil dus dat de Staatssecretaris hiermee haast maakt.
Ik verzoek de Staatssecretaris om expliciet de aspecten gevaar voor vervolging en onmenselijke behandeling in de beoordeling van deze groep te betrekken.
De Staatssecretaris heeft aangegeven dat hij waarschijnlijk over ongeveer een jaar op basis van een uitspraak van het Hof over de Wet inburgering in het buitenland daarover uitspraken zal doen. Kan de Staatssecretaris tot die tijd de harde beleidslijn ten aanzien van het inburgeringsexamen versoepelen, opdat die niet leidt tot schrijnende gevallen?
In het kader van de kwestie bed, bad, brood verzoek ik de Staatssecretaris om conform het advies van de Raad van State eerder te komen met een onderbouwing van zijn huidige positie. Het alleen vermelden dat hij wacht op de uitspraak van het Comité van Ministers is in mijn ogen onvoldoende. Ik zou graag in de tussentijd horen wat de inhoudelijke positie van de Staatssecretaris in deze is. Naar aanleiding van de juridische uitspraken geeft hij immers aan dat hij het daarmee niet eens is. Ik zou een en ander graag gekoppeld zien aan de uitspraak van het ECSR.
Mijn punten over de kwestie bed, bad, brood mogen duidelijk zijn; we hebben het over basale mensenrechten waaraan je geen voorwaarden mag stellen. Je kunt niet de eis stellen van verplicht meewerken aan uitzetting. Dit zijn rechten die voor iedereen onder alle omstandigheden gelden. Nogmaals, ik verzoek de Staatssecretaris om conform deze rechten te handelen.
De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris vooral voor het eerlijk opbiechten dat hij iets wat in het regeerakkoord staat niet gaat uitvoeren, namelijk het aanpassen van de Europese richtlijnen ten behoeve van de gezinshereniging. Dat de Staatssecretaris zo eerlijk is, siert hem.
Ik beschouw het als een toezegging dat de Staatssecretaris naar aanleiding van de zaak-Jeunesse de ACVZ gaat betrekken bij de handleiding. Ik verzoek hem om precies in beeld te brengen om welke omstandigheden het gaat en hoe zwaar die gaan wegen.
Dank aan de Staatssecretaris voor de toezegging om met de expatorganisaties te praten. De Staatssecretaris heeft zojuist een meibrief toegezegd. Ik verzoek hem om dit daarmee te verbinden.
Het is mooi dat we nareiscriteria hebben. Het moet echter niet alleen gaan over zelfstandige toetsing, maar ook de gevaarlijke situatie in het land waar iemand achterblijft moet meegewogen worden. Kan de Staatssecretaris dat bevestigen?
Ik denk dat we nog wel een tijdje over de kwestie van bed, bad en brood zullen spreken. Ontkent de Staatssecretaris dat de Nederlandse regering in de figuur van de Permanent Vertegenwoordiger in Straatsburg niet stuurt op een datum waarop die Ministers bij elkaar komen en dat de datum die vandaag bijvoorbeeld in NRC Handelsblad staat, namelijk 31 maart, nergens op is gebaseerd? Of is er toch een datum?
Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de Nederlandse regering, weer via de Permanent Vertegenwoordiger, alles in het werk stelt om de resolutie die de Raad van Ministers dadelijk moet vaststellen zodanig wordt afgezwakt ten opzichte van het eerdere rapport dat de Nederlandse regering daaraan geen consequenties hoeft te verbinden?
De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Ook ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik dank hem ook voor de toezegging om contact op te nemen met de adviescommissie over de discrepantie die er op dit moment is in de motivering van beslissingen waarin meer aandacht wordt besteed aan de tegenstrijdigheden dan aan de overeenkomsten. Ik mis antwoorden op twee vragen. De Staatssecretaris erkent dat de adviescommissie heeft gezegd dat de beslissingen in eerste aanleg minder zorgvuldig zijn genomen dan die in de fase van bezwaar. Hoeveel rechtszaken lopen er over de kwestie van bed, bad en brood?
We hebben met de Staatssecretaris gesproken over de verankering van de rechten van kinderen om goed voorbereid te worden op de verhoren met betrekking tot de gezinsmigratie. De Staatssecretaris heeft daarover gezegd dat dit al zo werkt maar dat hij best bereid is om een en ander in de werkinstructie van de IND op te nemen. Ik heb de suggestie gedaan om daarover heel duidelijk te zijn ten aanzien van kinderen. Erken die rechten gewoon en zet een en ander weer wat sterker en transparanter in de Vreemdelingencirculaire in plaats van in de werkinstructie van de IND.
De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Ook ik dank de Staatssecretaris voor de toezeggingen aan mijn adres. Ook dank ik hem voor zijn toezegging ten aanzien van de vraag hoe moet worden omgegaan met mindermeerderjarigen en met de situatie na het vertrek van de hoofdpersoon. Die zaken moeten inderdaad meegewogen worden en er moet worden vastgehouden aan het element van more than normal emotional ties op het moment dat iemand inmiddels meerderjarig is. Er is de algemene presumptie die inhoudt dat van meerderjarigen verwacht wordt dat zij zichzelf staande kunnen houden in het land van herkomst op het moment dat ze daar nog zijn, er is ook jurisprudentie ten aanzien van artikel 8 van het EVRM en de richtlijn ten aanzien van de gezinshereniging borduurt daarop voort.
Ik ben blij om een bevestigend antwoord van de Staatssecretaris te krijgen over de handleiding naar aanleiding van de zaak-Jeunesse die inhoudt dat er geen sprake is van een beleidswijziging, dat het een unieke zaak is en dat naar de mening van de Staatssecretaris in de handleiding komt te staan dat elementen in de afweging moeten worden meegenomen en dat die expliciet worden gemaakt in de beschikking. Zodoende kunnen mensen zien welke elementen zijn afgewogen. Het gaat dus eerder om een motiveringsplicht ten aanzien van de elementen op basis waarvan die afweging is gemaakt dan dat beleid moet worden aangepast of dat bepaalde elementen zwaarder moeten worden gewogen omdat het om heel unieke zaken gaat en er dus geen weging kan worden gegeven aan die specifieke elementen.
Ik ben blij om van de Staatssecretaris te vernemen dat wordt nagegaan in hoeverre de Dienst Terugkeer & Vertrek meer acties kan richten op reguliere illegalen. Het maakt natuurlijk niet uit waar iemand vandaan komt; illegaal is illegaal. Illegalen dienen dit land te verlaten. Dat dient niet alleen te gebeuren omdat anders het draagvlak voor het vreemdelingenbeleid volledig wordt ondermijnd en omdat je niet wilt dat mensen in de marges van deze samenleving gaan leven met alle kwetsbaarheden die daarbij horen ten opzichte van de samenleving en zichzelf.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. De Staatssecretaris heeft aangegeven dat de IND sinds 2013 met INDiGO meer gegevens bijhoudt. Ik schiet er bijna van in de lach en hoop in dit algemeen overleg te horen dat INDiGO echt naar behoren werkt. Dat zou voor het eerst het geval zijn. Dat hoop ik zeer, want daarmee zou ook tegemoet zijn gekomen aan het verzoek om meer gegevens bij te houden opdat de doeltreffendheid van beleid kan worden getoetst. Ook het College voor de Rechten van de Mens heeft dat gevraagd.
Ook ik dank de Staatssecretaris voor de toezegging die ik voorzichtig opvat als dat hij serieus nagaat welke lering we moeten trekken uit het verloop van de zaak-Jeunesse en de uitspraak die er uiteindelijk kwam. Ik heb daar toch wel hoge verwachtingen van. Die heb ik niet omdat ik denk dat je de uitkomst van de ene zaak op allerlei andere gevallen kunt plempen. Dat is ook niet de bedoeling van mijn opmerking geweest. Ik heb daarvan hoge verwachtingen omdat ik vind dat we hieruit kunnen destilleren, dat er volgens de rechter op bepaalde momenten op een andere manier naar bepaalde omstandigheden moet worden gekeken. Ik zeg nogmaals dat de ene zaak de andere niet is. We moeten er echter wel lering uit trekken. Ik zou blij zijn als de Staatssecretaris dat met mij eens is.
Ten aanzien van de kwestie bed, bad, brood zegt de Staatssecretaris heel erg gemakkelijk dat hij er niet in gelooft dat die opvang beter is voor terugkeer. De gemeente Den Haag heeft daarmee geëxperimenteerd, om het toch maar even zo te noemen. Uit de cijfers daarvan blijkt toch dat een aantal van de mensen die hier in de opvang zijn gekomen, werken aan vertrek. Voor een aantal mensen geldt dat zij op medische gronden een andersoortige opvang hebben gekregen. Uit die cijfers blijkt verder dat voor enkele mensen geldt dat zij opnieuw in een procedure terecht zijn gekomen. Hoe kan de Staatssecretaris beweren dat dit niet een betere situatie is, ook voor vertrek, dan die waarin mensen op straat staan en waarin ze totaal uit het zicht van de overheid zijn verdwenen? Ik vind het ongelooflijk dat de Staatssecretaris een dergelijke bewering doet en hoop dat hij zegt dat daarop wel wat valt af te dingen.
De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Er komen nog steeds tienduizenden gezinsmigranten naar Nederland en daaraan is helaas weinig te doen omdat de EU partner- en gezinsmigranten ruim baan geeft. Je kunt geen opleidingseisen stellen. Je kunt de leeftijdseis niet op 24 zetten en ga zo maar door. De Staatssecretaris legt zich helaas bij die Europese richtlijn neer. In plaats dat hij ervoor zorgt dat er iets gebeurt, verschuilt hij zich achter die Europese richtlijn. Ik vraag hem nogmaals waarom hij dat doet. Kan ik antwoord krijgen op de principiële vraag of hij die richtlijn over gezinshereniging in het belang van Nederland vindt of niet? Dat is de uitgangspositie om verder te praten.
Twee concrete vragen zijn nog niet beantwoord. De eerste vraag had betrekking op nareizigers. Ik weet dat de IND onder zware druk staat om het aantal aanvragen van nareizigers af te handelen, maar ik wil toch de garantie dat de identiteitsgegevens van elk individu worden gecheckt en dat die druk, veroorzaakt door het moeten afdoen van al die aanvragen, niet ten koste gaat van de toetsing.
De tweede vraag die niet beantwoord is, heeft betrekking op adrescontroles. Kan de Staatssecretaris ervoor zorgen dat die ook steekproefsgewijs mogelijk zijn ten aanzien van vreemdelingen op dezelfde wijze als ten aanzien van AOW'ers? Nu is er sprake van een rare tegenstrijdigheid. Steekproefsgewijze controles ten aanzien van vreemdelingen zijn ook nodig.
Tot slot kom ik op de kwestie van bed, bad en brood. De PVV blijft de Staatssecretaris oproepen om uit te sluiten dat die voorzieningen worden geboden. Wij krijgen hierover geen duidelijkheid. Ik vind het merkwaardig dat de Staatssecretaris deze voorziening in Amsterdam legitimeert door de mensen vanuit de vluchtgarage daarnaar te verwijzen. Ja, dat is gezegd. Als de Staatssecretaris zegt dat hij die voorzieningen niet wil, moet hij daar ook geen mensen naar doorverwijzen.
De voorzitter: De Staatssecretaris kan direct antwoorden.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik help dit maar meteen de wereld uit; ik verwijs helemaal niemand door naar bed-, bad- en broodvoorzieningen van gemeenten. Ik constateer alleen dat, op het moment dat deze voorziening in Amsterdam werd geopend, twintig mensen daarvan gebruik gingen maken, terwijl er veel meer mensen zijn die in een vluchtgarage in Amsterdam Zuidoost zitten. Dat is een kille constatering. Dan is dat ook helder.
Ik dank mevrouw Kuiken voor haar opmerkingen over de handleiding. Ik ben het eens met de opmerking van mevrouw Kuiken en mevrouw Gesthuizen dat die zaak-Jeunesse niet een-op-een kan worden vertaald maar dat daar wel elementen in zitten waaraan wij serieus aandacht moeten besteden. Daar gaan we dus wel naar kijken.
De heer Voordewind vroeg om opnieuw naar de 18-plussers te kijken en hij verzocht mij om dat niet maanden te laten duren. Ik zeg hem toe dat ik de Kamer eind maart hierover bericht. Binnen een aantal weken kan dit namelijk geregeld worden. Er moet hierover geen onhelderheid zijn.
De heer Voordewind vroeg naar de termijn van drie maanden en de overschrijdingen. Ik heb al gezegd dat we daarover in overleg treden en dat we zullen nagaan hoe we daarmee verder gaan.
Ik vind het prima om een beetje met cijfers te jongleren en te goochelen, maar het is voor de buitenwereld niet goed om dat te doen. Ik doe het nog één keer. Het aantal van 65.000 had betrekking op Eritreërs in de maand april 2014. De instroom van 1.000 mensen per week wisten we terug te dringen. Een aantal weken geleden heb ik duidelijk gecommuniceerd dat wetenschappelijke schattingen uitkomen op 33.000 mensen volgend jaar. Ook wordt wel uitgegaan van 40.000 mensen. Daar komt het verhaal vandaan van tussen de 33.000 en de 40.000 mensen aan het eind van het jaar. Dat zijn reële voorstellingen van zaken. Als je praat over financiering, zullen we daar ook serieus naar moeten kijken.
De heer Voordewind en anderen vroegen waarom vreemdelingen in de opvang niet meer tijd krijgen. Mevrouw Gesthuizen begon daarover. Dat varieert overigens per plaats. Ik heb niet gezegd dat het nooit nergens iets is. Ik heb gezegd dat er in Rotterdam wel degelijk resultaten worden geboekt. In Den Haag heb ik dat nog niet gezien, maar blijkbaar beschikt mevrouw Gesthuizen over actuelere informatie dan ik. In Amsterdam moest ik in ieder geval constateren dat het niet werkte. Het is ook niet zo dat die termijn van twaalf weken in beton is gegoten. Het komt ook voor dat mensen in die twaalf weken actief werken in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL) voor vertrek. Als het vertrek dan nog niet mogelijk is, leidt dat heel vaak tot een langer verblijf in een VBL waar nog steeds wordt gewerkt aan dat vertrek. Twaalf weken kan soms genoeg zijn als mensen willen meewerken aan het vertrek. Soms zijn er wel 20 weken of 24 weken nodig om te vertrekken.
We hebben niets aan een VNG die boos is, maar ik heb geen enkele indicatie daarvoor. We zijn met elkaar in gesprek. Soms zijn we het met elkaar eens en soms niet. Zo werkt dat. De VNG is een lokale overheidsorganisatie die we serieus moeten nemen. Dat doe ik dus ook.
De voorzitter: U hebt allen één interruptiemogelijkheid. Mevrouw Gesthuizen wil interrumperen.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ja, ik begrijp dat we één interruptiemogelijkheid hebben. Die wil ik graag hiervoor benutten. De Staatssecretaris zegt dat hij in Rotterdam nog het meeste brood ziet, dus dat het daar eigenlijk het beste gaat. Hij haalt meteen zijn schouders op, maar dat was toch echt wat ik ongeveer hoorde. In Rotterdam wordt al veel langer dan in Den Haag en Amsterdam gewerkt met deze toch wat bijzondere groep. Kan het daar in zitten en kan het zo zijn dat de tijd die nodig is in Den Haag en Amsterdam om het project te laten slagen, wat langer is? Kan het dus zo zijn dat we nog wat langer moeten volhouden?
Staatssecretaris Teeven: Ik haal mijn schouders op omdat ik niet wil zeggen dat Rotterdam de hemel is en dat andere plaatsen meteen de hel zijn. Dat wilde ik daar niet over zeggen. Wie ben ik om dat over Amsterdam te zeggen? Ik woon daar zelf. Volgens mij is dat het dus niet, maar ik ben helemaal niet enthousiast over wat we vorig jaar in de Havenstraat hebben gedaan. Ik had daar meer van verwacht en zag helemaal niet dat er veel bereidheid was om mee te werken aan vertrek. Ik zag eerder de bereidheid om zich in te graven, zich te richten op nieuwe procedures en na te gaan of men toch in Nederland kon blijven. Ik zag dus niet vaak dat er de bereidheid was om te accepteren dat men niet in Nederland mag blijven. Volgens mij is dat belangrijk. In Rotterdam is er blijkbaar een kleinere groep dan in Amsterdam. Ik denk dat dit ook helpt. De samenwerking tussen de lokale overheid en de rijksoverheid is ook wel redelijk optimaal. Er worden projecten gefaciliteerd van vrijwilligersorganisaties, ngo's, die redelijk succesvol zijn. Er is dus een aantal omstandigheden die daartoe bijdragen. Dat neem ik waar. Het bevorderen van vrijwillig vertrek van mensen die niet in Nederland mogen zijn, is volgens mij altijd het beste dat je kunt doen. Dat is veel beter dan het hier houden van mensen die niet mogen blijven en veel beter dan gedwongen vertrek. Vrijwillig vertrek is het mooiste dat je kunt hebben.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Daar ga ik niet op in, want dat was niet het punt dat ik wilde maken. Daarover zouden we het zelfs deels eens kunnen zijn. Volgens mij is het geheim dat men in Rotterdam veel ervaring heeft. De Staatssecretaris kent ongetwijfeld de Pauluskerk. Dat is één van die organisaties die met veel vrijwilligers nauw samenwerkt met de gemeente om zaken mogelijk te maken. Ik weet dat dit ook een organisatie is die eerlijk is tegen mensen. Die zegt dus niet dat mensen gewoon hier blijven, ongeacht wat de achtergrond is. Deze organisatie communiceert eerlijk met mensen: er is eigenlijk geen mogelijkheid, wij zijn realistisch en zeggen dat je waarschijnlijk toch moet vertrekken. Dat soort expertise en ervaring van dat soort organisaties moet je opbouwen. Het is niet zo dat je een project start en dat het zich in één keer moet bewijzen. Ik vraag de Staatssecretaris dus nogmaals of het niet de moeite waard is om na te gaan of we dit soort projecten in Amsterdam en Den Haag meer tijd kunnen geven, zeker omdat er allerlei randgebeurtenissen zijn die toch positief zijn in de ogen van mijn fractie, zoals bijvoorbeeld geen zieke mensen op straat of überhaupt geen mensen op straat.
Staatssecretaris Teeven: Toevallig ga ik morgenochtend op werkbezoek in Rotterdam, dus ik neem dit meteen mee. Ik ga dat met eigen ogen bekijken. Ik ga dus dat doen wat mevrouw Gesthuizen gedaan heeft en kom daarop terug.
Mevrouw Ellemeet vroeg of ik het inburgeringsbeleid wil versoepelen, ook kijkend naar een aantal uitspraken. Ik zie hiertoe op dit moment geen reden. Ik ben van mening dat het huidige beleid past binnen de juridische kaders en ik wacht de gevraagde prejudiciële uitspraak af.
Mevrouw Ellemeet vroeg mij ten aanzien van die meisjes boven de 18 jaar om ook de strafrechtelijke vervolging te laten meewegen. Dat punt wordt meegewogen. Daar kijken we op dit moment ook naar.
Ik kom op de opmerkingen van de heer Schouw. Ik heb een aantal zaken toegezegd. Met betrekking tot de kwestie bed, bad, brood heeft hij mij nog twee heel expliciete vragen gesteld. Daarop geef ik ook heel expliciet antwoord. Op de vraag of wij aansturen op een datum is het antwoord nee. De Nederlandse regering stuurt niet aan op een datum. Gevraagd is of we sturen op de inhoud van de resolutie. Zeker. In dit AO en eerder heb ik meegedeeld dat wij vinden dat het Europees Comité voor Sociale Rechten buiten de verdragsgrondslag van het Europees Sociaal Handvest is gegaan. Overigens heeft Minister Asscher daarmee in de zaak van het Vrouwencomité ook te maken gehad. Daar werd ook buiten de grondslagen van het Handvest gegaan door ditzelfde comité. Als dat gebeurt, raakt dat de internationale rechtsorde. Dat zou de heer Schouw moeten aanspreken. Dat heeft niets te maken met bed, bad, brood en dat soort zaken, maar dat heeft alles te maken met het gegeven dat je, als je als lidstaat een verdrag en een protocol ondertekent, wel moet weten waaraan je je verbindt. Als je je verbindt aan een comité dat zich vervolgens met een heleboel dingen bemoeit die buiten de verdragsgrondslag gaat, is dat wel een punt waarvoor je aandacht moet vragen en dat doet het kabinet op dit moment wel in Straatsburg. Het antwoord op de eerste vraag is dus nee en het antwoord op de tweede vraag is ja.
De heer Schouw (D66): Ik stel een heel simpele maar hopelijk precieze vervolgvraag. De Nederlandse regering stuurt op een uitkomst van het Comité van Ministers op een zodanige wijze dat zij haar beleid ten aanzien van opvang van illegalen niet hoeft te wijzigen. Moet ik de inzet van het kabinet zo zien?
Staatssecretaris Teeven: Nee, dat is een andere vraag dan die welke de heer Schouw daarstraks stelde. Het Nederlandse kabinet bemoeit zich natuurlijk wel met de tekst van de resolutie omdat zij vindt dat er buiten de verdragscontext wordt getreden. Dat vinden wij niet goed omdat dit problemen geeft met het omgaan van landen met internationale verdragen en het uitleggen daarvan. Het antwoord op de vraag die de heer Schouw nu per interruptie stelt, is nee. Wij sturen wel op de tekst van de resolutie.
De heer Schouw (D66): Ja, maar die kan ik niet aan elkaar knopen. De tekst van de resolutie zal betrekking hebben op de inhoud. Het komt in de kern neer op de vraag of die resolutie een bepaalde verplichting geeft aan Nederland – ik doel niet op een juridisch bindende beslissing maar wel op een politieke verplichting – om iets te doen aan de opvang van illegalen in de zin van bed, bad en brood. De Staatssecretaris zegt: ja, daar sturen we op. Ik wil wel weten met welke uitkomst de Nederlandse regering daarop stuurt.
Staatssecretaris Teeven: Ik val in herhaling. Wij sturen op het feit dat wij vinden dat het Europees Comité voor Sociale Rechten buiten de verdragscontext van het Europees Sociaal Handvest, artikel 3, lid 1 en lid 5, is getreden. Wij vinden dat het Europees Comité voor Sociale Rechten dat niet moet doen. Daarom hebben wij in eerste instantie een ontvankelijkheidsissue aan de orde gesteld. De discussie gaat over de vraag of het Europees Comité voor Sociale Rechten zich kan uitlaten over een zaak van iemand die geen verblijfsrecht binnen een lidstaat heeft. Welke personen zijn beschermd in het kader van het Europees Sociaal Handvest? Als het gaat over de tekst van de resolutie, praat de Nederlandse regering daar in Straatsburg over met het secretariaat van de Raad van Europa. Dat lijkt mij helder. Dat betekent nog helemaal niet dat, wat er ook uit komt, we hier bed-, bad- en broodvoorzieningen moeten bieden. Dat is een heel andere discussie.
De voorzitter: We hebben nog vijf minuten en een groot aantal vragen. Ik verzoek mevrouw Ellemeet en de anderen om heel kort een vraag te stellen, namelijk in één zin.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag of de Staatssecretaris een gemotiveerd antwoord kan geven over het oordeel van de ECSR. Dat is een aanbeveling van het advies van de Raad van State, inhoudende dat van de Staat verwacht kan worden dat deze gemotiveerd reageert op het oordeel van de ECSR. Ik wil heel graag van de Staatssecretaris horen wanneer wij dat gemotiveerde antwoord kunnen verwachten.
Staatssecretaris Teeven: Wij gaan niet reageren op het oordeel van de ECSR. Wij gaan reageren op de aanbeveling van het Comité van Ministers. Ik ben daartoe dus niet bereid. Dat is een concreet antwoord. Hiermee heb ik naar mijn idee de zaken van de D66-fractie besproken.
De heer Oskam vraagt naar het aantal lopende rechtszaken. Dat zijn er enige honderden. We zullen precies nagaan hoeveel dat er zijn, want dat wisselt dagelijks. Soms worden zaken en appelzaken ingetrokken, dus ik kan nu niet een concreet aantal noemen.
Gevraagd is of ik de kinderrechten sterker kan neerzetten. Daarover heb ik me in eerste termijn uitgelaten; dat zullen we doen.
Verder is gevraagd of de zorgvuldigheid in eerste aanleg minder groot is dan in de bezwaarprocedure. We hebben geen aanleiding om dat te veronderstellen. De heer Oskam zegt dat en ik heb mij hierover volgens mij in eerste termijn ook al uitgelaten.
De heer Oskam (CDA): Ik zeg twee dingen daarover. Wat het laatste betreft, is het misschien handig dat de Staatssecretaris met de adviescommissie gaat praten. Het ene punt gaat over de tegenstrijdigheden en die overeenkomsten. Dit gaat echter over de zorgvuldigheid in eerste aanleg en in de fase van bezwaar. Misschien is het goed om door te praten met de adviescommissie en de vraag te stellen hoe zij tot die conclusie komt. Het zijn dus twee verschillende dingen.
Het klopt dat de Staatssecretaris heeft gezegd dat hij die kinderrechten erkent en dat hij een en ander wil opnemen in die werkinstructie, ondanks dat dit al gebeurt. Ik heb echter expliciet gevraagd om dat niet in een interne richtlijn op te nemen van de IND maar om dit op te nemen in de Vreemdelingencirculaire. Daarop heb ik geen reactie gekregen.
Staatssecretaris Teeven: Ik zal me beraden op de beste mogelijkheid.
Ik dank de heer Azmani voor zijn opmerkingen. Een aantal toezeggingen is gedaan.
Ik ben ingegaan op de opmerkingen van mevrouw Gesthuizen.
Tot slot is er de vraag van de heer Fritsma over de steekproefsgewijze adrescontroles. Op dit moment geschiedt de controle primair op basis van signalen. In eerste termijn heb ik ook al aangegeven dat de controles in de achterliggende periode beperkt zijn geweest om redenen van capaciteit. Ik wil eerst nagaan of ik binnen de prioritering voldoende adrescontroles kan doen. Vervolgens zullen wij nagaan of het mogelijk is om dit ook steekproefsgewijs te doen. Dat zeg ik de heer Fritsma dus toe.
De heer Fritsma (PVV): Er is nog één onbeantwoorde vraag, namelijk die betreffende de toetsing aan de voorwaarden bij nareizigers. Ik zeg nogmaals dat de IND onder druk staat vanwege de enorme hoeveelheid navragen van nareizigers. Ik wil de garantie dat de identiteitsdocumenten et cetera van eenieder worden gecheckt. Je moet immers wel weten wie je binnenlaat. Graag wil ik dus de toezegging dat die toetsing geen geweld wordt aangedaan.
Staatssecretaris Teeven: Ik heb geen enkele aanleiding om te denken dat die individuele controle op identiteitsgegevens niet plaatsvindt. Als er geen documenten voorhanden zijn – in een aantal gevallen komt het bij nareizigers voor dat er geen documenten voorhanden zijn – wordt er soms bewijsnood aangenomen. Soms wordt er DNA-onderzoek gedaan en wordt dat voor de identificerende gehoren aangeboden. Als het dus niet mogelijk is om identiteitscontrole van nareizigers op basis van documenten te doen, proberen wij altijd langs andere wegen om die controle te optimaliseren.
De voorzitter: Wij zijn bijna aan het eind gekomen van dit algemeen overleg. Er is een groot aantal toezeggingen gedaan. Die zijn keurig opgeschreven en komen in het toezeggingenregister te staan. De leden kunnen die daarin nalezen.
Ik dank de Staatssecretaris, zijn ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en mijn collega's.
Ik sluit dit algemeen overleg.
Sluiting: 13.00 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32175-55.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.