32 123
Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

nr. 27
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 28 september 2009

De vaste commissie voor Financiën1 heeft over de Miljoenennota 2010 en de Macro Economische Verkenningen 2010 van het Centraal Planbureau de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

De op 22 september 2009 voorgelegde vragen zijn, bij brief van 25 september 2009, beantwoord door de minister van Financiën.

Deze vragen, alsmede de daarop op 25 september 2009 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Blok

De griffier van de commissie,

Berck

Vragen en antwoorden Miljoenennota 2010

1 en 6

Kan het effect op de overheidsfinanciën aangegeven worden als de uitgaven 0,5% en 1,5% minder groeien dan de huidige situatie?

Kan het effect op de overheidsfinanciën aangegeven worden als de uitgaven 0,5% en 1,5% minder groeien dan de huidige situatie?

Tabel 4.8 van de Miljoenennota 2010 (blz. 82) laat de ontwikkeling van de kaderrelevante uitgaven van 2009 op 2010 zien. Hieruit blijkt dat de uitgaven met ruim 3 procent stijgen. Stel dat de uitgaven met ½ procent of 1½ procent minder mogen stijgen dan is dit ongeveer 1 miljard of 3½ miljard minder uitgaven in 2010. Uitgaan van lagere overheidsuitgaven in de raming klinkt eenvoudig, maar zal in de praktijk neerkomen op forse ombuigingen op bestaande arrangementen. Zo zit een groot deel van de uitgavengroei in de zorg, de AOW of bijvoorbeeld bij het Infrastructuurfonds. Indien deze «automatische» groei niet wordt meegenomen in de raming, betekent dat ieder jaar de bestaande arrangementen fors moeten worden aangepast om de groei er uit te halen. Dit betekent ombuigingen bij bijvoorbeeld de zorg, de AOW of dat geplande infraprojecten moeten worden geschrapt of uitgesteld.

2

Hoe groot is het tekort t.o.v. de collectieve uitgaven?

Het EMU-tekort bedraagt 36,5 miljard euro in 2010. Dit is de resultante van de totale uitgaven van de collectieve sector minus de totale inkomsten van de collectieve sector. De totale uitgaven van de collectieve sector zijn volgend jaar 301,5 miljard euro. Zie tabel 1.1 in bijlage 1 in de Miljoenennota 2010.

3

Hoe groot is het tekort t.o.v. de uitgaven uit de Rijksbegroting in enge zin?

Het EMU-tekort bedraagt 36,5 miljard in 2010. De netto uitgaven voor het kader RBG-eng zijn volgend jaar 112 miljard. Zie Miljoenennota 2010 tabel 2.3 in bijlage 2.

4

Wat is het effect van een hogere pensioenpremie van ABP en PGGM van 2%, 4% en 6% op de verschillende departementale begrotingen?

Het totale effect van hogere ABP pensioenpremies op de verschillende departementale begrotingen is mede afhankelijk van de ontwikkeling van de pensioenpremies in de marktsector. Departementen krijgen jaarlijks een vergoeding die gebaseerd is op de ontwikkeling van de pensioenpremies in de marktsector. Deze vergoeding wordt als loonbijstelling uitgedeeld aan de departementen met de loongevoelige uitgaven van henzelf plus van hun begrotingsgefinancierde instellingen (bv. onderwijsinstellingen, politiekorpsen, jeugdzorginstellingen) als berekeningsgrondslag.

Indien de pensioenpremies in de marktsector eveneens met 2 procent, 4 procent respectievelijk 6 procent stijgen, dan weegt de vergoeding op tegenover de extra pensioenlasten. Tegenover de extra uitgaven staat dan dus de hogere vergoeding via de loonbijstelling. Eenzelfde systematiek geldt in het zorgveld waar deze vergoeding voor de zorginstellingen Overheidsbijdrage in de Arbeidsontwikkeling wordt genoemd en ook op de gemiddelde markt ontwikkeling is gebaseerd.

Wanneer de pensioenpremies in de marktsector stijgen met 2 procent, 4 procent danwel 6 procent leidt dit wel tot een partieel negatief EMU-saldo effect van 0,6 miljard, 1,2 miljard respectievelijk 1,9 miljard. Hierbij wordt geabstraheerd van de economische effecten die een premiestijging van een dergelijke omvang tot gevolg hebben.

Indien de pensioenpremies in de markt niet stijgen, dan stijgt ook de loonbijstelling niet. De hogere pensioenlasten moeten dan binnen de begrotingen worden opgevangen van de departementen (voor hun eigen apparaat) en van de instellingen die de loonbijstelling ontvangen (voor hun beleidsuitgaven). Zij zullen hun exploitatie weer dekkend moeten maken, door efficiënter te werken.

In onderstaande tabel staan de zeer indicatieve ABP en PfZW werkgevers pensioenlasten uitgesplitst. Hierbij zij nogmaals benadrukt dat het van de hoogte van de loonbijstelling afhangt in hoeverre er daardoor effecten zijn voor het EMU-saldo danwel dat de hogere pensioenlasten binnen de begrotingen moet worden opgevangen.

Zeer indicatieve pensioenlasten van een hogere ABP en PfZW pensioenpremie van 2%, 4% en 6%, exclusief vergoeding via referentiesystematiek, in miljoenen euro

  2%4%6%
2AStaten-Generaal122
2BHCvS112
3AZ011
4Koninkrijksrelaties011
6Justitie224567
7BZK3468102
8OCW183366548
9Financiën173552
10Defensie214263
11VROM246
12VenW (incl. IF)81624
13EZ4711
14LNV3710
15SZW245
16VWS306090
17J&G112
18WWI112
Premiegefinancierde zorg290580871
Totaal6201 2401 861

5

Kan het effect op de overheidsfinanciën en -uitgaven aangegeven worden met verschillende niveaus van werkloosheid in 2015 van 8% en 5%?

De totale werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand) bedragen bij een werkloosheid van 8 procent van de beroepsbevolking ongeveer 10 miljard in huidige prijzen. Bij een niveau van 5 procent zijn de totale werkloosheidsuitgaven ruim 7 miljard. Voor 2010 wordt een werkloosheidspercentage van 8 procent verwacht.

6

Kan het effect op de overheidsfinanciën aangegeven worden als de uitgaven 0,5% en 1,5% minder groeien dan de huidige situatie?

Zie het antwoord bij vraag 1.

7

Waarop baseert de regering de conclusie in haar reactie op het advies van de Raad van State dat «zowel toezichthouders als minister over voldoende informatie beschikten om daadkrachtig en in goed overleg noodzakelijke maatregelen te nemen om een ineenstorting van de financiële sector te voorkomen»?

De conclusie dat zowel de toezichthouders als de minister van Financiën over voldoende informatie beschikten om daadkrachtig en in goed overleg noodzakelijke maatregelen te nemen is gebaseerd op het feit dat een ineenstorting van de financiële sector is voorkomen en alle genomen maatregelen (van kapitaalsteun tot garantiefaciliteit) tot stand zijn gekomen in nauw overleg met de toezichthouders.

De constatering dat voldoende informatie beschikbaar was over specifieke problemen staat los van de constatering dat de omvang en hevigheid van de crisis tot nieuwe vraagstukken heeft geleid ten aanzien van versterking van het internationaal toezicht en het raamwerk van crisismanagement.

8

In de Miljoenennota 2010 wordt gemeld dat ook het stimuleringspakket buiten de kaders is geplaatst. Bieden de kaders zoals ze nu worden gebruikt nog houvast? En zijn de kaders bindend voor de daadwerkelijke maximale uitgaven?

In het Aanvullend Beleidsakkoord is afgesproken dat de uitvoeringstegenvallers (m.u.v. werkloosheidsuitgaven en ruilvoet) en mee- en tegenvallers binnen de uitgavenkaders dienen te worden opgelost (punt 37 van het Aanvullend Beleidsakkoord). Op deze manier houden de uitgavenkaders dus hun sturende en disciplinerende werking. Om de soliditeit van de overheidsfinanciën te waarborgen, is de reguliere systematiek zo veel mogelijk intact gehouden. De kaders zijn daarmee bindend voor alle uitgaven op de Rijksbegroting in enge zin, de sociale zekerheidsuitgaven en de zorguitgaven, uitgezonderd de mutatie in de ruilvoet en werkloosheidsuitgaven ten opzichte van de Miljoenennota 2009. Daarnaast kunnen bij het stimuleringspakket geen overschrijdingen plaatsvinden, omdat een vast bedrag beschikbaar is gesteld. Wanneer meer geld wordt uitgegeven gaat dat ten laste van ruimte onder het kader.

9

Kan de Kamer nog in 2009 – en niet pas bij de jaarverslagen 2009 – het toegezegde overzicht ontvangen van de tussenstappen om de 74 beleidsdoelen uit het beleidsprogramma te realiseren?

De tussenstappen om de 74 kabinetsdoelstellingen te realiseren zijn vlak na verantwoordingsdag 2008 gepubliceerd op de site www.regering.nl/verantwoordingsdag. Hier is een document te vinden waar per doelstelling staat aangegeven wat de tussenstappen zijn voor de afgelopen en de komende jaren. Om de controleerbaarheid van de realisatie van het kabinetsprogramma te vergroten zal over deze tussenstappen in de jaarverslagen worden gerapporteerd.

10

Kan de Kamer bij de Verantwoording 2009 per doelstelling niet alleen informatie over de prestaties maar ook over de bereikte maatschappelijke effecten ontvangen?

Voor zover er bij een doelstelling beschikking is over bereikte maatschappelijke effecten zal de Kamer deze informatie bij de Verantwoording 2009 ontvangen. Niet alle doelstellingen zijn geformuleerd in termen van maatschappelijke effecten. Bovendien kan de termijn waarop dit maatschappelijk effect zichtbaar wordt variëren.

11/56, 12/57, 13 en 14

De adviesaanvraag spreekt over de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact en budgettaire doelstellingen voor 2015. Is bedoeld de studiegroep mee te geven dat de budgettaire doelstellingen voor 2015 geënt dienen te zijn op de maximaal 3% EMU-tekort en maximaal 60% staatsschuld?

Is voorzien dat het advies zich binnen de bandbreedte van het wettelijk kader moet bevinden van het nog in te dienen wetsvoorstel, dat de regering verplicht het financieringstekort met tenminste 0,5 procent per jaar omlaag te brengen?

Is de Studiegroep verzocht de huidige begrotingssystematiek te evalueren? Zo ja, in hoeverre zal een evaluatie ook een vergelijking omvatten met de begrotingssystematiek (en innovaties in de afgelopen periode) in andere Europese landen?

Is de Studiegroep verzocht uit te zoeken hoe om te gaan met de uitgavenkaders?

De Studiegroep Begrotingsruimte wordt gevraagd om een advies uit te brengen voor zowel de begrotingsdoelstelling als de begrotingssystematiek ten behoeve van de volgende kabinetsperiode.

In de adviesaanvraag wordt de Studiegroep gevraagd om een advies te geven over de budgettaire doelstellingen voor 2015 en het tempo waarin deze doelstelling kan worden bereikt. Daarbij wordt de Studiegroep gevraagd om in zijn advies rekening te houden met de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact. Op dit moment is nog geen informatie beschikbaar over de precieze eisen en aanbevelingen die uit hoofde van het Stabiliteits- en Groeipact aan Nederland zullen worden gesteld. In december 2009 zal Nederland van de Ecofin Raad deze aanbevelingen krijgen in het kader van de buitensporigtekortprocedure inclusief een deadline om weer onder de 3 procent-grens te komen.

Ook de vereisten voortvloeiende uit de (nog in te dienen) Wet Tekortreductie Rijk en Medeoverheden kunnen van invloed zijn op de budgettaire doelstellingen in de volgende kabinetsperiode én op het tempo waarin deze doelstelling kan worden bereikt. Deze maken dus onderdeel uit van de adviesaanvraag.

Ten aanzien van de begrotingssystematiek wordt de Studiegroep expliciet gevraagd om de huidige systematiek te evalueren. Daarbij zal ook worden gekeken naar alternatieve begrotingssystematieken en waar nuttig ook naar buitenlandse ervaringen. De vaste uitgavenkaders zijn een belangrijk onderdeel van de huidige begrotingssystematiek en zullen dan ook worden meegenomen in het advies.

12

Is voorzien dat het advies zich binnen de bandbreedte van het wettelijk kader moet bevinden van het nog in te dienen wetsvoorstel, dat de regering verplicht het financieringstekort met tenminste 0,5 procent per jaar omlaag te brengen?

Zie het antwoord bij vraag 11.

13

Is de Studiegroep verzocht de huidige begrotingssystematiek te evalueren? Zo ja, in hoeverre zal een evaluatie ook een vergelijking omvatten met de begrotingssystematiek (en innovaties in de afgelopen periode) in andere Europese landen?

Zie het antwoord bij vraag 11.

14

Is de Studiegroep verzocht uit te zoeken hoe om te gaan met de uitgavenkaders?

Zie het antwoord bij vraag 11.

15

Volgens de Raad van State bevat de Miljoenennota de verwachting dat het beëindigen van de financiële transacties die de overheid is aangegaan om banken te steunen een afname van de staatsschuld van circa 8% tot gevolg zal hebben. Hoe groot zijn de kosten t.z.t. in procenten bbp?

In 2008 heeft de overheid voor ruim 82 miljard aan interventies in de financiële sector gepleegd. Medio 2009 heeft Fortis/ABN een deel van het overbruggingskrediet (circa 35 miljard) terugbetaald. Op dit moment heeft de overheid nog circa 47 miljard (ofwel 8 procent bbp) aan staatsschuld gerelateerd aan de interventies in de financiële sector. Wat te zijner tijd de opbrengst bij verkoop zal zijn, is op dit moment moeilijk in te schatten.

16

Is de regering het eens met de Raad van State dat een reductie van de staatsschuld op termijn met 8% door beëindiging van de financiële transacties in het kader van de kredietcrisis allerminst zeker is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt daar in de Miljoenennota dan toch vanuit gegaan?

Het kabinet is het met de Raad van State eens dat de omvang van de reductie van de staatsschuld door beëindiging van de financiële transacties niet te voorspellen is, omdat onbekend is hoe de waarde van de financiële deelnemingen zich zal ontwikkelen.

17

Waarom wordt in de Miljoenennota niet ingegaan op het gebrek aan consensus over de economische groei en de uiteenlopende prognoses van verschillende instanties, zoals blijkt uit de tabel op p. 51 van de MEV?

Ramingen van de economische groei verschillen tussen instituten omdat de ramingen op verschillende momenten worden gemaakt en er in de tussentijd nieuwe informatie beschikbaar komt. Maar ook verschillen de ramingen omdat er sprake is van onzekerheid over de toekomstige economische ontwikkeling. Het kabinet baseert zich altijd, en dus ook bij de Miljoenennota 2010, op de ramingen van het CPB. In de Miljoenennota wordt uitgebreid stilgestaan bij de grote onzekerheid van de CPB-ramingen zeker in deze tijden van crisis. Overigens is er nog steeds sprake van aanzienlijke consensus tussen de verschillende instituten, hoewel die consensus inderdaad minder groot is dan in het voorjaar van 2008.

18

Welke prognose uit de tabel op p. 51 van de MEV acht de regering, los van het feit dat zij standaard de prognose van het CPB volgt, het meest waarschijnlijk? Op welke wijze speelt zij hierop in?

Het kabinet acht de prognose van het CPB het meest waarschijnlijk, vanwege het feit dat dit de meest recente prognose is en dus ook de meest recente informatie bevat, en omdat de ramingen van CPB in hogere mate dan de ramingen van internationale instituten geënt zijn op de specifiek Nederlandse situatie, waaronder de precieze beleidsvoornemens van het kabinet voor 2009 en 2010.

19

Hoeveel wordt er de komende jaren uitgegeven aan subsidies (inclusief fiscale subsidies)? Graag een overzicht van de uitgaven per regeling per jaar.

In 2003 heeft de minister van Financiën in een debat over het rapport «Zicht op Subsidies» met de Kamer afgesproken dat eens in de vier jaar (voorafgaand aan het jaar van een kabinetsformatie) een overzicht van subsidies zal worden opgesteld. In 2006 is het Instrumentoverzicht Rijk (IOR) en een managementsamenvatting aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 IXB, nr. 27). Per begroting geeft het IOR op regelingniveau inzicht in de uitgaven, het doel, de doelgroep en de looptijd van een regeling. Een nieuw subsidieoverzicht wordt in 2010 aan de Tweede Kamer gezonden. Voor de belastinguitgaven in de vorm van fiscale subsidies wordt verwezen naar bijlage 5 van de Miljoenennota. Voor belastingontvangsten wordt verwezen naar bijlage 5 van de Miljoenennota 2010.

20 en 39

Kan de regering per begroting een totaaloverzicht met omschrijving en bedragen van alle ombuigingen en intensiveringen voor 2010 verstrekken?

Kan de regering per begroting een totaaloverzicht met omschrijving en bedragen van alle mee- en tegenvallers voor 2010 verstrekken?

In internetbijlage 1 (Horizontale toelichting) is per begroting het verloop van de uitgaven en niet-belastingontvangsten tussen 2009 en 2014 te vinden. Alle intensiveringen en ombuigingen zijn in de standen verwerkt, ook als zij reeds voor Miljoenennota 2009 zijn besloten. Het verloop van de standen wordt (op artikelniveau) toegelicht.

In internetbijlage 2 (Verticale toelichting) is per begroting een cijfermatig overzicht van alle ombuigingen, intensiveringen, mee- en tegenvallers te vinden ten opzichte van de stand Miljoenennota 2009. Dit wordt gevolgd door een toelichting op deze mutaties.

In de cijfermatig overzichten vallen mutaties met een beperkte omvang (onder een bepaalde ondergrens) in de post diversen. De hoogte van de ondergrens is afhankelijk van de omvang van de betreffende begroting. Een volledig overzicht van alle mutaties is te vinden in de departementale begrotingen.

21 en 22

Kan de regering per begroting een totaaloverzicht met omschrijving en bedragen van alle lastenverzwaringen en lastenverlichtingen 2010 voor bedrijven verstrekken?

Kan de regering per begroting een totaaloverzicht met omschrijving en bedragen van alle lastenverzwaringen en lastenverlichtingen 2010 voor burgers verstrekken?

De totale lastenontwikkeling voor 2010 en over de kabinetsperiode ontwikkelt zich conform hetgeen het kabinet voornemens was ten tijde van de Miljoenennota 2009. De maatregelen uit het Aanvullend Beleidsakkoord lopen niet mee in deze opstelling omdat deze bovenop het kader zijn geplaatst.

Ten opzichte van de afspraken die zijn vastgelegd in de Miljoenennota 2009 voor het jaar 2010 worden de lasten voor bedrijven niet verzwaard. De afspraken uit de Miljoenennota 2009 impliceren dat ten opzichte van 2009 de lasten voor bedrijven in 2010 met 0,1 miljard worden verzwaard, zoals aangegeven in de tabel 4.17 op blz. 96 van de Miljoenennota 2010. Onderliggend is sprake van een lastenverzwaring als gevolg van de stijging van de zorgpremies en de sectorfondspremies (in totaal 1 miljard). Hiertegenover staan een aantal gerichte fiscale maatregelen die leiden tot een lastenverlichting, zoals introductie van de innovatiebox, het verlengen van de maatregel willekeurige afschrijving, het tijdelijk uitbreiden van de carry back en tijdelijk investeren in de afdrachtvermindering scholing en WBSO.

De lastenverzwaring voor burgers van 1,1 miljard in 2010 ten opzichte van 2009 wordt veroorzaakt door een aantal factoren. Allereerst stijgen de zorgpremies in 2010 met 0,2 miljard. Daarnaast wordt de algemene heffingskorting bevroren conform afspraak uit het coalitieakkoord, hetgeen de lasten voor burgers verzwaart met 0,5 miljard. Het restant van de lastenverzwaring (0,4 miljard) is een saldopost van enkele maatregelen zoals verlaging van de tarieven eerste schijf en tweede schijf en verlaging van de arbeidskorting).

22

Kan de regering per begroting een totaaloverzicht met omschrijving en bedragen van alle lastenverzwaringen en lastenverlichtingen 2010 voor burgers verstrekken?

Zie het antwoord bij vraag 21.

23

Hoeveel is de Nederlandse bijdrage aan de Wereldbank en IMF voor 2010?

IMF

Voor een uitgebreid overzicht van Nederlandse bijdragen aan het IMF wordt verwezen naar de brief die op 23 september naar u verzonden is als reactie op het verzoek in het Algemeen Overleg van 10 september om een overzicht te verschaffen van de IMF-bijdragen en de directe dan wel indirecte kosten. Hierin wordt voor de belangrijkste IMF-bijdragen aangegeven hoe hoog deze zijn, hoe deze op de begroting zijn verwerkt en wat de kosten zijn. Een aantal bijdragen afkomstig van de begroting van ontwikkelingssamenwerking worden niet genoemd in deze brief. Dit zijn bijdragen aan de Africa Regional Technical Assistance Centers (AFRITACs) en een aantal Trust Funds. Bijdragen aan deze fondsen wordt geschat op ongeveer 3 miljoen voor 2010.

Wereldbank

De bijdragen aan de Wereldbank vallen onder de begroting van ontwikkelingssamenwerking. Er staat voor 2010 99,6 miljoen gepland aan kasuitgaven voor bijdragen aan de International Development Association (IDA). Voor bijdragen aan Trust Funds van de Wereldbank (incl. de International Finance Corporation, IFC) staat er voor 2010 ongeveer 333 miljoen gepland aan kasuitgaven (incl. Global Funds zoals het Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM), het Education for All Fast Track Initiative (FTI) en de Global Environmental Facility). Er is op dit moment geen afzonderlijk overzicht van de totale committeringen van de posten en de directies voor 2010, naar verwachting zal het totaalbedrag hiervoor op circa 150 miljoen uitkomen.

24

Maakt de Nederlandse bijdrage aan de Wereldbank en IMF deel uit van het budget voor ontwikkelingshulp of komt dit nog bovenop op dit budget?

IMF

Wat betreft het IMF is voor 2010 ongeveer 3 miljoen voor AFRITACs en Trust Funds afkomstig uit de begroting van ontwikkelingssamenwerking. De overige bijdragen voor 2010 aan het IMF zijn leningen die worden verstrekt door DNB. De staatsgaranties op deze leningen vallen niet onder het budget voor ontwikkelingshulp. Er zijn aan deze garanties alleen kosten verbonden indien het IMF trekt op de lening.

Wereldbank

Alle bijdragen aan de Wereldbank maken deel uit van het budget voor ontwikkelingssamenwerking.

25

Banken met staatssteun figureren sinds enkele maanden in de top van rentelijstjes voor spaarrekeningen. Verstoren partijen als ABN Amro-dochter Money You en Aegon de spaarmarkt, of gaat het om tijdelijke lokrentes?

Er wordt zorgvuldig naar de ontwikkelingen op de Nederlandse spaarmarkt gekeken. In lijn met de ontwikkelingen in omringende landen zijn de spaarrentes in Nederland de afgelopen tijd, zij het enigszins vertraagd, gedaald.

De regering heeft geen aanwijzingen dat er sprake is van oneerlijke concurrentie op de Nederlandse spaarmarkt. Het is uiteindelijk aan de verantwoordelijke mededingingsautoriteiten, de Nederlandse Mededingingsautoriteit en de Europese Commissie, om hier een oordeel over te vellen. Indien ondernemingen of consumenten vermoeden dat sprake is van schending van de mededingingsregels, kunnen zij zich daarvoor wenden tot de Nederlandse Mededingingsautoriteit of de Europese Commissie.

26

De Miljoenennota gaat ervan uit dat zelfs het «Finse model» terugkeert onvoldoende zal zijn om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Als de groei herneemt op het oude peil lopen bij ongewijzigd beleid de overheidsinkomsten daarmee parallel op, en moet het weinig moeite kosten om de uitgaven ook weer parallel daarna te laten lopen, waarom blijkt dit niet uit de Miljoenennota en wat is de oorzaak hiervan?

In de crisisjaren zijn de inkomsten fors gedaald terwijl de overheidsuitgaven op peil zijn gebleven waardoor er vooral daardoor een fors gat is geslagen in de overheidsfinanciën. Als de economie straks weer gedurende langere tijd met een normale twee procent groeit, zullen ook de inkomsten parallel meegroeien. De overheidsuitgaven zijn relatief ongevoelig voor economische groei. Bij ongewijzigd beleid groeien de uitgaven met circa 2 procent per jaar. Dat komt voornamelijk door de autonome (beleidsarme) groei bij de zorg en de aow als gevolg van de vergrijzing respectievelijk de rente-uitgaven als gevolg van de oplopende tekorten.

Met andere woorden: bij een normale groei van 2 procent per jaar gedurende langere tijd – dus uitgaand van het Finse model – zullen zowel de inkomsten als de uitgaven grosso modo even hard groeien als het bbp en verbetert het saldo dus niet. Dat laat figuur 3.13 uit de Miljoenennota ook 12zien: bij een groei van 2 procent in periode 2012–2015 komt het saldo bij ongewijzigd beleid uit tussen de – 4 procent en– 6 procent van het bbp.

27

Welke maatregelen neemt het kabinet om de woningmarkt om de kredietverlening vlot te trekken en kan worden aangeven hoe effectief deze maatregelen zijn?

Het kabinet heeft de volgende maatregelen genomen:

• Structurele ophoging Waarborgfonds Sociale Woonvoorziening (WSW) borgingsgrens naar 240 000 euro.

• Tijdelijke ophoging WSW borgingsgrens naar 350 000 voor projecten die dreigen stil te vallen.

• Tijdelijke ophoging van de NHG-grens naar 350 000.

• Verbetering van de woonlastenfaciliteit van de NHG.

Daarnaast heeft het kabinet een groot aantal maatregelen genomen waar partijen op de woningmarkt van profiteren. Deze maatregelen bieden financiële ruimte en zijn in die zin ondersteunend aan de financiële armslag van partijen. Het gaat onder meer om:

• 277,5 miljoen Energie Investeringsaftrek (EIA)

• 35 miljoen Energiebesparingsfonds

• Verlaagd BTW-tarief op isolatiewerkzaamheden aan bestaande woningen (25 miljoen)

• 50 miljoen subsidie voor dubbel glas. In de periode 2009/2010. Dit bedrag is inclusief uitvoeringskosten.

• Verbreding van de groenregeling voor de zonnepanelen/waterpompen

• Stimuleren van betere benutting van de mogelijkheden van de Leegstandwet voor tijdelijk verhuur.

• 12 miljoen voor maatwerkadviezen voor particuliere woningeigenaren. Dit bedrag is inclusief uitvoeringskosten.

Ten slotte wordt nog een aantal maatregelen voorgesteld in het Belastingplan 2010 en het Fiscale vereenvoudingswetsvoorstel:

• Verruiming van het verlaagde btw-tarief voor het schilderen en stukadoren van woningen.

• Het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden binnen woningen wordt onder het verlaagde btw-tarief gebracht.

• Uitbreiden renteaftrek over meegefinancierde kosten ter verkrijging van een hypotheek

• Tijdelijk herleven dubbele hypotheekrenteaftrek na tijdelijke verhuur.

Deze maatregelen adresseren de actuele problemen op de woningmarkt, maar kunnen die niet geheel wegnemen. De exacte omvang van de effecten is niet te bepalen.

Voor wat betreft de tijdelijke NHG-verhoging heeft het CPB onderzocht in hoeverre de verhoging van de NHG-grens tot meer woningverkopen zou leiden. Het CPB geeft aan dat de NHG tot op zekere hoogte de risico’s voor banken verkleint. Het lagere risico leidt tot een lagere rente voor de consument. Hierdoor wordt de prijs van een lening goedkoper. Ook geeft de NHG voor de burger de zekerheid dat indien buiten zijn schuld om hij de hypotheeklasten niet kan dragen hij in aanmerking komt voor de woonlastenfaciliteit en het risico voor een restschuld wordt verkleind. Dit alles zou de nieuwbouw als mede de doorstroming kunnen bevorderen. Het CPB geeft echter aan dat het aantal transacties in de huidige situatie nauwelijks in te schatten zijn.

28

Hoeveel aardgasbaten worden gebruikt ter aflossing van de Staatschuld en hoeveel wordt gebruikt voor het FES-fonds?

In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het FES een vaste voeding krijgt die niet meer fluctueert als gevolg van mutaties in de gasbaten. Daarom is er in de FES-begroting 2010 bepaald dat – vooruitlopend op een wijziging van de Wet Fonds Economische Structuurversterking – in het begrotingsjaar 2010 de voeding van het FES gelijk is aan de uitgaven voor het jaar 2010. Dit is voor 2010 gelijk aan 3,1 miljard. De totale geraamde ontvangsten uit aardgasbaten (niet-belastingontvangsten en vennootschapsbelasting) voor het jaar 2010 bedragen 9,8 miljard. Circa 6,7 miljard van de aardgasbaten komt daarmee rechtstreeks ten gunste van het EMU-saldo. Tabel 2.12 in bijlage 2 van de Miljoenennota 2010 geeft een overzicht van de aardgasbaten voor de periode 2008–2011.

29

Kan de regering een overzicht verstrekken van de overtollige liquide middelen (spaartegoeden) van de waterschappen, provincies, gemeentes, ZBO’s, onderwijs- en zorginstellingen?

Het totaal aan liquide middelen (waarbij overigens dient te worden aangetekend dat deze niet zonder meer als overtollig kunnen worden aangemerkt) van gemeenten en provincies maakt geen deel uit van de vaste rapportage aan het CBS. Deze informatie is daardoor niet aanwezig bij het Rijk. Wel is naar aanleiding van de onrust op de financiële markten in het najaar van 2008 een inventarisatie gemaakt van de uitzettingen van gemeenten, provincies en waterschappen. Deze informatie is door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 27 oktober 2008 aan u gestuurd. Uit deze informatie blijkt dat het totaal aan uitzettingen van gemeenten 3 325,8 miljoen bedroeg, van provincies 4 463,7 miljoen en van waterschappen 784,9 miljoen.

ZBO’s, onderwijs- en zorginstellingen.

Er zijn geen overzichten beschikbaar van de «overtollige liquide middelen» van deze instellingen.

Het CBS verzamelt ook niet op reguliere basis financiële statistieken van ZBO’s en van onderwijs- en zorginstellingen waaruit een overzicht «overtollige liquide middelen» blijkt. Binnenkort zal de werkgroep Don wel rapporteren over de vermogens bij onderwijsinstellingen.

30 en 88

Hoe staat het met de dekkingsgraad van de pensioenfondsen?

Wat is de dekkingsgraad van de pensioenfondsen over het tweede kwartaal van 2009?

De gemiddelde dekkingsgraad is volgens het laatste kwartaalbericht over het tweede kwartaal 2009 van DNB bijna 103 procent.

31

Wat is het effect van de verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar op de kapitaalpositie van de pensioenfondsen?

Een verhoging van de pensioenleeftijd leidt niet vanzelf tot een betere dekkingsgraad van pensioenfondsen, aangezien opgebouwde aanspraken niet veranderen.

Wel kan de verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar een aangrijpingspunt bieden. Nieuw op te bouwen pensioenaanspraken richten zich dan op een pensioenleeftijd van 67 jaar, door versobering van het opbouwpercentage. Uitgaande van een kostendekkende premie leidt dit tot een lagere premie. Denkbaar is dat deze versobering van het opbouwpercentage plaatsvindt zonder de premie te verlagen, indien een pensioenfonds in een herstelsituatie zit. Dit zou de dekkingsgraad van de pensioenfondsen op termijn verbeteren.

32

Welke posten zijn buiten de kaders geplaatst en met welke reden?

De budgettaire effecten van de interventies in de financiële sector zijn buiten het uitgavenkader geplaatst. Al deze kosten en opbrengsten worden ten laste of ten gunste van de schuld gebracht. Met deze wijzigingen wordt voorkomen dat het reguliere begrotingsproces wordt verstoord door de kredietcrisis. Dit komt de stabiliteit van de overheidsfinanciën en de rust in het begrotingsproces ten goede.

Daarnaast is het stimuleringspakket buiten de kaders geplaatst en worden de kaders gecorrigeerd voor de mutaties in de uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen en de ruilvoet ten opzichte van de Miljoenennota 2009. Dit is gedaan om de werking van de automatische stabilisatie te versterken (de automatische stabilisatie werkt nu ook aan de uitgavenkant) en zo de economie te stimuleren (zie ook blz. 71 Miljoenennota 2010).

33

Waarom gaat men uit van een groei van 2% en wordt het reële groeiscenario van deze tijd niet gehandhaafd?

Zoals uit tabel 4.10 valt op te maken, wordt in de Miljoenennota 2010 niet uitgegaan van een macro-economische veronderstelling van 2 procent, maar wordt de raming van de groei van het bbp van het CPB gevolgd. Voor 2009 is de volumegroei van het bbp geraamd op – 4¾ procent en voor 2010 op 0 procent.

34

Wat is het effect van het stimuleringspakket voor de economie, economische groei, voor het bedrijfsleven en de werkgelegenheid?

De internationale consensus is dat het wereldwijde stimuleringspakket heeft bijgedragen aan het voorkomen van een vrije val van de wereldeconomie en het herstel dat nu verwacht wordt richting 2010. Het CPB schrijft hierover in de MEV, pagina’s 19 en 20: «Het expansieve begrotings- en monetaire beleid in het eurogebied en elders zal volgend jaar leiden tot licht mondiaal herstel. Ongekend omvangrijk ingrijpen door centrale banken en overheden stopte de vrije val van de wereldeconomie ... Centrale banken en overheden zijn er inderdaad in geslaagd om de duikvlucht van de wereldeconomie te stoppen». De MEV stelt verder op pagina 2010 dat «het kabinet er verstandig aan heeft gedaan het tekort tijdelijk te laten oplopen door de automatische stabilisatoren hun werk te laten doen». Het overgrote deel van de economische stimulering vindt plaats via deze automatische stabilisatoren. Een schatting van het kwantitatieve effect van het Nederlandse stimuleringspakket op de Nederlandse economie is door het CPB niet gemaakt.

35

Wat voor effect heeft het voor de woningmarkt als de overdrachtsbelasting wordt gehalveerd dan wel afgeschaft?

Het effect op de woningmarkt is afhankelijk van het effect dat een verlaging of afschaffing heeft op het individuele gedrag van burgers. In algemene zin zou een verlaging van de overdrachtsbelasting een verlaging van verhuiskosten betekenen, maar tegelijkertijd zal deze verlaging zich doorvertalen in hogere huizenprijzen. Op dit mechanisme zijn twee nuancerende opmerkingen te maken.

Ten eerste maken burgers verhuisbeslissingen op basis van veel meer dan alleen geldelijke overwegingen. De belangrijkste verhuismotieven voor burgers zijn de kwaliteit van de huidige of toekomstige woning en woonomgeving en veranderingen in de huishoudensituatie (zelfstandig gaan wonen, huwelijk of samenwonen, scheiding). (Zie Woononderzoek Nederland (WoOn) 2006 en het vervolgonderzoek «Tussen wens en werkelijkheid» uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VROM.)

Ten tweede is de situatie op de woningmarkt op dit moment onzeker. Er is momenteel sprake van een vertrouwenscrisis. Burgers zijn bang hun woning niet door te kunnen verkopen of werkloos te raken. Het verlagen van de overdrachtsbelasting zal deze onzekerheden niet wegnemen. Het is daarom moeilijk te voorspellen welk effect verlaging of afschaffing van de overdrachtsbelasting heeft op de individuele koopbeslissing.

Ten slotte dient een verlaging van de overdrachtsbelasting in principe gepaard te gaan met een lastenverzwaring elders, die een negatief effect zal hebben op de economie.

36

Wat voor een effect heeft het vrijstellen van de werkgeverspremie voor het in dienst nemen van een werkloze?

Het vrijstellen van de werkgeverspremie voor het in dienst nemen van een werkloze maakt deze werknemer voor een werkgever goedkoper en daarmee aantrekkelijker om in dienst te nemen.

37

Kan de regering een financiële onderbouwing verstrekken, rekening houdend met weglek naar uitkeringen en dergelijke, van het te behalen voordeel van de verhoging van de AOW-leeftijd van 65 naar 67?

Het CPB heeft het houdbaarheidseffect van een verhoging van de AOW leeftijd van 65 naar 67 jaar doorgerekend, waarbij ook inzicht wordt gegeven in de decompositie van het effect. De decompositie staat in onderstaande tabel. Daaronder staat de toelichting die het CPB bij de tabel heeft gegeven.

Decompositie van houdbaarheidseffect van verhoging van de AOW-leeftijd (% bbp)

Effecten van: 
1.Lagere uitkeringen0,7
2.Weglek naar WW, WIA, WWB– 0,2
3.Verhoging pensioenleeftijd0,2
4.Hogere box-3 opbrengst0,2
5.Lagere opbrengst indirecte belastingen– 0,2
6.Stijging werkgelegenheid0,2
7.Geleidelijke invoering van de maatregel– 0,1
Totaal effect0,7

Bron: CPB notitie «Houdbaarheidseffect verhoging AOW leeftijd», 19 juni 2009

Toelichting CPB:

De tabel laat zien dat de belangrijkste post, met 0,7 procent bbp, de lagere AOW-uitgaven zijn. Hiervan lekt een deel, 0,2 procent bbp, weg door een hoger beroep op de WW, WIA en WWB. Van deze regelingen nemen we aan dat ze worden verlengd en mee omhoog gaan met de leeftijd waarop de AOW ingaat. We nemen in de berekening ook aan dat de pensioenleeftijd mee omhoog gaat met de AOW-leeftijd. Deze verhoging van de pensioenleeftijd heeft een positief effect van 0,2 procent bbp, een effect dat wordt bereikt doordat minder gebruik wordt gemaakt van deze gesubsidieerde spaarvorm. Het wel of niet korten op de reeds bestaande rechten heeft niet zoveel invloed: in beide gevallen blijft het houdbaarheidseffect afgerond 0,7 procent bbp. De winst van 0,2 procent bbp van het laten meelopen van de leeftijd voor aanvullende pensioenen zit bijna geheel (voor 95 procent) in de subsidie op nog op te bouwen rechten.

Daarnaast wordt, door het weggevallen inkomen op 65- en 66-jarige leeftijd, meer gespaard door gezinnen en dit genereert 0,2 procent bbp extra aan box-3 heffingen. Hier staat tegenover dat de verminderde koopkracht die bovenstaande maatregelen met zich meebrengen 0,2 procent bbp aan indirecte belastingen kosten. De participatiestijging die de hogere AOW-leeftijd met zich meebrengt heeft tenslotte ook een bijdrage van 0,2 procent bbp aan de houdbaarheid. Per saldo resulteert het houdbaarheidseffect van 0,7 procent bbp.

38

Kunt u per departement aangeven wat de kennis- en onderzoeksgerelateerde uitgaven zijn? Kunt u deze uitgaven per departement uitsplitsen?

In de brief «Naar een robuuste kenniseconomie» (de zogenaamde OESO-brief), die op Prinsjesdag aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstukken 2009/10, 27 406, nr. 153), is inzichtelijk gemaakt wat de totale omvang is van de kennis- en onderzoeksgerelateerde uitgaven. In de OESO-brief wordt een internationaal vergelijkend overzicht gegeven van de publieke en private uitgaven aan onderwijs, kennis en innovatie, in samenhang met de prestaties (Kamervragen met antwoord 2008/09, nr. 3516). In de jaarlijkse publicatie van het «Totale Onderzoek Financiering» dat door de minister van OCW in het voorjaar aan de Tweede Kamer wordt gezonden, staat een overzicht van de (voorgenomen) uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling van de verschillende departementen. Dit sluit aan bij de departementale begrotingen. Voor het overzicht van 2009 wordt verwezen naar Kamerstukken II 2008/09, 29 338, nr. 78.

39

Kan de regering per begroting een totaaloverzicht met omschrijving en bedragen van alle mee- en tegenvallers voor 2010 verstrekken?

Zie het antwoord bij vraag 20.

40

Welke opzet en vorm krijgt het «breed maatschappelijk debat»?

De rapporten van de heroverwegingswerkgroepen zijn in het tweede kwartaal 2010 gereed en worden daarna doorgestuurd naar de Tweede Kamer. Daarmee liggen de uitkomsten van de werkgroepen in het publieke domein en zullen zij de basis vormen voor een breed maatschappelijk debat. Het debat hoe om te gaan met de diverse ambities gecombineerd met de nieuwe budgettaire uitdagingen kan op ieder moment gevoerd worden en loopt in de praktijk reeds.

41

Gelet op snel groeiende EMU-schuld worden ingrijpende maatregelen onderzocht. Wat is de raming van inkomsten, uitgaven en EMU-saldo voor de jaren 2011 t/m 2015, uitgaande van 1% groei in 2011 en 2% over de jaren 2012 t/m 2015 en uitgaande van nu reeds voorgenomen beleid?

Onderstaande figuur (figuur 3.13 in de Miljoenennota 2010) maakt op basis van drie verschillende scenario’s van economische groei, waaronder een scenario met 2 procent groei, een globale inschatting van de gevolgen daarvan voor het EMU-saldo op middellange termijn. Bij een groei van 2 procent in periode 2012–2015 komt het saldo bij ongewijzigd beleid uit tussen de – 4 procent en – 6 procent van het bbp. De inkomsten groeien daarbij grosso modo even hard als het bbp. De uitgavengroei komt in dit scenario eveneens ongeveer even hoog uit als de bbp-groei. Dat komt voornamelijk door de autonome (beleidsarme) groei bij de zorg en de AOW als gevolg van de vergrijzing respectievelijk de rente-uitgaven als gevolg van de oplopende tekorten. KST135068-1.png

42, 43, 44, 45, 46, 47, 48 en 49

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle kredieten die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven?

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle kredietregelingen die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Kan de regering per kredietenregeling aangeven wat de kosten voor het beheren en controleren van deze regelingen zijn?

Kan de regering per kredietenregeling aangeven wat de kosten voor het bedrijfsleven zijn voor het aanvragen?

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garanties die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven?

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garantieregelingen die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Kan de regering per garantieregeling aangeven wat de kosten voor het beheren en controleren van deze regelingen zijn?

Kan de regering per garantieregeling aangeven wat de kosten voor het bedrijfsleven zijn voor het aanvragen?

Alle huidige crisis gerelateerde kredietregelingen zijn garantierelingen, vandaar dat de beantwoording van vraag 42 tot en met 45 aangaande kredietregelingen en vraag 46 tot en met 49 aangaande garantieregelingen zijn samengevoegd. Hierbij wordt ook verwezen naar de brief getiteld «Rapportage over het gebruik van de financieringsinstrumenten en stand van zaken van enkele toezeggingen ten aanzien van bedrijfsfinanciering» die op 15 september naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II 2009/10 31371, nr. 252).

Zie voor de beantwoording van de vragen 42 t/m 49 onderstaande tabel

Financiën, IXB

RegelingPlafond 2009Benutting 2009Plafond 2010Uitvoeringskosten overheidPremie bedrijfsleven
Interbancaire leningen200 miljard48 miljard200 miljardDe garantieregeling wordt uitgevoerd door het Agentschap van het Ministerie van Financiën en DNB. Het beheer en de uitvoering wordt opgevangen binnen de huidige bezetting van het Agentschap. Leningen met een looptijd korter dan één jaar, jaarlijks een fee van 50 basispunten over de lening. Leningen met een looptijd van één jaar of langer, jaarlijks een fee van 50 basispunten, plus de CDS-spread van betreffende instellingen. Zie ook op www.dsta.nl
Atradius – Exportkrediet-verzekering18 miljard5,3 miljard18 miljardDe Exportkredietverzekering is een regeling voor het verzekeren van betalingsrisico’s, waarvan de uitvoeringskosten voornamelijk bestaan uit de personele en materiële kosten van de betrokken afdeling van circa € 1,5 miljoen per jaar en de kostenvergoeding voor de uitvoerder van de faciliteit: Atradius DSB van circa € 13 miljoen per jaarVerwachte verzekeringspremies opgebracht door de Nederlandse exporteurs van circa 40 miljoen op jaarbasis.
«TASK», omzetpolissen1,5 miljardregeling pas recent gestart dus nog niet significant1,5 miljardTASK is een faciliteit waarbij de overheid optreedt als herverzekeraar: de limieten die private kredietverzekeraars vertrekken worden door de overheid maximaal verdubbeld. De faciliteit wordt uitgevoerd door de kredietverzekeraars. De premie die bedrijven moeten betalen is 1,5% van de dekking met een duur van drie maanden.

Economische Zaken, XIII

RegelingPlafond 2009Benutting 2009Plafond 2010Uitvoeringskosten overheidPremie bedrijfsleven
Borgstelling MKB745 miljoen342 miljoen765 miljoen1,9 miljoenEenmalig gemiddelde premie van 3%
Borgstellingregeling scheepsbouw1 miljard01 miljardNihil, want er is tot nu toe nog geen gebruik gemaakt van deze borgstellingsregelingPremie nog niet definitief vastgesteld, want nog in overleg met banken
Groeifinancieringsfaciliteit119 miljoen6,9 miljoen119 miljoen0,6 miljoenPremie: 2,5 % op achtergestelde leningen, 3% op aandelen.
Garantie ondernemingsfinanciering1,5 miljard85,5 miljoen1,5 miljard0,6 miljoenPremie: marge die de bank in rekening brengt bij het gefinancierde bedrijf minus de kosten die de bank maakt voor het beheer van de lening
Garantie FOM230 miljoen75 miljoen230 miljoen2,2 miljoenMarktconforme rente plus provisie van in totaal 4 %.

Landbouw, XIV

RegelingPlafond 2009Benutting 2009Plafond 2010Uitvoeringskosten overheidPremie bedrijfsleven
Borgstellingsfonds voor de landbouw, regulier50 miljoen4,1 miljoen  Het bedrijfsleven betaalt een eenmalig provisie voor de aanvraag provisie van 3%. Jonge agrariërs betalen 1% provisie
Borgstellingsfonds voor de de landbouw, plus (voor duurzame investeringen)60 miljoen4,8 miljoen  Eenmalige provisie van 3%
Regeling garantstelling voor de landbouw (sinds 1 juli 2009)41,5 miljoenNog geen gegevens beschikbaar50 miljoenBorgstellingsfonds landbouw en regeling garantstelling landbouw: 0,5 miljoen euroEenmalige provisie van 3%. Jonge agrariërs betalen 1% provisie
Regeling garantstelling voor de landbouw, plus (sinds 1 juli 2009)112,5 miljoen. Nog geen gegeven beschikbaar80 miljoen Eenmalige provisie van 3%    
Regeling garantstelling visserij7 miljoen0025 duizend euroEenmalige provisie van 2,5%

43

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle kredietregelingen die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Zie het antwoord bij vraag 42.

44

Kan de regering per kredietenregeling aangeven wat de kosten voor het beheren en controleren van deze regelingen zijn?

Zie het antwoord bij vraag 42.

45

Kan de regering per kredietenregeling aangeven wat de kosten voor het bedrijfsleven zijn voor het aanvragen?

Zie het antwoord bij vraag 42.

46

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garanties die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven?

Zie het antwoord bij vraag 42.

47

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garantieregelingen die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Zie het antwoord bij vraag 42.

48

Kan de regering per garantieregeling aangeven wat de kosten voor het beheren en controleren van deze regelingen zijn?

Zie het antwoord bij vraag 42.

49

Kan de regering per garantieregeling aangeven wat de kosten voor het bedrijfsleven zijn voor het aanvragen?

Zie het antwoord bij vraag 42.

50, 51, 52 en 53

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle kredieten die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aan bedrijven?

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle kredietregelingen die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garanties die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aanbedrijven?

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garantieregelingen die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Financiële steun van gemeenten en provincies aan bedrijven is – binnen de wettelijke kaders – een zaak van gemeente- en provinciebesturen, waarover verantwoording wordt afgelegd in de gemeenteraad en provinciale staten. Evenmin verzamelt het CBS deze gegevens. Het is niet aan het Rijk hierin te treden of te monitoren. De gevraagde informatie is derhalve niet beschikbaar.

51

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle kredietregelingen die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Zie het antwoord bij vraag 50.

52

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garanties die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aanbedrijven?

Zie het antwoord bij vraag 50.

53

Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garantieregelingen die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Zie het antwoord bij vraag 50.

54

Hoe is de kredietverlening van bedrijven en consumenten per heden ten opzichte van 2007 en 2008?

Hieronder treft u uitgesplitst naar consumenten (i.e., consumentenhypotheken) en bedrijven de maandelijkse kredietgroei in 2007, 2008 en de eerste zeven maanden van 2009.1

Kredietverlening aan consumenten in de vorm van hypotheken

Kredietverlening 2007

MaandJanFebMrtAprMeiJunJulAugSepOktNovDecGem.
Groei (%)0,60,60,60,30,60,80,70,60,80,30,70,60,6

Kredietverlening 2008

MaandJanFebMrtAprMeiJunJulAugSepOktNovDecGem.
Groei (%)0,40,50,40,70,50,50,70,50,51,00,40,60,6

Kredietverlening 2009

MaandJanFebMrtAprMeiJunJulAugSepOktNovDecGem.
Groei (%)0,60,30,40,40,30,40,3    0,4 

Zoals uit de bovenstaande tabellen kan worden opgemaakt was de groei van de consumentenhypotheken in 2007 en 2008 gemiddeld hoger dan in 2009, maar ook in 2009 blijft de groei positief.

Kredietverlening aan bedrijven

Kredietverlening 2007

MaandJanFebMrtAprMeiJunJulAugSepOktNovDecGem.
Groei (%)2,11,41,6– 0,31,91,41,40,80,41,60,51,21,1

Kredietverlening 2008

MaandJanFebMrtAprMeiJunJulAugSepOktNovDecGem.
Groei (%)1,61,42,31,31,71,21,90,2– 0,30,60,10,31,0

Kredietverlening 2009

MaandJanFebMrtAprMeiJunJulAugSepOktNovDecGem.
Groei (%)1,80,8– 0,20,40,90,7– 0,1    0,6 

Zoals uit de bovenstaande tabellen kan worden opgemaakt was de groei van de kredietverlening aan bedrijven in 2007 en 2008 gemiddeld hoger dan in 2009, maar er waren ook in 2007 en 2008 maanden waarin de kredietgroei negatief was.

55

Kan worden aangegeven wat er concreet onder « Revitalisering middenveld» wordt verstaan? Hoe denkt de regering dit te verwezenlijken met het matigen van salarissen en het bevorderen van verantwoording?

Met «Revitalisering middenveld» wordt vooral gedoeld op het versterken van de legitimiteit van en het vertrouwen in het maatschappelijk middenveld. Dit is bijvoorbeeld door hoge topsalarissen in de (semi-)publieke sector onder druk komen te staan. Maar ook rond de transparantie en verantwoording liggen er tekortkomingen. Het kabinet zal daarom haar agenda rond matiging van salarissen in de (semi-)publieke sector en het bevorderen van beter bestuur en verantwoording bij zorginstellingen, onderwijsinstellingen en corporaties versnellen. Voor wat betreft de onderwijsinstellingen heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel «Goed onderwijs, goed bestuur» ontvangen. Overigens geldt nu al dat alle zorginstellingen verplicht zijn zich jaarlijks te verantwoorden in het jaardocument maatschappelijke verantwoording, ook over de bezoldiging van hun bestuurders. Ten aanzien van de voornemens met betrekking tot versterking van goed bestuur en toezicht heeft de Tweede Kamer onlangs de brief «Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning» ontvangen.

56

De adviesaanvrage spreekt over de vereiste van het Stabiliteits- en Groeipact en over budgettaire doelstellingen voor 2015. Is bedoeld de studiegroep mee te geven dat de budgettaire doelstellingen voor 2015 geënt dienen te zijn op maximaal 3% EMU-tekort en maximaal 60% staatschuld?

Zie het antwoord bij vraag 11.

57

Punt 6 is voorzien dat het advies zich binnen de bandbreedte van het wettelijke kader moet bevinden van het nog in te dienen voorstel, dat de regering verplicht is het financieringstekort met tenminste 0,5 procent per jaar omlaag brengen?

Zie het antwoord bij vraag 11.

58

Onder het kopje «Groei, kennis innovatie en ondernemerschap» wordt er gesproken over het OESO-gemiddelde van publieke investeringen in onderwijs. Vanwaar wordt er in tegenstelling tot eerdere jaren gerefereerd aan het ongewogen gemiddelde in plaats van het hogere gewogen gemiddelde?

In internationaal verband, maar juist ook in onze eigen analyses als we de prestaties van ons onderwijsstelsel vergelijken met andere landen, is het gebruikelijk om voor onderwijsindicatoren te werken met ongewogen gemiddelden, omdat zo beter rekening kan worden gehouden met verschillen die bestaan tussen onderwijsstelsels.

Zoals uit onderstaande tabel blijkt, liggen de publieke uitgaven in het ongewogen OESO-gemiddelde hoger dan de publieke uitgaven in het gewogen OESO-gemiddelde. De private uitgaven aan onderwijs liggen in het ongewogen OESO-gemiddelde daarentegen wel lager dan in het gewogen OESO-gemiddelde.

Het CBS heeft in een webartikel in december 2008, waarin is ingegaan op de revisie van de onderwijsuitgaven, de Nederlandse uitgaven vergeleken met het ongewogen OESO-gemiddelde. In de samenvatting van Education at a Glance (Kamerstukken II 2008/09 31 700 VII, nr 229) is bij de vergelijking van de uitgaven aan onderwijsinstellingen als percentage van het bbp zoals gebruikelijk het ongewogen OESO-gemiddelde gepresenteerd (zie figuur 1.1 in de samenvatting).

Nr.IndicatorNederland 2006OESO 2006 (gewogen)OESO 2006 (ongewogen)
1Publieke uitgaven onderwijs (exclusief R&D hoger onderwijs)5,0% bbp4,6% bbp4,9% bbp
1aPublieke uitgaven aan onderwijsinstellingen4,4% bbp4,3% bbp4,5% bbp
1bPublieke uitgaven aan private partijen (waaronder stufi aan huishoudens t.b.v. levensonderhoud)0,6% bbp0,3% bbp0,4% bbp
2Private uitgaven onderwijs0,8% bbp1,5% bbp0,8% bbp

59 en 60

Is er, net als bij het EMU-saldo, momenteel ook bij de staatsschuld geen sprake van zowel een feitelijke staatschuld als een «structurele staatschuld», namelijk een staatschuld gecorrigeerd voor uitgaven in het kader van de kredietcrisis waar bezittingen tegenover staan die op relatief korte termijn weer verkocht kunnen/zullen worden?

Wat zou de staatsschuld zijn in 2010 en 2011, in euro’s en in % bbp, als gecorrigeerd wordt voor de maatregelen in de financiële sector waar staatsbezit of vorderingen tegenover staan?

Nee, er bestaat niet zoiets als «structurele staatsschuld». De EMU-schuld is een bruto begrip.

In figuur 4.1 van de Miljoenennota 2010 is te zien dat het effect van de interventies in de financiële sector voor 2009 en 2010 op de EMU-schuld circa 8 procent bbp bedraagt. De EMU-schuld gecorrigeerd voor de maatregelen in de financiële sector waar staatsbezit of vorderingen tegenover staat, kan dus grofweg worden uitgerekend door de EMU-schuldquote met 8 procent te verminderen. Op basis van de raming van de Miljoenennota 2010 gaat het hierbij om € 48,2 miljard in 2010 en 2011. De schuldquote zoals gehanteerd wordt in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact corrigeert niet voor ingrepen in de financiële sector of andere overheidsbezittingen. Dit is ook niet wenselijk, omdat het zal leiden tot veel discussie over waarvoor wel en waarvoor niet gecorrigeerd moet worden. Er is op dit moment een eenduidige en geharmoniseerde statistiek die Eurostat hanteert voor het vaststellen van de EMU-schuld. Daarnaast vergt het een wijziging van het Protocol bij het EG-Verdrag.

60

Wat zou de staatsschuld zijn in 2010 en 2011, in euro’s en in % bbp, als gecorrigeerd wordt voor de maatregelen in de financiële sector waar staatsbezit of vorderingen tegenover staan?

Zie het antwoord bij vraag 59.

61

Zou zo’n structurele schuld ook binnen EMU afspraken in het kader van het stabiliteit en groeipact gehanteerd kunnen worden?

Nee. De schuldquote zoals gehanteerd wordt in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact corrigeert niet voor ingrepen in de financiële sector of andere overheidsbezittingen. Dit is ook niet wenselijk, omdat het zal leiden tot veel discussie over waarvoor wel en waarvoor niet gecorrigeerd moet worden. Er is op dit moment een eenduidige en geharmoniseerde statistiek die Eurostat hanteert voor het vaststellen van de EMU-schuld. Daarnaast vergt het een wijziging van het Protocol bij het EG-Verdrag.

62

Zijn er andere EU-landen die al maatregelen treffen voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën? Zo ja, welke landen zijn dit, welke maatregelen en voor welke bedragen in euro’s en in bbp van het land?

Het is op dit moment nog niet precies bekend welke maatregelen landen nemen. In december zal voor een groot aantal lidstaten in het kader van de buitensporigtekortprocedure in de Ecofin Raad besproken worden welke maatregelen precies getroffen zijn en wat de gevolgen hiervan zijn voor de overheidsfinanciën. De Tweede Kamer zal hierover via de geannoteerde agenda en het verslag van deze Ecofin Raad geïnformeerd worden. Het is al wel duidelijk dat sommige landen, net als Nederland, hier actief mee bezig zijn.

63

Is het de bedoeling dat elk van de twintig commissies tegelijkertijd de bevindingen presenteert?

Ja.

64

Zoals ook al verzocht bij de algemene beschouwingen, het verzoek wat meer toe te lichten over de doelstellingen van de beleidsonderzoeken. Dienen de commissies voorstellen voor de toekomst ook te toetsen aan een breder welvaartsbegrip of enkel aan de direct financiële gevolgen van eventuele maatregelen?

Naar aanleiding van uw verzoek bij de algemene beschouwingen wordt u per brief nader geïnformeerd over de doelstellingen van de brede heroverwegingen. Daarin staat dat voor een goede besluitvorming het bovendien niet alleen nodig is te schetsen wat mogelijke budgettaire opties zijn, maar ook om de economische en maatschappelijke effecten te weten.

65

Tegelijk met de heroverwegingen start er een onderzoek naar de inrichting van het belastingstelsel. Wat is het tijdspad van dit onderzoek?

Het onderzoek naar de inrichting van het belastingstelsel wordt verricht door de Studiecommissie Belastingstelsel. De voorstudie van deze commissie zal in het tweede kwartaal aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

66

Welke uitgangspunten worden er gehanteerd in het onderzoek naar de inrichting van het belastingstelsel als het gaat om een zo rechtvaardig mogelijke lastenverdeling?

De Studiecommissie Belastingstelsel zal kijken naar de solidariteit van het belastingstelsel door in kaart te brengen hoe de lasten in het huidig belastingstelsel zijn verdeeld en hoe dit eventueel wijzigt bij het doorvoeren van mogelijke herzieningen. Het oordeel over de rechtvaardigheid daarvan is aan de politiek.

67 en 68

Nederland neemt in EU verband een relatief gunstige positie in termen van schuld en tekort. Hoe zit dat wat betreft de ontwikkeling van de overheidsfinanciën op de middellange termijn?

Hoe ontwikkelt het EMU-saldo van andere EU-landen zich bij ongewijzigd beleid?

Er is geen reden om aan te nemen dat Nederland bij ongewijzigd beleid een andere positie in gaat nemen in de toekomst. Wel zou de relatieve positie van Nederland ten opzichte van andere lidstaten wat kunnen wijzigen als blijkt dat er grote verschillen tussen landen zijn in de gevoeligheid van de begroting voor schokken in de economische groei.

De meest recente analyse van dit onderwerp komt van de OESO (OECD Economic Outlook No. 85, juni 2009). Onder de aanname dat lidstaten in 2011 de stimuleringspakketten terugdraaien en dat de lengte van consolidatieperiode per OESO-lidstaat afhangt van de hoogte van het tekort in 2010 (hoe hoger het tekort, hoe langer er geconsolideerd moet worden) is te zien dat Nederland in 2017 zowel qua saldo als qua schuld beter dan gemiddeld presteert vergeleken met de andere OESO-lidstaten. Ook presteert Nederland beter dan het gemiddelde van het eurogebied.

68

Hoe ontwikkelt het EMU-saldo van andere EU-landen zich bij ongewijzigd beleid?

Zie het antwoord bij vraag 67.

69

Wordt in EU-verband gewerkt aan EU-brede maatregelen of beleid gericht op (herstel van) de houdbaarheid van de overheidsfinanciën?

De coördinatie van het begrotingsbeleid verloopt via de gebruikelijke procedures onder artikel 99 en 104 van het EG-Verdrag. In praktijk betekent dit dat voor de meeste EU-lidstaten een buitensporigtekortprocedure gestart is of zal worden gestart. Voor elf landen is er reeds een buitensporigtekortprocedure gestart, omdat deze landen al voor 2009 een tekort boven de 3 procent-grens hadden. Voor acht landen, waaronder Nederland, zal in december een dergelijke procedure gestart worden. Onderdeel van deze procedure is dat de lidstaat aanbevelingen krijgt om het tekort terug brengen onder de 3 procent-grens en hiervoor een deadline krijgt. De voortgang die lidstaten maken met het realiseren van deze aanbevelingen zal regelmatig worden besproken in de Ecofin Raad. Daarnaast voorziet het Stabiliteits- en Groeipact erin dat, als lidstaten eenmaal hun tekort onder de 3 procent-grens hebben gebracht, het saldo verder verbeterd wordt richting de landenspecifieke middellangetermijndoelstelling die dichtbij begrotingsevenwicht of overschot ligt.

Ook spreekt de Ecofin Raad over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en exitstrategieën. Ook tijdens de informele Ecofin in oktober is dit een belangrijk onderwerp.

70

De banken hebben de economische crisis veroorzaakt. Is meetbaar of en in welke mate zij nu bijdragen aan herstel?

Nee, het is niet meetbaar in hoeverre banken bijdragen aan herstel. Banken spelen een cruciale rol in de economie en zijn een noodzakelijke voorwaarde voor het goed functioneren van de economie. Hun activiteiten zijn zo sterk verweven met de reële economie dat hun bijdrage aan het herstel niet afzonderlijk kan worden vastgesteld.

71 en 72

Is er in Nederland al sprake van «zombiebanken»? Zo ja welke banken zijn dit?

Is er in Europa al sprake van «zombiebanken»? Zo ja welke banken zijn dit?

Er worden geen uitspraken gedaan over individuele gevallen. In algemene zin kan echter wel gesteld worden dat het beleid in Nederland en in de EU niet gericht is op het overeind houden van niet-levensvatbare banken.

72

Is er in Europa al sprake van «zombiebanken»? Zo ja welke banken zijn dit?

Zie het antwoord bij vraag 71.

73

Wat was het overheidsoverschot van Finland en Zweden 5 jaar voor het begin van de bankencrisis en hoe staat dit in verhouding tot Nederland en Europa in de huidige kredietcrisis?

Tabel 1 laat zien dat de overheidsoverschotten voor de crisis in Zweden en Finland een stuk hoger waren dan in Nederland voor deze crisis. Voor het eurogebied als geheel bestaat er gemiddeld sinds 2001 een tekort (tabel 2).

Dit geeft aan dat er in Zweden destijds meer ruimte was voor overheidsingrijpen. De Zweedse en Finse overheid hebben destijds excessief geïntervenieerd in het financiële systeem. De directe budgettaire kosten van de publieke herkapitalisaties acties waren volgens een onderzoek van Norges Bank 8.9 procent van het bbp in Finland en 3,9 procent in Zweden.

Tabel 1: Overheidssaldo (in % bbp)

 ZwedenFinland
1985– 3,71,8
1986– 0,42,5
19873,30,1
19883,33,9
19893,36,0
19903,45,6
1991– 0,1– 0,3
1992– 9,0– 5,2
1993– 11,2– 8,1
1994– 9,1– 6,6
1995– 7,3– 6,2
1996– 3,3– 3,5
1997– 1,6– 1,3
19981,21,6
19991,21,6
20003,87,0

Bron: IMF World Economic Outlook (vetgedrukt zijn de crisisjaren)

Tabel 2: Overheidssaldo (in % bbp)

 NLEurogebied
20002,10,1
2001– 0,2– 1,8
2002– 2,0– 2,5
2003– 3,0– 3,0
2004– 1,9– 2,9
2005– 0,3– 2,5
20060,6– 1,3
20070,3– 0,7
20080,8– 1,8
2009– 3,2– 5,4

Bron: IMF World Economic Outlook

74

Op welke begrotingsonderdelen werd door Japan bezuinigd tijdens de begrotingsconsolidatie in 1997? Hoe verhoudt dit zich t.o.v. de totale begroting in bedragen en percentage?

Japan draaide in 1997 een verlaging van de inkomstenbelasting uit 1994 terug, verhoogde de bijdragen aan sociale zekerheid en verhoogde de BTW van 3 procent tot 5 procent. De belastingdruk ging hierdoor omhoog met 2 procent bbp. Dit was groter dan enige fiscale stimuleringsmaatregel was geweest tot op dat moment.

75

Welke (langetermijn) gevolgen verwacht de regering van deze krimp (binnenslands geproduceerde uitvoer) van bijna 15%, onder meer voor het MKB? Waarop is de verwachting van een lichte groei van 1,5% in 2010, gegeven de krimp van ruim 14% in 2009, gebaseerd?

Iedere procentpunt lagere (hogere) groei van de binnenslands geproduceerde uitvoer resulteert op korte termijn in circa 0,15 procentpunt lagere (hogere) economische groei (groei van het bbp-volume). Volgens de MEV daalt de binnenslands geproduceerde uitvoer in 2009 met naar verwachting 14¾; procent. Dit heeft een drukkend effect op de economische groei van circa 2¼ procentpunt. Ook de andere onderdelen van de uitvoer, zoals de uitvoer van diensten en de wederuitvoer, krimpen dit jaar sterk. Het drukkend effect op de economische groei van de totale uitvoer bedraagt dit jaar naar schatting 3¼ procentpunt (zie ook MEV 2010, tabel 3.1). Het gaat hierbij nadrukkelijk om de korte-termijneffecten. Er bestaat veel onzekerheid over de gevolgen (van de kredietcrisis) op langere termijn. Hierop zal het CPB bij de aanstaande Middellange termijnraming (MLT) nader ingaan. Er zijn ook geen gegevens beschikbaar over de gevolgen naar grootteklasse van bedrijven, zoals Midden- en Kleinbedrijf (MKB). De ontwikkeling van de binnenslands geproduceerde uitvoer hangt sterk samen met de fluctuaties van de relevante wereldhandel. Verwacht wordt dat de wereldhandel dit jaar eveneens met 14¾ procent daalt. Voor volgend jaar wordt een bescheiden toename van de relevante wereldhandel van 2½ procent geraamd. Hierdoor neemt ook de binnenslands geproduceerde uitvoer naar verwachting met 1½ procent toe. Dat de groei van de binnenlands geproduceerde uitvoer achterblijft bij de wereldhandel is in lijn met het beeld van de afgelopen drie decennia. Door de opkomst van bijvoorbeeld de economieën van Aziatische landen groeit de «made in Holland» uitvoer in het algemeen minder hard dan de relevante wereldhandel.

76

De ervaringen tot nu toe met financiële crises leren dat de recessie langer en dieper is dan met niet-financiële crises. Het CPB stipt dit nadrukkelijk aan. Waarom gaat de regering niet uit van een meer behoedzame groeiverwachting voor 2010 en mogelijk zelfs voor 2011 en volgende jaren?

Zoals uit tabel 4.10 (Miljoenennota 2010, blz. 88) valt op te maken, wordt in de Miljoenennota 2010 uitgegaan van een groeiveronderstelling van – 4¾ procent voor 2009 en 0 procent voor 2010. Deze raming voor de volumegroei van het bbp is afkomstig van het CPB. De regering volgt daarmee de ramingen van het CPB en wijkt hier niet van af. In de Miljoenennota wordt overigens uitgebreid stilgestaan bij de grote onzekerheid van de CPB-ramingen zeker in deze tijden van crisis.

77, 79, 80 en 81

Wat zijn de oorzaken voor de redelijk beperkte stijging van de werkloosheid in Japan in vergelijking met Zweden en Finland zoals die blijkt uit figuur 3.7?

Welke lessen kunnen worden getrokken uit het voorbeeld van Japan dat een crisis niet noodzakelijk gepaard hoeft te gaan met een enorme stijging van de werkloosheid?

Wat is de verklaring voor de uitzonderlijk lage werkloosheid in Japan gedurende de «lost decade» en wat is er nodig om dat Japanse recept ook in Nederland te gebruiken?

Wat zijn de maatregelen die er in Japan tijdens een eerdere crisis voor zorgden dat de werkloosheid niet dramatisch opliep, en wat kan Nederland daarvan leren?

Om te beginnen dient hier te worden opgemerkt dat de oploop van de werkloosheid gedurende de crisis in Japan, hoewel deze zowel in relatieve als absolute zin beperkt lijkt, niet onderschat mag worden. De oploop naar niveaus van bijna 6 procent in 2002 is in Japan (die tot begin jaren ’70 nog nauwelijks werkloosheid kende) historisch ongekend. De belangrijkste verklaringen voor de beperkte stijging (ten opzichte van bijvoorbeeld Zweden en Finland) zijn:

• Zoals te zien is in figuur 3.12 (blz. 44, Miljoenennota 2010), heeft de Japanse overheid gedurende de crisis vanaf 1992 in opeenvolgende jaren grote overheidstekorten opgelopen. Door de stimulerende werking van deze tekorten op de reële economie bleef de stijging van de Japanse werkloosheid relatief beperkt. Keerzijde van dit beleid is goed te zien in figuur 3.11 (blz. 44, Miljoenennota 2010); de staatsschuld is gedurende de crisis geëxplodeerd.

• Landenspecifieke karakteristieken van de economische structuur. In Japan is het zeer gebruikelijk om «levenslang» bij dezelfde baas te werken, hetgeen ook deels in stand wordt gehouden door de aanzienlijke ontslagbescherming van werknemers waardoor het moeilijk is deze te ontslaan. In Japan is daardoor ook sprake van een behoorlijke verborgen werkloosheid die niet tot uiting komt in de officiële werkloosheidsstatistieken maar uiteraard wel de concurrentiekracht aantasten.

Ten aanzien van de vraag inzake welke beleidslessen Nederland kan leren van de Japanse aanpak moet allereerst de kanttekening worden geplaatst dat de situatie in Japan destijds aanmerkelijk verschilde van de situatie nu in Nederland. Het belangrijkste verschil is dat Japan niet te maken had met een wereldwijde recessie waardoor de stimuleringsmaatregelen voor de Japanse export middels aantrekkende vraag uit het buitenland erg positief uitpakten. Een ander essentieel verschil is dat Japan de crisis inging met een overschot van ongeveer 2 procent op de overheidsbegroting. De overheid heeft met het stimuleringspakket de schuld ten opzichte van het pre-crisis niveau met meer dan een factor drie laten oplopen (170 procent BBP in 2007). De lessen die we kunnen trekken is dat tijdig stimuleren van belang is en effectief kan zijn voor het behoud van werkgelegenheid. Echter, deels is dit positieve effect te verklaren door de sterke toename van de export en dat is momenteel, vanwege de wereldwijde crisis, moeilijk te bewerkstelligen. Daarnaast is een belangrijke les dat de problemen in de financiële sector effectief moeten worden aangepakt om zo een economisch klimaat te creëren dat rijp is voor herstel. Het stimuleringspakket kan verder niet alleen als iets positiefs gezien worden, want hoewel de werkloosheid relatief laag is, behoort de staatsschuld van inmiddels bijna 200 procent tot de hoogste in de wereld hetgeen in de toekomst voor de nodige problemen zal zorgen. Immers, oplopende rentebetalingen beperken de ruimte voor andere, productieve uitgaven. Het kabinet ziet het Japanse recept dan ook niet als passend voor de Nederlandse situatie, onder andere door verschillen in de economische structuur. Zo kent Japan in vergelijking met Nederland een relatief sober sociale zekerheidsstelsel. Daarbij hebben de Japanse maatregelen ertoe geleid dat de Japanse staatschuld nu bijna 200 procent van het BBP betreft. Op den duur is dit onhoudbaar.

78

Welke maatregelen om de werkloosheid tegen te gaan dan wel de arbeidsparticipatie te vergroten zijn in Japan genomen ten tijde van de crisis?

De Japanse regering heeft een stimuleringspakket geïntroduceerd in reactie op de crisis. Deze stimuleringen waren vooral gericht op infrastructurele projecten. Deze projecten zorgden er voor dat mensen aan het werk bleven.

79

Welke lessen kunnen worden getrokken uit het voorbeeld van Japan dat een crisis niet noodzakelijk gepaard hoeft te gaan met een enorme stijging van de werkloosheid?

Zie het antwoord bij vraag 77

80

Wat is de verklaring voor de uitzonderlijk lage werkloosheid in Japan gedurende de «lost decade» en wat is er nodig om dat Japanse recept ook in Nederland te gebruiken?

Zie het antwoord bij vraag 77

81

Wat zijn de maatregelen die er in Japan tijdens een eerdere crisis voor zorgden dat de werkloosheid niet dramatisch opliep, en wat kan Nederland daarvan leren?

Zie het antwoord bij vraag 77

82

Kan de regering een schatting maken van tabel 4.2 voor de jaren 2011 t/m 2015 met daarin de drie verschillende groeiscenario’s opgenomen?

Figuur 3.13 maakt op basis van drie verschillende scenario’s van economische groei een grove inschatting van de gevolgen daarvan voor het EMU-saldo op middellange termijn. Dit is gedaan om te illustreren dat ingrijpende maatregelen onontkoombaar zijn. Tabel 4.2 (de verticale toelichting van het EMU-saldo) geeft een gedetailleerd overzicht van mutaties tussen de stand van het EMU-saldo in de Miljoenennota 2009 voor 2009 en 2010 naar de meest actuele stand van het EMU-saldo in de Miljoenennota 2010 voor dezelfde jaren. De drie scenario’s van figuur 3.13 betreft een eerste grove basisstand voor 2011–2015. Een mutatieoverzicht zoals gepresenteerd in tabel 4.2 is gegeven de grote onzekerheden voor deze jaren niet te geven.

83

Kan worden toegelicht waarom de regering er ondanks bezwaren van het CPB (zie blz. 78 MEV) toch voor gekozen heeft de deeltijd-ww op grote schaal in te voeren?

Het doel van de deeltijd-WW is om bedrijven de mogelijkheid te bieden vakkrachten te behouden, voor als de vraag weer aantrekt. Uitgangspunt daarbij is wel dat behoud van werkgelegenheid waar geen werk is, geen perspectief biedt. Daarom worden voorwaarden gesteld om voor deeltijd-WW in aanmerking te komen en is de regeling tijdelijk: instroom is mogelijk tot maximaal eind 2009 en ook aan de duur dat een bedrijf van deeltijd-WW gebruik kan maken, is een maximum verbonden. Deels remt deeltijd-WW de aanpassing op de arbeidsmarkt, maar deels voorkomt deeltijd-WW werkloosheid. Ook het CPB zegt dat. Door de aanscherping van de criteria stimuleert het kabinet werkgevers om scherper de afweging te maken of deeltijd-WW voor hen het juiste instrument is. Daarnaast is de vrijgevallen tijd niet improductief, maar wordt deze gebruikt voor scholing of detachering die de inzetbaarheid van werknemers ten goede komt.

84

De deeltijd-ww regeling in zichzelf is kort en bondig, en levert een bijdrage aan de beperking van administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Aandachtspunt is een rechtmatige / correcte toepassing. Worden de vakkrachten wel behouden voor de bedrijven? Op het oog lijkt de regeling gevoelig voor oneigenlijk gebruik. Wordt de rechtmatigheid van toekenning /van de deeltijd-WW-uitgaven gecontroleerd? Hoe dan?

De regeling is bedoeld voor behoud van vakkrachten. De overheid bepaalt echter niet wat vakkrachten zijn en kan dat ook niet. Elk bedrijf moet zelf die afweging maken. Wel zijn de voorwaarden (boete bij ontslag, afweging tussen lengte en aantal werknemers, minimum periode, minimum omvang) zo vormgegeven dat bedrijven gedwongen worden een keuze te maken tussen ontslag, deeltijd-WW en volledig dienstverband. In het heropeningsbesluit is extra aandacht besteed aan het tegengaan van fraude. Het UWV zal scherp toezien op mogelijke fraude gevallen en de boete is verhoogd.

85

De regering heeft eind 2008 de deeltijd-WW ingevoerd. Kan de regering aangeven wat deze regeling tot nu toe heeft gekost, en bij voortzetting de komende periode nog gaat kosten (uitgaven 2008, 2009, 2010), waarbij een splitsing wordt gemaakt tussen brutokosten en evt. inverdieneffect op WW-uitgaven?

Het kabinet heeft bij de heropenstelling het plafond voor deeltijd-WW verhoogd van 375 miljoen naar 950 miljoen (verdeeld over de jaren 2009 – 2011 volgens het ritme 350, 550 en 50 miljoen; in 2008 zijn geen kosten gemaakt voor deeltijd-WW, want de regeling is per 1 april 2009 opengesteld). Bij de verdeling over de jaren is aangenomen dat in de periode tot 1 januari 2010 de maximale instroom behorende bij een totaalbudget van 950 miljoen wordt bereikt. Over de feitelijke uitputting zal de Kamer nader geïnformeerd worden.

Dit bedrag is gefinancierd uit het stimuleringspakket (430 miljoen), een besparing op de WW-uitkeringen (eveneens 430 miljoen) en door extra middelen vrij te maken.

86

De werkloosheid stijgt volgend jaar verder tot 8% van de beroepsbevolking. Kan de regering aangeven hoe hoog de werkloosheid zou zijn geweest als de deeltijd-WW niet was ingevoerd?

Door het CPB wordt geraamd dat deeltijd-WW leidt tot een verlaging van de werkloosheid met ongeveer 10 000 personen in 2009 en 25 000 in 2010. Zonder deeltijd-WW zou de werkloosheid in 2010 tussen de ¼ procentpunt en ½ procentpunt hoger liggen.

87

Inmiddels is op zijn minst onduidelijk of deze recessie wel van korte duur zal zijn. Als de context verandert, moet ook de doelstelling en de gekozen maatregel (deeltijd-ww) dan niet worden heroverwogen?

Het kabinet is van mening dat de huidige vormgeving van de deeltijd-WW aansluit bij de recessie. Bedrijven kunnen immers tot eind 2009 deeltijd-WW aanvragen en er dus in 2009 en 2010 (en in sommige gevallen nog in het begin van 2011) gebruik van maken. Dit sluit aan bij de ontwikkeling van de werkloosheid en heeft daarop een dempend effect. Deeltijd-WW is niet bedoeld om structurele aanpassingen te voorkomen.

88

Wat is de dekkingsgraad van de pensioenfondsen over het tweede kwartaal van 2009?

Zie het antwoord bij vraag 30.

89

Wat verklaart de sterke toename van het EMU-tekort van de lokale overheden? In welke mate is dit tijdelijk (zoals de financieringsschuif t.b.v. energiemaatregelen, innovatie, etc.)? Welke plannen hebben de lokale overheden om dit aan te pakken?

De sterke toename van het EMU-tekort van de lokale overheden hangt onder andere samen met de tegenvallende netto grondopbrengsten van de gemeenten. In de huidge economische situatie vallen de grondverkopen stil (aan- en verkopen van grond zijn relevant voor het EMU-saldo). Daarnaast is er in de aanvullende bestuurlijke afspraken tussen Rijk en de medeoverheden afgesproken dat de medeoverheden meedelen in het stimuleringspakket voor 2009 en 2010. Met de aanvullende bestuurlijke afspraken krijgen de medeoverheden als gevolg van genoemde redenen voor 2009 en 2010 de mogelijkheid om hun EMU-tekort (beperkt) op te laten lopen. Vanaf 2011 moeten de medeoverheden weer terugkeren naar hun maximaal toegestane EMU-tekort van 0,5 procent bbp, zoals eerder vastgesteld bij bestuurlijke afspraak. Deze bestuurlijke afspraak wordt thans verwerkt in het wetsvoorstel Tekortreductie Rijk en Medeoverheden.

90

Kan er een overzicht worden gegeven van de jaarlijkse ontwikkeling van de inkomsten (belastingen en sociale premies), de totale netto uitgaven en de absolute omvang van het bbp vanaf 1978?

 in % bbp 
JaarBelastinginkomstenPremie-inkomstenNetto collectieve uitgavenbbp in miljard
197826,815,544,4141,7
197926,815,945,2151,5
198026,416,046,3163,1
198125,216,446,4172,2
198225,317,448,8177,9
198324,319,349,1184,1
198423,718,247,1194,1
198523,818,445,8200,8
198624,917,947,4206,9
198726,218,650,2208,6
198826,318,448,9217,6
198925,116,846,9230,3
199026,715,247,2243,7
199128,115,946,7257,4
199227,016,447,6268,3
199328,516,347,6276,0
199425,317,246,0290,0
199524,315,949,4305,3
199625,015,242,1319,8
199724,615,140,9342,2
199824,515,040,3362,5
199924,815,539,9386,2
200024,515,438,0418,0
200124,713,738,6447,7
200224,513,339,8465,2
200323,613,840,6476,9
200423,613,939,3491,2
200524,612,937,8513,4
200625,014,038,5540,2
200725,313,538,7568,7
200824,614,538,4595,9
200924,813,542,9575,3
201024,014,444,6580,5

Bron: CPB

91

Zijn er criteria waaraan voldaan moet worden voordat staatsdeelnemingen worden afgebouwd? Hoe luiden deze criteria?

In de Nota Staatsdeelnemingen Rijksoverheid1 worden drie beoordelingscriteria genoemd welke getoetst worden voordat afstoting tot de mogelijkheden gaat behoren. Deze criteria luiden:

1. Het moet duidelijk zijn dat het aandeelhouderschap als instrument geen toegevoegde waarde meer heeft voor de borging van het publieke belang;

2. Er moeten voldoende waarborgen zijn dat de continuïteit van de dienstverlening door privaat aandeelhouderschap niet in gevaar komt;

3. Privaat aandeelhouderschap moet toegevoegde waarde hebben voor de betreffende onderneming en de duurzame kwaliteit van de activiteiten die worden uitgeoefend.

92

Kan de toename van het begrotingstekort zoals weergegeven op p. 66 van de Miljoenennota worden uitgesplitst naar de volgende oorzaken, in euro’s: noemereffect, lagere inkomsten, hogere uitgaven en interventies financiële sector?

In onderstaande tabel is een aansluiting gemaakt van het EMU-saldo ten tijde van de Miljoenennota 2009 naar de raming in de Miljoenennota 2010 in milarden.

(in € miljard)

 20092010
EMU-saldo MN 20097,24,9
Belasting en premie-inkomsten– 24,4– 31,6
Netto opbrengsten interventies financiële sector (excl. rente)1,51,0
Netto uitgaven Rijk– 8,5– 6,8
Saldo lokale overheden– 3,5– 4,1
EMU-saldo MN 2010– 27,7– 36,5

93

Vanwaar is in tabel 4.4 een bedrag van 277 miljoen opgenomen onder vliegtax en niet het eerder genoemde bedrag van 305 miljoen euro?

In tabel 4.4 van de Miljoenennota is een bedrag van 277 miljoen opgenomen bij de vliegtax. Dit betreft de meest recente raming van de vliegtax opbrengst indien de vliegtax niet zou zijn afgeschaft. Het eerder vermelde bedrag van 305 miljoen euro betreft het bij Coalitie Akkoord ingeboekte bedrag voor de invoering van de vliegtax inclusief het budgettair effect van de aanpassingen die daarop zijn aangebracht bij Belastingplan 2009 (BP 2009). De meest recente raming van de vliegtax komt lager uit dan waar bij Coalitie Akkoord respectievelijk bij BP2009 vanuit is gegaan. Dit op basis van de realisatie van de vliegtaxopbrengst over 2008 en de meest recente inzichten over het aantal vliegtuigpassagiers dat op Nederlandse luchthavens opstapt. De crisis geldt als de belangrijkste oorzaak voor lagere dan eerder verwachte opbrengsten, hetgeen overigens ook te zien is bij andere belastingmiddelen.

94

Vanwaar is in tabel 4.4 de Energie Investeringsaftrek (EIA) te vinden onder het kopje «Liquiditeitsverruiming bedrijfsleven» en niet meer onder «Duurzame Economie» zoals dat het geval was bij het aanvullend beleidsakkoord?

In tabel 4.4 van de Miljoenennota is de Energie Investeringsaftrek (EIA) inderdaad te vinden onder het kopje Liquiditeitsverruiming bedrijfsleven. Dit is conform de presentatie van de stimuleringsmaatregelen zoals eerder opgenomen in de Voorjaarsnota 2009. Onder het kopje Liquiditeitsverruiming bedrijfsleven staan alle fiscale maatregelen uit het stimuleringspakket gemeld. Hiermee wordt niet uitgesloten dat fiscale maatregelen bijdragen aan Duurzame Economie. Zoals ook in Miljoenennota op blz. 73 staat gemeld betreft de EIA een fiscale regeling voor ondernemers die investeren in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen.

95, 97, 99, 102, 103 en 104

Wat wordt bedoeld met de passage op p. 76 van de Miljoenennota dat als de huidige loonontwikkeling zich doorzet de besparing van € 3,2 miljard euro niet (volledig) gerealiseerd kan worden?

Wat wordt bedoeld met de passage op p. 76 van de Miljoenennota dat als de huidige loonontwikkeling zich doorzet de besparing van € 3,2 miljard euro niet (volledig) gerealiseerd kan worden? Welk deel zal naar verwachting niet worden gerealiseerd?

Kan aangegeven worden hoe de eventuele besparing van € 3,2 miljard tot stand komt? Kan dat per sector uitgesplitst worden?

De € 3,2 miljard wordt bespaard door middel van een nominale nullijn. Is dit alleen het resultaat van doorwerking van de referentiesystematiek? Is hier dan sprake van een bezuiniging?

De besparing van € 3,2 miljard. is gebaseerd op een nominale nullijn. Hoe groot zijn de gederfde belastinginkomsten van een nominale nullijn ten opzichte van een gemiddelde loongroei?

Hoeveel van de besparing van € 3,2 miljard. zal worden gerealiseerd op het moment dat de huidige loonontwikkeling doorzet?

In het aanvullend beleidsakkoord is verondersteld dat sociale partners een nominale nullijn voor nieuwe cao’s overeenkomen en dat – rekeninghoudend met reeds afgesloten cao’s – als gevolg daarvan de contractloonstijging in de markt uitkomt op 0,5 procent in 2010 en 0 procent in 2011. Deze contractloonstijging in de markt leidt via de koppelingssystematiek voor de uitkeringen en de referentiesystematiek voor de arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de collectieve sector tot een besparing op de uitkeringen en de salarissen collectieve sector (overheidssectoren en zorgsector) van 1,3 miljard in 2010 en 3,2 miljard in 2011 en de jaren daarna, zonder dat beleidsmatig hoeft te worden ingegrepen.

De besparing van 3,2 miljard in 2011 is opgebouwd uit een besparing van ongeveer 2,1 miljard op de arbeidsvoorwaarden van de collectieve sector (waarvan ongeveer 1,2 miljard kabinetssectoren en onderwijs en ongeveer 0,9 miljard zorgsector) een besparing van ongeveer 1,0 miljard op de uitkeringen. Het betreft besparingen op de uitgaven van de overheid (inclusief zorg). Als de lonen in de markt niet of minder worden gematigd dan verondersteld, dan komt de besparing lager dan de veronderstelde 3,2 miljard uit. Bij een loonontwikkeling van respectievelijk 0 procent en 1 procent in 2010 zijn de besparingen respectievelijk ongeveer 2 miljard en ongeveer 0,7 miljard in 2010. Bij een loonontwikkeling van 1,5 procent in 2010, zoals thans wordt geraamd door het CPB, wordt er geen besparing gerealiseerd. Bij een loonontwikkeling van 2,0 procent is er een besparingverlies van 0,6 miljard in 2010. Zie onderstaande tabel.

In € miljard2010
Contractloonstijging 0%2,0
wv. Lonen1,6
wv. Uitkeringen0,4
  
Contractloonstijging 1%0,7
wv. Lonen0,5
wv. Uitkeringen0,2
  
Contractloonstijging 1½%0,0
wv. Lonen0,0
wv. Uitkeringen0,0
  
Contractloonstijging 2%– 0.6
wv. Lonen– 0,5
wv. Uitkeringen– 0,1

+ is een besparing, – is een verlies

De veronderstelde besparing van 3,2 miljard in 2011 is een bruto-besparing. Een nominale nullijn heeft ook effect op de belastinginkomsten. Als de inkomenstenkant wordt meegenomen dan kan het totale effect op het EMU-saldo op de korte termijn slechter of zelfs negatief uitkomen. De belastingderving als gevolg van loonmatiging in de markt en de collectieve sector kan groter zijn dan de uitgavenbesparingen in de collectieve sector. Een gematigde loonontwikkeling kan wel een positieve invloed hebben op de internationale concurrentiepositie van Nederland.

96

Wordt een deel van de maatregelen, genoemd in Tabel 4.5, geheel of ten dele al in 2010 ingevoerd?

Tabel 4.5 geeft het totaal van de maatregelen weer voor de tekortreductie vanaf 2011. Deze tabel bevat ook de maatregelen die voortvloeien uit de afspraken tussen Rijk en medeoverheden. In deze aanvullende bestuurlijke afspraken tussen Rijk en de medeoverheden is over de periode 2009 tot en met 2011 overeenstemming bereikt over de tijdelijk buiten werking stellen van de voedingssystematiek van het Gemeente- en Provinciefonds, consistent met de bestaande bestuursakkoorden. Ten dele is deze maatregel ook in 2010 van toepassing.

97

Wat wordt bedoeld met de passage op p. 76 van de Miljoenennota dat als de huidige loonontwikkeling zich doorzet de besparing van € 3,2 miljard euro niet (volledig) gerealiseerd kan worden? Welk deel zal naar verwachting niet worden gerealiseerd?

Zie het antwoord bij vraag 95.

98 en 105

Waarmee zal de besparing van € 3,2 miljard ingevuld worden wanneer de nominale nullijn niet wordt gerealiseerd?

Het kabinet houdt de huidige loonontwikkeling nauwlettend in de gaten. Op welk moment zal uiterlijk worden besloten of extra maatregelen noodzakelijk zijn?

In het aanvullend beleidsakkoord is afgesproken dat het kabinet in het geval er geen nominale nullijn tot stand komt, mede in zijn rol als overheidswerkgever, op enigerlei wijze vanuit de collectieve sector zal bijdragen aan solidariteit met de marktsector, met mensen die hun baan hebben verloren (of dreigen te verliezen) en met gepensioneerden. Het kabinet wacht de looninzet van de vakbonden in het najaar af. Als blijkt dat de veronderstelde besparing niet (volledig) gerealiseerd zal worden, zal het kabinet zich bezinnen op de benodigde maatregelen.

99

Kan aangegeven worden hoe de eventuele besparing van € 3.2 miljard tot stand komt? Kan dat per sector uitgesplitst worden?

Zie het antwoord bij vraag 95.

100 en 128

Op welke manier komt de besparing van € 3,2 miljard terug op de begroting?

Is de CPB-raming van 1½ % contractloonstijging voor 2010 ook doorvertaald in de raming op de begroting voor de loonontwikkeling in de collectieve sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de in het aanvullend beleidsakkoord veronderstelde «nominale nullijn»?

Op de aanvullende post Koppeling Uitkeringen worden de uitgaven voortvloeiend uit de indexering van de begrotingsgefinancierde sociale-zekerheidsuitgaven geraamd. Op soortgelijke wijze wordt rekening gehouden met de uitgaven voortvloeiend uit indexering van de premiegefinancierde sociale-zekerheidsuitgaven. Op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden worden de uitgaven geraamd die samenhangen met het op het uitgavenpeil van het desbetreffende jaar brengen van de loongevoelige uitgaven op de Rijksbegroting, Sociale Zekerheid en Zorg. Hierbij is rekening gehouden met de door het CPB geraamde stijging van de contractloonontwikkeling voor 2010. Als de in het aanvullend beleidsakkoord veronderstelde nominale nullijn zich voordoet, dan vertaalt dit zich via de koppelingssystematiek voor de uitkeringen en de referentiesystematiek voor de arbeidsvoorwaardenontwikkeling van de overheid in besparingen.

101

In paragraaf 4.2.2. wordt aangegeven dat de maatregelen om het tekort terug te dringen de houdbaarheid van de overheidsfinanciën verbeteren met 0,5% bbp. Om welke maatregelen gaat het hier precies?

In het Aanvullend Beleidsakkoord (ABK) is afgesproken dat, uitgaande van economisch herstel, in 2011 wordt gestart met het herstel van de overheidsfinanciën. Het kabinet heeft een aantal maatregelen genomen om de houdbaarheid op de lange termijn te verbeteren (AOW, zorg en EWF). In aanvulling hierop leveren ook de ombuigingsmaatregelen in 2011 uit het ABK een bijdrage aan de structurele verbetering van de overheidsfinanciën. Alles bij elkaar optellend komt het totaal, inclusief de invulling van de 1,8 miljard en de verwachte besparingen op de overheidsuitgaven als gevolg van de doorwerking van het akkoord met de sociale partners op lonen en uitkeringen in de collectieve sector, uit op 0,5 procent bbp.

102

De 3,2 miljard wordt bespaard door middel van een nominale nullijn. Is dit alleen het resultaat van doorwerking van de referentiesystematiek? Is hier dan sprake van een bezuiniging?

Zie het antwoord bij vraag 95.

103

De besparing van 3,2 miljard is gebaseerd op een nominale nullijn. Hoe groot zijn de gederfde belastinginkomsten van een nominale nullijn ten opzichte van een gemiddelde loongroei?

Zie het antwoord bij vraag 95.

104

Hoeveel van de besparing van 3,2 miljard zal worden gerealiseerd op het moment dat huidige loonontwikkeling doorzet?

Zie het antwoord bij vraag 95.

105

Het kabinet houdt de huidige loonontwikkeling nauwlettend in de gaten. Op welk moment zal uiterlijk worden besloten of extra maatregelen noodzakelijk zijn?

Zie het antwoord bij vraag 98.

106

Kan de regering een overzicht geven wat de besparing zou zijn bij een loonontwikkeling van respectievelijk 0%, 1%, 1½% en 2% in 2010?

Bij een loonontwikkeling van respectievelijk 0 procent en 1 procent in 2010 zijn de besparingen respectievelijk circa 2 miljard en circa 0,7 miljard in 2010. Bij een loonontwikkeling van 1,5 procent in 2010 wordt er geen besparing gerealiseerd. Bij een loonontwikkeling van 2,0 procent is er een besparingverlies van 0,6 miljard in 2010.

107

In welke mate heeft de stijging van de zorgkosten te maken met de toename van het aantal 65-plussers en in welke mate is die kostenstijging toe te schrijven aan zorg voor 65-minners? Welke andere oorzaken van de kostenstijging zijn er die niets te maken hebben met vergrijzing? (p 79)

Het uitsplitsen van de stijging van de zorgkosten in verschillende oorzaken vereist nauwkeurige gegevens over het zorggebruik van verschillende leeftijdscategorieën. Deze gegevens zijn deels te vinden bij bijvoorbeeld het CBS en het RIVM. Deze gegevens zijn echter niet recent en zeggen wel iets over gebruik, bijvoorbeeld het aantal ziekenhuisopnamen per leeftijdscategorie, maar niet over het aandeel in de kosten. In hoeverre de stijging van de zorgkosten in 2008 te wijten is aan de verschillende factoren kan daarmee dus niet worden gezegd.

Het CPB heeft in 2006 een raming gemaakt van de zorgkosten in de periode 2008–2011. Deze raming is de basis voor het budgettair kader zorg (BKZ) in de huidige kabinetsperiode. De raming is gepubliceerd als CPB document 121 «Een scenario voor de zorguitgaven 2008–2011».

In deze raming wordt de totale volumegroei van de zorg geraamd op 2,8 procent per jaar. Van die groei wordt 0,9 procentpunt veroorzaakt door demografie. Deze demografische groei bestaat voor 0,2 procentpunt uit bevolkingsgroei en voor 0,7 procentpunt uit het stijgende aandeel van 65-plussers in de bevolking. De resterende 1,9 procentpunt groei wordt verklaard uit factoren die niet samenhangen met demografie, zoals nieuwe technologische ontwikkelingen, meer vraag naar zorg door een stijging van het nationaal inkomen en kwaliteitsverbeteringen in de zorg.

108

Waarom werd in de Voorjaarsnota voor 2009 nog een renteontvangst op het overbruggingskrediet van Fortis van € 428 miljoen geraamd en is dit nu bijgesteld in de Miljoenennota 2010 naar een renteontvangst van € 600 miljoen?

In de raming van de renteontvangsten is ten behoeve van de Voorjaarsnota uitgegaan van de korte rekenrente (1,5 procent voor 2009). De werkelijke rentepercentages waartegen de overbruggingskredieten in de eerste helft van 2009 zijn verstrekt blijken achteraf hoger. Ten behoeve van de raming in de Miljoenennota 2010 is daarom voor 2009 de raming opwaarts bijgesteld.

109

Waarom werd in de Voorjaarsnota 2009 nog verwacht dat er in 2009 € 86 miljoen uitgekeerd zou moeten worden in het kader van Icesave, terwijl nu in de Miljoenennota een uitkering in 2009 van € 192 miljoen geraamd wordt? Worden deze gestegen kosten ook verhaald op IJsland?

Het bedrag van 192 miljoen betreft voor een bedrag van 86 miljoen uitkeringen die gedaan zijn onder het IJslandse depositogarantiestelsel en voor een bedrag van 106 miljoen uitkeringen die vallen onder de Nederlandse topping-up.

Bij Slotwet 2008 is op basis van ramingen van De Nederlandsche Bank (DNB) op artikel 2 van hoofdstuk IXB uit hoofde van het depositogarantiestelsel een betalingsverplichting van ruim 1,4 miljard opgenomen. Deze verplichting omvat het bedrag van circa 1,3 miljard ten behoeve van het voorfinancieren van de uitkeringen uithoofde van het IJslandse DGS. Daarnaast omvat het een bedrag van 0,1 miljard ten behoeve van de topping up.

In 2008 is al 1,2 miljard (betrekking hebbend op het IJslandse DGS) van deze betalingsverplichting uitbetaald. Ten tijde van het opstellen van de Voorjaarsnota 2009 was bekend dat er in 2009 nog ongeveer 86 miljoen uitgekeerd was onder het IJslandse depositogarantiestelsel.

Het bedrag van de Nederlandse topping-up is voorgeschoten door De Nederlandsche Bank, maar is voor rekening van de Nederlandse Staat. Het precieze bedrag van de Nederlandse topping-up was ten tijde van het opstellen van de Voorjaarsnota nog onduidelijk. Ook was in het voorjaar nog niet duidelijk wanneer het Rijk De Nederlandsche Bank het voorgeschoten bedrag zou terugbetalen. Om die reden kon dit bedrag toen nog niet gekwantificeerd worden opgenomen.

Inmiddels is gebleken dat het bedrag van de topping-up in totaal ongeveer 106 miljoen bedraagt. Tevens is duidelijk geworden dat het Rijk dit bedrag nog in 2009 aan De Nederlandsche Bank zal terugbetalen. Om deze reden is de uitgavenraming nu meegenomen in de Miljoenennota 2010.

110

Waarom nemen de uitvoeringskosten en inhuur externen in 2009 toe van € 5 miljoen (in de Voorjaarsnota 2009) naar € 24 miljoen (in de Miljoenennota)?

De hogere uitgaven voor de inhuur van advies van externen worden voornamelijk veroorzaakt door het beheer van de in 2008 verworven deelnemingen en het daarvoor benodigde advies op juridisch, strategisch en financiële gebied.

111 en 115

Waarom is de raming voor uitvoeringskosten en externen in 2010 nul, terwijl in 2008 en 2009 in totaal € 35 miljoen. werd uitgegeven aan externen in het kader van de kredietcrisis?

Waarom is de raming voor uitvoeringskosten en externen in 2010 nul, terwijl in 2008 en 2009 in totaal € 35 miljoen. werd uitgegeven aan externen in het kader van de kredietcrisis?

De raming voor 2010 is niet nul, maar circa 4,5 miljoen. Dit bedrag is terug te vinden in de tabel budgettaire gevolgen van beleid in begrotingsartikel 3 «Financieringsactiviteiten Publiek-Private Sector» van begroting IXB en bestaat uit advieskosten ten behoeve van (i) het beheer van de «reguliere» deelnemingen en (ii) ten behoeve van het beheer van de sinds de kredietcrisis verworven financiële deelnemingen.

112

Zijn de geraamde premie- en renteontvangsten in het kader van de twee nieuwe faciliteiten voor ABN-AMRO (CRI en MCN) in 2009 en 2010 inschattingen of gegarandeerde vaste inkomsten?

Dit zijn inschattingen.

113 en 116

Waarom is de post «rente over de staatsschuld» niet langer in het overzicht opgenomen?

Kan de regering alsnog inzichtelijk maken wat de extra rentelasten door toename van de staatschuld zijn in 2009 en 2010 die het gevolg zijn van de maatregelen in het kader van de kredietcrisis?

Het is lastig om het totaal aan geraamde rentelasten toe te schrijven aan reguliere rentelasten en rentelasten ter financiering van maatregelen genomen naar aanleiding van de kredietcrisis. Dit is het gevolg van de gehanteerde integrale benadering van schuldmanagement. Deze benadering houdt in dat de financieringsbehoefte in haar totaliteit wordt gedekt, ongeacht de herkomst van de financiering.

Op basis van een vuistregel kan wel een inschatting worden gemaakt van de rentelasten. Deze inschatting is te vinden in de tabel. De rentebaten en dividendontvangsten die samenhangen met de interventies in de financiële sector zijn te vinden tabel 4.7 blz. 80 van de Miljoenennota 2010.

in € miljard20092010
Rentelasten staatsschuld10,911,1
Gemiddelde staatsschuld (conform EMU-definitie)297,6310,9
Gemiddelde staatsschuld aangegaan voor interventies in financiële sector65,548,2
Deel rentelasten toe te rekenen aan interventies financiële sector2,41,7

114

Waarom staat tegenover de geraamde € 24 miljoen. aan uitgaven voor uitvoeringkosten en externen, slechts een bedrag van € 4 miljoen. aan teruggevorderde kosten? Betekent dit dat de Staat het verschil van € 20 miljoen. aan uitvoeringskosten kredietcrisis moet betalen? Zijn deze kosten niet te verhalen op de desbetreffende financiële instellingen? Zijn hier geen afspraken over gemaakt? Zullen hier in de toekomst afspraken over worden gemaakt?

Dit betekent dat van de 24 miljoen 4 miljoen direct kan worden verrekend met de kapitaalontvangende financiële instellingen. De overige kosten zullen worden teruggehaald uit dividend- en renteopbrengsten of uit latere verkoop.

115

Waarom is de raming voor uitvoeringskosten en externen in 2010 nul, terwijl in 2008 en 2009 in totaal € 35 miljoen. werd uitgegeven aan externen in het kader van de kredietcrisis?

Zie het antwoord bij vraag 111.

116

Kan de regering alsnog inzichtelijk maken wat de extra rentelasten door toename van de staatschuld zijn in 2009 en 2010 die het gevolg zijn van de maatregelen in het kader van de kredietcrisis?

Zie het antwoord bij vraag 113.

117 en 119

Waarom wordt er vanuit gegaan dat in 2010 het dividend uit de staatsdeelnemingen Fortis en ABN AMRO nihil zal zijn?

Waarom wordt er, evenals in 2009, nu ook voor 2010 van uitgegaan dat de Staat nul euro dividend zal ontvangen uit de deelnemingen Fortis en ABN AMRO?

Voor 2009 is het onzeker hoe de financiële instellingen zich gaan ontwikkelen. In de komende periode zal duidelijker worden hoe de financiële markten zich naar verwachting zullen ontwikkelen, welke impact de recessie zal hebben en hoe dit zal doorwerken in het rendement en dividend.

118

De financiële instellingen betalen een coupon van minimaal 8,5 procent aan de Staat op jaarbasis als er in dat jaar ook dividend wordt uitgekeerd, wordt er dit jaar ook dividend uitgekeerd en hoeveel couponrente wordt er ontvangen?

Net als bij Fortis en ABN AMRO is er voorlopige onzekerheid omtrent de dividenden van SNS, ING en Aegon. In de komende periode zal duidelijker worden hoe de financiële markten zich naar verwachting zullen ontwikkelen, welke impact de recessie zal hebben en hoe dit zal doorwerken in het rendement en dividend.

119

Waarom wordt er, evenals in 2009, nu ook voor 2010 van uitgegaan dat de Staat nul euro dividend zal ontvangen uit de deelnemingen Fortis en ABN AMRO?

Zie het antwoord bij vraag 117.

120

Klopt het dat, afgaande op de meerjarencijfers in de begroting van Financiën er tot en met 2013 per saldo € 14 mrd. zal worden ontvangen in het kader van de back-up faciliteit ING en € 12,8 mrd. zal worden betaald? Hoe verhoudt dit zich tot de oorspronkelijke raming?

In de eerste onderstaande tabel staat de oorspronkelijke meerjarenraming voor de periode tot en met 2013 uit de Voorjaarsnota. In de tweede tabel staat de meerjarenraming uit de Miljoenennota voor de periode tot en met 2013 (in € miljoen).

Raming Voorjaarsnota 2009

 in € miljoen20092010201120122013totaal
 Programmauitgaven      
AFunding fee3 8093 0862 5942 1151 79513 400
BManagement fee11195827161>420
 Programmaontvangsten      
CPortefeuille ontvangsten4 1063 3342 8052 2981 95014 493
DGarantie fee4363705951285
        
 (C+D)-(A+B)229215199171145958

Raming Miljoenennota 2010

 in € miljoen20092010201120122013totaal
 Programmauitgaven      
AFunding fee3 4762 9532 4832 0271 72112 660
BManagement fee5446403429203
 Programmaontvangsten     
CPortefeuille ontvangsten3 6203 1272 6312 1551 82913 362
DGarantie fee118101877565446
        
 (C+D)-(A+B)208229196169143945

De kasstromen in euro zijn veranderd. Dit heeft een aantal oorzaken. In de eerste instantie is de fee structuur aangepast (komt o.a. tot uitdrukking in lagere management fee en hogere garantie fee). In de tweede plaats zijn de kasstromen voor 2009 neerwaarts bijgesteld omdat de transactie pas op 26 januari is afgesloten. En in de derde plaats is er sprake van een stijging van de eurokoers (in dollars) waardoor de kasstromen in euro zijn gedaald. Overigens is het wisselkoersrisico zeer beperkt bij deze transactie. Het netto resultaat over de periode tot en met 2013 is overigens nagenoeg ongewijzigd gebleven.

121

Vanwaar is de eerder genoemde besparing van € 3,2 miljard niet opgenomen in Tabel 4.8?

In tabel 4.8 staan alleen de kaderrelevante uitgaven en het stimuleringspakket. De betreffende besparing van 3,2 miljard is, zoals toegelicht in het antwoord op o.a. vraag 99 en 102, een mutatie in de nominale bijstelling van de begrotingen. Voor dergelijke nominale mutaties worden -net als geldt voor mutaties in de WW/WWB- de uitgavenkaders gecorrigeerd, conform de afspraak in het Aanvullend Beleidsakkoord. Vandaar dat de 3,2 miljard niet in deze tabel terugkomt.

In tabel 4.8 in de Miljoenennota is per abuis het stimuleringspakket ten aanzien van de arbeidsmarktenveloppe niet volledig verwerkt. Ook zitten er voor een deel niet-kaderrelevante uitgaven onder de post «infrastructuur, mobiliteit en vervoer», te weten de FES-gefinancierde uitgaven in het Infrastructuurfonds. De cijfers in onderstaande tabel zijn gecorrigeerd:

Tabel 4.8 Ontwikkeling netto uitgaven (in € miljard)

 20092010*groei
Zorg55,056,11,1
W.v. autonome groei  1,5
W.v. intensiveringsenveloppe CA0,50,5 
W.v. actualisatie zorguitgaven 2007 en 20080,70,8 
W.v. persoonsgebonden budgetten0,40,6 
W.v. genomen maatregelen– 0,3– 1,7 
W.v. invoering forfaits WTCG 0,5 
W.v. stimuleringspakket onderhoud en bouw zorg- en AWBZ-instellingen 0,3 
    
Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid58,961,52,6
W.v. groei WW / WWB  3,0
W.v. stimuleringspakket aanpak jeugdwerkloosheid0,10,1 
W.v. stimuleringspakket arbeidsmarktenveloppe (plus werktijdverkorting)0,70,7 
W.v. stimuleringspakket schuldhulpverlening 0,1 
W.v. maatregelen ter dekking van problematiek– 0,4– 0,4 
    
Onderwijs Cultuur en Wetenschappen33,333,70,5
W.v. intensiveringsenveloppe onderwijs CA0,91,1 
W.v. intensiveringsenveloppe kinderopvang CA0,30,4 
W.v. stimuleringspakket versterking MBO0,10,2 
W.v. stimuleringspakket onderhoud scholen 0,1 
W.v. stimuleringspakket versterking kennisinfrastructuur 0,1 
    
Binnenlands Bestuur en Veiligheid11,511,0– 0,6
W.v. intensiveringsenveloppe veiligheidsketen CA0,20,3 
W.v. CAO politie en Vernieuwing Rijksdienst0,10,0 
W.v. Antillen0,50,3 
W.v. vreemdelingenketen0,80,7 
    
Infrastructuur, mobiliteit en openbaar vervoer9,39,70,4
W.v. autonome groei Infrastructuurfonds  0,1
W.v. intensiveringsenveloppe CA0,20,3 
W.v. stimuleringspakket0,30,3 
    
Internationaal16,819,12,3
W.v. EU afdrachten4,26,7 
    
Jeugd en Gezin6,56,50,0
    
Milieu, wonen en wijken5,14,2– 0,9
W.v. stimuleringspakket0,20,0 
W.v. afkoop specifieke uitkering0,70,0 
    
Gemeente- en Provinciefonds17,317,70,4
    
Overige9,511,01,5
W.v. intensiveringsenveloppen CA gereserveerd op aanvullende post0,00,2 
W.v. stimuleringspakket gereserveerd op aanvullende post0,10,4 
    
Totaal223,2230,57,3
    
W.v. intensiveringen Coalitieakkoord4,05,1 
W.v. stimuleringspakket (excl. lastenverlichting)1,72,5 

122

Gaat er, op kasbasis, in 2010 méér of minder geld dan in 2009 naar chronisch zieken en gehandicapten? Hoe verhoudt het bedrag voor 2010 zich tot de uitgaven tien jaar geleden?

Per 2009 is de Wet Tegemoetkoming Chronisch Zieken en Gehandicapten (Wtcg) in werking getreden. Deze regeling bestaat uit drie delen: een forfait op basis van zorggebruik (0,5 miljard), een verlaging van de eigen bijdrage AWBZ (0,5 miljard) en een beperkte fiscale regeling voor specifieke (medische) kosten (0,5 miljard).

Hoewel op transactiebasis de tegemoetkoming aan chronisch zieken en gehandicapten van 2009 op 2010 maar beperkt wijzigt, treden op kasbasis forse verschillen op. Dit heeft een aantal oorzaken. Ten eerste worden de forfaits uitgekeerd één jaar na het jaar waarop zij betrekking hebben (dus in 2010 over 2009). Ten tweede wordt de verlaging voor de eigen bijdragen voor wat betreft zorg zonder verblijf in 2009 eenmalig met een jaar vertraging doorgevoerd, dus pas in 2010. Vanaf 2010 zal de korting wel in het lopende jaar verrekend worden. Een en ander leidt tot de volgende raming:

 20092010
Forfaits cz/g00,5
Verlaging Eigen bijdragen0,20,5
Totaal uitgaven0,21,0
Aftrek specifieke uitgaven Wtcg (trans)0,50,5
Totaal0,71,5

Voor de uitgaven 10 jaar geleden kan gekeken worden naar het toenmalige belang van de buitengewone uitgavenregeling (BU). In 1999 ging het op 0,2 miljard; in 2000 om 0,3 miljard. De vergelijking met de BU gaat in die zin mank dat bij de BU enerzijds sprake was van een grote mate van niet-gebruik door chronisch zieken en gehandicapten en anderzijds van een grote mate van gebruik door mensen die niet chronisch ziek of gehandicapt zijn.

123

Wat zijn de koopkrachteffecten van de wijziging in de tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten voor deze groep mensen?

De belangrijkste verandering in 2010 is het geleidelijk aflopen van een overgangsmaatregel in de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg).

Binnen de Wtcg is sprake van een nieuwe fiscale regeling voor specifieke ziektekosten. Binnen deze fiscale regeling kunnen kosten worden afgetrokken voor ondermeer genees- en heelkundige hulp, voorgeschreven medicijnen, hulpmiddelen, reiskosten naar zorgaanbieders, diëten en extra kleding en beddengoed. In de oude buitengewone uitgavenregeling gold voor een aantal specifieke kostenposten een vermenigvuldigingsfactor van 2,13 bij huishoudens met een (gezamenlijk) verzamelinkomen tot circa 32 000. Een belangrijke consequentie hiervan was dat door de verschillende tarieven voor 65-minners en 65-plussers de mate van compensatie erg kon verschillen (ongerichtheid). Voor 65-minners kon de compensatie zelfs hoger uitvallen dan de hoogte van de (extra) specifieke uitgaven.

In de nieuwe fiscale regeling blijft de vermenigvuldigingsfactor van 2,13 gelden voor 65-plussers; Voor 65-minners wordt deze afgebouwd: van 2,13 in 2009 naar 1,77 in 2010 en 1,40 in 2011 en verder.

Door de geleidelijke afbouw van de vermenigvuldigingsfactor treden in 2010 negatieve inkomenseffecten op bij 65-minners met aftrekbare zorgkosten die onder de vermenigvuldigingsfactor vallen. De omvang van deze inkomenseffecten neemt toe met de hoogte van de specifieke ziektekosten. Verder neemt het inkomenseffect toe als de aftrekpost doorwerkt in het recht op inkomensafhankelijke regelingen zoals zorgtoeslag, huurtoeslag en dergelijke. Naar verwachting hebben ruim 300 000 huishoudens negatieve inkomenseffecten (ter vergelijk 2 à 3 miljoen mensen met voordeel van de Wtcg) als gevolg van de afbouw van deze vermenigvuldigingsfactor. Het gaat hierbij voor 95 procent van de betrokken huishoudens om inkomenseffecten kleiner dan 1,5 procent. Deze inkomenseffecten zijn overigens ook toegelicht in de bijlage Inkomensbeleid bij de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

124

Hoe hoog zouden de uitgaven op de post Internationaal in 2009 zijn zonder de toerekening van de verlaagde afdracht aan de EU over 2007 en 2008?

De jaarlijkse korting op de EU-afdrachten bestaat – zoals uiteengezet in de begroting van Buitenlandse Zaken – uit een lump-sum korting op de BNI-afdrachten van 605 miljoen, een lager percentage BTW-afdrachten (ongeveer 400 miljoen) en handhaving van de bestaande Nederlandse korting op de VK-compensatie, terwijl de VK-compensatie wordt verlaagd (ongeveer 20 miljoen). De korting voor Nederland komt in 2007 uit op 1 034 miljoen en in 2008 op 1 074 miljoen. De EU-afdrachten in 2009 zouden zonder de toerekening van de verlaagde afdracht over 2007 en 2008 dan ook ruim 2 miljard hoger uitvallen en daarmee netto uitkomen op ca. 5,7 miljard. De uitgaven op de post Internationaal in de Miljoenennota, waar tevens de Defensie- en HGIS-uitgaven onder vallen, zouden in 2009 uitkomen op ongeveer 18,8 miljard.

125

Wat is de raming van het aantal verkochte woningen in 2010? Hoe verhoudt dit zich ten opzichte van 2009 en 2008?

Er is geen raming beschikbaar van woningverkopen. De realisatiecijfers hieronder zijn afkomstig van CBS/Kadaster

Realisatiecijfers verkochte woningen

Verkochte bestaande woningen in 2007, 2008 en 2009:

PeriodeAantal
2007202 401
2008182 392
2009 1e/2e kwartaal57 487

(bron: CBS/Kadaster 23-09-2009)

126

Zijn voor alle ramingen in de Miljoenennota de macro-economische variabelen van het CPB gevolgd? Zo nee, waar niet en waarom niet?

Ja, voor de gehele Miljoenennota 2010 is uitgegaan van de macro-economische veronderstellingen van tabel 4.10 van de Miljoenennota 2010 (blz. 88). Deze veronderstellingen zijn afkomstig van het CPB.

127

Wat is de verklaring voor het feit dat voor het jaar 2009 het beeld ten opzichte van de Voorjaarsnota (MEV) is verslechterd (economische groei daalt van 3½ naar 4¾%), terwijl de werkloosheid in 2009 in de Miljoenennota een kwartprocent gunstiger uitkomt dan geraamd in de Voorjaarsnota (zie ook p. 118 Miljoenennota)?

De verslechtering van het economisch beeld voor 2009 valt hoofdzakelijk toe te schrijven aan de beschikbaar gekomen realisatiecijfers van het CBS over het eerste en tweede kwartaal van 2009. Vooral de consumptie door huishoudens ontwikkelde zich aanzienlijk ongunstiger dan voorzien in het Centraal Economisch Plan (CEP; de raming die ten grondslag ligt aan de Voorjaarsnota). Ook bleek na het beschikbaar komen van het CEP dat de wereldhandel nog lager uitkwam dan verwacht, met in het spoor daarvan de uitvoer. De lagere consumptie en uitvoer remden bovendien de behoefte aan investeringen.

Dat de werkloosheidsraming desondanks neerwaarts is bijgesteld is deels toe te schrijven aan de verlenging en intensivering van de deeltijd-WW. Daarnaast komt de arbeidsinkomensquote van de marktsector (aiq) in de MEV aanzienlijk lager uit dan eerder gedacht. De aiq geeft ruwweg weer welk deel van hun inkomsten bedrijven kwijt zijn aan arbeidskosten. De neerwaartse aanpassing van de aiq is het resultaat van 1) CBS-realisaties over 2008 die doorwerken op het niveau ervan in 2009, 2) een neerwaartse aanpassing van de raming van de incidentele loonontwikkeling (uitgaven aan overwerk, bonussen e.d.) en 3) hogere toegevoegde waarde van banken (die deel uitmaken van de marktsector) dan eerder gedacht. Hierbij moet overigens wel worden opgemerkt dat bij de bepaling van deze toegevoegde waarde geen rekening is gehouden met afschrijvingen op leningen bij banken, die het bedrijfseconomische resultaat wel degelijk negatief beïnvloeden. Deze drie delen dragen in ongeveer gelijke mate bij aan de aiq-daling. Daardoor komt de winstgevendheid van bedrijven gunstiger uit dan eerder geraamd en dat vertaalt zich in een minder sterke daling van de werkgelegenheid dan eerder gedacht, omdat bedrijven minder hoeven te rationaliseren en reorganiseren. Bovendien zullen bij een gunstiger winstontwikkeling minder bedrijven failliet gaan.

128

Is de CPB-raming van 1½ % contractloonstijging voor 2010 ook doorvertaald in de raming op de begroting voor de loonontwikkeling in de collectieve sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de in het aanvullend beleidsakkoord veronderstelde «nominale nullijn»?

Zie het antwoord bij vraag 100.

129 en 162

Impliceert het buiten de uitgavenkaders houden van arbeidsvoorwaardenuitgaven dat de (meer)kosten van bijvoorbeeld CAO’s die worden afgesloten voor rijkspersoneel niet langer van invloed zijn op de kadertoetsing? Zo ja, betekent dat een te dure CAO niet meer gecompenseerd hoeft te worden binnen de rijksbegroting c.q. binnen de begroting van de verantwoordelijke bewindspersoon?

Wat betekent de zin op p. 145 van het bijlagenboek bij de Miljoenennota, waarin staat dat het uitgavenkader wordt gecorrigeerd voor de arbeidsvoorwaardenuitgaven?

In het aanvullend beleidsakkoord is afgesproken dat het uitgavenkader wordt gecorrigeerd voor mutaties in de loon- en prijsontwikkeling (de ruilvoet) en voor mutaties in werkloosheidsuitgaven (WW/WWB). Mutaties door beleidsmatige keuzes moeten conform de gebruikelijke begrotingsregels worden gedekt binnen de beschikbare budgettaire ruimte uit hoofde van de referentiesystematiek. Mutaties ten gevolge van het afsluiten van cao’s moeten dus onder het uitgavenkader worden ingepast.

130

Waar kan de 1,8 miljard euro onderschrijding op de kaders voor 2011 voor worden ingezet? Zijn daar al afspraken over gemaakt? Of betreft dit de taakstelling op 1,8 mrd zoals bedoeld in het aanvullend beleidsakkoord ter dekking van de hogere rente kosten? In hoeverre wordt deze onderschrijding verklaard door aanpassingen van de uitgavenkaders?

Voor het jaar 2011 heeft het kabinet een bedrag van 1,8 miljard ingevuld met bezuinigingen ter consolidatie van de overheidsfinanciën. In Tabel 4.5 van de Miljoenennota 2010 wordt een overzicht gegeven van de exacte maatregelen betreffende de tekortreductie. De onderschrijding kan daarom niet ingezet worden voor intensiveringen. De aanpassingen van de uitgavenkaders hebben geen effect op de onderschrijding.

131

Wat wordt bedoeld met «Daarnaast is het stimuleringspakket buiten de kaders geplaatst»?

Het stimuleringspakket is niet onder een kader geplaatst. Daarmee neemt het stimuleringspakket geen bestaande ruimte in binnen de kaders en verdringt het reeds geplande uitgaven niet van de begroting. Het stimuleringspakket belast wel het EMU-saldo.

132

Wat is de meerwaarde van het hebben van uitgavenkaders als deze gedurende deze kabinetsperiode al twee keer zijn gewijzigd?

De uitgavenkaders vormen de kern van het trendmatig begrotingsbeleid. Het reëel uitgavenkader houdt in dat de uitgaven niet hoger mogen zijn dan het afgesproken plafond. Het gevolg is dat de uitgavenkant van de begroting wordt losgekoppeld van de inkomstenkant en inkomstenmee- en tegenvallers apart behandeld kunnen worden.

De economische ontwikkeling heeft echter gezorgd voor twee effecten die tegen elkaar in werken in verschillende tijdsperiodes. Het kabinet wil met de wijzigingen in de uitgavenkaders voorkomen dat hogere uitgaven op de korte termijn anders worden behandeld dan lagere uitgaven op de langere termijn. Concreet betekent dit dat het uitgavenkader op deze manier niet alleen gecorrigeerd wordt voor de conjuncturele tegenvaller (hogere werkloosheidsuitgaven), maar ook voor de conjuncturele meevaller (de ruilvoetontwikkeling).

133

Veronderstelt de regering dat er in 2010 en 2011 minder «onrust in de wereld» zal zijn en er daardoor in 2011 geen overschrijding meer is van de post «asiel» in tabel 4.12? Waar is deze verandering ten opzichte van 2009 op gebaseerd, of is er sprake van een verandering in het beleid?

De situatie in de wereld is op voorhand niet te voorspellen. De totale asielinstroom zal dan ook een resultante zijn van het aantal crisissituaties in de wereld. Voorts wordt voor de asieluitgaven gebruik gemaakt van relatief lage meerjarencijfers. Door deze gehanteerde systematiek wordt voorkomen dat teveel capaciteit besteld wordt bij organisaties in de vreemdelingenketen. Keerzijde van deze systematiek is dat in bepaalde gevallen gedurende het jaar extra geld naar asiel moet. Er is geen sprake van verandering van beleid.

134

Welke uitgaven vallen er precies onder de werkloosheidsuitgaven in tabel 4.11? Wat is precies de reden dat deze uitgaven buiten de kaders zijn geplaatst? Kan per verschillende uitgavenpost worden aangegeven om welk bedrag het gaat voor 2009, 2010 en 2011?

De werkloosheidsuitgaven in tabel 4.11 in de Miljoenennota 2010 zijn opgebouwd uit de WW en de bijstand (inclusief uitvoeringskosten). In het aanvullend beleidsakkoord is afgesproken dat met het oog op versterkte werking van de automatische stabilisatoren de kaders in 2009, 2010 en 2011 worden gecorrigeerd voor de mutaties in de werkloosheidsuitgaven ten opzichte Miljoenennota 2009. In de tabel hieronder staan de bedragen voor de WW en de bijstand voor de jaren 2009, 2010 en 2011 weergegeven.

(in € miljard)200920102011
Werkloosheidsuitgaven1,64,55,0
Wv. WW1,33,63,6
Wv. Bijstand0,30,91,4

135

Kan voor de ruilvoet worden uitgesplitst hoe deze is opgebouwd in 2009, 2010 en 2011? Welke invloed heeft de loonontwikkeling op de ruilvoet in deze jaren en welke invloed heeft de prijsontwikkeling?

Onderstaande tabel geeft de opbouw van de ruilvoet weer. Onderscheid naar prijsontwikkeling en loonontwikkeling is niet mogelijk; met name voor het kader SZA en het Budgettair Kader Zorg lopen loon- en prijsontwikkeling vaak door elkaar. De ramingen voor het de jaren 2009 en 2010 zijn gebaseerd op de MEV 2010 van het CPB. Voor het jaar 2011 zijn geen actuele ramingen over de economie beschikbaar. De ramingen voor dit jaar zijn gebaseerd op extrapolaties van 2010.

De totalen per kader zijn eveneens terug te vinden in bijlage 2 van de Miljoenennota 2010.

(Bedrag x € miljoen, + ruilvoetverlies, – ruilvoetwinst)200920102011
RBG-eng   
  Effect kaderaanpassing (pNB)1 7651 4981 180
  Effect loon- en prijsontwikkeling– 1 123– 1 7361 983
  Ruilvoetwinst/-verlies RBG-eng642– 238– 803
SZA   
  Effect kaderaanpassing (pNB)934776619
  Effect loon- en prijsontwikkeling– 170– 1 024– 2 024
  Ruilvoetwinst/-verlies SZA764– 247– 1 405
Zorg   
  Effect kaderaanpassing (pNB)920790646
  Effect loon- en prijsontwikkeling– 531– 1 363– 2 009
  Ruilvoetwinst/-verlies Zorg388– 573– 1 364
Totaal   
  Ruilvoetwinst/verlies1 795– 1 058– 3 572

136

Hoe verhoudt de onderschatting van de uitgaven aan zwangerschapsverloven zich tot de resultaten op het gebied van arbeidsparticipatie van vrouwen?

In de afgelopen jaren zijn vooral vrouwen meer en langer gaan werken. Ook in de toekomst zal de participatiegraad onder vrouwen nog verder stijgen. Onder invloed van een veranderende cultuur en hogere opleidingsniveaus zijn nieuwe generaties vrouwen vaker actief op de arbeidsmarkt dan de huidige generatie. Dit heeft als onvermijdelijk neveneffect dat meer gebruik gemaakt wordt van zwangerschapsverlof, met de bijbehorende extra kosten. Daarbij leidt ook het hogere gemiddelde loon tot hogere uitgaven.

137

Wat zijn de budgettaire lasten van de hypotheekrenteaftrek? Hoe hoog zijn die lasten vijf jaar na een stijging van de rente met 2%-punt?

In de Miljoenennota is het saldo inkomstenderving van de hypotheekrenteaftrek en het eigenwoningforfait (EWF) opgenomen. In 2010 wordt dit saldo geraamd op 9,2 miljard. De inkomstenderving van enkel de hypotheekrenteaftrek wordt geraamd op 11,4 miljard. Als effectief de gemiddelde afgetrokken hypotheekrente 2 procent hoger ligt dan waar nu in de raming van 2010 van wordt uitgegaan, dan bedraagt de extra budgettaire derving 5,3 miljard. Dit budgettaire effect zal echter niet optreden, omdat een 2 procent hogere rente niet leidt tot een 2 procent hogere gemiddelde effectieve rente. De reden is allereerst dat de stijging van het rentepercentage over 5 jaar vertraagd doorwerkt op het gemiddelde rentepercentage. Leningen hebben uiteenlopende periodes waar de rente vastligt, die zelfs kunnen oplopen tot 30 jaar. Voorts wordt ook de omvang van de uitstaande hypotheekschuld beïnvloed door de rentestand. Een hogere rente leidt tot een mindere vraag naar hypotheken en voor de hypotheken waarvoor de rente wordt herzien is het vaak mogelijk op dat moment extra af te lossen. Daarnaast heeft een hogere rente invloed op de huizenprijzen en daarmee op de hoogte van nieuwe hypotheken die worden afgesloten.

138

In welke mate is de jaarlijkse bbp-stijging in 2009–2011, ondanks de krimp van de economie, toe te schrijven aan overheidsbeleid?

In de MEV 2010 (tabel 3.1) maakt het CPB een toedeling naar de bijdragen van de diverse bestedingscategorieën aan de economische groei voor de jaren 2006–2010. Voor 2011 wordt voor het eerst in het Centraal Economisch Plan 2010, te publiceren aanstaand voorjaar, een raming gepubliceerd. Een van de onderscheiden bestedingscategorieën betreft de overheidsbestedingen. De bijdrage aan de bbp-groei van de ontwikkeling van de overheidsbestedingen bedraagt in de jaren 2006 tot en met 2010 respectievelijk 0,6 procentpunt, 1,1 procentpunt, 0,6 procentpunt, 0,5 procentpunt en 0,25 procentpunt. De toe- of afname van de overheidsbestedingen vormt echter maar één deel van het overheidsbeleid. Een wezenlijk onderdeel van het overheidsbeleid bestaat uit het laten werken van de automatische stabilisatoren. Indien was vastgehouden aan de 3 procent tekortnorm, zou voor 20 à 30 miljard moeten zijn bezuinigd, met omvangrijke macro-economische effecten van dien. Een alternatief zou zijn geweest om voor 20 à 30 miljard de belastingen en premies te verhogen, wat het beschikbaar inkomen van gezinnen en bedrijven – en daarmee de consumptie en de investeringen – substantieel zou hebben beïnvloed. Omdat niet duidelijk is hoe het overheidsbeleid eruit zou hebben gezien indien was vastgehouden aan de 3 procent tekortnorm, is het niet mogelijk het totale effect van het overheidsbeleid op de bbp-groei te bepalen.

139

Wat is de jaarlijkse ontwikkeling van het bbp per hoofd van de bevolking, gecorrigeerd voor inflatie, in Nederland in de periode 2008–2011?

Ramingen voor het bbp en de inflatie in 2011 zijn nog niet beschikbaar. Onderstaande tabel toont de verwachte ontwikkeling van het bbp, de bevolking en het bbp per hoofd, in Nederland voor de jaren 2008–2010.

 200820092010
 Procentuele mutatie  
Ontwikkeling bbp2– 4¾0
Ontwikkeling bevolking1½½¼
Ontwikkeling bbp/per hoofd– 5– ¼

1 Bevolkingsprognose 2008 (CBS), gecorrigeerd voor realisaties t/m 1 april 2009.

140

Hoe kan worden vastgesteld en bijgehouden of uitgaven op de rijksbegroting regulier zijn (binnen de kaders) of onderdeel zijn van het stimuleringspakket en dus buiten de kaders vallen?

De uitgaven die onderdeel uitmaken van het stimuleringspakket zijn bij te houden via overzichten gepresenteerd in het aanvullend beleidsakkoord «Werken aan de toekomst», in de Kamerbrief «Actueel overzicht stimuleringspakket» van 16 juli 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 31 070 IXB, nr. 56) alsmede op pagina’s 70–74 (waaronder tabel 4.4) in de Miljoenennota.

In internetbijlage 2 (Verticale toelichting) worden de totalen per begroting gepresenteerd exclusief de middelen die beschikbaar zijn voor het stimuleringspakket. Door middel van een aansluitregel wordt het deel van de begroting dat onder het stimuleringspakket valt gepresenteerd. De mutaties die optreden binnen het stimuleringspakket worden gepresenteerd en toegelicht in de verticale toelichting van het stimuleringspakket (zie blz. 155–159 van de internetbijlagen). Daarnaast wordt per begroting in de verdiepingsbijlage de mutaties toegelicht.

141

Kan de regering een overzicht geven van de uitgaven getoetst aan de drie kaders indien niet gecorrigeerd wordt voor ruilvoet, werkloosheidsuitgaven en het stimuleringspakket?

Tabel 4.11 van de Miljoenennota 2010 geeft een overzicht van de extra uitgaven aan werkloosheidsuitgaven en ruilvoet ten opzichte van de Miljoenennota 2009 en het stimuleringspakket (voor zowel uitgaven als lasten). Het stimuleringspakket staat buiten de kaders en loopt voor een klein deel door na 2010 (bijvoorbeeld afschaffing vliegtax). Het uitgavenkader is gecorrigeerd voor de mutatie in ruilvoet en de werkloosheidsuitgaven ten opzichte van de Miljoenennota 2010. Zoals uit onderstaand overzicht valt op te maken, wordt er in de crisisjaren 2009 en 2010 tijdelijk en gericht gestimuleerd.

 200920102011
Kadertoetsing MN 20100,00,0– 1,8
Werkloosheidsuitgaven1,64,55,0
Ruilvoet1,8– 1,1– 3,6
Stimuleringspakket2,43,20,71
Toetsing zonder correcties5,86,60,3

1 Bedragen genoemd in 2011 zijn soms gespreid over meerdere jaren.

142

Kan de regering een meerjarenraming geven voor de inkomstenbeperkende maatregelen?

Voor de periode 2011–2015 is geen actueel economisch beeld van het CPB beschikbaar. Daarom is er van afgezien om voor de tabel met inkomstenbeperkende maatregelen een raming te maken voor de jaren na 2010.

143

In bijlage 5 komt de verlaging van het btw-tarief op het isoleren van huizen niet meer terug. Zijn de bedragen die genoemd worden op pagina 74 in tabel 4.4 m.b.t. de verlaging van het btw-tarief voor het isoleren van huizen opgenomen in bijlage 5? Zo ja, onder welke post? Zo nee, waarom niet?

Ja, de bedragen zijn onder de post «arbeidsintensieve diensten» opgenomen.

144

Voor 2009 zijn de belastinguitgaven voor VAMIL geraamd op €48 miljoen. In 2010 is hier €42 miljoen. voor uitgetrokken. In paragraaf 4.2.1 wordt uitbreiding van deze regeling als crisismaatregel gepresenteerd, terwijl er €6 miljoen. minder voor beschikbaar is dan in 2009. Hoe is dit te verklaren?

Het budget van VAMIL en MIA is voor de jaren 2009 en 2010 met 30 miljoen per jaar verhoogd in het «Fiscaal stimuleringspakket en overige fiscale maatregelen» (Kamerstukken II 2009/10 31 301, nr 11). Hierbij is de volgende verdeling aangehouden: 20 miljoen voor de MIA en 10 miljoen voor de Vamil. De vier maal zes miljoen euro (vanaf 2010) is gereserveerd voor de «Compensatie ontbrekend terugwerkende kracht VAMIL 2007 en 2008» van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Bij brief van 30 juni 2009 heeft deze minister uw kamer hieromtrent geïnformeerd.

145

Welk budgettair beslag heeft de hypotheekrenteaftrek in de jaren 2009, 2010 en 2011?

Het budgettair beslag van de hypotheekrenteaftrek bedraagt circa 11,6 miljard in 2009. In 2010 is het budgettair beslag circa 11,4 miljard. In de Miljoenennota wordt het saldo van deze bedragen en het eigenwoningforfait genoemd. Bij Miljoenennota 2011 zal het geschatte budgettaire beslag van de hypotheekrenteaftrek in 2011 worden gespecificeerd.

146, 147 en 163

Welke van de 74 kabinetdoelen worden in welke mate qua ambitieniveau bijgesteld nu besloten is om een deel van de daarvoor in het coalitieakkoord vrijgemaakte middelen (enveloppen tranche 2011) niet uit te keren aan de ministeries?

Op welke terreinen slaan de ombuigingen als gevolg van het niet uitkeren van € 100 miljoen. voor vernieuwing rijksdienst en € 100 miljoen. voor intensiveringen coalitieakkoord precies neer?

Vermeld wordt dat een deel van de beschikbare middelen (tranche 2011) niet uitgekeerd zal worden omdat dit wordt ingezet voor tekortreductie. In het bijlagenboek bij de miljoenennota is terug te vinden dat het gaat om «een korting van 100 miljoen. in 2011 door inhouding van een deel van de nog aanwendbare investeringsgelden vernieuwing Rijksdienst» en 100 miljoen. korting in 2010 en 120 miljoen. korting in 2012 en 2013 door het niet uitdelen van de extra intensiveringsgelden (enveloppen) uit het Coalitieakkoord. Heeft het kabinet in de verantwoordingsbrief over 2008 niet juist aangegeven dat ze haar ambities niet naar beneden zou bijstellen? Hoe rijmt dit met het weghalen van deze honderden miljoenen euro’s?

In de verantwoordingsbrief over 2008 is aangeven dat het geen betoog behoeft dat de economische recessie haar weerslag zal hebben op de verwezenlijking van een aantal doelstellingen van het beleidsprogramma. Vooral doelstellingen op sociaaleconomisch terrein zullen moeilijker haalbaar zijn. Desondanks heeft het kabinet er nadrukkelijk voor gekozen om de doelstellingen niet neerwaarts bij te stellen. De ambities blijven hoog.

Om deze reden is in het aanvullend beleidsakkoord «werken aan de toekomst» extra aandacht besteed aan dat wat nodig is om de verwezenlijking van deze ambities dichterbij te brengen en de gevolgen van de recessie te verminderen. Concreet gaat het om de volgende onderdelen uit het aanvullend beleidsakkoord waarbij tevens is aangegeven welke beleidsdoelen hierdoor worden beïnvloed:

• Mensen aan het werk te houden en het stimuleren van bedrijvigheid (beleidsdoelen 11, 15, 33, 34, 44, 37 en de projecten 2 en 6). Hiervoor is bij het aanvullend beleidsakkoord voor de periode 2009–2011 2¼ miljard. vrijgemaakt voor arbeidsmarkt, onderwijs en kennis. Tevens wordt voor bijna 1½ miljard. de liquiditeit van het bedrijfsleven verruimd.

• Werken aan een duurzame en innovatieve economie (beleidsdoelen 14, 17 en de projecten 2 en 4). De duurzame economie wordt voorzien van een impuls van 1¼ miljard in de periode 2009–2011. Daarboven is een structurele impuls geformuleerd voor duurzame energie (160 miljoen per jaar vanaf 2014).

• Investeringen in infrastructuur en bouw versnellen (beleidsdoelen 16, 19, 23 en project 3). Het aanvullend beleidsakkoord bevat een versnelling van infrastructuur en bouw ad 1¾ miljard in 2009 en 2010 en circa 268 miljoen aan versnelde FES-projecten.

Daarnaast zijn in het aanvullend beleidsakkoord maatregelen opgenomen om het herstel van de overheidsfinanciën in te zetten, indien de economie zich in voldoende mate heeft versteld in 2011. Er zal dan een begin worden gemaakt met het herstel naar gezonde overheidsfinanciën en het terugdringen van het tekort. Een deel van de tekortreductie wordt ingevuld door herprioritering van enveloppenmiddelen vanaf 2011 en door inhouding van de nog aanwendbare delen van de middelen voor de vernieuwing Rijksdienst in 2011. Deze herprioritering en extra investeringen zijn op dusdanige wijze vormgegeven, dat de ambities van het kabinet hoog blijven en niet neerwaarts worden bijgesteld.

147

Op welke terreinen slaan de ombuigingen als gevolg van het niet uitkeren van € 100 miljoen. voor vernieuwing rijksdienst en € 100 miljoen. voor intensiveringen coalitieakkoord precies neer?

Zie het antwoord bij vraag 146.

148

Kan aangegeven worden hoeveel belasting- en premie-inkomsten en hoeveel uitgaven gemoeid zijn met de 20 beleidsterreinen waarop de heroverwegingen zullen plaatsvinden?

Met de 20 beleidsterreinen (inclusief Defensie) is zo’n 175 miljard gemoeid.

149, 150, 151 en 152

Kan aangegeven worden voor elk scenario hoeveel miljard euro een bezuiniging van 20% is?

Kan per thema in de heroverweging worden aangegeven hoeveel geld ermee is gemoeid?

Wat is de grondslag voor de bezuiniging van 20% in de brede heroverweging? Kan dit per thema worden uitgesplitst?

In de heroverweging moet per thema een variant worden aangegeven waarin 20% wordt bezuinigd. Op welke termijn moet deze 20% worden gerealiseerd?

Naar aanleiding van uw verzoek bij de algemene beschouwingen wordt u per brief nader geïnformeerd over de doelstellingen van de brede heroverwegingen. Hier zal per thema de grondslag in euro’s genoemd worden.

150

Kan per thema in de heroverweging worden aangegeven hoeveel geld ermee is gemoeid?

Zie het antwoord bij vraag 149.

151

Wat is de grondslag voor de bezuiniging van 20% in de brede heroverweging? Kan dit per thema worden uitgesplitst?

Zie het antwoord bij vraag 149.

152

In de heroverweging moet per thema een variant worden aangegeven waarin 20% wordt bezuinigd. Op welke termijn moet deze 20% worden gerealiseerd?

Zie het antwoord bij vraag 149.

153 en 158

Welke onderwerpen met een budgettair bedrag groter dan 50 miljoen worden niet meegenomen bij de brede heroverwegingen?

Hoe is gekomen tot de selectie van de 20 thema’s voor heroverweging? Welke criteria zijn daarbij gehanteerd? Is deze lijst uitputtend? Kan de Tweede Kamer nog suggesties voor thema’s aandragen?

Het kabinet heeft de budgettaire belangrijke thema’s geselecteerd die het gehele palet aan terreinen bestrijkt waarop de overheid beleid voert. Uit de brief blijkt welke regelingen onder de thema’s vallen. De lijst van thema’s is daarmee niet uitputtend: niet alle onderwerpen kunnen het komend half jaar heroverwogen worden. De Tweede Kamer kan suggesties voor thema’s aandragen. Het kabinet zal vervolgens bezien of en hoe deze in de heroverweging kunnen worden betrokken.

154

Hoe wordt een integrale benadering van de heroverwegingen gewaarborgd?

Namens het kabinet zijn de minister-president en beide vicepremiers verantwoordelijk voor de procesmatige voortgang van de werkzaamheden. Ambtenaren van Algemene Zaken en Financiën zijn in elke werkgroep vertegenwoordigd voor de onderlinge consistentie.

155

Waarom is er gekozen om «op afstand van de arbeidsmarkt» en «werkloosheid» als twee verschillende thema’s te behandelen?

De twee werkgroepen richten zich elk op verschillende budgettair omvangrijke regelingen. De werkgroepen wordt gevraagd, waar relevant, verbinding te maken met aanverwante thema’s. De heroverweging «op afstand van de arbeidsmarkt» betreft het geheel van regelingen voor inkomensondersteuning voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het betreft met name de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jongehandicapten (Wajong), de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW), de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet op de arbeidsgeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De heroverweging «werkloosheid» betreft met name de Werkloosheidswet (WW).

156

Hoe wordt voorkomen dat de heroverwegingen niet worden beperkt tot een studie naar bezuinigingsmogelijkheden, maar er ook aandacht is voor hervormingen en herstructurering?

Naar aanleiding van uw verzoek bij de algemene beschouwingen wordt u per brief nader geïnformeerd over de doelstellingen van de brede heroverwegingen. Daarin staat dat stroomlijning van organisatie, de samenwerking tussen organisaties, alternatieve bekostigings- en financieringsstelsels en andere vormen van regulering ook wegen zijn waarlangs beleidsvarianten verkend zullen worden.

157

Stel dat er een optie op tafel ligt voor hervorming van de woningmarkt die geen geld oplevert, maar wel zorgt voor een welvaartsverhoging door betere functionering van de woningmarkt. Kan dit dan onderdeel zijn vande heroverweging of wordt deze optie niet toegelaten omdat het per saldo geen bezuiniging is?

Voor elk beleidsveld geldt dat minstens één verplichte variant wordt ontwikkeld die de netto uitgaven (inclusief fiscale subsidies) ten opzichte van 2010 structureel met 20 procent verlaagt. Andere beleidsopties kunnen worden toegelaten, maar dienen te worden bezien in het licht van de budgettaire opgave.

158

Hoe is gekomen tot de selectie van de 20 thema’s voor heroverweging? Welke criteria zijn daarbij gehanteerd? Is deze lijst uitputtend? Kan de Tweede Kamer nog suggesties voor thema’s aandragen?

Zie het antwoord bij vraag 153.

159

Eén van de beleidsvelden die wordt heroverwogen is «curatieve zorg». Dit is echter ook een terrein waar in deze Miljoenennota al maatregelen in het kader van de houdbaarheid worden aangekondigd. Hoe staat dit tot elkaar in verhouding?

Voor (besparings-)maatregelen waartoe (in principe) al besloten is, geldt dat deze niet nogmaals opgevoerd kunnen worden in de brede heroverwegingen.

160

In paragraaf 1.3 van de Miljoenennota worden een aantal ambities genoemd, die het kabinet heeft voor Nederland, waaronder «Duurzaam energie- en klimaatbeleid» en «Groei, kennis, innovatie en ondernemerschap». Echter, als beleidsvelden die worden heroverwogen zijn genoemd «Energie en klimaat», «Hoger onderwijs» en «Innovatie en toegepast onderzoek». Hoe rijmt dit met elkaar?

In de heroverwegingen wordt voor een breed palet van thema’s onderzocht hoe tot besparingen kan worden gekomen. Mede op basis van de rapporten vindt een afweging plaats in het licht van de ambities en prioriteiten van het kabinet zoals geformuleerd in hoofdstuk 1 van de Miljoenennota 2010.

161

Wanneer wordt het IBO Toeslagen afgerond en met een kabinetsvisie naar de Kamer gezonden?

Het IBO Vereenvoudiging Toeslagen wordt met een kabinetsreactie naar verwachting in de tweede helft van oktober 2009 naar de Tweede Kamer gezonden.

162

Wat betekent de zin op p. 145 van het bijlagenboek bij de Miljoenennota, waarin staat dat het uitgavenkader wordt gecorrigeerd voor de arbeidsvoorwaardenuitgaven?

Zie het antwoord bij vraag 129.

163

Vermeld wordt dat een deel van de beschikbare middelen (tranche 2011) niet uitgekeerd zal worden omdat dit wordt ingezet voor tekortreductie. In het bijlagenboek bij de miljoenennota is terug te vinden dat het gaat om «een korting van 100 miljoen. in 2011 door inhouding van een deel van de nog aanwendbare investeringsgelden vernieuwing Rijksdienst» en 100 miljoen. korting in 2010 en 120 miljoen. korting in 2012 en 2013 door het niet uitdelen van de extra intensiveringsgelden (enveloppen) uit het Coalitieakkoord. Heeft het kabinet in de verantwoordingsbrief over 2008 niet juist aangegeven dat ze haar ambities niet naar beneden zou bijstellen? Hoe rijmt dit met het weghalen van deze honderden miljoenen euro’s?

Zie het antwoord bij vraag 146.

Vragen en antwoorden Macro Economische Verkenningen 2010

1

Welke maatregelen zal de regering nemen om banken te dwingen tot gedegen risicoselectie, om zo de risico’s voor de overheid van de verhoging van de NHG te beperken?

Banken mogen alleen een NHG-lening afgeven wanneer er aan de voorwaarden van de NHG wordt voldaan. Hierdoor wordt verantwoord uitgeleend. Ook hebben banken altijd zelf een prikkel om aan gedegen risicoselectie te doen. De borgstelling door de achtervangers loopt annuïtair af, waardoor banken ook enige risico lopen naarmate de looptijd van de hypotheek vordert. Banken krijgen de garanties daarnaast alleen uitbetaald indien bij beroep op de garantie blijkt dat aan alle voorwaarden is voldaan.

De NHG heeft een aantal belangrijke voorwaarden om te voorkomen dat er onverantwoord wordt uitgeleend. Zo kan iemand alleen een NHG-lening krijgen indien men voldoet aan de inkomensnormen zoals deze door het NIBUD zijn opgesteld. Volgens deze normen mag slechts een maximum percentage van het inkomen aan woonlasten worden besteed. Hierdoor houdt men genoeg financiële ruimte over voor andere uitgaven. Ook stelt de NHG eisen ten aanzien van het deel van de lening dat verplicht afgelost moet worden (minimaal 50 procent van de waarde van de woning). Ook mag een koper maximaal 112 procent lenen van de waarde van de woning.

Overigens – met het oog op de omvang van de totale achtervang en het feit dat het Rijk de volledige achtervang op korte termijn gaat verzorgen – wordt de vormgeving van het NHG-instrument fundamenteel op institutionele inbedding en effectiviteit bezien en waar mogelijk versterkt.

2

Kan in een tabel worden aangegeven wat de totale uitgaven per jaar de afgelopen 10 jaar aan de NHG geweest zijn?

In onderstaande tabel staan het aantal verliesdeclaraties en het schadebedrag. Twee kanttekeningen bij de tabel:

• Tot en met het jaar 2007 vertoonde het aantal verliesdeclaraties als gevolg van de forse toename van het totaal aantal geborgde hypotheekleningen met NHG (ook wel gegarandeerd vermogen) met name in de jaren 2003–2006 een stijgende lijn.

• Met ingang van het jaar 2008 daalt het aantal verliesdeclaraties evenwel weer, ook als gevolg van het aangescherpte beleid WEW met betrekking tot het terugdringen van misbruik en oneigenlijk gebruik met NHG.

JaarAantal ontvangen verliesdeclaratiesAantal gehonoreerde verliesdeclaratiesUitgekeerd schadebedrag (in € miljoen)
20004636 (=78%)0,4
20015136 (=71%)0,5
20027360 (=82%)1,1
2003170145 (= 85%)3,3
2004318285 (= 90%)7,1
2005569495 (=87%)14,9
2006764663 (=87%)20,7
2007950816 (=86%)25,5
2008922703 (=76%)20,6
2009– t/m aug 497nnbnnb

3

Kan een raming worden gegeven van de verwachte kosten voor de komende jaren, rekening houden met de verhoging van het plafond?

De verwachte kosten zijn afhankelijk van enerzijds de inkomsten voor het WEW en anderzijds de kosten die gemaakt worden indien een beroep wordt gedaan op de NHG.

Wat betreft de opbrengsten moet door de consument bij het afsluiten van een NHG-lening een premie betaald worden. Deze opbrengsten zijn dus afhankelijk van het aantal kooptransacties en het aandeel van NHG daarin. De kosten zijn afhankelijk van de ontwikkelingen op de woningmarkt (prijsontwikkeling) en van de individuele huiseigenaar (zowel inkomenspositie als eventuele wijzigingen in huishoudsamenstelling of werkgelegenheidsstatus). Het aantal onzekerheden is dus groot.

De systematiek is zo dat de NHG-premie jaarlijks dusdanig wordt vastgesteld dat gemiddeld genomen de premie opbrengsten (tezamen met het eigen vermogen van WEW) meer dan toereikend zijn om op lange termijn aan alle verplichtingen te kunnen voldoen. Hiervoor wordt een risicoberekening door een onafhankelijk actuarieel bureau gemaakt met behulp van 1 000 mogelijke scenario’s waarin met onzekerheden wordt rekening gehouden. Conform deze jaarlijkse systematiek wordt binnenkort de premie voor het nieuwe jaar vastgesteld.

4

De regering hoopt dat door de verhoging van de NHG mensen eerder een koopwoning aanschaffen. Dit bevordert mogelijk in het algemeen de dynamiek op de woningmarkt, en stimuleert mogelijk starters om een woning te kopen. Zijn hier ook berekeningen of schattingen van gemaakt?

Het CPB heeft onderzocht in hoeverre de verhoging van de NHG-grens tot meer woningverkopen zou leiden. Het CPB geeft aan dat de NHG tot op zekere hoogte de risico’s voor banken verkleint. Het lagere risico leidt tot een lagere rente voor de consument. Hierdoor wordt de prijs van een lening goedkoper. Ook geeft de NHG voor de burger de zekerheid dat, mocht hij buiten zijn schuld om de hypotheeklasten niet kunnen dragen hij in aanmerking komt voor de woonlastenfaciliteit en het risico voor een restschuld wordt verkleind. Dit alles zou de nieuwbouw als mede de doorstroming kunnen bevorderen. Het CPB geeft echter aan dat het aantal transacties in de huidige situatie nauwelijks in te schatten is. De verhoging van de NHG is overigens een tijdelijke maatregel gericht op het mitigeren van de effecten van de crisis.

5

Kan de regering informatie verstrekken over de ontwikkeling van aantallen kopers de afgelopen kwartalen?

Zie vraag 125 van de Kamervragen Miljoenennota 2010 voor cijfers met betrekking tot het aantal verkochte woningen in de afgelopen kwartalen. Wat betreft het aantal NHG-kopers zijn alleen realisatiecijfers tot juni 2009 beschikbaar. Het eventuele effect van NHG-verhoging is nog niet in deze cijfers zichtbaar, omdat de NHG-verhoging pas per 1 juli 2009 van kracht is geworden.

jaartotaalNHG aankoopNHG woningverbetering
200789 61556 14933 466
200884 17363 80620 367
1–3/200916 72612 8283 898
4–6/200919 62115 2894 330

6

Wat zijn de kosten tot op heden die samenhangen met de verhoging van de NHG?

De NHG-grens is enkele maanden geleden tijdelijk opgehoogd. Momenteel zijn er nog geen realisaties van verliesdeclaraties beschikbaar. De premie die bij het afsluiten van de NHG-lening wordt betaald, wordt jaarlijks dusdanig vastgesteld dat gemiddeld genomen de premieopbrengsten toereikend zijn om op lange termijn aan alle verplichtingen te kunnen voldoen (zie ook vraag 4).

7

Hoe zou de koopkracht zich ontwikkelen in het tegenvallende scenario voor werknemers onder 175% WML?

In het tegenvallende scenario, zoals beschreven in het kader op blz. 13 van de MEV, valt de inflatie wat hoger en de stijging van de lonen wat lager uit. De koopkracht ontwikkelt zich dan ongeveer ½ procent-punt slechter dan in het basispad (zie tabel 4.6 van de MEV).

8

Welke (lange termijn) gevolgen verwacht de regering van deze krimp van bijna 15 procent, onder meer voor het MKB? Waarop is de verwachting van een lichte groei van 1,5 procent in 2010, gegeven de krimp van ruim 14 procent in 2009, gebaseerd?

Iedere procentpunt lagere (hogere) groei van de binnenslands geproduceerde uitvoer resulteert op korte termijn in circa 0,15 procentpunt lagere (hogere) economische groei (groei van het bbp-volume). Volgens de MEV daalt de binnenslands geproduceerde uitvoer in 2009 met naar verwachting 14¾ procentpunt. Dit heeft een drukkend effect op de economische groei van circa 2¼ procentpunt. Ook de andere onderdelen van de uitvoer, zoals de uitvoer van diensten en de wederuitvoer, krimpen dit jaar sterk. Het drukkend effect op de economische groei van de totale uitvoer bedraagt dit jaar naar schatting 3¼ procentpunt (zie ook MEV 2010, tabel 3.1). Het gaat hierbij nadrukkelijk om de korte-termijneffecten. Er bestaat veel onzekerheid over de gevolgen (van de kredietcrisis) op langere termijn. Hierop zal het CPB bij de aanstaande Middellange termijnraming (MLT) nader ingaan. Er zijn ook geen gegevens beschikbaar over de gevolgen naar grootteklasse van bedrijven, zoals Midden- en Kleinbedrijf (MKB). De ontwikkeling van de binnenslands geproduceerde uitvoer hangt sterk samen met de fluctuaties van de relevante wereldhandel. Verwacht wordt dat de wereldhandel dit jaar eveneens met 14¾ procent daalt. Voor volgend jaar wordt een bescheiden toename van de relevante wereldhandel van 2½ procent geraamd. Hierdoor neemt ook de binnenslands geproduceerde uitvoer naar verwachting met 1½ procent toe. Dat de groei van de binnenslands geproduceerde uitvoer achterblijft bij de wereldhandel is in lijn met het beeld van de afgelopen drie decennia. Door de opkomst van bijvoorbeeld de economieën van Aziatische landen groeit de «made in Holland» uitvoer in het algemeen minder hard dan de relevante wereldhandel.

9

Neemt de regering nog specifieke extra maatregelen om de tijdelijke inzakking in 2009 van de export op te vangen?

Het inzakken van de export wordt veroorzaakt door de sterk gekrompen wereldhandel; Nederland kan dat maar in zeer beperkte mate tegengaan. Het kabinet heeft via een uitgebreid pakket aan maatregelen ten tijde van het Aanvullend Beleidsakkoord de economie in 2009 ondersteund. Het kabinet is niet voornemens om nog nieuwe maatregelen te nemen. Zoals ook blijkt uit de MEV (tabel 3.1 op blz. 56) bieden de stijgende de overheidsbestedingen in 2009 enig tegenwicht aan het effect van de daling van uitvoer, consumptie en investeringen.

10

De ervaringen tot nu toe met financiële crises leren dat de recessie langer en dieper is dan met niet-financiële crises. Het CPB stipt dit nadrukkelijk aan. Waarom gaat de regering niet uit van een meer behoedzame groeiverwachting voor 2010 en mogelijk zelfs voor 2011 en volgende jaren?

Zoals uit tabel 4.10 valt op te maken, wordt in de Miljoenennota 2010 uitgegaan van een groeiveronderstelling van 4¾ procent voor 2009 en 0 procent voor 2010. Deze raming voor de volumegroei van het BBP is afkomstig van het CPB. De regering volgt daarmee de ramingen van het CPB en wijkt hier niet van af. In de Miljoenennota wordt overigens uitgebreid stilgestaan bij de grote onzekerheid van de CPB-ramingen zeker in deze tijden van crisis.

11

Kan de toename van het tekort worden uitgesplitst in euro’s naar de oorzaken noemereffect, lagere inkomsten, hogere uitgaven en interventies financiële sector?

Ten tijde van het Coalitieakkoord werd het EMU-saldo voor 2010 geraamd op 6 miljard. Volgens de huidige raming bedraagt het EMU-saldo voor 2010 – 36 miljard. Het verschil tussen beide ramingen (42 miljard) bestaat voor 10 miljard uit hogere netto uitgaven en voor 32 miljard uit lagere belasting- en premie-inkomsten. Het effect van de interventies in de financiële sector op de raming van het EMU-saldo in 2010 is beperkt (zie kader in CEP2009, blz. 86).

Het noemereffect is relevant voor het EMU-saldo als percentage van het bbp. Ten tijde van het Coalitieakkoord werd het EMU-saldo geraamd op een overschot van 1,0 procent bbp; in de MEV 2010 is dit omgeslagen in een geraamd tekort van 6,2 procent bbp. Uitgaande van de bbp-cijfers ten tijde van het Coalitieakkoord zou het tekort 5,8 procent bbp bedragen; dit noemereffect is dus 0,4 procent bbp.

12

Kan er een onderbouwing worden gegeven voor de verwachte lastenverlichting door de premievrijstelling voor kleine banen?

In de MEV is aangegeven dat een aantal maatregelen, waaronder de premievrijstelling voor kleine banen een kwart miljard lastenverlichting met zich meebrengen. De lastenverlichting door de premievrijstelling voor kleine banen bedraagt hierin 80 miljoen. Deze maatregel is toegelicht in het Belastingplan 2010.

13

Kan er raming worden gemaakt van de verwachte lastenontwikkeling voor bedrijven en gezinnen voor 2011?

Nee, dat kan niet op basis van MEV 2010. In het CEP 2010, dat eind maart 2010 wordt gepubliceerd, zal hiervan voor het eerst door het CPB een raming worden gemaakt.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP), Sap (GL), Linhard (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Remkes (VVD), Pieper (CDA), Aptroot (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), Elias (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (CU), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Heerts (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP), Vendrik (GL) en Smeets (PvdA).

XNoot
1

Bron: website DNB tabel «Woninghypotheken verstrekt door Nederlandse monetaire financiële instellingen aan Nederlandse huishoudens, gecorrigeerd voor securitisaties en breuken» en «Kredietverlening door Nederlandse monetaire financiële instituties aan niet-financiële bedrijven in Nederland, gecorrigeerd voor securitisaties en breuken».

XNoot
1

Kamerstukken II 2007/08, 28 165, nr. 69.

Naar boven