32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 221 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2014

Hierbij zend ik u de «Visie op pensioentoezicht»1. In deze visie is beschreven hoe de minister2 van Sociale Zaken en Werkgelegenheid invulling geeft aan het uitvoeringstoezicht op DNB en de AFM aangaande pensioenen. Deze visie is ter aansluiting op de u toegestuurde visie van het Ministerie van Financiën «Toezicht op afstand – de relatie tussen de minister van Financiën en de financiële toezichthouders, De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM)».3

Het voorliggende visiestuk is aangekondigd in de planningsbrief pensioenen 2014 (Kamerstuk 32 043, nr. 200) en in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Verzamelwet pensioenen 2014 (Kamerstuk 33 863, nr. 6, p. 4/5). In dat wetsvoorstel komt de rol van de Inspectie Werk en Inkomen als tweedelijns toezichthouder te vervallen. Ook zonder een dergelijke in de pensioenwetgeving vastgelegde taaktoedeling heeft de minister van SZW, zo blijkt uit de visie op pensioentoezicht, voldoende mogelijkheden om de benodigde informatie te verkrijgen over het functioneren van het pensioentoezicht door DNB en de AFM.

Leidraad bij de beschrijving van de «Visie op pensioentoezicht» zijn zes principes van goed toezicht uit de Kaderstellende Visie op Toezicht, geactualiseerd en verder geconcretiseerd in het visiedocument «Minder last, meer effect»: selectief, slagvaardig, samenwerkend, transparant, onafhankelijk en professioneel (Kamerstuk 27 831, nr. 15).

Uitgangspunt van de visie is de systeemverantwoordelijkheid voor het pensioenbestel van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De aandacht van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat primair uit naar het functioneren van het toezichtsysteem als geheel. DNB en de AFM behoren over de instrumenten te beschikken waarmee de stabiliteit van het pensioensysteem gewaarborgd is.

Daarnaast draagt de minister verantwoordelijkheid voor de effectiviteit van zijn eigen instrumentarium om, als daar aanleiding toe is, te interveniëren. De systeemverantwoordelijkheid houdt ook in dat hij aanspreekbaar is op de wijze waarop het toezicht functioneert. Verder informeert de minister het parlement en de samenleving over de ontwikkelingen in de praktijk en de effecten van beleid.

Met dit visiedocument is voor de eerste maal sinds de totstandkoming van de Pensioenwet het stelsel van het pensioentoezicht als geheel beschreven en op toereikendheid beoordeeld. Ik zal uw Kamer periodiek, iedere vijf jaar, een beoordeling hiervan doen toekomen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

De term «minister» wordt hier gehanteerd als functieaanduiding, ongeacht de actuele taakverdeling tussen de bewindspersonen.

X Noot
3

Kamerstuk 32 648, nr. 1

Naar boven