32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 192 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 januari 2014

In haar brief van 4 november jl. inzake de Algemene Pensioeninstelling (API) heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigd dat ik Uw Kamer dit jaar een brief zou sturen over de huidige mogelijkheden voor grensoverschrijdende dienstverlening door premiepensioeninstellingen (PPI’s).1 Ik doe dit, omdat uit de reacties naar aanleiding van het consultatiedocument API is gebleken dat er behoefte bestaat aan een verduidelijking van de huidige mogelijkheden die de bestaande wetgeving biedt voor de uitvoering van buitenlandse regelingen door PPI’s. Met deze brief doe ik deze toezegging, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gestand.

Introductie van de PPI en de markt voor buitenlandse pensioenregelingen

De wetgeving tot introductie van de PPI is op 1 januari 2011 in werking getreden. De introductie van de PPI had onder andere tot doel om voor Nederlandse pensioenuitvoerders meer mogelijkheden te creëren om op de internationale markt pensioenregelingen aan te bieden en te verzorgen.2 Met de introductie van de PPI beoogde het kabinet tegemoet te komen aan ontwikkelingen op de Europese markt voor pensioenuitvoering. De vraag naar een kwalitatief hoogwaardige uitvoering van Defined Contribution (DC)-regelingen was buiten Nederland sterk toegenomen en verschillende lidstaten hadden de mogelijkheden voor grensoverschrijdende dienstverlening vanuit pensioenuitvoerders in hun land al verruimd. Ook de PPI voldoet aan de vereisten die de Europese IORP-richtlijn stelt. De PPI is echter niet alleen geschikt voor de uitvoering van Nederlandse of Europese pensioenregelingen, maar ook voor het uitvoeren van pensioenregelingen van buiten de EU.

Mogelijkheden voor uitvoering van verschillende typen regelingen

In de Wet op het financieel toezicht (Wft) is vastgelegd dat PPI’s alleen (premie)regelingen zonder verzekeringstechnisch risico kunnen uitvoeren.3 Het «verzekeringstechnisch risico» is een dekking tegen biometrische risico’s (risico’s in verband met overlijden en/of arbeidsongeschiktheid en levensverwachting), een garantie van een beleggingsrendement of een bepaalde hoogte van de uitkering.4 Een PPI kan daarom geen pensioenregelingen uitvoeren die inhouden dat risico’s zoals langleven- en overlijdensrisico worden gedragen door de PPI zelf. Noch kan een PPI pensioenregelingen uitvoeren waarbij de PPI zelf rendementsgaranties of uitkeringsgaranties afgeeft. Daarom is in de Pensioenwet opgenomen dat PPI’s geen andere Nederlandse regelingen dan premieregelingen kunnen uitvoeren.

Een PPI zou wel pensioenregelingen kunnen uitvoeren die inhouden dat anderen dan de PPI (een van) deze genoemde risico’s op zich nemen. De PPI beperkt zich bij de uitvoering van een dergelijke regeling dan tot het collectieve vermogensbeheer ter uitvoering van deze pensioenregeling. Ook kan een PPI als intermediair behulpzaam zijn bij het betrekken van een dekking tegen biometrische risico’s of garanties van derden, namelijk een verzekeraar of een andere IORP die wel verzekeringstechnische risico’s mag dragen.5

Ten aanzien van de uitvoering van mogelijke typen buitenlandse pensioenregelingen is de PPI geen andere restrictie opgelegd dan de eis dat de instelling zelf geen verzekeringstechnisch risico kan dragen. Daarom is het in principe mogelijk dat de PPI, anders dan in Nederland, buitenlandse regelingen uitvoert die geen premieregelingen zijn.

De grotere flexibiliteit die de PPI biedt bij het uitvoeren van buitenlandse regelingen komt voort uit het feit dat op deze regelingen niet het Nederlandse sociaal- en arbeidsrecht van toepassing is, maar het sociaal- en arbeidsrecht van de Lidstaat van de bijdragende onderneming.6 Buitenlandse regelingen die garanties bevatten of risico’s afdekken, maar waarvan het toepasselijk sociaal- en arbeidsrecht toestaat dat deze risico’s en garanties elders dan bij de pensioenuitvoerder worden ondergebracht, kunnen dus door de PPI worden uitgevoerd. In de praktijk geven in veel Lidstaten de werkgever, een verzekeraar of een andere IORP de garantie op een pensioenregeling.

Dit betekent dat de PPI, naast de opbouwfase van DC-regelingen, ook die van buitenlandse DB-regelingen kan uitvoeren als de verzekeringstechnische elementen uit die buitenlandse DB-regelingen niet door de PPI worden gedragen. Een PPI kan daarnaast ook de uitkeringsfase van een buitenlandse regeling verzorgen zolang dit niet impliceert dat de PPI biometrische risico’s of beleggingsrisico’s overneemt van de deelnemer. Dat is het geval bij uitkeringen die de vorm hebben van een tijdelijke periodieke uitkering of een uitkering «ineens» («lump sum»).

Voor Nederlandse pensioenaanspraken geldt dat de PPI de waarde van de aanspraken van de deelnemer op de pensioendatum dient over te dragen aan een verzekeraar.7 De reden hiervoor is dat pensioenuitkeringen in Nederland levenslang dienen te zijn. Dat impliceert dat de uitvoerder van de uitkeringsfase van een pensioenregeling het langlevenrisico van de deelnemer op zich neemt, wat in het geval van de PPI niet mogelijk is. Ook hier geldt dat het toepasselijk sociaal- en arbeidsrecht leidend is.

De evaluatie van de PPI, die in het eerste kwartaal van 2014 aan Uw Kamer wordt toegezonden, zal verder ingaan op het daadwerkelijk functioneren van de PPI in de Nederlandse pensioensector en de grensoverschrijdende uitvoering van pensioenregelingen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Kamerstuk 32 043, nr. 179.

X Noot
2

Memorie van Toelichting bij de «Wijziging van de wet op het financieel toezicht en enige andere wetten in verband met de introductie van en het toezicht op premiepensioeninstellingen (Wet introductie premiepensioeninstellingen),», kamerstuk 31 891, nr. 3, p. 25. Het andere genoemde doel van de PPI was het bieden van een goede prijs-kwaliteitverhouding in het uitvoeren van arbeidgerelateerde (DC-)pensioenregelingen in het algemeen (Kamerstuk 31 891, nr. 9, p. 8).

X Noot
3

Wft art. 1:1 en PW art. 1.

X Noot
4

Solvency II-richtlijn, art. 13 lid 30.

X Noot
5

Memorie van Toelichting bij de Wijzigingswet introductie PPI, p. 5 en 32, (Kamerstuk 31 891, nr. 3).

X Noot
6

Memorie van Toelichting bij de Wijzigingswet introductie PPI, p.5. (Kamerstuk 31 891, nr. 3).

X Noot
7

PW art. 81a.

Naar boven