Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2012
Op 13 maart jl. stuurde ik u de vierde nota van wijziging bij het wetsvoorstel Zorg
en dwang (Kamerstuk 31 996, nr. 30). Op uw verzoek heb ik over deze nota van wijziging advies gevraagd aan de Raad van
State. Bijgaand treft u het advies van de Raad van State en het nader rapport daarover
aan (Kamerstuk 31 996, nr. 32), tezamen met een vijfde nota van wijziging (Kamerstuk 31 996, nr. 33) waarmee ik het wetsvoorstel heb aangepast.
De Raad van State benoemt het detailniveau waarop in het wetsvoorstel Zorg en dwang
een aantal procedures wordt geregeld. Waar het in deze situaties om gaat, is het bieden
van het normatieve kader dat nodig is om handelingsverlegenheid bij zorgverleners
weg te nemen. Centraal in het normatieve kader staat «nee, tenzij». In de huidige
tijdgeest en praktijk van alledag is dat een grote verbetering, omdat daarmee een
noodzakelijke cultuurverandering in de sector wordt ondersteund. Bij de nadere invulling
van het normatieve kader heb ik de ruimte voor het veld gelaten.
Voor mij is het uitgangspunt dat onvrijwillige zorg echt het laatste redmiddel is.
De handelingsverlegenheid die in het veld bestaat, verhindert echter om dat uitgangspunt
in de praktijk te hanteren. Veel hulpverleners zijn opgeleid met het idee dat zij
hun cliënten moeten beschermen tegen risico’s, bijvoorbeeld door hun vrijheid te beperken.
Voor deze hulpverleners voelt het juist als een groot risico om een vrijheidsbeperking
niet toe te passen. Deze handelingsverlegenheid is de afgelopen periode herhaaldelijk
in de actualiteit geweest en leidde tot maatschappelijk debat. In dat licht heb ik
de denktank complexe zorg ingesteld, die ik heb gevraagd te adviseren over «the state
of the art» als het gaat om omgang met probleemgedrag. De resultaten van het maatschappelijk
debat heb ik verwoord in de vierde en vijfde nota van wijziging van het wetsvoorstel
Zorg en dwang.
De sector is al vanaf 2008, via diverse verbetertrajecten, bezig met het maken van
een cultuuromslag. Deze trajecten blijken echter onvoldoende effectief als ze niet
worden ondersteund door wetgeving. Het wetsvoorstel Zorg en dwang biedt die ondersteuning
door duidelijk te kiezen voor «nee, tenzij». Om in de uitwerking van «nee, tenzij»
niet naar de andere kant «door te slaan», heb ik het wetsvoorstel ook direct voorzien
van een opschalend model van besluitvorming.
Dat biedt de juiste procedures en zorgt voor een vermindering van administratieve
lasten, omdat zorgverlening vanaf het begin multidisciplinair en transparant wordt
neergezet en escalaties worden voorkomen. Wanneer volgens dit model wordt gewerkt,
is geborgd dat de positie van de cliënt en zijn vertegenwoordiger maximaal is, dat
er indien nodig vroegtijdig extra expertise wordt ingezet en dat handelingsverlegenheid
vermindert.
Tegelijk met het nader rapport en de vijfde nota van wijziging van het wetsvoorstel
Zorg en dwang stuur ik u de rapportage van de denktank complexe zorg toe1, die eveneens een getrapt zorgmodel adviseert. Ik ben van mening dat het rapport
van de denktank een heldere analyse geeft van de knelpunten in de zorg aan cliënten
met ernstige gedragsproblemen. De aanbevelingen zijn concreet en samenhangend, primair
gericht op de cliënt en het daadwerkelijke zorgproces. Het advies van de denktank
is daarmee goed bruikbaar bij de toepassing van het wetsvoorstel in de praktijk.
Tot slot zijn er diverse onderzoeksvragen rond het thema vrijheidsbeperkingen, die
om uitwerking vragen. De denktank wijst daar ook op. Zeer belangrijk vind ik dat de
beleving van cliënten bij het ontvangen van onvrijwillige zorg ons eigenlijk niet
goed bekend is. Op korte termijn wil ik dit ontbrekende onderdeel van de puzzel invullen.
Mijn eerstvolgende stap daarin is het uitnodigen van ouders en vertegenwoordigers
op de ontmoetingsdag die ik op 3 september aanstaande organiseer, zodat er gebruik
kan worden gemaakt van hun ervaringen, die ik verwerk in mijn «actieplan onvrijwillige
zorg».
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner