31 985 Buitenlands beleid en handelspolitiek

Nr. 43 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 september 2016

Op verzoek van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking licht ik hierbij het tentatieve Nederlandse standpunt inzake de ondertekening van het handelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) nader toe. Omdat er sprake is van een gemengd akkoord moet CETA worden ondertekend door Canada, de EU en alle 28 EU-lidstaten. Het kabinet is van oordeel dat CETA een goed akkoord is dat voldoet aan de criteria die door de SER zijn gesteld.

De Europese Commissie heeft het voorstel voor de ondertekening van CETA door de EU op 6 juli 2016 gepresenteerd. Tegelijkertijd is het voorstel openbaar gemaakt. Het kabinet heeft uw Kamer hierover bericht op 7 juli 2016 (Kamerstuk 31 985, nr. 42).

Zoals uiteengezet in de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1653) van het Algemeen Overleg op 14 september bevat het voorstel voor ondertekening van CETA door de EU (COM(2016)444/F1) de gebruikelijke elementen van een dergelijk Raadsbesluit. Het beschrijft de rechtsgrondslag voor het voorstel, de overwegingen om het besluit aan te nemen en wanneer het besluit in werking kan treden. Het besluit is hiermee in lijn met eerdere Raadsbesluiten van een gelijke strekking. In de geannoteerde agenda is aangegeven dat het kabinet positief staat tegenover het voorliggende Raadsbesluit.

Het besluit tot ondertekening door de EU staat formeel gezien los van het besluit dat genomen moet worden over de reikwijdte van de voorlopige toepassing. Het kabinet is echter van mening dat de ondertekening van CETA niet los kan staan van een besluit over de voorlopige toepassing van CETA.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Naar boven