31 936 Luchtvaartbeleid

Nr. 702 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2019

Uw Kamer heeft tijdens het (V)AO Duurzame Luchtvaart in april van dit jaar gevraagd om een overzicht van de kostenontwikkeling voor de luchtvaart (o.a. belastingen, heffingen, emissierechten) en om een vergelijking met de kosten en subsidies voor de trein en andere modaliteiten (Kamerstuk 31 936, nr. 629 en Handelingen II 2018/19, nr. 81, item 21). In aanvulling op mijn toezegging hieromtrent zijn ook twee moties aangenomen. De motie van het lid Remco Dijkstra (Kamerstuk 31 936, nr. 615) richt zich specifiek op de kosten voor de luchtvaart en verzoekt om zowel een terug- als vooruitblik van vijf jaar. De motie van de leden De Groot en Bruins (Kamerstuk 31 936, nr. 627) borduurt daarop voort en verzoekt de regering om daarbij ook de kosten voor het spoor te betrekken én een vergelijking (benchmark) te maken met kostenposten van het Nederlandse spoor ten opzichte van Duitsland, het VK en Frankrijk.

Met het bijgevoegde rapport1 geef ik uitvoering aan mijn toezegging en de genoemde twee moties. De inzichten uit het rapport zal ik onder andere betrekken bij de totstandkoming van de Luchtvaartnota en de totstandkoming van het aan uw Kamer toegezegde actieplan – met betrekking tot de versterking van de internationale trein als alternatief voor de luchtvaart en van de interactie tussen beide modaliteiten – dat mijn ministerie opstelt samen met partijen uit de spoor- en luchtvaartsector.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven