Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 januari 2019
Tijdens het Algemeen Overleg Luchtvaart d.d. 5 december 2018 (Kamerstuk 31 936, nr. 573) heb ik uw Kamer toegezegd haar te informeren zodra er meer bekend is over mogelijke
alternatieve locaties voor politie- en traumaverkeer op Rotterdam The Hague Airport
(RTHA). Bij dezen doe ik u het onderzoeksrapport over mogelijke alternatieve locaties
toekomen. Het rapport is reeds openbaar.1
Aanleiding onderzoek
Het onderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het eerder door de Bestuurlijke
Regiegroep RTHA (BRR), die bestaat uit de provincie Zuid-Holland en de gemeentes Lansingerland,
Rotterdam en Schiedam, aan mijn ambtsvoorganger uitgebrachte advies d.d. 25 augustus
2017 over het regionaal bestuurlijk draagvlak voor een vast te stellen luchthavenbesluit
RTHA.2 Uit dat advies blijkt dat er geen regionaal bestuurlijk draagvlak is voor een verruiming
van de vergunde geluidsruimte, maar dat groei alleen kan worden verwezenlijkt door
optimalisatie van het commerciële zakelijke luchtverkeer binnen de huidig vergunde
geluidsruimte. Omdat in de afgelopen jaren het gebruik van de vergunde ruimte door
het maatschappelijk verkeer is gegroeid, heeft de BRR geadviseerd te verkennen of
er een alternatieve locatie gevonden kan worden waardoor er op RTHA groeimogelijkheden
zouden ontstaan voor groot commercieel verkeer binnen de vergunde ruimte.
In het najaar van 2017 heeft de gemeente Rotterdam namens de BRR een extern en onafhankelijk
adviseur opdracht gegeven tot het uitvoeren van de eerste (verkennende) fase van een
onderzoek naar mogelijke alternatieve locaties in de regio voor een helikopterhaven
voor het maatschappelijk verkeer (in casu de trauma- en politiehelikopter) dat vanaf
RTHA plaatsvindt. Doel van het onderzoek is de informatie voor de belanghebbenden
ten aanzien van een eventueel besluit over verplaatsing van het maatschappelijke helikopterverkeer
van RTHA naar een alternatieve locatie beschikbaar te maken. Dit is gedaan door inzicht
te bieden in de eisen die gesteld worden aan een locatie voor helikopters en of potentiële
locaties daaraan voldoen.
Uitkomsten onderzoek en conclusies BRR
De BRR constateert dat er geen locaties zijn die aan de eisen en wensen van alle betrokkenen
voldoen: de gemeenten en provincie in de BRR, gebruikers (Mobiel Medisch Team, Nationale
Politie), Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en Rotterdam The Hague Airport. Buiten
de luchthaven zijn locaties te vinden die ruimtelijk inpasbaar zijn en tot minder
gehinderden door geluid leiden. De onderzoekers oordelen dat die echter niet voldoen
aan de vliegveiligheids- en inzetbaarheidseisen van LVNL en van de gebruikers, te
weten het Medisch Mobiel Team en de Nationale Politie. Een verplaatsing op de luchthaven
zelf levert wat betreft reductie van geluidshinder onvoldoende voordeel op – het aantal
gehinderden neemt niet af en bij één locatie mogelijk zelfs toe – en gaat niet gepaard
met een besparing van kosten. Ten slotte komt er bij een verplaatsing op de luchthaven
geen geluidsruimte vrij waardoor dit voor RTHA niet genoeg voordelen biedt. BRR heeft
besloten verder geen vervolgonderzoek te doen naar alternatieve locaties.
Vervolg IenW
Ten overvloede wijs ik u er op dat er geen nationale capaciteitsopgave voor RTHA is.
In de Luchtvaartnota 2009 (Kamerstuk 31 936, nr. 1) is opgenomen dat de luchthaven moet groeien binnen de contouren die zijn vastgelegd.
IenW constateert echter dat sinds het uitkomen van de Luchtvaartnota onder meer is
besloten tot inzet van de traumahelikopter op RTHA gedurende het gehele etmaal. Dit
gebruik is sindsdien fors toegenomen, evenals het gebruik van de politiehelikopter.
De toename van dit maatschappelijk verkeer heeft geleid tot een afname van de beschikbare
ruimte voor het groot commercieel verkeer.
Ik onderken de problematiek van het maatschappelijk verkeer op RTHA. In de Luchtvaartnota
2020–2050 zal ik een nadere visie opnemen over de rol van general aviation op Nederlandse
luchthavens, waaronder het maatschappelijk verkeer.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga