Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 maart 2013
Op 17 december 2012 heb ik uw Kamer de beantwoording toegestuurd van enkele vragen
over de luchtkwaliteit in vliegtuigen (Kamerstuk 31 936, nr. 120). In deze brief wordt onder andere in gegaan op een onderzoek van de Universiteit
Cranfield naar de aanwezigheid van Tri-cresylfosfaten (TCP’s) in de cabinelucht van
vliegtuigen. Deze giftige stof wordt toegevoegd aan de smeerolie van vliegtuigmotoren
om deze olie beter bestand te maken tegen de hoge temperaturen van de motor. Tijdens
het Algemeen Overleg Luchtvaart van 19 december 2012 (Kamerstuk 31 936, nr. 130) is over deze brief gesproken en heb ik u toegezegd de ontwikkelingen over dit onderwerp
te blijven volgen en u nader te informeren indien daartoe aanleiding is. Tegen deze
achtergrond, stuur ik u deze brief waarin ik aandacht besteed aan twee ontwikkelingen.
Transavia vlucht van Alicante naar Amsterdam
Tijdens een vlucht van Transavia van Alicante naar Amsterdam in de nacht van 31 januari
op 1 februari jongstleden zijn vier passagiers en twee leden van de cabinebemanning
onwel geworden. Tijdens de landing van het toestel hing achter in het vliegtuig een
penetrante geur die een oorzaak kan zijn van het onwel worden van passagiers en bemanning.
Transavia is momenteel bezig met een onderzoek naar de herkomst van deze geur. Noch
de melding, noch de eerste resultaten van het onderzoek door Transavia geven indicaties
dat de penetrante geur is veroorzaakt door de stof TCP. Indien de afronding van dit
onderzoek nieuwe informatie op dit punt oplevert, zal ik u hier verder over informeren.
Onderzoek TCP
Daarnaast wil ik u melden dat in het kader van de REACH-verordening (1907/2006) nader
onderzoek zal worden gestart naar de stof TCP. De REACH-verordening verplicht producenten
en importeurs om stoffen te registreren en informatie aan te leveren over de chemische
en gevaareigenschappen van de stof. Deze informatie wordt in het registratiedossier
opgenomen. Indien Lidstaten van oordeel zijn dat het registratiedossier van een stof
te weinig gegevens bevat om te kunnen concluderen of een stof al dan niet voldoet
aan de criteria voor stoffen van zeer ernstige zorg, kunnen zij een stof voordragen
voor nader onderzoek.
De informatie in het registratiedossier van de stof TCP geeft onder andere aan dat
deze stof giftig is. Uit het registratiedossier blijkt echter niet of de stof ook
persistent (niet natuurlijk afbreekbaar) is. Op verzoek van Nederland is TCP daarom
in 2012 in het werkplan opgenomen van het Europese Agentschap voor chemische stoffen
(ECHA) voor een zogenaamde «stofevaluatie». Het ECHA heeft het Nederlandse voorstel
geaccepteerd en de stofevaluatie voor deze stof op het werkprogramma gezet voor 2014.
De stofevaluatie zal namens het ECHA door het RIVM worden uitgevoerd. De stofevaluatie
kan er toe leiden dat het ECHA de producent of importeur opdraagt om nader onderzoek
naar de stof uit te voeren en de informatie in het registratiedossier aan te vullen.
De stofevaluatie en eventueel aanvullende onderzoeken kunnen leiden tot nieuwe inzichten
over de stof TCP die ook weer relevant kunnen zijn voor de situatie in vliegtuigen.
Indien dat het geval is zal ik u daar, conform mijn toezegging, nader over berichten.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld