31 935 Beleidsdoorlichting Financiën

Nr. 40 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 maart 2017

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 14 oktober 2016 inzake de beleidsdoorlichting artikel 5 begroting IX: Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekering (Kamerstuk 31 935, nr. 312).

De Staatssecretaris van Financiën heeft deze vragen beantwoord bij brief van 17 maart 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

Adjunct-griffier van de commissie, Van Zuilen

1.

Kan u een tabel geven met de omvang van de exportkredietverzekering (ekv) en de garanties in de periode 2010–2017, zowel in absolute omvang als in percentage van het bbp? Hoe verhoudt dit zich tot buurlanden?

In de onderstaande tabel wordt weergegeven hoe de omvang van de definitieve (polissen) en voorlopige (dekkingstoezeggingen, dtz) verplichtingen zich verhouden tot het bruto binnenlands product. Het is lastig om deze cijfers te vergelijken met die van buurlanden omdat zowel de inrichting van de ekv-faciliteit als de samenstelling van de economie het percentage beïnvloedt. De ekv-faciliteit wordt immers vooral gebruikt voor kapitaalgoederen en omvangrijke aannemerijwerken, en bijvoorbeeld per definitie niet voor landbouwproducten of financiële diensten. Het percentage verplichtingen tot het bbp wordt dus in belangrijke mate bepaald door de samenstelling van de economie van een land en de exportsector daarbinnen.

Vanuit de Berner Unie zijn van sommige landen cijfers beschikbaar van het percentage nieuwe verplichtingen van ECA’s ten opzichte van de export. Voor Nederland was dit in 2014 0,6%, voor België 2,2%, voor Denemarken 1,2%, voor Zweden 1,3%, voor Spanje 0,4% en voor Italië 7%. Het grote aandeel wederuitvoer in de export van Nederland zorgt ervoor dat Nederland een lager percentage kent dan andere landen.

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Uitstaande polissen1

9.067

9.348

6.433

6.620

7.335

7.215

8.990

11.096

Uitstaande dtz1

3.736

3.231

3.275

4.334

3.456

4.967

4.558

4.798

totaal

12.803

12.579

9.708

10.954

10.791

12.182

13.548

15.894

bbp2

639.163

617.512

631.512

642.929

645.164

652.748

663.008

676.531

% bbp

2,00%

2,04%

1,54%

1,70%

1,67%

1,87%

2,04%

2,35%

X Noot
1

Op basis van ultimo jaar wisselkoersen en niet gecorrigeerd voor herverzekering

X Noot
2

Bron: CBS

2.

Kunt u aangeven hoe groot de uitbetalingen op de ekv waren voor de laatste jaren? Hoe groot was dit als percentage van de uitstaande verzekeringen? Wat waren de grootste uitbetalingen?

3.

Welke sector vraagt relatief vaak om uitbetalingen op de ekv en welke relatief weinig?

Op pagina 35 van de beleidsdoorlichting staat een overzicht van de schade-uitkeringen gedurende de evaluatieperiode 2008–2015. In de onderstaande tabel worden deze gegevens gecombineerd met de uitstaande polissen.

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

gemiddeld

Schade-uitkeringen

7

256

76

18

58

89

43

96

80

Uitstaande polissen1

9.067

9.348

6.433

6.620

7.335

7.215

8.990

11.096

8.263

%

0,08%

2,74%

1,2%

0,3%

0,8%

1,2%

0,5%

0,9%

0,97%

X Noot
1

Op basis van ultimo jaar wisselkoersen en niet gecorrigeerd voor herverzekering

In box 6.2 op pagina 72 en 73 worden de belangrijkste schadeoorzaken toegelicht die zich gedurende de evaluatieperiode hebben voorgedaan. Het betreft de economische crisis in Dubai (meerdere polissen, in totaal 249 miljoen euro) en de economische sancties op Iran (meerdere polissen, in totaal 85 miljoen euro). Daarna volgen schade-uitkeringen door insolventie als gevolg van de lage olieprijs (één enkele polis op het Verenigd Koninkrijk van 67 miljoen euro), als gevolg van de economische crisis in Brazilië (meerdere polissen, in totaal 53 miljoen euro) en in Oekraïne (meerdere polissen, in totaal 48 miljoen euro). Deze schadeoorzaken zijn goed voor ruim 75% van de totaal uitgekeerde schade in de evaluatieperiode. De grootste individuele uitbetalingen waren op een polis op Dubai (160 miljoen euro), een polis op het VK (67 miljoen euro) en een polis op Brazilië (52 miljoen euro). Overigens moet opgemerkt worden dat het hierbij gaat om brutoschade-uitkeringen en dat er in de meeste gevallen een gedeelte van en in sommige gevallen zelfs de gehele schade-uitkering is of nog zal worden gerecupereerd waardoor de nettoschade lager uitvalt.

Het aantal verzekeringen dat tot schade leidt is zeer beperkt waardoor geen duidelijk beeld gegeven kan worden van welke sectoren relatief vaak of relatief weinig met schade te maken krijgen; over de gehele linie wordt immers slechts in uitzonderlijke gevallen schade uitgekeerd (zie ook bovenstaande tabel). Over de evaluatieperiode is 593 mln euro uitgekeerd voor 59 polissen. Dit betreft uitkeringen over de nieuwe schadegevallen uit de periode 2008–2015.

4.

Kunt u uitleggen hoe geborgd wordt dat ook kleinere ondernemingen gebruik kunnen maken van ekv? Kan u uitsplitsen naar omvang van het bedrijf hoe vaak er gebruikt gemaakt wordt van ekv?

5.

Hoe is de verdeling van garanties naar bedrijfsgrootte in het aantal toegekende ekv’s? Hoe is de verdeling tussen kleine en grote partijen? Welk beleid is er om het MKB zoveel mogelijk van ekv’s te voorzien?

Alle ekv-producten zijn tegen gelijke voorwaarden beschikbaar voor zowel kleine als grote ondernemingen. Kleinere ondernemingen hebben vaak kleinere transacties waarvoor andere producten benodigd kunnen zijn; er is immers niet altijd behoefte aan een exportkrediet van een bank. In hoofdstuk 4 van de beleidsdoorlichting wordt omschreven dat om deze reden de afgelopen jaren diverse nieuwe producten zijn toegevoegd aan het instrumentarium of de voorwaarden waartegen de producten worden verschaft zijn aangepast: bijvoorbeeld de zelfstandige werkkapitaaldekking, de fair calling facility, en de zelfstandige contragarantie. In de praktijk blijkt het voor grotere ondernemingen soms gemakkelijker om Atradius Dutch State Business (ADSB) te betrekken dan voor kleinere ondernemingen die minder ervaring hebben met het ekv-instrumentarium. Daarom heeft de staat in 2016 afspraken gemaakt met ADSB om proactief mkb’ers te benaderen. Dit heeft geleid tot een behoorlijk aantal nieuwe klanten.

Het ministerie en ADSB voeren regelmatig overleg met exporteurs omdat de markt continu in beweging is. Zodoende kan ik ervoor te zorgen dat het productassortiment aansluit bij de behoefte van de exporteurs. Hierbij is speciale aandacht voor het mkb, dat ook vertegenwoordigd is in de Rijkscommissie voor export. Banken spelen voor kleinere bedrijven een belangrijke rol. De banken zijn goed geïnformeerd over de mogelijkheden en voordelen van ekv-ondersteuning voor het mkb. Het is voor banken echter vanwege transactiekosten niet altijd kosteneffectief om transacties in dit segment actief te ondersteunen.

Een specifieke maatregel voor kleinere transacties, vaak van mkb’ers, is dat bij het bereiken van een landenplafond ruimte wordt geboden voor kleine transacties, om zo te voorkomen dat een plafond met een of meerdere grote transacties volledig wordt benut en er daardoor geen ruimte meer is voor kleine transacties. Tot slot geldt nog dat het mkb ook indirect profiteert van de ekv-faciliteit, als toeleverancier van het grootbedrijf dat gebruik maakt van de ekv.

Een uitsplitsing naar omvang van de bedrijven kan niet met de beschikbare gegevens worden samengesteld, omdat ADSB niet registreert wat de omvang van het bedrijf is dat een verzekering aanvraagt.

6.

Is Atradius DSB altijd de eerste verstrekker van ekv’s die «open for business» is voor nieuwe markten? Zo niet: welke verbeteringen zijn er nog te maken?

Onmiddellijk nadat in een land duidelijke verbeteringen plaatsvinden in het beleid, in de macro-economische situatie, wanneer sancties worden opgeheven of afgebouwd of wanneer er bijvoorbeeld een akkoord wordt gesloten met de Club van Parijs, bekijkt de staat in overleg met ADSB zo snel mogelijk of er reden is om het beleid ten aanzien van een dergelijk land aan te passen of om opnieuw open te gaan op een dergelijk land. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest bij Cuba, Argentinië en Iran waar zodra dat kon het landenbeleid is verruimd.

Elk land en dus elke Export Credit Agency (ECA) kan zijn eigen afweging maken waar het gaat om het al dan niet dekking bieden op een land of het aanbieden van nieuwe producten, uiteraard binnen de internationale regels. Voor het opengaan op landen moet telkens een afweging worden gemaakt tussen enerzijds het bieden van verzekeringsmogelijkheden voor exporteurs en anderzijds de noodzakelijke prudentie ten aanzien van financiële risico’s. Nederland lijkt op basis van de informatie op de website van ADSB soms wat terughoudender dan andere landen bij het bieden van dekking op risicovolle landen, maar dat heeft zoals op pagina 66 van de beleidsdoorlichting staat beschreven er ook mee te maken dat Nederland eerder dan andere landen beperkingen in het landenbeleid formeel vastlegt, zonder dat in de praktijk minder dekkingsmogelijkheden dan door andere landen worden geboden. In 2017 zal de omschrijving van «geen dekking» op een land dan ook worden vervangen door de omschrijving «dekking van geval tot geval». In de praktijk is namelijk gebleken dat ook op zeer risicovolle landen soms acceptabele verzekeringsmogelijkheden zijn.

7.

Hoe gaat u de aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting opvolgen?

8.

Kan u de wijze waarop u de aanbevelingen gaat opvolgen nader toelichten voor de volgende aanbevelingen: het verscherpen van de MVO-regels en de regels op het gebied van omkoping, de onderhandelingen in de International Working Group, het tot stand komen van minimumpremies voor schepen en de uitbreiding van de Club van Parijs?

Hieronder geef ik schematisch per aanbeveling weer hoe ik deze ga opvolgen:

Nederland moet blijven inzetten op voortgang van de onderhandelingen in de International Working Group, de IWG. Concurrenten van Nederlandse bedrijven bevinden zich allang niet meer alleen in OESO-lidstaten. Om meer dan nu een internationaal gelijkwaardig speelveld te creëren is het daarom van belang dat in de IWG een akkoord wordt bereikt, zodat bijvoorbeeld ook de zogeheten BRICS-landen deelnemen aan het gentlemen’s agreement.

In de International Working Group (IWG) wordt onderhandeld over het sluiten van een verdrag. Zoals op pagina 22 staat beschreven neemt Nederland een actieve rol op zich bij het ondersteunen van de Europese Commissie, die namens de EU onderhandelt. Dat zal Nederland blijven doen.

Nederland moet zich inzetten voor het vaststellen van minimumpremies voor schepen.

In de IWG wordt naast de onderhandelingen over een nieuwe Arrangement ook gesproken over een mogelijke Sector Understanding for Ships. In de IWG onderhandelt de Europese Commissie namens de EU. De inzet van de Commissie wordt vooraf afgestemd in de Raadswerkgroep Exportkredieten. Nederland heeft er vanaf het begin op aangedrongen dat ook in de Sector Understanding for Ships minimumpremies dienen te worden opgenomen. Dit vormt nu het EU-standpunt dat door de Europese Commissie wordt uitgedragen in de IWG-onderhandelingen.

Nederland behandelt de eigen exporteurs relatief streng op het vlak van de toetsing van milieu- en sociale effecten, bijvoorbeeld door ook kortlopende transacties te toetsen en niet te verzekeren als de toets per saldo negatief uitvalt. Dit kan nadelig zijn voor Nederlandse exporteurs. Daarom is het van belang dat Nederland zich blijft inzetten voor een strenger internationaal kader.

Met betrekking tot regels op het gebied van mvo en omkoping zet Nederland zich in OESO-verband in voor uitbereiding dan wel aanscherping van de relevante richtlijnen. Voor mvo betreft dit de zogenaamde Common Approaches (CA), die bepalen in welke situatie en onder welke voorwaarden een mvo-beoordeling uitgevoerd moet worden. Nederland voert op basis van strenger nationaal beleid ook mvo-beoordelingen uit op contante zaken en transacties met een looptijd korter dan twee jaar. De CA hoeven uitsluitend te worden toegepast bij transacties op krediet en met een looptijd langer dan twee jaar. De Nederlandse inzet is om de reikwijdte van de CA uit te breiden zodat alle OESO-landen de mvo-beoordeling gaan uitvoeren zoals Nederland nu doet. In oktober 2016 heeft de OESO dit punt op verzoek van Nederland op de agenda gezet. Ik heb daar in een brief aandacht voor gevraagd. Daaraan voorafgaand is op ambtelijk niveau steun gevraagd in EU-verband. In 2017 zal dit verder vervolg worden gegeven. In veel van de OESO landen maakt men zich zorgen om de administratieve rompslomp die dit mogelijk met zich meebrengt.

Nederland moet zich blijven inzetten voor de aanscherping van omkopingsbeleid.

Daarnaast zet Nederland zich in voor aanpassing van de OESO Recommendation on Bribery and Officially Supported Export Credits uit 2006. Hiertoe heeft Nederland, gezamenlijk met een aantal gelijkgestemde landen, een position paper ingediend met voorstellen tot aanpassing van de Recommendation. Onderwerp van het paper is onder andere een voorstel om commerciële omkoping onder de reikwijdte van de Recommendation te scharen, alsmede om de betekenis en toepassing van de due diligence procedures te verbeteren respectievelijk uit te breiden.

In hoofdstuk 2 is beschreven dat op dit moment er geen aanwijzing is dat Nederlandse exporteurs een concurrentienadeel ondervinden doordat Nederland geen CIRR-financiering aanbiedt, anders dan veel andere participanten van de Arrangement. Dit dient blijvend gemonitord te worden in de jaarlijkse benchmark.

Begin 2017 zal de jaarlijkse benchmark weer worden opgesteld. In de begroting en in het jaarverslag van Financiën rapporteer ik hierover. Het financieringslandschap en het al dan niet bestaan van een concurrentienadeel blijft onderdeel van de benchmark.

Een uitbreiding van de Club van Parijs is wenselijk.

Nederland toont zich al jaren als grote voorstander van uitbreiding van de Club van Parijs met opkomende economieën. Dit levert dan ook concrete successen op zoals de toetreding van Zuid-Korea en Brazilië in het jaar 2016, evenals de aanmoediging van de G20, zoals geuit in de eindverklaring van de G20-top in Hangzhou, aan China om lidmaatschapsgesprekken voort te zetten. Ook behoort ons land tot de kopgroep van landen die het secretariaat van de Club van Parijs aanmoedigt om de outreach efforts te continueren en de Club van Parijs op de kaart te blijven zetten als het belangrijkste forum van internationale schuldonderhandelingen.

Schrap de aparte regeling voor de investeringsverzekering, de RIV, en incorporeer deze in de Regeling Uitvoering EKI. Dit verandert niets aan de verzekeringsmogelijkheden.

Dit wil ik in 2017 in gang zetten.

Vereenvoudig begrotingsartikel 5 door voortaan niet meer separaat te rapporteren over ekv, RIV en MIGA (MIGA vervalt sowieso) en verhoog op deze wijze het inzicht in de financiële stromen en de uitvoering doordat niet langer expliciet hoeft te worden ingegaan op niet of nauwelijks gebruikte instrumenten.

Ik wil dit aanpassen bij de eerstvolgende gelegenheid, dat wil zeggen in de begroting 2018.

Beëindig het MoU met de Wereldbank over herverzekering van MIGA.

Ik wil begin 2017 de MoU beëindigen.

Het verdient aanbeveling om het berb-model te updaten, waarbij specifiek moet worden bezien of de wijze waarop schades op private debiteuren worden behandeld passend zijn, en moeten de parameters voor de expected loss – zeker voor de slechtere landenklassen – opnieuw getoetst worden.

Dit wil ik in 2017 samen met ADSB uitvoeren.

De suggesties in tabel 6.6 over rationalisering van de productenportefeuille moeten worden uitgevoerd.Dat wil onder meer zeggen dat de veredelingsverzekering, de medische facilitet, de mkb-exportversneller, een variant van de leaseverzekering en twee varianten van de onteigeningsverzekering worden afgeschaft.

De weinig gebruikte productvarianten die op pagina 78 zijn beschreven wil ik begin 2017 afschaffen.

Bij de volgende beleidsdoorlichting moet opnieuw worden bezien of het gehele productenpallet nog steeds nodig is.

Bij de volgende beleidsdoorlichting die conform de regels over vijf tot zeven jaar zal plaatsvinden zal met ondersteuning van ADSB opnieuw de productenportefeuille worden doorgelicht.

Vooruitlopend op de volgende beleidsdoorlichting moet nagegaan worden of er een methode kan worden bedacht om de mate van additionaliteit van de ekv feitelijk vast te kunnen stellen.

Hier is reeds een begin mee gemaakt. Ambtelijk Financiën spreekt hierover met CPB, CBS en ADSB om de mogelijkheden te verkennen. Ik verwacht dat dit in 2017 tot resultaat zal leiden en dan zullen de eventuele benodigde data verzameld gaan worden, op zijn laatst met ingang van 2018.

9.

Heeft u een beeld van het aantal ekv-transacties dat via belastingparadijzen liep?

10.

Welke initiatieven lopen er om belastingontwijking bij ekv-transacties tegen te gaan?

Ekv wordt verstrekt ter bevordering van Nederlandse export, de verzekerden zijn dan ook uitsluitend Nederlandse exporteurs of financiers van Nederlandse exporttransacties. Dit zijn de partijen waarop vanuit de ekv invloed kan worden uitgeoefend, niet op de debiteur. Elke aanvraag wordt beoordeeld. Bij de aanvraag is een verklaring vereist dat aanvragers zich inzetten voor het naleven van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Deze richtlijnen bevatten onder andere bepalingen inzake belastingen. Indien uit de beoordeling blijkt dat er sprake is van (mogelijke) illegale of criminele activiteiten zal geen ekv worden verstrekt.

Vanuit de ekv kan geen invloed worden uitgeoefend op het verloop van transacties via belastingparadijzen, doordat de vestigingsplaats van de debiteur immers niet kan worden beïnvloed. Eenzijdige maatregelen vanuit Nederland zou hooguit leiden tot benadeling van het Nederlandse bedrijfsleven omdat dit verslechtering van de concurrentiepositie in de hand zou werken. Alleen een gecoördineerde internationale aanpak is hier zinvol. In de afgelopen periode zijn er vorderingen gemaakt met internationale afspraken tegen belastingontwijking, hierover heb ik uw Kamer diverse keren geïnformeerd (zie onder andere mijn brieven van 20 september 2016, Kamerstuk 25 087, nr. 130, en 17 januari 2017, Kamerstukken 25 087 en 31 477, nr. 138).

11.

Waarom heeft u ervoor gekozen de beleidsdoorlichting door het ministerie zelf te laten uitvoeren en ook de stuurgroep grotendeel te laten bemensen door direct betrokkenen of belanghebbenden?

12.

Waarom hebben in de stuurgroep slechts twee personen zitting gehad die niet werkzaam zijn bij een ministerie?

Zowel in de Regeling Periodieke Evaluaties (RPE) als in de «Handreiking beleidsdoorlichtingen» wordt de mogelijkheid geboden om een beleidsdoorlichting zelf uit te voeren. De RPE bevat kwaliteitseisen voor het onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid. Hierin wordt aangegeven dat er bij het onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid minimaal één onafhankelijke deskundige dient te worden betrokken. Conform de RPE is bij de beleidsdoorlichting dan ook als onafhankelijk deskundige dr. ir. S. van Veldhuizen van het CPB betrokken. Deze heeft in zijn brief een oordeel gegeven over het gevoerde onderzoek. Om ook gedurende het onderzoek gebruik te kunnen maken van zijn kennis en om hem in staat te stellen invloed uit te kunnen oefenen op de aanpak van het onderzoek heeft hij zitting genomen in de stuurgroep.

Het grote voordeel van het zelf uitvoeren van het onderzoek is dat bij het betrokken ministerie beduidend meer (technische) kennis van een beleidsterrein aanwezig is dan bij externe onderzoekers, zodat geen tijd en middelen hoeven te worden besteed aan het overdragen van de kennis over een technisch onderwerp zoals exportkredietverzekeringen. Dit is tijdrovend en komt niet altijd ten goede aan de kwaliteit van het onderzoek. In de «Handreiking beleidsdoorlichting» wordt verder als belangrijk voordeel van het zelf uitvoeren van een beleidsdoorlichting nog genoemd dat het hierdoor gemakkelijker wordt om lessen te trekken uit een doorlichting, eventueel tussentijds, en ook dat het eenvoudiger is om het onderzoek gedurende de looptijd indien nodig bij te sturen.

In de «Handleiding beleidsdoorlichting» wordt geadviseerd om een begeleidingscommissie in te stellen waarbij de samenstelling gebaseerd is op de kennis en kunde van de leden (over bijvoorbeeld beleidsveld, onderzoeksmethoden, uitvoering van beleid, dataverzameling). Hierbij wordt met name geadviseerd om de onafhankelijke deskundige en de Inspectie der Riiksfinanciën (IRF) van het Ministerie van Financiën zitting te laten nemen in de begeleidingscommissie. Dit is gebeurd. In aanvulling daarop is bij de stuurgroep van de beleidsdoorlichting artikel 5 gekozen voor een stuurgroeplid afkomstig van de directie AFEP, vanwege de kennis van deze Financiën medewerker van onderzoeksmethoden. De stuurgroepleden van de IRF en AFEP hebben geen enkele betrokkenheid bij de totstandkoming of uitvoering van het beleid ten aanzien van exportkredietverzekeringen.

13.

Is in het proces van de beleidsdoorlichting gesproken met externe betrokkenen naast de genoemde leden van de stuurgroep?

Ten behoeve van de beleidsdoorlichting is er een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de toegevoegde waarde van de publieke ekv door het CBS. Omdat op basis van de kwantitieve gegevens uitsluitend een uitspraak kon worden gedaan over de bruto toegevoegde waarde, is onder exporteurs een enquête gehouden om meer inzicht te krijgen in de netto toegevoegde waarde. Daarnaast wordt in de beleidsdoorlichting gebruik gemaakt van de resultaten van de jaarlijkse benchmark in het kader van het gelijkwaardige speelveld. Een deel van de informatie die gebruikt wordt in de benchmark wordt aangeleverd door exporteurs en andere publieke exportkredietfaciliteiten.

14.

Met welke onafhankelijke deskundigen is gesproken in het kader van deze beleidsevaluatie?

Zoals aangegeven in de beleidsdoorlichting is conform de RPE dr. ir. S. van Veldhuizen van het CPB betrokken geweest als onafhankelijke deskundige. Daarnaast heeft het CBS kwantitatief onderzoek verricht waarvoor het CBS strikte kwaliteitseisen hanteert met betrekking tot de onafhankelijkheid van het door hen uitgevoerde onderzoek.

15.

Waarom zijn milieu- en mensenrechtendeskundigen, vertegenwoordigers van lokale bevolkingsgroepen en ngo’s niet geraadpleegd? Deelt u de mening dat zonder deze input een beleidsdoorlichting niet compleet is, en op welke wijze wilt u de mening en expertise van deze mensen nog meenemen?

De beleidsdoorlichting is op basis van de RPE in de kern een onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van de faciliteit. De vragen die moeten worden beantwoord zijn dus of de doelstelling zoals geschetst in artikel 5 van begroting IX van het Ministerie van Financiën wordt bereikt en of dit tegen de laagst mogelijke kosten gebeurt. Dit is conform het met uw Kamer gedeelde plan van aanpak onderzocht met behulp van een onafhankelijk kwantitatief onderzoek van het CBS, enquêtes onder gebruikers en buitenlandse ECA’s en aangevuld met eigen onderzoek onder begeleiding van een stuurgroep waaraan een onafhankelijk deskundige deelnam. Het mvo-beleid is onderwerp van een jaarlijks terugkerende stakeholderbijeenkomst, waaraan verscheidene belangenorganisaties en maatschappelijke organisaties deelnemen. Daarnaast vindt structureel overleg plaats met ngo’s, waaraan ik veel belang hecht.

16.

Is het voor u van belang dat ekv’s van Atradius DSB niet bijdragen aan milieuvervuiling, mensenrechtenschendingen en dierenleed? Kunt u bevestigen dat dit lang nog niet altijd het geval is, en kunt u aangeven wat u gaat doen om dat in de toekomst te verbeteren?

Het is van groot belang dat de transacties die de Nederlandse staat in verzekering neemt op geen enkele manier leiden tot welke vorm van onacceptabele vervuiling, schending of overtreding dan ook. Om deze reden voert ADSB, als uitvoerder van de ekv, voorafgaand aan het in verzekering nemen van een transactie een milieu- en sociale beoordeling uit om ervoor te zorgen dat de ekv niet leidt tot per saldo negatieve gevolgen voor mens en milieu. ADSB heeft zelf deskundigen in dienst om op een gedegen wijze de milieu- en sociale effecten van transacties te kunnen toetsen; deze toetsing vormt een integraal onderdeel van het acceptatieproces van verzekeringsaanvragen.

ADSB is in zijn activiteiten (het verstrekken van ekv) niet de veroorzaker van en draagt ook niet bij aan het ontstaan van negatieve milieu- en sociale effecten. ADSB kan wel invloed uitoefenen op de aspirant-verzekerde op het gebied van mogelijke milieu- en sociale effecten en doet dit ook. Ik voel mij gesteund in deze opvatting door het Final Statement van het NCP.

17.

Het Nederlandse National Contact Point (NCP) concludeert in haar Final Statement dat op 30 november 2016 naar buiten is gekomen, rondom de klacht met betrekking tot het Suape project (Brazilië), dat Atradius DSB direct verbonden is aan sociale- en milieuschade en schending van mensenrechten die wellicht zijn veroorzaakt door de Nederlandse baggeraar Van Oord en het havenbedrijf Suape bij de uitbreiding van die haven. Volgens het NCP heeft Atradius DSB onvoldoende moeite gedaan bij deze zakelijke relaties aan te dringen op het voorkomen en verzachten van negatieve effecten. Het NCP betwijfelt of Atradius DSB voldoende is nagegaan of lokale mensen zijn gehoord of dat sociale en milieu effecten per saldo niet negatief zijn. Both ENDS heeft tijdens de uitvoering van het project geregeld gewezen op de grote negatieve effecten van de baggerwerkzaamheden van Van Oord. Met die waarschuwingen heeft Atradius DSB zover bekend nooit iets gedaan. Hoe gaat u zorgen dat Atradius DSB gevolg zal geven aan de suggestie van het NCP om een lokale stakeholder dialoog tussen Van Oord, het havenbedrijf en de klagers te bevorderen en de resultaten daarvan in de gaten te houden? Deelt u de mening dat er vaart moet worden gemaakt met het transparanter maken van de ekv? Hoe gaat u er op toezien dat lokale belanghebbenden daadwerkelijk geconsulteerd worden in het beoordelingsproces van projectaanvragen van Atradius DSB?

Nederland hecht groot belang aan de beoordeling van milieu- en sociale effecten van projecten. Het NCP stelt in zijn Final Statement ook duidelijk dat ADSB hoge standaarden hanteert bij de due diligence procedure. Onderdeel van deze due diligence is het verifiëren van de door aanvragers beschikbaar gestelde informatie en het op zoek gaan naar additionele informatie. Ik betreur het daarom dat de indruk wordt gewekt dat ADSB niets zou hebben gedaan met signalen van Both Ends, het tegendeel is waar: zowel voor als na polisafgifte heeft verscheidene malen contact plaatsgevonden tussen Both Ends en ADSB. Voorts heeft ADSB op twee momenten gekeken naar de inspanningen van exporteur en heeft geconstateerd dat die niets kan worden verweten en dat hij zijn leverage juist heeft ingezet.

Ook sluit het NCP, contra hetgeen in bovenstaande vraag wordt gesuggereerd, uit dat ADSB in deze zaak rechtstreeks een bijdrage heeft geleverd aan mogelijke misstanden. Dat mogelijk meer had kunnen worden gedaan (en door wie), zoals door het Nederlandse NCP gesuggereerd, kan door het Nederlandse NCP niet zelf met zekerheid worden vastgesteld; dit is onderdeel van de klachtenprocedure bij het Braziliaanse NCP en is dus niet onderzocht door het Nederlandse NCP.

Naar de toekomst toe zijn een aantal maatregelen genomen om de transparantie te bevorderen, zoals reeds geschetst in de beleidsdoorlichting. Naar verwachting zal tevens nog dit jaar nader onderzoek naar mogelijkheden ter verbetering van transparantie worden afgerond. Het is inderdaad belangrijk dat lokale belanghebbenden worden geconsulteerd. Zoals ook uit de Final Statement volgt, is de consultatie van lokale belanghebbenden onderdeel van de mvo-beoordeling en vragen we dat de exporteur daar zijn verantwoordelijkheid neemt en voor zover mogelijk invloed uitoefent op de debiteur om hetzelfde te doen. Dat is ook in het geval van Suape gebeurd.

18.

Bent u bekend met de recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat milieu-informatie die door bedrijven aan overheden ter beschikking wordt gesteld niet als bedrijfsgevoelige informatie geheim mag worden gehouden? Kunt u aangeven welke consequenties deze uitspraak heeft voor het beschikbaar stellen van milieu informatie over bij Atradius DSB voorliggende projectaanvragen en verstrekte polissen en hoe u ervoor gaat zorgen dat in de toekomst alle milieu-informatie van projecten waar Atradius DSB betrokken bij is actief wordt geopenbaard?

19.

Op welke wijze wilt u de transparantie van Atradius DSB verbeteren?

Ja, ik ben bekend met de uitspraak van Europese Hof van Justitie van 23 november 2016. Overigens volgt uit dit arrest niet dat de betreffende informatie niet geheim mag worden gehouden, maar dat er een belangenafweging dient plaats te vinden en dat indien mogelijk de milieu-informatie zonder de bedrijfsgevoelige informatie publiek dient te worden gemaakt.

Zoals reeds geschetst in het antwoord op vraag 17, is al een aantal maatregelen genomen om de transparantie te bevorderen en zal naar verwachting nog dit jaar worden bezien welke verdere mogelijkheden ter verbetering van transparantie er zijn. Op dit moment wordt informatie over zogenaamde A-projecten niet alleen voorafgaand aan ekv-verstrekking beschikbaar gesteld, maar ook daarna. Er wordt hierbij inzichtelijk gemaakt welke informatie relevant was voor de mvo-beoordeling, alsmede binnen welk beleidskader (nationaal of Common Approaches) de beoordeling heeft plaatsgevonden. Op deze wijze wordt meer inzicht gegeven in de inhoudelijke afweging die door de staat is gemaakt om een zaak in verzekering te nemen.

20.

Geeft de zakelijke relatie van de ekv met door corruptie getroffen bedrijven – bijvoorbeeld Petrobras en SBM Offshore – aanleiding de eigen due diligence praktijk aan te scherpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dat doen?

Zoals vermeld op pagina 29 en 30 van de beleidsdoorlichting is in de afgelopen periode gewerkt aan de aanscherping van het beleid op het gebied van omkoping en compliance. De verwachting is dat het daar geschetste nieuwe beleid nog dit jaar volledig afgerond zal worden.

21.

MVO-onderwerpen als dierenwelzijn, of het vermijden van belastingontwijking ontbreken in de beleidsdoorlichting. Waarom zijn deze er niet in opgenomen?

De beleidsdoorlichting is conform de RPE in de kern een onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van de faciliteit. De vragen die moeten worden beantwoord zijn dus of de doelstelling zoals geschetst in artikel 5 van begroting IX van het Ministerie van Financiën wordt bereikt en of dit tegen de laagst mogelijke kosten gebeurt. Op verzoek van de Tweede Kamer (motie Vos) is daarbij in paragraaf 5.4 ingegaan op de effecten van het mvo-beleid, dat in hoofdstuk 2 van de beleidsdoorlichting uitvoerig wordt beschreven.

22.

Op welke sociale- en milieueisen toetst Nederland precies bovenop de internationale verplichtingen? Hoeveel aanvragen worden per jaar afgewezen vanwege deze strengere eisen en hoeveel van deze afwijzingen worden uiteindelijk toch nog op een andere manier gefinancierd?

Waar Nederland verder gaat dan internationaal is afgesproken, is niet in kwalitatieve mvo-eisen maar uitsluitend in de uitbreiding van de reikwijdte waarop de internationale mvo-afspraken, de zogeheten Common Approaches (CA), van toepassing zijn. Binnen de OESO is namelijk afgesproken dat de CA worden gehanteerd bij transacties op krediet en met een looptijd langer dan twee jaar. ADSB beoordeelt naast deze binnen de OESO verplichte transacties ook contante zaken en transacties met een looptijd korter dan twee jaar. Er wordt gemiddeld eens per jaar een project afgewezen op mvo-gronden. Dit kan zowel een project zijn dat op grond van de CA getoetst moet worden als een project dat op grond van nationaal beleid wordt getoetst. Deze afwijzingscijfers kunnen overigens een scheef beeld opleveren, aangezien aanvragen die mogelijk zouden worden afgewezen op mvo-gronden vaak al ingetrokken worden of afgewezen op andere gronden, zoals onvoldoende beschikbare informatie.

Tot slot merk ik nog op dat strikt genomen de OESO-regels alleen voorschrijven dat toetsing van projecten moet plaatsvinden, niet dat deze toetsing een positieve uitkomst moet hebben. In Nederland worden transacties niet alleen getoetst op de milieu- en sociale effecten, maar worden verzekeringsaanvragen ook daadwerkelijk afgewezen als de effecten per saldo negatief zijn. Daardoor kan het inderdaad voorkomen dat een door ons afgewezen transactie door een andere ECA wordt verzekerd.

23.

Kan u de maatregelen (nogmaals) toelichten welke zijn genomen in 2016, om de toetsing van milieu- en sociale effecten te verbeteren? Waar wordt precies op getoetst? En hoe worden de mensenrechten meegenomen in deze toets? Hebben andere landen deze maatregelen ook genomen? En hoe wordt gemonitord of deze maatregelen (voldoende) effect hebben?

ADSB beoordeelt de potentiële milieu- en sociale gevolgen aan de hand van de IFC Performance Standards van de Wereldbankgroep. Hier vallen onder andere de beoordeling van het management van milieu- en sociale risico’s en effecten, arbeidsomstandigheden, veiligheid, behoud van biodiversiteit en landverwerving onder. De Common Approaches die alle OESO-landen toepassen bij de mvo-beoordeling en die verwijzen naar de IFC Performance Standards zijn in 2016 herzien. Dit leidde er onder meer toe dat een extra criterium voor beoordeling is toegevoegd waardoor bij een verhoogde kans op mensenrechtenschendingen de reguliere mvo-toets wordt uitgebreid. Hierdoor is er extra aandacht voor human rights due diligence bovenop de reguliere criteria waarmee al rekening werd gehouden. Deze aanpassing vloeit onder meer voort uit verdere implementatie van de United Nations Guiding Principles (UNGP’s) door de OESO-landen en waarborging van beleidscoherentie. Zoals gezegd gelden deze wijzigingen voor alle OESO-landen; monitoring vindt plaats via een proces van notificaties.

24.

Welke andere landen stellen sociale- en milieueisen bovenop de internationale verplichtingen? Welke landen stellen deze eisen juist niet?

Waar Nederland verder gaat dan internationaal is afgesproken, is niet in kwalitatieve mvo-eisen maar in de uitbreiding van de reikwijdte waarop de internationale mvo-afspraken, de zogeheten Common Approaches, van toepassing zijn. De landen waar de screening en beoordeling van de potentiële mvo-gevolgen ook verder gaat dan de OESO-afspraken zijn onder andere Italië, Frankrijk, Zweden en Denemarken. Landen die niet verder gaan dan binnen de OESO is afgesproken zijn bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Ook kan het voorkomen dat lidstaten van de OESO op papier even streng zijn als Nederland, maar daar in de praktijk weinig gevolgen aan verbinden (zie het antwoord op vraag 22).

25.

Hoe zet u zich ervoor in dat andere participanten gelijk beleid gaan hanteren en ook de sociale gevolgen en de gevolgen voor het milieu meenemen in het toekennen van een ekv? Welke andere landen voeren dit beleid al wel uit?

Alle OESO-landen gebruiken dezelfde beleidsafspraken, te weten de Common Approaches, om mvo-gevolgen van ekv-transacties in kaart te brengen en te beoordelen. Ik heb in april 2016 aan uw Kamer toegezegd om mij binnen de OESO in te spannen voor een bredere toepassing van de Common Approaches door alle OESO-landen, zodat ze ook bij aanvragen worden gebruikt bij gevoelige projecten met een kortere looptijd en bij transacties die contant worden betaald. Nederland heeft hiervoor steun gevraagd in EU-verband en ik heb een brief verzonden aan de deelnemers van het overleg. In oktober 2016 heeft de OESO op verzoek van Nederland dit punt op de agenda gezet. Zoals aangegeven bij vraag 8 zal dit in 2017 verder vervolg worden gegeven.

26.

Kan u toelichten hoe u de gevolgen voor het milieu- en de sociale gevolgen toetst? Hoe bepaalt u dat deze toets positief uitvalt? Welke criteria worden gehanteerd? En wat gebeurt er als de toets niet positief uitvalt?

Het proces van toetsing en beoordeling van de milieu- en sociale gevolgen gebeurt zoals voorgeschreven in de Common Approaches die binnen de OESO zijn afgesproken. Deze afspraken zijn verder uitgewerkt in het Nederlandse beleidsdocument «Milieu- en Sociale Beoordeling» (2012). De adviezen over de toetsing, classificatie en beoordeling worden uitgevoerd door de milieu- en sociaal adviseurs van ADSB en ter beslissing voorgelegd aan de Nederlandse staat. Voor de inhoud van de milieu- en sociale beoordeling van aanvragen worden de Performance Standards van de IFC gebruikt. In de Common Approaches wordt ook verwezen naar deze IFC-standaarden. Als de beoordeling van de potentiële mensenrechten-, milieu- en sociale gevolgen, ondanks eventuele mitigerende maatregelen, niet positief uitvalt dan wordt een transactie niet in verzekering genomen.

27.

Waarom zijn de resultaten van de ekv niet terug te zien bij het Dutch Good Growth Fund (DGGF)?

28.

Waarom is bij het DGGF geen rekening gehouden met de zeer positieve effecten van de ekv?

Bij de vormgeving van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) is rekening gehouden met kennis en ervaring die bij de reguliere exportkredietverzekering (ekv) is opgedaan. Zo wordt onderdeel 3 van het DGGF uitgevoerd door ADSB om maximale synergie te bewerkstelligen met de ekv. Tevens is gekeken waar het DGGF maximaal toegevoegde waarde biedt ten opzichte van de ekv: bij relatief kleine transacties die door het Nederlandse midden- en kleinbedrijf afgesloten worden. Hierin is onderdeel 3 van het DGGF complementair aan de reguliere ekv, het verzekert/financiert transacties die vanwege het risico niet met de reguliere ekv kunnen worden verzekerd. Voorwaarde is dat een positieve bijdrage aan de economische ontwikkeling van lage- en middeninkomenslanden wordt geleverd. De afgelopen tweeënhalf jaar is de toegevoegde waarde van het DGGF gebleken gegeven de 28 transacties die hebben plaatsgevonden, waarmeetoegevoegde waarde is gecreëerd voor zowel lage- en middeninkomenslanden als voor de Nederlandse mkb-ondernemers die de goederen geproduceerd en verhandeld hebben.

29.

Op welke manier is er nog geen gelijk speelveld met andere landen met betrekking tot de ekv? Wat zijn de verschillen met andere landen? Met welke landen is er wel sprake van een gelijk speelveld?

30.

Hoe gaan de onderhandelingen met landen als China, Brazilië en India om mee te werken aan een gelijk speelveld? Wat zijn de verschillen met deze landen en Nederland?

Ten opzichte van de landen die deelnemen aan de Arrangement zijn er geen grote verschillen, behalve dat veel van deze landen anders dan Nederland zelf ook exportfinanciering of herfinanciering aanbieden (de zogeheten CIRR-instrumenten). Het gebruik van deze instrumenten is overigens de laatste jaren mondiaal snel afgenomen (zie grafiek 2.1 op pagina 27 van de beleidsdoorlichting). Zoals beschreven in de beleidsdoorlichting wordt het gevolg van het niet-aanbieden van deze instrumenten gemonitord in de jaarlijkse benchmark, die met klanten van de ekv wordt besproken. Een ander potentieel belangrijk verschil tussen landen is dat internationaal geen minimumpremies voor schepen zijn afgesproken, zie ook het antwoord op vragen 7 en 8. Uit de benchmark is gebleken dat dit ten opzichte van bijvoorbeeld Polen en Zuid-Korea, beide met een grote scheepsbouwsector, potentieel een concurrentienadeel voor Nederlandse exporteurs betekent. Daarnaast is Nederland meer terughoudend dan andere landen met het opzoeken (laat staan overschrijden) van de grenzen met de private verzekeringsmarkt, en bestaat de indruk dat Nederland financieel gezien soms iets meer prudentie hanteert. Desalniettemin boeken ECA’s van landen die deelnemen aan de Arrangement over het algemeen een positief resultaat, zie het antwoord op vraag 36.

De verschillen met de landen die niet deelnemen aan de Arrangement en waarmee onderhandeld wordt in de IWG zijn groter. Het is echter lastig om hier precieze uitspraken over te doen, aangezien de voorwaarden waartegen deze landen ekv verschaffen moeilijk te vergelijken zijn (want ook niet aan dezelfde regels gebonden) en informatie niet altijd eenvoudig te verkrijgen of doorgronden is. Overigens zijn deze landen wel gehouden aan de WTO-regels.

De onderhandelingen in de IWG verlopen moeizaam en traag. Getracht wordt meer structuur en voortgang te boeken, onder andere door het binnenkort benoemen van een Secretary General, die als onafhankelijke secretaris de voortgang van de onderhandelingen moet gaan faciliteren. Over een mogelijke einddatum valt op dit moment weinig te zeggen. Ik acht het belangrijker dat een goed akkoord wordt gesloten dan dat de onderhandelingen snel worden afgehandeld.

31.

Welke problemen leveren de verschillen in het speelveld met andere landen op?

Er is geen of weinig bewijsmateriaal beschikbaar van eventuele problemen die voortvloeien uit verschillen in het speelveld voor Nederlandse exporteurs. De financieringsinstrumenten die andere landen wel aanbieden en Nederland niet worden de laatste jaren minder gebruikt en bovendien heeft Nederland als alternatief het ekg instrument, waarmee de beschikbaarheid van concurrerende financiering is vergroot. Nederland kan lage premies voor schepen die door andere leden van de Arrangement worden aangeboden desgewenst matchen. Van de landen die niet deelnemen aan de Arrangement komt de meeste concurrentie voor Nederlandse exporteurs waarschijnlijk uit China en dan vooral de scheepsbouwsector. Doorgaans zijn Chinese bedrijven echter in een ander segment van de markt actief dan de Nederlandse scheepsbouwers die gebruik maken van de ekv. Dit is echter wel een belangrijke reden om voortgang te willen maken met de onderhandelingen in de IWG.

Daarnaast is de ekv onderdeel van een breder palet aan instrumenten. Ook RVO voert regelingen uit die Nederlandse exporteurs kunnen ondersteunen en, zoals ook in de beleidsdoorlichting is gemeld, is FMO actief geworden op dit vlak. ADSB, RVO en FMO voeren overleg om de dienstverlening zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.

32.

Kunt u toelichten waarom ekv het beste overheidsinstrument is om een internationaal gelijk speelveld te creëren? Welke instrumenten zijn er nog meer en waarom zijn deze minder geschikt?

Zolang andere landen exportkredietverzekeringsfaciliteiten aanbieden tegen de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Arrangement is de enige manier om een gelijkwaardig speelveld te creëren voor Nederlandse exporteurs het eveneens aanbieden van verzekeringsfaciliteiten tegen diezelfde voorwaarden. Daarvoor zijn deze internationale afspraken juist bedoeld. Een theoretisch alternatief waarop dhr. Van Veldhuizen doelt zou zijn dat de leden van de Arrangement overeenkomen dat overheden zelf geen verzekeringsfaciliteiten meer aanbieden of ondersteunen, maar een nu niet-bestaande private verzekeringsmarkt (vergaand) reguleren om gelijke voorwaarden te creëren.

33.

De beleidsdoorlichting kan geen antwoord geven op de vraag hoeveel van de export er niet doorgegaan zou zijn zonder de ekv (additionaliteit) en dus ook niet hoe doeltreffend en doelmatig het instrument is. Op welke wijze en termijn bent u voornemens om het effect van dit overheidsinstrument wel in beeld te brengen? Bent u bereid hier voor aanvullend onafhankelijk onderzoek naar uit te laten voeren, bijvoorbeeld door de Algemene Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?

In de beleidsdoorlichting wordt in mijn ogen voldoende aannemelijk gemaakt dat de ekv doeltreffend en doelmatig is. Ook het CBS vermeldt in de conclusies van zijn onderzoek: «Hoewel het niet mogelijk is tot een objectieve conclusie te komen lijkt het op theoretische gronden, gezien de opzet en inkadering van het instrument, niettemin aannemelijk dat de mate van additionaliteit van de [p]ekv aanzienlijk is.» Daarnaast onderzoek ik, in overleg met CPB en CBS, in hoeverre statistische methoden kunnen worden toegepast om de additionaliteit van de ekv beter te onderzoeken.

34.

Welke landen bieden wel Commercial Interest Reference Rates (CIRR)-financieringsinstrumenten aan? Is het aantal landen dat deze instrumenten aanbiedt, toe- of afgenomen in de afgelopen jaren of gelijk gebleven?

Van alle 28 landen die deelnemen aan de Arrangement (zie pagina 22 in de beleidsdoorlichting) zijn er vier landen die geen vorm van CIRR-financieringsinstrument aanbieden. Dit zijn Nederland, Nieuw Zeeland, Portugal en Slowakije. De overige 24 landen bieden een CIRR-financieringsinstrument. Dit aantal is de afgelopen jaren gelijk gebleven.

35.

Hoe houden de leden van het arrangement onderling toezicht op het nakomen van de gemaakte afspraken? Verwacht u snel een nieuw arrangement?

Dit gebeurt door middel van een uitgebreid notificatienetwerk dat beheerd wordt door het secretariaat van de OESO. Alle participanten aan de Arrangement hebben daar toegang toe. Zo wordt door een systeem van peer pressure gewaarborgd dat de leden de regels niet overtreden.

Hoewel de onderhandelingen zoals beschreven op pagina 22 in de beleidsdoorlichting in de IWG doorgaan, is het niet mijn verwachting dat daar op korte termijn een nieuwe Arrangement uit voort zal komen.

36.

Kunt u een percentage geven van het aantal ekv’s waarbij de premie kostendekkend is? Hoe doet Nederland het in vergelijking met andere landen uit het agreement wat betreft kostendekkendheid? Kunt u aangeven of er in andere landen ook sprake is van overschotten?

Over de kostendekkendheid wordt niet op een geharmoniseerde manier internationaal gerapporteerd. Dit bleek in eerdere onderhandelingen, hoewel onderdeel van de Nederlandse inzet toen, voor veel landen, zowel binnen als buiten de EU, een brug te ver. Dus is de vergelijking op dit punt met andere landen eigenlijk niet te maken.

Om toch enig inzicht te krijgen in de resultaten van andere ECA’s is begin 2016 een vergelijking gemaakt tussen veertien ECA’s1 op basis van in beperkte, vertrouwelijke kring gedeelde informatie over de kasresultaten tussen 2009 en 2014 (hierbij zijn premies, recuperaties, schades en uitvoeringskosten meegenomen). Bij alle veertien ECA’s waren de inkomsten in deze periode groter dan de uitgaven. Het overschot van ADSB was in deze periode relatief klein (12e plaats van 14). Deze vergelijking is echter van beperkte waarde omdat er geen eenduidige afspraken zijn over de definities op basis waarvan de ECA’s hun kasresultaten hebben gemeld.

37.

Kunt u uitleggen wat bedoeld wordt met het financieren van klimaatdoelstellingen «zonder dat vooraf precies vaststaat hoe groot de Nederlandse component in een project precies zal zijn»? Hoe verhoudt dit zich tot de eigenlijke doelstellingen van ekv’s?

Het ekv-instrumentarium zal worden ingezet worden ter ondersteuning van Climate Investor One (CIO), een fonds dat is ontstaan op initiatief van FMO en dat investeringen van institutionele investeerders mobiliseert voor hernieuwbare energieprojecten in ontwikkelingslanden. De ondersteuning van CIO past binnen het ekv-mandaat, het dekken van risico’s verbonden aan het handels- en dienstenverkeer van ondernemers met landen buiten Nederland en richt zich dus op hetzelfde type van marktfalen als bij de reguliere ekv. Door de ondersteuning maak ik projecten mogelijk met een in principe goede risk-return-verhouding die in aanmerking zouden komen voor ekv-dekking, maar nu niet tot stand komen vanwege informatie-imperfecties en hieruit volgende onzekerheid aan de kant van investeerders/verstrekkers van eigen vermogen. Door de ondersteuning van de ekv in CIO wordt een deel van de onzekerheid weggenomen en komen projecten waarin Nederlandse bedrijven kunnen participeren tot stand. Tevens wordt een bijdrage geleverd aan de diversificatie en daarmee de kostendekkendheid op lange termijn van de ekv-portefeuille die zoals in de beleidsdoorlichting beschreven een sterke concentratie kent in de olie- en gassector.

38.

Hoe zet u in op projecten die een bijdrage leveren aan het bereiken van klimaatdoelstellingen? Welke risico's moeten er bij deze projecten worden verzekerd? Zijn dit soortgelijk risico's als bij andere projecten of zijn deze groter/kleiner? Waar zitten de verschillen met andere projecten?

Zie ook het antwoord op vraag 37. De bijdrage van de ekv aan CIO zal geen grotere risico’s met zich meebrengen dan de reguliere dekking van ekv-transacties. Dit wordt gewaarborgd door een verstrekkende preferred-creditor-status van de ekv binnen het fonds. Tevens is ADSB nauw betrokken bij de vormgeving van de governance van het voor de ekv relevante gedeelte van het fonds, inclusief de voor de projectselectie en -beoordeling relevante investerings- en due-dilligencecriteria. Evenals voor reguliere ekv-transacties zal ADSB na afronding van de onderhandelingen hierover een voorstel doen aan mijn ministerie ten aanzien van de aanvaardbaarheid van de aan de definitieve structuur verbonden risico’s. Een positief advies van ADSB en een positieve uitkomst van de beoordeling door mijn ministerie is de voorwaarde voor de definitieve ondersteuning met de ekv van CIO. In het geval van een positief besluit zal ADSB in het vervolg namens mijn ministerie een plek innemen in het investeringscomité dat besluit over de toelating van projecten tot het voor de ekv relevante gedeelte van het fonds.

39.

Kunt u toelichten hoe u zal bekijken of u de productenportefeuille zal opschonen door niet of nauwelijks gebruikte producten niet langer aan te bieden? Wanneer gaat dit gebeuren? En om welke producten gaat dit?

Zoals ik in mijn brief heb aangekondigd zal ik de voorstellen voor opschoning uit de beleidsdoorlichting overnemen (tabel 6.6. op bladzijde 80, zie ook het antwoord op vraag 8) en zal ik bij een volgende beleidsdoorlichting opnieuw bezien of een aantal producten of varianten van producten nog langer nodig is. Zoals in dezelfde tabel staat zullen daarbij in elk geval de resterende varianten van de leaseverzekering worden bezien. Daarnaast besteed ik in overleg met het exporterend bedrijfsleven voortdurend aandacht aan de samenstelling van de productenportefeuille.

40.

Bedoelt de Staatssecretaris met de zinsnede «Vanuit de noodzaak van het bereiken van een internationaal gelijkwaardig speelveld moet Nederland dan ook wel ekv aanbieden», dat vanuit de Nederlandse Staat zelf een ekv moet worden aangeboden?

In de beleidsdoorlichting wordt in het tweede hoofdstuk uitvoerig ingegaan op de diverse vormen van marktfalen die er voor zorgen dat exportkredietverzekeringen zoals de Nederlandse staat aanbiedt niet op de markt tot stand komen. De markt kan en zal de behoefte die bestaat ook exportkredietverzekeringen binnen afzichtbare tijd niet gaan vervullen. Verder wordt in hoofdstuk 2 geschetst op welke wijze hierover internationaal afspraken zijn gemaakt. In alle landen die deelnemen aan de Arrangement en ook in veel andere landen wordt door de overheid op enigerlei wijze voorzien in de behoefte aan exportkredietverzekering. Gezien het marktfalen en met het oog op een internationaal gelijkwaardig speelveld is directe betrokkenheid van de Nederlandse staat daarom vereist. In het verleden gebeurde dit zoals in hoofdstuk 4 omschreven met een volledige herverzekering van ADSB of zijn voorgangers, sinds 2010 biedt de staat zelf verzekeringen aan via ADSB.

41.

Wanneer denkt u te kunnen zeggen of de regression discontinuity-techniek bruikbaar is voor het onderzoek naar de doelmatigheid van ekv?

Zie het antwoord op vragen 7 en 8.

42.

Waarom gaat de beleidsdoorlichting vooral uit van publicaties van exportkredietverzekeraars en worden kritische studies naar de effecten van ekv’s niet meegenomen?

De beleidsdoorlichting is conform de RPE in de kern een onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van de faciliteit. De vragen die moeten worden beantwoord zijn dus of de doelstelling zoals geschetst in artikel 5 van begroting IX van het Ministerie van Financiën wordt bereikt en of dit tegen de laagst mogelijke kosten gebeurt. Dit is conform het met uw Kamer gedeelde plan van aanpak onderzocht met behulp van een onafhankelijk kwantitatief onderzoek van het CBS, enquêtes onder gebruikers en buitenlandse ECA’s en aangevuld met eigen onderzoek onder begeleiding van een stuurgroep waaraan een onafhankelijk deskundige deelnam.

43.

In de beleidsdoorlichting wordt bij herhaling gemeld dat de kern van het MVO beleid erop is gericht te waarborgen dat transacties niet in verzekering worden genomen indien ze een «per saldo negatief effect hebben op milieu, sociale omstandigheden of mensenrechten» (p. 3, 28, 63, 64, 65, 81), waarbij er wordt gerefereerd aan een drietal projecten – havenbedrijf Suape, Suezkanaal, Oekraïens kippenbedrijf (p. 74) – waarvan wordt gezegd dat gebleken is dat de exporteurs niets te verwijten valt. Echter signaleert milieu- en mensenrechtenorganisatie Both ENDS wel degelijk een serieus negatief saldo voor alle drie de projecten. Deelt u de mening dat het oordeel over Suape in de beleidsdoorlichting voorbarig en ongefundeerd is aangezien er nog een klachtenprocedure in relatie tot de toepassing van de OESO-richtlijnen bij het Braziliaanse NCP loopt, en kunt u ook ingaan op hoe u dat ziet voor de andere twee projecten?

Zoals in de beleidsdoorlichting wordt vermeld, worden transacties waarvan vooraf duidelijk is dat ze per saldo een negatief effect zullen hebben op mens en milieu niet in verzekering genomen. Ondanks de stringente ex ante toets kan het nooit volledig worden uitgesloten dat er bijvoorbeeld milieuschade ontstaat. Voor Suape, het Suezkanaal en het Oekraïense kippenbedrijf zijn uitgebreide ex ante mvo-beoordelingen uitgevoerd, die hebben geleid tot het oordeel dat per saldo geen negatief effect op zou treden. Was dat anders geweest, dan had ik de betreffende transacties niet in verzekering genomen. Voor wat betreft Suape klopt het inderdaad dat er nog een klachtenprocedure loopt met betrekking tot de toepassing van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen bij het Braziliaanse NCP. Ik heb – op basis van eigen onderzoek – echter geen reden om aan te nemen dat de betrokken Nederlandse exporteur een verwijt te maken valt. Ik voel mij hierin gesterkt doordat de boete wegens milieuschade, opgelegd door de Braziliaanse autoriteiten, niet aan de Nederlandse exporteur maar aan de Braziliaanse debiteur Suape is opgelegd (zie ook de beantwoording van de Kamervragen over deze zaak d.d. 6 december 2013). Inzake de gemaakte afwegingen bij de transacties op het Suezkanaal en het Oekraïense kippenbedrijf heb ik uw Kamer reeds uitvoerig geïnformeerd. Ik verwijs hiervoor naar mijn brieven van 10 februari 2016 respectievelijk 17 december 2015 (Kamerstuk 26 485, nr. 218, resp. nr. 215). Both Ends heeft in alle drie de gevallen voor ons waardevolle informatie verstrekt over vermeende negatieve gevolgen, die serieus is meegewogen.

44.

Welk gedeelte van de uitbetalingen van ekv’s vindt haar oorsprong in commerciële risico's en welke in politieke risico's?

Zie pagina 72 van de beleidsdoorlichting: van de in de onderzochte periode uitgekeerde nieuwe schade van 593 miljoen euro werd 340 miljoen veroorzaakt door politieke risico’s. Van deze 340 miljoen is tot op heden 262 miljoen euro gerecupereerd. De totale schade veroorzaakt door commerciële risico’s bedroeg 253 miljoen euro, waarvan tot eind 2016 41 miljoen werd gerecupereerd.

45.

Hoe wordt voorkomen dat, omdat exportkredietverzekeraars alleen een kostendekkende premie vragen, private aanbieders niet in staat zullen zijn om tegen dezelfde kosten een verzekering aan te bieden en er zo «crowding out» van private verzekeringen door publieke verzekeringen plaatsvindt? Biedt de risicodracht alleen hiervoor voldoende waarborgen?

Ja, met de risicodracht wordt in Nederland afdoende geborgd dat de staat geen risico’s in verzekering neemt die ook door private partijen verzekerd hadden kunnen worden. Doordat de risicodracht uitgaat van informatie van marktpartijen zelf functioneert dit systeem goed. Nederland of de Nederlandse staat kan niet beïnvloeden welke risico’s door de markt verzekerd worden, daarvoor vormt de Nederlandse export een veel te beperkt deel van de wereldhandel.

46.

Hoe rijmt u het risico op «politieke selectie van projecten in plaats van zuiver economische» met het strenger dan internationaal afgesproken toepassen van milieu- en sociale eisen?

Met politieke selectie van projecten is het risico bedoeld dat overheden puur economisch gezien niet-acceptabele risico’s toch in verzekering nemen om op die wijze nationale bedrijven te steunen, bijvoorbeeld omdat op deze wijze werkgelegenheid in stand kan worden gehouden bij bedrijven die niet goed in staat zijn te concurreren op de wereldmarkt: ongewenste industriepolitiek met welvaartsverlies als gevolg. Dit zou ook de vorm kunnen aannemen van het verzekeren van projecten met ongewenste milieu of sociale effecten om zo bedrijven toch aan extra omzet te helpen. Het strenger dan internationaal afgesproken toetsen op milieu- en sociale effecten verkleint dit risico.

47.

Wat is er voor nodig om Griekenland uit de «D-categorie» te halen?

Een besluit van de Europese Commissie om Griekenland in de Mededeling Kort (zie pagina 23) als uitzondering te schrappen, zodat het verzekeren van kortdurende risico’s op Griekenland door overheden opnieuw wordt verboden.

48.

Hoe vaak voerde Nederland transacties uit buiten de standaard bandbreedte? Hoe vaak hebben andere landen transacties buiten de standaard bandbreedte uitgevoerd?

Notificatie in Arrangement-verband van transacties vindt geregeld plaats, zowel door Nederland als door alle andere landen. Het overgrote deel van transacties die andere landen buiten de bandbreedte verzekeren moet worden genotificeerd vanwege de zogeheten lokale kosten. Zoals vermeld op pagina 25 van de beleidsdoorlichting mogen volgens de Arrangement lokale kosten normaal 15% van de export credit value bedragen met een maximum van 30%. Lokale kosten die vallen tussen de 15% en 30% wijken af van de standaard bandbreedte en moeten derhalve, hoewel toegestaan, genotificeerd worden. Ook Nederland verzekert met enige regelmaat, zeker bij aannemingswerken, transacties die afwijken van de standaard bandbreedte met betrekking tot de lokale kosten, dus tussen de 15% en 30%.

49.

Welke uitzonderingen bestaan op de praktijk van het toetsen van kortlopende projecten aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen?

In de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen staat wat van bedrijven die zaken doen in het buitenland verwacht wordt op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Deze richtlijnen zijn niet bedoeld voor het toetsen van ekv-transacties en ze zijn daar door hun algemene karakter ook niet voor geschikt.

De mvo-beoordeling voor de ekv wordt uitgevoerd aan de hand van de daarvoor op maat gemaakte en relatief strenge Common Approaches. Allereerst vindt – een screening plaats om te bepalen of classificatie en verdere beoordeling noodzakelijk is. Volgens de screeningcriteria worden alle exportkrediet- en investeringsaanvragen met een contractprijs van 10 miljoen euro of meer beoordeeld, alsmede de aanvragen met een contractprijs onder de 10 miljoen euro waar het een levering aan een «gevoelige sector» dan wel een «gevoelig gebied» betreft. Projecten die niet binnen deze criteria vallen, worden daarmee niet onderworpen aan een mvo-beoordeling. Daarnaast worden aanvragen voor producten als de fair calling facility of de koersrisicoverzekering niet beoordeeld op mvo-aspecten.

50.

Hoeveel projecten met een korte krediettermijn die in aanmerking kwamen voor een ekv zijn sinds 2010 getoetst aan de hand van de OESO-richtlijnen en hoeveel van deze projecten hebben op basis van deze toets geen ekv gekregen? Hoeveel projecten zijn uiteindelijk vanwege het concurrentienadeel niet getoetst aan de hand van de OESO-richtlijnen?

Zoals in het antwoord op vraag 49 is omschreven wordt er niet getoetst aan de hand van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, maar aan de hand van de Common Approaches (proces) en de IFC Performance Standards (inhoud).

De onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal aanvragen met een korte krediettermijn dat in aanmerking kwam voor een ekv. Het overzicht geeft ook het aantal van deze aanvragen dat op basis van het screeningproces dient te worden beoordeeld op milieu- en sociale aspecten. Sinds 2010 zijn er in totaal drie aanvragen met een korte krediettermijn afgewezen op mvo-gronden. Dit levert echter een onvolledig beeld op, aangezien aanvragen die mogelijk zouden worden afgewezen op mvo-gronden vaak al worden ingetrokken voordat de mvo-beoordeling is afgerond.

jaar

ontvangen

aanvragen

waarvan korte krediettermijn én beoordeling milieu- en sociale effecten noodzakelijk

2010

194

31

2011

228

22

2012

232

26

2013

267

24

2014

287

29

2015

279

26

2016

221

15

Concurrentie-overwegingen maken geen onderdeel uit van het screeningproces voor milieu- en sociale beoordeling. Indien een aanvraag voldoet aan de genoemde criteria wordt een mvo-beoordeling uitgevoerd.

51.

Hebben alle ontvangers van een ekv verklaard de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen te onderschrijven? Zo nee, hoeveel bedrijven hebben die niet gedaan en hoe is gepoogd hen te overreden dit toch te doen?

De aanvrager van een exportkredietverzekering dient bij de ondertekening van het aanvraagformulier te verklaren kennis te hebben genomen van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en te beloven om naar vermogen deze richtlijnen in activiteiten van de onderneming toe te passen. Deze verklaring is een vast onderdeel van de ekv-aanvraag, zodat alle ontvangers van een ekv-polis dit hebben verklaard.

52.

De beleidsdoorlichting maakt geen melding van het vereiste dat afnemers van een ekv polis moeten verklaren bekend te zijn met de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen en zich te zullen inspannen deze richtlijnen naar vermogen toe te passen, kunt u dat verklaren? In een onlangs in opdracht van het NCP door de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) uitgevoerde studie naar de bekendheid van beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen met de OESO-Richtlijnen blijkt dat vier beursgenoteerde bedrijven en één beursgenoteerde bank – Boskalis, Imtech, Nutreco, Philips, en de ING – die in de achterliggende periode meerdere ekv-polissen hebben ontvangen publiekelijk verklaren deze richtlijnen niet te volgen, hoe beoordeelt u dat? Deelt u de mening dat de verklaring die aanvragers van een ekv hierover afgeven niet effectief is? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?

De beleidsdoorlichting is een onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gehele ekv-instrumentarium. Hierbij wordt niet tot in detail ingegaan op bijvoorbeeld verplichtingen voor aspirant-verzekerden of polisvoorwaarden. Dit doet niet af aan het belang dat de overheid hecht aan naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Om deze reden is het een vereiste dat een inspanningsverklaring wordt getekend bij het aanvragen van ekv. Dit is slechts één van de manieren waarop de overheid bekendstelling en naleving van de OESO-richtlijnen beoogt te bevorderen. Tevens zijn deze richtlijnen bijvoorbeeld ook integraal onderdeel van de mvo-convenanten voor duurzame kleding en textiel en voor de bancaire sector die recent zijn afgesloten.

Ik ben bekend met het VBDO-rapport maar kan uw constatering dat enkele bedrijven publiekelijk verklaren de OESO-richtlijnen niet te onderschrijven niet goed plaatsen omdat het tegenstrijdig is met de verklaringen van de bedrijven, zoals Boskalis en ING, in het publieke domein. De Nederlandse overheid speelt een stimulerende rol in het kader van de OESO-richtlijnen. Nederland is bijvoorbeeld één van de weinige landen die werkt met een dergelijke inspanningsverklaring voor de OESO-richtlijnen.

53.

Worden de MVO-voorwaarden waaronder de ekv wordt toegekend opgenomen in de polisvoorwaarden voor de verzekering?

54.

Een essentieel knelpunt is dat de ekv bij verwijten achteraf in de praktijk met lege handen staat, omdat MVO-voorwaarden niet in de verzekeringspolissen zijn opgenomen. Wat waren uw afwegingen om MVO-voorwaarden niet in de verzekeringspolis op te nemen? Deelt u de visie dat het opnemen van MVO-voorwaarden in de verzekeringspolis de ekv ervoor kan zorgen dat MVO-risico’s door de afnemers van ekv’s serieus worden genomen, en de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen worden vormgegeven? Zo nee, waarom niet, en zo ja, op welke wijze wilt u dat in de toekomst vormgeven?

Als een mvo-beoordeling moet worden uitgevoerd, wordt er geen ekv toegekend totdat de mvo-toets positief is afgerond. De beoordeling en eventuele uitkomsten daarvan worden echter niet als zodanig in de polisvoorwaarden voor de verzekering opgenomen. Reden hiervoor is, zoals ook al uit de beleidsdoorlichting volgt, dat exporteurs noch kredietverzekeraars invloed kunnen uitoefenen op een project. De mitigerende maatregelen die voorafgaand aan het verstrekken van de ekv worden gepresenteerd, dienen meestal door de debiteur te worden uitgevoerd. De polis die de Nederlandse exporteur als verzekerde ontvangt, kan dus geen voorwaarden stellen die betrekking hebben op de debiteur. Met die debiteur heeft de Nederlandse staat immers geen juridische relatie. Daarom wordt de nadruk gelegd op een strenge toets voorafgaand aan polisafgifte. De polisvoorwaarden bevatten echter wel bepalingen op basis waarvan aan het belang van de mvo-beoordeling recht wordt gedaan. Zo is het niet beschikken over de juiste vergunningen reden tot uitsluiting van schadevergoeding. Ook onjuiste of onvolledige opgave van feiten of gegevens, inclusief informatie voor de beoordeling van de milieu- en sociale effecten, kan serieuze consequenties hebben. Wanneer blijkt dat een exporteur ADSB onjuist of onvolledig heeft geïnformeerd over negatieve gevolgen voor milieu of sociale normen, inclusief mensenrechten, en er sprake is van een causaal verband tussen acties van de exporteur en eventuele schade zal de dekking worden opgeschort.

55.

Wie beslist of een kortlopend project waarbij geen MVO-toets wordt toegepast toch een ekv krijgt toegekend?

Alle verzekeringsaanvragen worden door ADSB gescreend om te bezien of een mvo-beoordeling moet worden uitgevoerd. Voor de screening worden de criteria gehanteerd zoals uiteengezet in het Nederlandse beleidsdocument «Milieu- en Sociale Beoordeling» (2012). Als er zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 49 geen verdere mvo-beoordeling nodig is, wordt alleen op basis van de financiële en economische risico’s besloten of de ekv kan worden verstrekt. De besluitvorming verloopt op reguliere wijze: de staat neemt de eindbeslissing na een advies van ADSB.

56.

Kan het krachtenveld voor het Nederlands streven naar de strengere toepassing van MVO-normen worden geschetst?

Zie het antwoord op vraag 24.

57.

In welke mate past Atradius DSB zelf due diligence toe bij het toekennen van een ekv?

De due diligence die ADSB verricht is het belangrijkste onderdeel van het beoordelen van verzekeringsaanvragen. In box 4.3 op pagina 52 en 53 is een beeld geschetst van de instrumenten en procedures die ADSB daarbij hanteert. Het Atradius Buyer Rating model speelt bij het beoordelen van de verzekerbaarheid een belangrijke rol, zeker als een potentiële debiteur geen externe letter rating heeft. Daarnaast maakt ADSB ook gebruik van informatie over betalingservaringen met debiteuren van andere ECA’s en van het private verzekeringsbedrijf.

Ook bij het beoordelen van de milieu- en sociale risico’s speelt de eigen due diligence door ADSB een belangrijke rol. Deze wordt gebaseerd op externe informatie.

58.

Welke initiatieven lopen er om de berekeningssystematiek tussen Europese landen verder te harmoniseren om zodoende een race to the bottom verder te voorkomen?

Op dit moment lopen hiertoe geen initiatieven. Zoals ook bij vraag 36 gemeld heeft Nederland in het verleden geprobeerd dit onderwerp op de onderhandelingsagenda te krijgen, maar bleek hiervoor geen draagvlak te bestaan bij andere landen. Wel zijn uitgebreide en gedetailleerde afspraken gemaakt over minimumpremies, vanaf 1 februari 2017 ook voor de zogeheten Market Benchmark Countries. Deze premies zijn erop gericht om de ekv van een land minimaal kostendekkend te laten zijn, en zoals uit het Nederlandse voorbeeld blijkt zijn deze premies – bij een goede risico-inschatting – inderdaad afdoende.

59.

Welke raakvlakken zijn er in het kader van de ontwikkeling naar «broad supporter» met het werk van FMO? Welke raakvlakken zijn er met het werk van RVO?

Het ekv-instrumentarium bestaat uit verzekeringen en garanties, daarvoor maakt het geen verschil of ADSB en de staat opereren als broad supporter. FMO verstrekt leningen en eigen vermogensparticipaties in opkomende markten. Potentieel kan FMO hierbij gebruik maken van het ekv-instrumentarium door zich als financier te verzekeren bij de Nederlandse staat. Zoals op pagina 48 van de beleidsdoorlichting staat beschreven heeft FMO sinds enige tijd een afdeling NL business. Deze afdeling richt zich op het Nederlandse exporterend bedrijfsleven. RVO doet dit ook met een deel van zijn instrumentarium (zoals DGGF, DRIVE en DTIF). Door samenwerking tussen ADSB, RVO en FMO wordt het exporterende deel van het Nederlandse bedrijfsleven breder ondersteund. Deze samenwerking is sinds begin 2016 geïntensiveerd.

PM Eventueel zin over CIRR-herfinanciering toevoegen als brief uit is.

60.

Het Nederlandse minimale bestandsdeel is versoepeld; waar stond het eerst op? Hoe verhoudt zich dat percentage tot andere landen? Kan dit gevolgen hebben voor de bijdrage aan de Nederlandse economie van de ekv, bijvoorbeeld voor het MKB?

Zoals op pagina 45 staat is het vereiste nationale bestanddeel 20% en werd tot 2012 een maximaal buitenlands bestanddeel gehanteerd van 50%.

In beginsel is elke versoepeling van voorwaarden gunstig voor het exporterend bedrijfsleven en dus ook voor het mkb, hetzij als exporteur hetzij als toeleverancier. Toeleveranties door Nederlands mkb tellen uiteraard mee voor het nationaal of binnenlands bestanddeel. Door verlaging van de eis voor het binnenlands bestanddeel komen meer transacties voor verzekering in aanmerking, transacties die zonder deze mogelijkheid allicht niet door Nederlandse bedrijven waren verricht. Het is aan de andere kant niet onmogelijk dat door versoepeling van de eis een minder sterke prikkel ontstaat om gebruik te maken van Nederlandse toeleveranciers, maar daarvan zijn mij geen signalen bekend.

In onderstaande tabel wordt een vergelijking getoond met andere landen. Hieruit valt op dat in grote lijnen kleinere landen een lagere eis hanteren. Dat is logisch, aangezien bedrijven uit kleinere landen eerder gebruik zullen maken van buitenlandse toeleveranciers.

Land

Bestanddeel

België

geen expliciet vereiste

Denemarken

geen expliciet vereiste

Italië

geen expliciet vereiste

Japan

geen expliciet vereiste

Zweden

geen expliciet vereiste

Nederland

20% minimaal binnenlands bestanddeel

Verenigd Koninkrijk

20% minimaal binnenlands bestanddeel

Frankrijk

20% minimaal binnenlands bestanddeel

Noorwegen

30% minimaal binnenlands bestanddeel

Duitsland

30–49% maximaal buitenlands bestanddeel

Spanje

30–45% maximaal buitenlands bestanddeel

Verenigde Staten

51–85% minimaal binnenlands bestanddeel

China

35% minimaal binnenlands bestanddeel, voor sommige sectoren 60%

61.

Welke sectoren maken het meest gebruik van de liquiditeitsverruimende instrumenten? Kunt u aangeven welk percentage hiervan naar het MKB is gegaan? Op welke manieren wordt het gebruik van deze faciliteiten gestimuleerd onder het MKB?

Ruim driekwart van de afgegeven polissen voor liquiditeitsverruimende instrumenten is verstrekt aan bedrijven die gecategoriseerd kunnen worden als «Overige transportmiddelenindustrie» (inclusief scheepsbouw), «Machine-industrie» en «Metaalproductenindustrie». Ik kan niet aangeven welk percentage naar het mkb is gegaan, omdat – zoals ook in het antwoord op vragen 4 en 5 is uitgelegd – dit niet wordt geregistreerd. Wel is het zo dat vrijwel al deze polissen zijn afgegeven voor relatief kleine of zeer kleine transacties, die in de praktijk vaak worden verricht door mkb’ers.

62.

Hoe verhoudt het aantal verstrekte polissen in de periode 2010–2014 zich tot de aantallen die door Atradius DSB in haar jaaroverzichten (476) en transactieoverzichten (314) vermeldt en waardoor worden deze verschillen verklaard?

Bij gefinancierde transacties is het mogelijk dat zowel exporteur en financier een verzekeringspolis afnemen. Soms is alleen de financier verzekerd. Er zijn dus transacties waarvoor meerdere verzekeringspolissen worden uitgereikt, waardoor het aantal afgegeven polissen hoger is dan het aantal verzekerde transacties.

63.

Welke rol speelt de ekv voor de olie- en gassector en hoe verhoudt deze zich tot het in Parijs gesloten klimaatakkoord?

64.

Gaat u het beleid van Atradius DSB inzake de olie- en gassector wijzigen naar aanleiding van de klimaatdoelstellingen?

In de beleidsdoorlichting wordt in hoofdstuk 4 geschetst dat veel van de verzekerde transacties – zeker in termen van verzekerde bedragen – gerelateerd zijn aan olie en gas. Dit betreft doorgaans aankopen van schepen, inclusief Floating Production Storage and Offloading schepen (FPSO’s), en aannemerijwerkzaamheden. De ekv is bij uitstek een vraaggestuurd instrument: Nederlandse bedrijven zien mogelijkheden voor exporttransacties en dienen daarvoor een verzekeringsaanvraag in. Naarmate het belang van de olie- en gassector in de wereldeconomie afneemt als gevolg van bijvoorbeeld het in Parijs gesloten klimaatakkoord zal naar verwachting het aandeel van de olie- en gassector in de verzekeringsportefeuille afnemen. De laatste jaren zie ik een toenemend aantal aanvragen voor bijvoorbeeld offshore-windenergieprojecten. De ekv is echter geen instrument om zelfstandig klimaatdoelstellingen mee te bewerkstelligen; Nederlandse exporteurs concurreren bij orders van de olie- en gassector intensief met buitenlandse concurrenten; indien Nederland een ander beleid dan andere landen zou voeren m.b.t. de olie- en gassector via de ekv zou het gevolg een verlies aan marktaandeel van Nederlandse bedrijven of het verplaatsen van productiefaciliteiten zijn.

65.

Welke mogelijkheden bestaan voor externen om inzicht te krijgen in de ekv-voorwaarden die van toepassing zijn op bepaalde transacties?

Op de website van ADSB is uitgebreide informatie te vinden over alle producten inclusief de polisvoorwaarden per product. Desgewenst kan met een premiecalculator bovendien een indicatie van de te betalen premie worden berekend. Ook is op de website een overzicht te vinden van verzekerde transacties, zoals toegezegd aan uw Kamer.

66.

De door het CBS onderzochte jaren betreffen de jaren in de economische crisis of jaren met lage groei. Wat zijn uw verwachtingen voor de toegevoegde waarde van de ekv in jaren dat de groei hoger ligt?

Zoals onder meer gezien kan worden in figuur 3.3. op bladzijde 38 lijken de nieuwe verplichtingen die voor de ekv worden aangegaan enigszins mee te bewegen met de economische groei of van de wereldhandel. Hoewel dit van een aantal factoren afhankelijk is mag verondersteld worden dat de toegevoegde waarde die met ekv-gedekte transacties wordt gegenereerd in absolute zin groter is – of sneller stijgt – in jaren met hogere economische groei. Hierbij dient overigens opgemerkt te worden dat een snel stijgende export inclusief het ekv-gedekte deel ervan juist leidt tot hogere economische groei (in plaats van andersom).

67.

Ziet u nog mogelijkheden om de additionaliteit van de ekv te verhogen?

Ik zie geen mogelijkheden om de additionaliteit van de ekv verder te verhogen. De beleidsdoorlichting concludeert dat het aannemelijk is dat een groot deel van de verzekerde export niet vanuit Nederland tot stand zou zijn gekomen zonder ekv, zeker wanneer ook financiering wordt geboden. Met de risicodracht sluit ik uit dat transacties worden verzekerd die ook op de markt verzekerd hadden kunnen worden.

68.

Wat zouden de effecten zijn als het «eigen risico» binnen de ekv verhoogd wordt? Dat wil zeggen dat ondernemers zelf voor een groter gedeelte van het hoofdelijke bedrag garant staan. Zou dit nog een bezuiniging van 20% opleveren?

Een hoger eigen risico heeft – ceteris paribus – in financiële zin pas consequenties voor de staat wanneer schade moet worden uitgekeerd. Zoals uit de beleidsdoorlichting blijkt hoeft slechts in een beperkt aantal gevallen schade te worden uitgekeerd. Daar staat bovendien tegenover dat een hoger eigen risico ex ante leidt tot lagere premie-inkomsten, omdat het verzekerde bedrag lager is.

Belangrijker is echter dat het risico voor de verzekerde toeneemt. Dit toegenomen risico zal de exporteur of de bank «in moeten prijzen» in de voorwaarden die hij aanbiedt aan de afnemer. Nederlandse producten en diensten worden daarmee minder aantrekkelijk dan die van buitenlandse concurrenten. Ik verwacht daarom dat een verhoging van het eigen risico nadelig uitpakt voor het Nederlands bedrijfsleven en daardoor zal leiden tot minder gebruik van de ekv en dus – bij gelijkblijvend risicoprofiel van de portefeuille – negatieve financiële consequenties voor de Nederlandse staat zal hebben. Het valt bovendien niet uit te sluiten dat met een hoger eigen risico aspirant-verzekerden met name die transacties voor verzekering zullen aanbieden die naar hun eigen inschatting het meest risicovol zijn (adverse selection), zodat – als deze inschatting klopt – het risicoprofiel van de portefeuille zou verslechteren en de negatieve financiële consequenties voor de staat verder zouden kunnen toenemen.

69.

Hoe verhoudt de grote vertegenwoordiging van de olie- en gassector in de portefeuille van Atradius DSB zich tot het voornemen om te onderzoeken hoe projecten die kunnen bijdragen aan het bereiken van de klimaatdoelstellingen te verzekeren zonder dat vooraf vaststaat hoe groot de Nederlandse component zal zijn?

Zie het antwoord op de vragen 37 en 38 en op de vragen 62 en 63.

70.

Op welke wijze heeft Nederland besloten haar ekv meer als een «broad supporter» in te zetten en op welke wijze is de Kamer hierover geïnformeerd?

Er is geen scherp omlijnde definitie van het begrip broad supporter, noch een heldere scheidslijn tussen broad supporter, insurer (of lender) of last resort of het in de ECA-wereld ook wel gebruikte begrip quasi market player. Ik acht een opstelling als quasi market player onwenselijk omdat ik zeer veel waarde hecht aan het uitgangspunt dat de ekv aanvullend aan de markt moet zijn. Ook wil ik geen transacties rechtstreeks financieren omdat ik van mening ben dat de markt in deze behoefte – met ondersteuning van ekv en eventueel ekg – kan voorzien. Binnen deze randvoorwaarden streef ik ernaar dat de Nederlandse ekv getypeerd kan worden als best in class. In de beleidsdoorlichting wordt met de inzet op het zijn van een broad supporter vooral gedoeld op het actief meedenken met (aspirant-)verzekerden, het aanpassen van het productenpalet om dit beter te laten aansluiten bij de behoeften en het monitoren van ontwikkelingen bij andere ECA’s en waarborgen dat de concurrentiepositie van Nederlandse exporteurs niet nadelig wordt beïnvloed. Dit alles uiteraard met inachtneming van internationale afspraken.

Sinds 2013 bevat de begroting IX van het Ministerie van Financiën als streefwaarde voor de exportkredietverzekering een uitkomst als best in class («A») in de jaarlijkse benchmark. Dit impliceert ook dat de Nederlandse ekv getypeerd kan worden als broad supporter, aangezien de ECA’s waarmee vergeleken wordt in de benchmark zichzelf voor het merendeel ook als zodanig kwalificeren. Alle onderliggende maatregelen zoals beschreven in hoofdstuk 4 van de beleidsdoorlichting zijn in verschillende begrotingen toegelicht.

71.

Welke leden hebben zitting in de Rijkscommissie voor export-, import- en investeringsgaranties en welke van hen zijn afkomstig uit het maatschappelijk middenveld?

In de «Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 25 februari 2015, nr. BFB/2015/327M tot wijziging van de regeling van de Minister van Financiën van 11 november 1996 nr. WJB 96/1130 M, houdende de instelling van een overlegorgaan voor export-, import- en investeringsgaranties (Stcrt. 1996, nr. 225) in verband met het wijzigen van het doel van de regeling en de wijze van herbenoemen van de leden» staat in artikel 4 beschreven uit welke leden de Rijkscommissie voor export bestaat. Het maatschappelijk middenveld is met name vertegenwoordigd vanuit het georganiseerd bedrijfsleven (exporteurs en banken).

72.

De Rijkscommissie voor export-, import- en investeringsgaranties speelt een belangrijke rol bij het vormgeven van nieuw beleid in het kader van de ekv. MVO is een belangrijke hoeksteen van de ondersteuning van de private sector, bent u in dat kader bereid vertegenwoordigers van andere belangengroepen – zoals vakbonden en maatschappelijke organisaties – in de Rijkscommissie op te nemen? Zo nee, waarom niet?

Nee, de belangengroepen zoals vakbonden en maatschappelijke organisaties worden reeds jaarlijks geconsulteerd door middel van stakeholdersbijeenkomsten. Tijdens deze bijeenkomsten komen verschillende mvo-gerelateerde onderwerpen aan bod en worden belangengroepen in staat gesteld om in discussie te treden met vertegenwoordigers van ADSB en van de Ministeries van Financien en Buitenlandse Zaken.

73.

Wat is uw reactie op de opmerking van de onafhankelijke deskundige dat de formulering van de toegevoegde waarde van de ekv voorzichtiger had gekund?

Dr. ir. S. van Veldhuizen stelt dat de evaluatie zorgvuldig is uitgevoerd en hij onderschrijft de conclusies omtrent doeltreffendheid en doelmatigheid grotendeels. Ik beschouw de berekening van de gegenereerde toegevoegde waarde van de exportkredietverzekering zoals gepresenteerd in hoofdstuk 5 van de beleidsdoorlichting als een zeer welkome aanvulling op de discussie over nut en noodzaak van het aanbieden door de staat van exportkredietverzekeringen. De berekeningen maken inzichtelijk dat het van groot belang is voor de Nederlandse economie dat de staat dit beleid continueert. In de beleidsdoorlichting wordt consequent gesteld dat het «aannemelijk» is – en dus niet «bewezen» – dat het beleid doeltreffend is, juist omdat de zogeheten counterfactual ontbreekt en het vooralsnog ook niet mogelijk is om met de beschikbare gegevens op een andere wijze met absolute zekerheid aan te tonen hoe groot het effect van het aanbieden van ekv is. De precieze uitkomsten van de berekeningen spelen geen rol in het besluit het beleid al dan niet te continueren, wel het feit dat de uitkomst duidelijk positief is. Ik ben dan ook van mening dat voldoende voorzichtig wordt omgegaan met de formulering van de toegevoegde waarde.

74.

Hoe reageert de Staatssecretaris op de derde kanttekening van de onafhankelijke deskundige?

Net als de onafhankelijk deskundige ben ik van mening dat de analyse van het martkfalen in de beleidsdoorlichting een welkome aanvulling is. De beleidsdoorlichting omschrijft in hoofdstuk 2 echter nog twee aanvullende benaderingen, naast de theoretische invalshoek. Zo wordt ook geconstateerd dat de bestaande markt voor kredietverzekeringen meer dan waarschijnlijk niet in staat is veruit de meeste verzekeringen die nu wereldwijd door overheden worden verschaft of gefaciliteerd tegen enigszins vergelijkbare voorwaarden aan te bieden. Een belangrijke rol daarbij speelt het feit dat overheden veel beter in staat zijn om ontstane schade te recupereren bij publieke debiteuren. Daarnaast wordt uitvoerig beschreven hoe in de loop van vele decennia een uitgebreid stelsel van internationale afspraken is ontstaan over de voorwaarden waartegen overheden ekv-faciliteiten mogen verstrekken. Met het oog op een internationaal gelijkwaardig speelveld wordt het daarmee onvermijdelijk dat de Nederlandse staat tegen deze voorwaarden verzekeringen aanbiedt.

Ik kies ervoor om binnen de internationale randvoorwaarden voor Nederlandse bedrijven die risico’s te willen verzekeren die in de praktijk niet op de markt verzekerd kunnen worden. Dat wordt strikt geborgd met de risicodracht. Daarom kies ik er bijvoorbeeld ook niet voor om zoals veel andere landen doen zelf exportkredieten te verschaffen, omdat de markt in de meeste gevallen in staat is – met behulp van exportkredietverzekeringen en eventueel de exportkredietgarantie – in de behoefte aan exportkrediet te voorzien. In de praktijk zal het doorgaans een combinatie van de mogelijke redenen zoals geschetst in hoofdstuk 2 zijn waarom risico’s op de markt niet verzekerd kunnen worden.


X Noot
1

ADSB (Nederland), CESCE (Spanje), Coface (Frankrijk), DD (België), EH (Duitsland), EKF (Denemarken), EKN (Zweden), Sinosure (China), UKEF (VK), US EXIM (VS), SACE (Italië), NEXI (Japan), GIEK (Noorwegen)), K-Sure (Zuid-Korea).

Naar boven