31 920 Vergunningverlening natuur- en milieuwetgeving

Nr. 17 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 december 2011

Op 28 oktober jl. heeft de Raad van State de vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998) voor uitbreiding en verdieping van de Eemshaven vernietigd. Voor een deel van deze werkzaamheden is de provincie Groningen bevoegd gezag. Voor een ander deel, namelijk het verspreiden van bagger in de Waddenzee, vallen deze werkzaamheden onder mijn bevoegdheid.

Ik heb op basis van een zorgvuldige afweging van de verschillende belangen besloten om niet handhavend op te treden tegen de werkzaamheden voor uitbreiding en verdieping van de Eemshaven door Groningen Seaports. Dit voor een beperkte periode en onder het stellen van nadere voorschriften.

Dit heb ik besloten in nauw overleg met het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, dat op 6 december jl. eenzelfde besluit heeft genomen.

De havenbeheerder Groningen Seaports heeft aan de provincie Groningen en aan mij te kennen gegeven met de voorbereiding van een nieuwe vergunningaanvraag te zijn begonnen met in acht neming van de uitspraak van de Raad van State, en heeft verzocht om het voortzetten van specifiek benoemde werkzaamheden te gedogen totdat een nieuwe vergunning is afgegeven.

Als regel verdient gedogen geen aanbeveling en moet in beginsel voorkomen worden. Het algemeen belang is gediend met handhaving in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een hiertoe bevoegd gezag afzien van handhaving. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie afgezien behoort te worden.

Uit de afweging van de verschillende betrokken belangen is mij het volgende gebleken.

  • De Raad van State is uitsluitend op formele gronden tot vernietiging van de Nb-wet vergunning overgegaan. Naar oordeel van de Raad is het projectbegrip niet op de juiste wijze toegepast zodat de aanvraag in deze vorm niet in behandeling genomen had mogen worden. Over de inhoudelijk beroepsgronden die tegen deze vergunning zijn ingebracht heeft de Raad van State geen uitspraak gedaan.

  • Groningen Seaports is begonnen met de voorbereiding van een nieuwe vergunningaanvraag met in acht neming van de uitspraak van de Raad van State. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dit onderdeel van deze nieuwe aanvraag niet vergunbaar zal zijn. De Raad van State heeft dit onderdeel niet inhoudelijk beoordeeld.

  • Voortzetting van de werkzaamheden zal niet leiden tot significante aantasting van natuurwaarden. Dit blijkt naast de passende beoordeling die mede de basis voor de eerder verleende vergunning was, ook uit nadere monitorrapportages over de reeds uitgevoerde werkzaamheden die mij door Groningen Seaports zijn aangeleverd bij het boven vermelde verzoek.

  • Het handhavend optreden zou grote economische gevolgen hebben voor Groningen Seaports aangezien het verspreiden van bagger alleen in toegestaan in de winter, en daarmee vertraging van de werkzaamheden met een jaar zou optreden.

Dit wegende kom ik tot de conclusie dat voor deze werkzaamheden zicht op legalisatie bestaat. Ook acht ik handhavend optreden in dit concrete geval onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.

Ik heb daarom besloten om de door Groningen Seaports beschreven werkzaamheden te gedogen tot 23 juni 2012, onder het stellen van nadere voorschriften waaronder het treffen van mitigerende maatregelen en het uitvoeren van monitoring naar de effecten van deze werkzaamheden. Dit is een formeel besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.

Eerder heeft de provincie Groningen besloten om voortzetting van de bouw van de RWE kolencentrale te gedogen. Tegen dit besluit is bezwaar een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend. De Raad van State heeft inmiddels dit verzoek om voorlopige voorziening afgewezen omdat er naar oordeel van de Raad sprake is van voldoende zicht op legalisatie en het besluit is gebaseerd op een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Naar boven