Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 31839 nr. 806 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 31839 nr. 806 |
Vastgesteld 13 september 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 30 maart 2021 over justitiële jeugd (Kamerstuk 31 839, nr. 771).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 mei 2021 aan de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 8 september 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van bewindspersonen
Op 18 mei 2021 heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van uw Kamer verzocht om een schriftelijke reactie op gestelde vragen over justitiële jeugd en jeugdbescherming. Hierbij komen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming aan dit verzoek tegemoet.
Allereerst willen wij onze waardering uitspreken voor de betrokkenheid van uw Kamer. Wij zijn verheugd te lezen dat de leden van de VVD-fractie, de leden van de D66-fractie, de leden van de PVV-fractie, de leden van de CDA-fractie, de leden van de SP-fractie, de leden van de GroenLinks-fractie, de leden van de ChristenUnie-fractie en de leden van de SGP-fractie hebben aangegeven dat zij met belangstelling kennis hebben genomen van de geagendeerde stukken over het toekomstscenario Kind- en gezinsbescherming, het advies van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) over het perspectiefbesluit en de justitiële jeugdinrichtingen. Wij gaan graag op de vragen van de vaste commissie in. Daarbij worden vragen over dezelfde materie in onderlinge samenhang bezien en indien nodig ook gezamenlijk behandeld. Achtereenvolgens gaan wij in op de vragen over het toekomstscenario Kind- en gezinsbescherming, het perspectiefbesluit, de justitiële jeugdinrichtingen en tot slot op de resterende vragen.
De leden van de VVD-fractie, de D66-fractie, de CDA-fractie, de GroenLinks-fractie en de SGP-fractie hebben vragen gesteld over het toekomstscenario Kind- en gezinsbescherming (hierna: het scenario). Dit scenario is 30 maart 2021 (Kamerstuk 31 839, nr. 771) aan uw Kamer gestuurd.
Wij zijn verheugd te lezen dat de leden van de VVD-fractie constateren dat het scenario de contouren schetst voor een eenvoudigere en transparante jeugdbeschermingsketen en waardevolle handvatten biedt om de keten slimmer en effectiever te organiseren. De leden van de VVD-factie hebben gevraagd wanneer zij kennis kunnen nemen van het RSJ-advies. Het RSJ-advies over de effectiviteit van het scenario vanuit het cliëntperspectief ontvangen wij naar verwachting in september 2021. Over de uitkomsten van zowel de (internet)consultatie als de RSJ-advisering informeren wij uw Kamer in het najaar van 2021. Wij zullen op basis daarvan bezien of, en zo ja hoe, het scenario bijstelling of aanpassing behoeft. Dat neemt niet weg dat we al gestart zijn met het beproeven van de uitgangspunten van het scenario. In reactie op de vraag van de leden van de D66-fractie hoe het scenario zich verhoudt tot de Jeugdbeschermingspilots; deze pilots hebben een belangrijke bijdrage aan het scenario geleverd. De lessen vanuit deze pilots zijn door het Athena-Instituut onderzocht en zijn meegenomen in de uitwerking van het scenario.1 Een aantal proeftuinen gaat de komende tijd de uitgangspunten van het scenario in de praktijk beproeven. Hiervoor hebben wij eerst de reeds bestaande Jeugdbeschermingspilots uitgenodigd. Na de zomer nodigen wij ook vertegenwoordigers van initiatieven elders in het land uit, zodat ook zij een kans krijgen om het scenario in de praktijk te beproeven en stappen te zetten naar een nieuwe manier van werken.
De motie van de leden Peters (CDA) en Simons (BIJ1) vraagt van alle partners in de jeugdzorg een constructieve houding.2 De leden van de VVD-fractie hebben aangegeven dat het wenselijk is dat de deelnemende organisaties maximaal worden aangespoord om de richting van het scenario te beproeven. Wij zijn het ermee eens dat de inzet van de partijen, zoals de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK), Veilig Thuis (hierna: VT), de gecertificeerde instellingen (hierna: GI’s) en lokale (wijk)teams essentieel is. Al deze partijen zijn dan ook intensief betrokken bij de ontwikkeling van de proeftuinen.
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd waarom is gekozen voor een termijn van vijf tot tien jaar voor implementatie van het scenario. Ook vragen de leden of het niet verstandiger is om zo snel als mogelijk tot verandering te komen, in plaatst van een nieuw proces van uitzoekpunten op te starten. Wij begrijpen het gevoel van urgentie van de leden, gelet op de problemen waarmee de jeugdbeschermingsketen kampt. Er is een grote behoefte aan directe verandering. Wij maken daarom onderscheid tussen acties voor de korte en de lange termijn. Met de doorbraakaanpak en aanvullende financiële middelen, waar later in deze beantwoording op wordt teruggekomen wordt voorzien in een aanpak voor de korte termijn. Tegelijkertijd zijn wij ervan overtuigd dat alleen een korte termijn aanpak onvoldoende is. Daarin beoogt het scenario te voorzien. Het scenario omvat een nieuwe manier van werken, van organiseren en besturen. De voorstellen voor deze nieuwe inrichting zijn impactvol en hebben gevolgen voor het handelen van professionals, voor instellingen, voor wet- en regelgeving. Dat is een veelomvattende opdracht die gestructureerd, zorgvuldig en in haalbare stappen voor alle genoemde organisaties moet verlopen om succesvol te zijn en de verandering in gang te kunnen zetten (beproeven en ontwikkelen, aanpassen en bijsturen, implementeren en verankeren). Gelijktijdig met het opstellen van het scenario zijn – als onderdeel van de routekaart – de meest belangrijke uitwerkpunten in kaart gebracht. Dat wil overigens niet zeggen dat we vijf tot tien jaar hoeven te wachten met de in het scenario geschetste manier van werken. De betrokken organisaties zijn daar nu al mee aan de slag door onder andere de inzet van proeftuinen, zoals hierboven is aangegeven. Deze beweging stopt niet, ook niet bij kabinetswisselingen. In die zin zijn wij het inhoudelijk eens met de leden van de SGP-fractie dat deze vraagstukken de duur van een kabinetsperiode overstijgen. Het is aan een volgend kabinet is om te besluiten op welke wijze het scenario stap voor stap operationeel kan worden en welke acties daarbij passend zijn. In reactie op de vraag van de leden van SGP-fractie in hoeverre de verdeling van verantwoordelijkheden over verschillende ministeries met voorrang wordt verkend, geven wij aan dat het scenario zich beweegt op het raakvlak van verschillende ministeries en de gemeentelijke verantwoordelijkheden. In de samenwerking van ministeries en gemeenten rondom het scenario staat op dit moment echter de inhoudelijke vernieuwing voorop, niet de governance.
Draagvlak
De leden van de VVD-fractie hebben voorts gevraagd of er bij deelnemende partijen voldoende draagvlak is voor het scenario. Wij zien dat het draagvlak voor transformatie in de jeugdbeschermingsketen groot is. Professionals zien in de praktijk dat gezinnen, volwassenen en kinderen beter geholpen kunnen worden. Partijen signaleren al jaren knelpunten in de uitvoering van hulp en steun aan gezinnen in onveiligheid of met complexe opvoedingsproblematiek en wijzen op overlap in werkzaamheden rondom deze gezinnen en op de werkdruk van professionals. Ook de waarden die onder het scenario liggen: meer gezinsgericht werken, rechtsbescherming en transparantie, meer eenvoud en een lerend stelsel worden breed omarmd. Dit laat onverlet dat partijen verschillende opvattingen hebben over de uitwerking en realisatie van het scenario. De internetconsultatie zal meer inzicht geven in het draagvlak en de opvattingen van betrokken partijen. Hoewel de urgentie onmiskenbaar groot is, zijn er ook dilemma’s en uitwerkingsvragen. Er is bijvoorbeeld nog geen consensus over de exacte taken en expertise van het regionale veiligheidsteam, de passende schaalgrootte van dit team, de verbinding met het jeugdstrafrecht en de decentralisatie van rechtsbescherming. Andere belangrijke uitzoekpunten zijn het borgen van een laagdrempelige advies- en meldfunctie, het integreren van de expertise op het gebied van geweld in afhankelijkheidsrelaties in alle verschijningsvormen en hoe dit steviger te verankeren in het scenario. Daarmee kan ook eerder en beter hulp en begeleiding voor volwassenen zonder (minderjarige) kinderen worden bewerkstelligd. Deze vraagstukken zullen ook expliciet in de proeftuinen worden geadresseerd en uitgewerkt. In reactie op vragen van de leden van de SGP-fractie of rekening wordt gehouden met de achtergrond van jeugdigen en gezinnen en of dit perspectief ook wordt meegenomen in de consultatiefase, geven wij aan dat dit punt in de huidige internetconsultatie die tot 21 juni 2021 liep, niet expliciet is meegenomen. Wel onderkennen wij de belangrijke rol van etniciteit, cultuur en religie in het werk van de jeugdzorg. Organisaties zijn breed uitgenodigd om te reageren op het scenario. Ook wordt gesproken met diverse experts, onder andere op het gebied van het bestuurs- en staatsrecht en met inhoudelijke experts (financiën, informatievoorziening, verandermanagement, kinderrechten en zorgvernieuwing).
Regionale veiligheidsteams
De leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd welke organisaties precies zullen aansluiten in de regionale veiligheidsteams. Onze ambitie is om kinderen en gezinnen die hulp en bescherming nodig hebben deze op maat en tijdig te bieden. Vanuit dit perspectief zullen wij in de proeftuinen beproeven en verder uitwerken welke functionaliteiten van VT, de GI en de RvdK in een regionaal veiligheidsteam nodig zijn. Deze organisaties vormen de kern van dit team en leggen waar nodig verbinding met andere specialisten. Uiteraard dient de totstandkoming van het regionale veiligheidsteam zorgvuldig te worden vormgegeven. In het kader van de motie van het lid Raemakers (D66) onderzoeken wij ook de mogelijkheid van een fusie van de RvdK, GI en VT.3 Belangrijk om daarbij op te merken is dat gedurende het leer- en ontwikkelproces, nu en de komende jaren, de focus op de gezinnen en de inhoudelijke ambities moet blijven liggen. Structuuraanpassingen zijn daar telkens volgend op, stap voor stap. Alleen dan kunnen organisatievorm, besturing, wetgeving, ICT en dergelijke daadwerkelijk steunend zijn aan kinderen, gezinnen, professionals en de verdere doorontwikkeling van het scenario. Tegelijkertijd heeft het scenario wel als uitgangspunt dat functionaliteiten die nu dubbel zijn belegd bij deze drie organisaties worden belegd bij één, al dan niet nieuwe, organisatie. Dit ontdubbelen beoogt een belangrijke versnelling in de keten tot stand te brengen. De uitkomsten van de (internet)consultatie en het eerdergenoemde RSJ-advies voorzien ons in het najaar van 2021 van nadere input om te bezien onder welke condities en op welke wijze het ontdubbelen vorm kan krijgen.
Wij zijn het eens met de leden van D66-fractie dat de financiële impact, doeltreffendheid en doelmatigheid belangrijke elementen zijn van het scenario. Eind september komt EY met een eerste aanzet van de financiële impact, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het scenario. Daarbij wordt ook een businesscase uitgevoerd die op deze drie punten inzicht moet bieden. De input vanuit deze businesscase wordt in het najaar, samen met de uitkomsten van de (internet)consultatie en het RSJ-advies, geduid en geanalyseerd. In reactie op de opmerking van de leden van de D66-fractie, die vrezen voor extra onduidelijkheden en administratieve lasten, geven wij aan dat het regionale veiligheidsteam geen extra schakel of organisatie zal zijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een realistische inschatting van de benodigde capaciteit en expertise om het gewenste beschermingsniveau te bieden en of deze nu op afzienbare termijn beschikbaar is. Op dit moment kunnen wij dit niet beoordelen, omdat dit samenhangt met de verdere uitwerking van het scenario en het uitvoeren van een impactanalyse. Zoals de leden van de VVD-fractie terecht opmerken is de verbinding met het jeugdstrafrecht nog onvoldoende uitgewerkt. Er worden gesprekken gevoerd met de ketenpartners in het jeugdstrafrecht om te kijken op welke wijze deze verbinding het beste vorm kan krijgen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd hoe wordt gedacht over de rol van maatschappelijk werk, GGZ, de vrouwenopvang en verslavingshulp (voor ouders/verzorgenden) in de regionale veiligheidsteam. Het scenario gaat ervan uit dat deze expertise kan worden ingezet door zowel het lokale team als het regionale veiligheidsteam.
De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd op welke punten de regionale veiligheidsteam gelijkenis vertonen met de Bureaus Jeugdzorg. Er zijn enkele verschillen te benoemen tussen de werkwijze van het Bureau Jeugdzorg en die van het regionale veiligheidsteam. Allereerst beschikt het regionale veiligheidsteam over specialistische expertise op ontwikkelingsbedreiging en (on)veiligheid, om kind, volwassene en gezin in brede zin te kunnen ondersteunen. Vergeleken met het Bureau Jeugdzorg is de focus dus breder. Ten tweede is het regionale veiligheidsteam niet bedoeld als «opschaalpunt» waar professionals van de lokale (wijk)teams bij complexe vragen naar doorverwijzen. De professional vanuit het lokale (wijk)team blijft bij het kind en het gezin; waar nodig wordt de veiligheidsexpertise van het regionale veiligheidsteam naar binnen gehaald en vormen professionals een team rondom het kind en de volwassene(n). Zij werken gedurende de hulpverlening en zo lang als dit nodig is in teamverband, om duurzame veiligheid te realiseren. Ten derde is het regionale veiligheidsteam niet bedoeld als een indicatiestellend orgaan, zoals het Bureau Jeugdzorg was, maar als een organisatie die benodigde functionaliteiten van VT, GI en van de RvdK samenbrengt en deze expertise toevoegt aan het lokale team.
De leden van de SGP-fractie hebben voorts gewezen op de beoogde publiekrechtelijke regeling van de regionale veiligheidsteams en hebben gevraagd om een reflectie op de overwegingen hierbij en de risico’s die met het voorstel gepaard kunnen gaan. Het Nederlandse stelsel kent een hoge mate van rechtsbescherming, met een onafhankelijk onderzoek en advies voor de rechtspraak bij ingrepen in gezinnen met kinderen. Dat is ook nodig, want het gaat hier om zeer ingrijpende beslissingen die de meest fundamentele rechten van kind en ouders raken. De keuze om de regionale veiligheidsteams, waarin functies van de VT, GI en RvdK samenkomen, in een publiekrechtelijke organisatie onder gemeentelijke aansturing te brengen, is gemaakt om de sturing op de integrale, gezinsgerichte aanpak verder te vereenvoudigen en te verbeteren. Daaraan kunnen wettelijke randvoorwaarden worden gesteld. Door de aansturing bij gemeenten te beleggen wordt de samenhang tussen zorg en veiligheid, tussen vrijwillig en gedwongen kader bevorderd. Voor de GI’s is één van de gevolgen dat er een einde komt aan periodieke aanbestedingen en onderlinge concurrentie. Voordeel daarvan is meer rust en stabiliteit. De leden van de SGP hebben gevraagd naar de risico’s die zijn verbonden met de voorstellen. Een belangrijk aandachtspunt is de rechtsstatelijkheid van het toekomstscenario en de waarborgen voor de rechtsbescherming van ouders en kinderen. Indien taken en bevoegdheden van de RvdK overgaan naar een nieuw model dienen de minimale vereisten van rechtsstatelijkheid met betrekking tot de kind- en gezinsbescherming (denk aan voorspelbaarheid, rechtszekerheid, effectieve toegang tot de rechter) gegarandeerd te zijn. Wij zullen het scenario op dit punt extra laten toetsen. In dit licht kijken wij ook naar de uitkomsten van de (internet)consultatie, waar aan organisaties is gevraagd te reflecteren op de noodzakelijke condities voor het waarborgen van de rechtsbescherming van kinderen, volwassenen en gezinnen binnen het scenario. Daarnaast onderzoekt de RSJ of het scenario de gewenste stap vooruit is voor kwetsbare kinderen en gezinnen. Een ander belangrijk aandachtspunt heeft betrekking op de schaalgrootte van het beoogde regionale veiligheidsteam. Er zijn onder andere door politie, de rechtspraak, de RvdK en het Openbaar Ministerie zorgen geuit over de versnippering van specialistische expertise over te veel (jeugdhulp)regio’s. Die zorgen begrijpen wij. Het organiseren van taken en bevoegdheden van het regionale veiligheidsteam op een te klein schaalniveau heeft als risico dat de veiligheids- en juridische expertise kan verwateren. Het is essentieel dat deze expertise is gegarandeerd, bijvoorbeeld bij de verzoeken om maatregelen bij een rechtbank. In dit licht beoordelen wij ook kritisch in hoeverre het voorgestelde scenario bestuurbaar en controleerbaar is. Een adequate democratische controle op het functioneren van het regionale veiligheidsteam is voorwaardelijk. Tot slot is een belangrijk aandachtspunt het creëren van een laagdrempelig meldpunt waar iedereen 24 uur per dag zeven dagen in de week met zorgen en vragen of met (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling terecht kan voor advies en/of hulp, zonder dat mensen het gevoel hebben dat meteen «zwaar geschut» wordt ingezet.
Lokaal team
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd of het lokale team een nieuw op te richten team is of dat dit een bestaand wijkteam is. Ook de leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd welke organisaties precies zullen aan sluiten in het lokale team. In het scenario wordt met het lokaal team de bestaande infrastructuur binnen gemeenten bedoeld. Het is dus geen nieuw op te richten team. Binnen het sociaal domein behouden gemeenten de huidige verantwoordelijkheden in de zorg en ondersteuning aan alle inwoners en blijven de taken op het gebied van (gezondheids)zorg, participatie en zelfredzaamheid, werk en jeugdhulp (net als nu) vastgelegd in de relevante wetgeving. Aan het lokale team kunnen verschillende organisaties deelnemen; de samenstelling en het pakket aan taken en functionaliteiten is integraal en breed.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd hoe de versterking van het lokale veld eruit moet zien en hoe lokaal en regionaal voldoende samenhang ontstaat om vroegtijdig signalen op te pikken. Voor lokale (wijk)teams heeft KPMG in 2019 in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Ministerie van VWS een vijftal basisfuncties en centrale inzichten geïnventariseerd, die minimaal lokaal geborgd dienen te worden om een goed functionerend lokaal veld te hebben.4 Dit is ongeacht de verschijningsvorm van lokale (wijk)teams. De basisfuncties en inzichten bieden gemeenten en partners een leidraad om hun huidige lokale veld te evalueren en te versterken. Onderdeel van de basisfuncties zijn het »Kwaliteitskader werken aan veiligheid in lokale (wijk)teams en gemeenten», veilige leefomgeving en handelen met een brede blik. Bij deze laatste basisfunctie is het beleggen van de regie van hulp zoveel als mogelijk bij één persoon een belangrijk element. In het scenario betrekt het lokaal team waar nodig specialistische expertise. In de proeftuinen moet verder worden uitgewerkt wanneer het moment ontstaat dat een regionaal veiligheidsteam betrokken wordt.
Knelpunten binnen de jeugdbescherming in relatie tot het scenario
De leden van meerdere fracties geven aan knelpunten te signaleren in de jeugdbescherming. Wij zien net als de leden van de GroenLinks-fractie ook deze knelpunten. De situatie van kinderen met een gerechtelijke maatregel heeft onze volle aandacht. In het najaar van 2020 is hiervoor de doorbraakaanpak gestart, zoals door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de inspecties) werd geadviseerd. De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd wat de doorbraakaanpak jeugdbescherming precies inhoudt. De doorbraakaanpak houdt in dat gemeenten de regie nemen om met de lokale teams, zorgaanbieders en GI’s per kind maatwerk te bieden om tot een doorbaak te komen, zodat kinderen met een gerechtelijke maatregel tijdige jeugdbescherming of jeugdreclassering krijgen en waar nodig passende jeugdhulp. Ter ondersteuning van dit laatste kunnen de regionale expertteams ingezet worden. Voor casuïstiek die niet op regionaal niveau opgelost kan worden, biedt het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) ondersteuning. De inspecties hebben onlangs de doorbraakaanpak getoetst. Zij concludeerden dat er sinds 2019 veel is verbeterd ten aanzien van tijdige en goede jeugdbescherming en hulpverlening. De inspecties constateren dat in een aantal regio’s de doorbraakaanpak en de inbedding van de aanpak leiden tot tijdige en passende hulp en bescherming. Het is belangrijk om deze beweging vast te houden, ook in de regio’s die een goed resultaat hebben laten zien. Tegelijkertijd constateren de inspecties dat het nog niet in alle jeugdbeschermingsregio’s lukt om kinderen en gezinnen in kwetsbare situaties tijdig de hulp te geven die zij nodig hebben. De inspecties zullen in deze regio’s voor een periode van een half jaar verscherpt toezicht uitvoeren en indringende gesprekken voeren met de gemeenten in de regio’s, opdat elk kind met een maatregel alsnog tijdig passende hulp krijgt. Wij nemen het signaal van de inspecties zeer serieus en zijn voornemens om in deze regio’s stappen te zetten in het kader van het interbestuurlijke toezicht. We gaan op korte termijn met de verantwoordelijke coördinerende wethouders van desbetreffende regio’s in gesprek. De RvdK zet in op het verkorten van de doorlooptijden van beschermingszaken en gezag- en omgangszaken, waarmee eind 2022 een significante reductie in de doorlooptijd moet zijn bereikt.
Net als de leden van de D66-fractie willen wij niet dat het scenario een papieren tijger wordt, maar dat het uitwerken en beproeven gefaseerd en in de praktijk gebeurt. Dat is ook de behoefte van de betrokken partijen bij de totstandkoming van het scenario en van de Jeugdbeschermingspilots. De leden van D66-fractie vragen zich in dat kader af in hoeverre het scenario een antwoord biedt op de knelpunten die gesignaleerd zijn in de inspectierapporten. De inspecties onderschrijven in hun rapporten het belang om de jeugdbeschermingsketen structureel anders in te richten.5 De leden van de D66-fractie hebben voorts gevraagd of de oplossingsrichtingen binnen de doorbraakaanpak niet direct de basis voor een toekomstscenario zijn. De doorbraakaanpak is vooral bedoeld om vastgelopen situaties op de korte termijn vlot te trekken en beter te laten lopen. Dit neemt niet weg dat lessen en de afspraken die worden gemaakt binnen gemeenten en regio’s in het kader van de doorbraakaanpak ook gebruikt kunnen worden in de proeftuinen. De werkzame bestanddelen worden meegenomen in de doorontwikkeling van het scenario. Onderstaand wordt aan de hand van de speerpunten van het scenario weergegeven op welke wijze de knelpunten die onder andere worden gesignaleerd in de inspectierapporten structureel worden opgelost in het scenario:
– Een gezinsgericht systeem: het scenario schetst passende en tijdige hulp voor kinderen en volwassene(n) al dan niet in gezinsverband, waardoor de opgelopen schade in de opvoeding/ontwikkeling en onveilige situaties worden beperkt en eerder duurzaam wordt gewerkt aan herstel, traumaverwerking en perspectief en een goed opvoedklimaat. Er is verbinding met de benodigde expertises en de inzet van volwassen GGZ.
– Een rechtsbeschermend en transparant systeem: de procedures zijn transparant en navolgbaar. Besluiten komen zorgvuldig tot stand met hoor- en wederhoor, zijn feitelijk onderbouwd en in begrijpelijke taal.
– Een eenvoudiger systeem, met minder schakels en overlappende werkwijzen: de onnodige overlap in de onderzoekstaken en hulpplannen tussen verschillende organisaties en professionals wordt weggehaald. In het scenario wordt uitgegaan van gezamenlijke verantwoordelijkheid en gezamenlijke oordeelsvorming, waarbij een gezin steeds met vaste hulpverlener(s) te maken heeft die indien nodig de hulp en bescherming om hen heen organiseert.
– Een lerend systeem: continu (reflectief) leren om steeds beter te worden is onderdeel van het dagelijks werk. Daarbij behoort ook ruimte voor innovatie en doorontwikkeling van het vak.
Overige vragen
De leden van D66-fractie signaleren terecht dat de gedachte van «één gezin, één plan, één regisseur en eerder de juiste hulp op maat bieden» niet nieuw is. Het klopt dat het scenario bewust voortborduurt op de doelen en uitgangspunten van de Jeugdwet. Ondanks alle inspanningen lukt het nog onvoldoende om gezinsgericht en in gezamenlijkheid hulp en steun te bieden aan het gehele gezin, zoals ook in een recent advies «Jeugdzorg: van systemen naar mensen» van de sociaaleconomische Raad wordt geconstateerd.6 Er is meer nodig. Om te kunnen werken volgens de gedachte «één gezin, één plan» moeten ook de daarvoor benodigde organisatorische en juridische condities gerealiseerd zijn.
De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd of buitenlandse voorbeelden die vergelijkbaar kunnen zijn met de voorgestelde richting worden meegenomen in de uitwerking van het scenario. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft onderzoek gedaan naar de stelsels, wetgeving en praktijk van de jeugdbescherming in Duitsland, Denemarken en Zweden. De inzichten uit het buitenland zijn samengebracht in een quickscan en meegenomen bij de ontwikkeling van het scenario.7
De leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd hoe erin wordt voorzien dat kinderen en verzorgers zich gekend en gehoord voelen in het hulpverleningstraject. Uitgangspunt in het scenario is het organiseren van samenhangende hulp en steun voor het hele gezin. Het gezin uitnodigen en motiveren om met professionals samen te werken en duurzame resultaten te boeken. Een manier van werken vanuit een lerende cultuur, die bij professionals de angst vermindert om fouten te maken en bij ouders en opvoeders het gevoel wegneemt dat over hen wordt beslist. Die voor het gezin begrijpelijk is. Binnen die werkwijze betrekt het lokale team samen met het gezin het netwerk. De steun en inzet van (groot)ouders en andere volwassenen in de omgeving van het gezin (zoals vrienden, familie en buren, pedagogisch medewerkers, het jongerenwerk en leerkrachten) is van belang voor het welbevinden en een voorspoedige ontwikkeling van kinderen. Binnen het netwerk wordt voorzien in een centraal aanspreekpunt voor het gezin. Op die wijze wordt er voor zorggedragen dat kind en gezin zich gekend, gehoord en gesteund weten. De leden hebben voorts gevraagd welke mogelijkheden kunnen worden geboden om een mentor of vertrouwenspersoon zelf uit te zoeken. Om het samenwerken met informele steun(figuren) verder te brengen hebben de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ) en beroepsverenigingen een projectplan «Met vereende kracht: naar een (nog) betere samenwerking tussen formele hulp en de belangrijke personen in het leven van jeugdigen, ouders en gezinnen» opgesteld. Het plan bevat acties op het terrein van bewustzijn vergroten, versterken van vakbekwaamheid en randvoorwaarden. Deze acties worden in 2021 uitgevoerd.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd wie erop toeziet of het hulpverleningstraject volgens de geldende regels wordt uitgevoerd. Dit zijn de (samenwerkende) rijksinspecties. Wij zijn het met de leden eens dat ouders bij de inzet van gedwongen maatregelen moeten kunnen beschikken over rechtsbijstand. Of een aanstelling van een gezinsadvocaat in het toekomstige landschap een betekenisvolle toevoeging kan zijn, wordt verder uitgewerkt en onderzocht in het kader van het scenario. Gerelateerd hieraan hebben de leden van de CDA-fractie voorts gevraagd waar mensen die door de bestaande jeugdzorginstanties niet gehoord of geholpen worden, zich kunnen melden. Waar deze mensen terecht kunnen hangt af van het soort verzoek en, indien dit een klacht betreft, de aard hiervan. Voorop staat dat het de voorkeur verdient dat de betreffende persoon er met de instantie (of betreffende hulpverlener) zelf uitkomt, het liefst in een informeel gesprek, of anders via een klachtprocedure bij de instantie in kwestie. Indien dit niet het geval is, kan de betreffende persoon terecht bij de ombudsinstanties (gemeentelijk, nationaal, of kinderombudsman, afhankelijk van de klacht). Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg en kinder- en jongerenrechtswinkels kunnen eventueel ondersteunen bij deze ingangen.
De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd of ook voor het scenario het uitgangspunt geldt dat oordelen over specifieke aspecten van een casus op grond van verantwoorde werktoedeling alleen gegeven kunnen worden door degenen die daarvoor gekwalificeerd zijn. In het Kwaliteitskader Jeugd is door gemeenten, beroepsverenigingen en brancheverenigingen een afwegingskader uitgewerkt dat bepaalt in welke situaties een geregistreerde professional moet worden ingezet en in welke situaties volstaan kan worden met de inzet van een niet geregistreerde professional. Ook in het scenario wordt voor risicovolle of complexe handelingen altijd een geregistreerde professional ingezet, tenzij de toedeling van werk aan een niet geregistreerde professional de kwaliteit niet nadelig beïnvloed.
Tot slot
Wij danken de leden nogmaals voor hun vragen en opmerkingen over het scenario. Graag gaan wij met uw Kamer in debat over het scenario, zoals is toegezegd in het commissiedebat Jeugdbeleid/Huiselijk Geweld en kindermishandeling van 22 juni 2021 (Kamerstukken 31 839, 28 345 en 31 015, nr. 805). Daarbij betrekken wij ook de uitkomsten van de (internet)consultatie en het RSJ-advies. Uw Kamer ontvangt voorafgaand hieraan een brief.
De leden van de D66-fractie, de CDA-fractie en de SGP-fractie hebben vragen gesteld over het perspectiefbesluit. In onderstaande paragraaf gaat de Minister voor Rechtsbescherming in op deze vragen.
Als gedurende een uithuisplaatsing blijkt dat het niet in het belang van een kind is om weer thuis te wonen, dan kan de GI, als verantwoordelijke voor de uitvoering van de maatregel van ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, besluiten dat terugplaatsing bij de ouders niet meer aan de orde is en dat het perspectief van het kind elders ligt, bijvoorbeeld in een pleeggezin. Dit besluit van de GI, het zogeheten perspectiefbesluit, is geen besluit in juridische zin, maar een intern pedagogisch besluit. Het is niet wettelijk vastgelegd en geeft richting aan de beantwoording van de vraag waar een kind uiteindelijk zal opgroeien. De leden van de D66-fractie hebben gevraagd waarom ik geen meerwaarde zie in het realiseren van een zelfstandige rechtspositieregeling voor het perspectiefbesluit voor ouders en kind. Daarbij verwijzen de leden naar het advies van de RSJ van 18 december 2020.8 Ook de leden van de GroenLinks-fractie geven aan een terughoudendheid te constateren in het omarmen van het RSJ-advies en vragen naar een reactie daarop. De leden van de SGP-fractie geven aan dat voorbijgegaan lijkt te worden aan de door de RSJ gesignaleerde knelpunten over het perspectiefbesluit en gezagsbeëindiging. Dat wil ik weerspreken. De door de RSJ geconstateerde knelpunten zijn wezenlijk en moeten worden aangepakt. Zo constateert de RSJ dat er nadat een perspectiefbesluit door een GI is genomen soms enige tijd voorbij gaat voordat een rechterlijke toetsing van het besluit plaatsvindt. Die tijdsduur heeft negatieve gevolgen, want in de tussentijd verstrijkt de aanvaardbare termijn en het kind hecht zich bijvoorbeeld in het pleeggezin, waardoor de kinderrechter voor een voldongen feit van gezagsbeëindiging kan komen te staan.9 Dat vind ik onwenselijk. Het advies van de RSJ vormt voor mij dan ook aanleiding om met de rechtspraak, GI en de RvdK afspraken te maken over kortetermijnoplossingen binnen de huidige procedures om het beoogde doel te bereiken, te weten een snellere toetsing door de kinderrechter en een betere rechtspositie voor ouders en kinderen. Met deze afspraken wil ik onnodige juridisering voorkomen en oplossingen vinden binnen de kaders van de kinderbeschermingswetgeving. Over de voortgang informeer ik uw Kamer in het najaar 2021 in de voortgangsbrief jeugd. Zoals ik echter in mijn reactie op het advies van de RSJ reeds aangaf zie ik vooralsnog geen meerwaarde in het realiseren van een zelfstandige rechtspositieregeling voor het perspectiefbesluit voor ouders en kind, omdat de ouders dan tweemaal naar de kinderrechter zouden moeten, voor zowel het perspectiefbesluit als voor de gezagsbeëindigende maatregel.10 In dat geval zouden verschillende juridische procedures naast elkaar gaan lopen en dat vind ik niet gewenst. Ik wil onnodige juridisering van deelprocessen in de kinderbescherming voorkomen. De leden van D66 hebben voorts gevraagd of afspraken over termijnen waarbinnen een verzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel wordt ingediend bij de RvdK en wordt voorgelegd aan een kinderrechter wel afdoende zijn. De RvdK, Jeugdzorg Nederland en de Raad voor de Rechtspraak gaan op dit moment na hoe de huidige procedures zo goed mogelijk benut kunnen worden, zodat een snelle toetsing door de kinderrechter kan plaatsvinden. Daarmee is nog niet gezegd dat deze afspraken volstaan en dat aanvullende wet- of regelgeving in zijn geheel niet nodig is. In het najaar volgen de uitkomsten van de gesprekken op basis waarvan ik verder wil bezien wat er nodig is, mede in het licht van de evaluatie van de herziene KB-wetgeving.
De leden van de D66-fractie en de leden van de CDA-fractie hebben gevraagd waarom ik de uitkomsten van de evaluatie van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (hierna: Whk) wil afwachten en niet direct het advies van de RSJ overneem om het perspectiefbesluit wettelijk vast te leggen. Ook de leden van de SGP-fractie hebben gevraagd waarom ik geen wettelijke basis creëer. In reactie hierop geef ik aan dat besluitvorming op dit punt een zorgvuldige en integrale afweging vereist. Ik ben de RSJ erkentelijk voor hun analyse en hun advies om een zelfstandig rechtspositiereglement voor het perspectiefbesluit te realiseren. Alvorens te besluiten tot nieuwe wetgeving, acht ik het echter zorgvuldig om met de GI, RvdK en Raad voor de Rechtspraak te verkennen waar kansen op verbetering in de praktijk liggen, die aansluiten op de behoeften van ouders en kinderen om hun bezwaren tijdig te laten toetsen door een kinderrechter. Daarbij hangt het perspectiefbesluit als pedagogisch besluit nauw samen met de gezagsbeëindigende maatregel. Indien uit de gesprekken met de rechtspraak, de GI’s en de RvdK blijkt dat wetswijzigingen nodig zijn, dan ligt het daarom voor de hand dit te doen in aansluiting op en passend bij de eventuele voorstellen tot wetswijzigingen die uit de evaluatie van de wet volgen. Eventuele wetswijzigingen moeten zorgvuldig worden getoetst op compatibiliteit met het huidige systeem van kinderbeschermingsmaatregelen. De leden van de D66-fractie hebben in dat kader gevraagd welke aanvullende informatie ik verwacht vanuit de wetsevaluatie. Uit de tussenevaluatie van de Whk in 2018 volgde dat de gronden voor een gezagsbeëindiging in de praktijk vragen en discussies oproepen, wat leidde tot de aanbeveling deze gronden opnieuw tegen het licht te houden in het kader van de eindevaluatie van de Whk.11 Het lijkt mij derhalve zinvol en nuttig om de uitkomsten van deze eindevaluatie – die in 2022 beschikbaar komt – mee te wegen in het oordeel omtrent het perspectiefbesluit.
De leden van de D66-fractie hebben ook gevraagd naar de parallellen tussen de aanbevelingen van de RSJ en van de commissie-De Winter op dit punt. Zowel in het advies van de commissie-De Winter als in het advies van de RSJ wordt de aandacht gevestigd op de positie van voogdijkinderen en het belang om deze kinderen en hun (pleeg)ouders beter te betrekken bij de besluiten die over hen worden genomen. De leden van de D66-fractie vragen in dit verband wat de status is van het opvolgen van aanbeveling 10 uit het advies van de commissie-De Winter. Tevens vragen zij waarom er ondanks beide aanbevelingen geen reden wordt gezien om de gang naar de kinderrechter te verbeteren. De aanbevelingen uit het advies worden momenteel uitgevoerd. Wat aanbeveling 10 betreft is het Ministerie van JenV met andere betrokken partijen bezig met het verbeteren en stroomlijnen van klachtenprocedures. Daar spelen de organisaties zelf een belangrijke rol in. Input hiervoor zijn de onderzoeken van Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) en Van Montfoort naar respectievelijk de huidige formele en informele klachtenprocedures bij GI’s, de RvdK en VT en lastig klaaggedrag bij GI’s. Vanuit cliëntperspectief zijn de bevindingen onder meer dat het voor cliënten niet altijd duidelijk is waar en op welke wijze ze hun onvrede kunnen uiten en dat jeugdigen daarnaast veel drempels ervaren om hun onvrede te uiten. De aanbevelingen uit deze onderzoeken stonden centraal op een samen met het Ministerie van VWS georganiseerde expertbijeenkomst op 18 mei 2021. Tijdens deze bijeenkomst zijn afspraken gemaakt om een vervolg te geven aan de al eerder in gang gezette maatregelen. De vraag of er in formeel wettelijke zin zaken verbeterd dienen te worden, heeft onze aandacht. Daarnaast nemen we de aanbevelingen van de commissie-De Winter mee in lopend en toekomstig beleid.
In reactie op de vraag van de leden van de D66-fractie waarom er bij de verlenging van een crisismaatregel bij de Wet verplichte ggz (Wvggz) wel een rechterlijke toetsing is, maar bij perspectiefbesluiten niet, geef ik aan dat overheidsingrijpen in gezinnen door de inzet van een gedwongen maatregel een zwaar middel is. Waarborgen voor rechtsbescherming zijn nodig om dit zorgvuldig te doen. Daarom worden de meest ingrijpende maatregelen, zoals een uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging altijd rechterlijk getoetst, net zoals de zorgmachtiging op grond van de Wvggz via de rechter verloopt.
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd hoe de voorgestelde aanpak bijdraagt aan een oplossing, als blijkt dat het niet standaard is dat na het nemen van een perspectiefbesluit een onderzoek tot gezagsbeëindiging wordt gedaan en rechtsbescherming volgens de leden pas mogelijk is in het kader van een onderzoek tot gezagsbeëindiging, maar dit onderzoek niet altijd wordt gestart. Ook vragen de leden van de CDA-fractie zich af of de afspraken van de RvdK, Jeugdzorg Nederland en de Raad voor de Rechtspraak altijd zullen leiden tot gezagsbeëindiging. Gezagsbeëindiging is in principe aangewezen als het opvoedperspectief niet meer bij ouders ligt, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. GI’s kunnen dit in het belang van het kind een te grote stap vinden. In overleg met de RvdK, Jeugdzorg Nederland en de Raad voor de Rechtspraak wil ik voor deze uitzonderingsgevallen nagaan welke verbeterafspraken we in het huidige systeem kunnen maken in relatie tot het perspectiefbesluit, zodat ook in deze gevallen tijdig een toets kan plaatsvinden door de kinderrechter. Later dit jaar bericht ik u hierover verder.
In reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie in hoeverre nog sprake is van een verbetering van de rechtsbescherming, geef ik aan dat ook wordt bezien of en in hoeverre de in 2015 ingevoerde geschillenregeling een mogelijkheid biedt voor ouders om zich te kunnen verweren tegen het perspectiefbesluit. Daarnaast wordt in de evaluatie van de Whk onderzocht of en in hoeverre het in 2015 ingevoerde begrip van de «aanvaardbare termijn» in de regelgeving aangepast zou moeten worden.
Tot slot hebben de leden van de SGP-fractie in relatie tot de doorlooptijden van rechterlijke beslissingen over gezagsbeëindiging gevraagd hoe zich dit verhoudt tot Europese jurisprudentie. Als ik de vraag van de leden van de SGP-fractie goed begrijp, dan doelen zij op jurisprudentie over artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waarin staat dat eenieder recht heeft op een eerlijke procedure en een berechting binnen redelijke termijn. Er is mij geen specifieke jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bekend over de redelijke termijn in een procedure over gezagsbeëindiging. Echter geldt in algemeenheid dat lange doorlooptijden voor rechtelijke beslissingen ongewenst zijn. Voor kinderen en ouders is het van belang dat snel duidelijk is of volgens de rechter het gezag moet worden beëindigd. Daarnaast moet worden voorkomen dat, door het verstrijken van de tijd tussen het nemen van een perspectiefbesluit door de GI en het oordeel van de rechter, voor het kind de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing is verstreken en de rechter voor een voldongen feit wordt geplaatst om het gezag van de ouder te beëindigen. In de eerdergenoemde gesprekken met de RvdK, GI’s en de rechtspraak wordt besproken hoe dergelijke onwenselijke situaties kunnen worden voorkomen.
Meerdere fracties hebben vragen gesteld over de justitiële jeugdinrichtingen (hierna: JJI’s) en daaraan gerelateerde onderwerpen. In onderstaande paragraaf gaat de Minister voor Rechtsbescherming in op deze vragen. De vragen worden behandeld aan de hand van de onderwerpen instroom, capaciteit, personele bezetting, om tot slot in te gaan op de resterende vragen op dit thema.
Instroom JJI’s
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd naar een verklaring voor de extra instroom binnen de JJI’s in 2019 en 2020, terwijl het aantal verdachten van jeugdcriminaliteit is afgenomen. Ook de leden van de CDA-fractie en de leden van de SP-fractie hebben gevraagd naar de oorzaak van de hoge instroom. Uit de Monitor Jeugdcriminaliteit, die ik uw Kamer op 23 juni 2021 (Bijlage bij Kamerstuk 28 741, nr. 81) toestuurde, blijkt dat de toename van het aantal minderjarige verdachten niet heeft doorgezet. Dit geldt ook voor de recidive. Naast de afvlakking van de jeugdcriminaliteit en de recidive in het algemeen toont dit onderzoek wel een toename van het aantal verdachten van (vuur)wapen-, drugs- en zware geweldsdelicten. Als deze delicten zwaarder worden bestraft, verblijft een jongere langer in een JJI en vraagt dit meer capaciteit van de Dienst Justitiële Jeugdinrichtingen (hierna: DJI). Er is dus niet zo zeer sprake van een toename van het aantal jeugddetenties als wel van een (gemiddeld) langere verblijfsduur waardoor de capaciteitsbehoefte stijgt.
De leden van de SP-fractie hebben gevraagd of het klopt dat er afgelopen jaar een hogere instroom was dan de ramingen eerder hadden voorspeld. De ramingen van het Prognose Model Justitiële ketens (hierna: PMJ) lieten jarenlang een daling in de capaciteitsbehoefte van de JJI’s zien. In de PMJ ten behoeve van de Begrotingsbehandeling 2021 was voor het eerst een stijging zichtbaar. Deze stijging zet zich door in de meest recente PMJ-prognose.12 Om de verandering in de ramingen inzichtelijk te maken zijn in tabel 3.1 in de bijlage bij deze brief de meest recente PMJ-ramingen weergegeven13.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben gevraagd of de ramingssystematiek nu wordt aangepast. Zoals ik aangaf in mijn antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Ellian (VVD) die op 9 juli 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3544) aan uw Kamer zijn gezonden, is voor de lange termijn een uitgebreid traject gestart om de mogelijkheden voor het verbeteren van de ramingen te onderzoeken.14 De eerste fase is door een extern onderzoeksbureau onder verantwoordelijkheid van het WODC afgerond en bestaat uit een inventarisatie van de behoefte aan ramingsinformatie onder de betrokken organisaties en onderdelen van JenV. De conclusie is dat het instrument PMJ in technisch opzicht naar behoren functioneert. Gebruikers zien wel mogelijkheden om het instrument organisatorisch beter in te bedden en inhoudelijk verder te ontwikkelen. Op basis van de uitkomsten van deze inventarisatie wordt de vervolgfase momenteel vorm gegeven. Los hiervan worden de data en de verbanden in het econometrische model ieder jaar geactualiseerd, naast de verfijningen of uitbreidingen aan het model, zoals aangegeven bij de aanbieding van de meest recente PMJ-ramingen aan de Tweede Kamer op 17 juni 2021.15
In reactie op de vraag van de leden van de SP-fractie wat de hoge instroom voor gevolgen heeft gehad voor de bezetting van de JJI’s in het afgelopen jaar: in 2020 zijn 1.659 jeugdigen ingestroomd in de JJI’s. Dit leidde in 2020 tot een gemiddelde bezetting van 455 plaatsen. De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen naar de geografische spreiding van de bezettingsgraad. De bezettingsgraad is momenteel bij alle JJI’s hoog. Ook hebben de leden van de ChristenUnie-fractie gevraagd wat ik versta onder «beschikbare plekken» in de JJI’s en in hoeverre hierin ook bufferplekken worden meegenomen. In reactie daarop geef ik aan dat beschikbare plekken zogeheten operationele, direct inzetbare plekken in een JJI betreffen. Daarin zijn de bufferplekken niet meegenomen, omdat buffercapaciteit niet direct inzetbare capaciteit betreft. Het eerder door mij genoemde aantal van 520 beschikbare plekken in 2020 is gebaseerd op het maximum van acht of tien plaatsen per groep. Op de meer specialistische groepen is over het algemeen voldoende ruimte, hoewel het kan voorkomen dat een jongere niet direct kan worden doorgeplaatst naar een specialistische groep. Echter wordt er ook in die situatie middels maatwerk voorzien in de benodigde zorg. De leden van de CDA-fractie hebben met betrekking tot de overbedden gevraagd of voor iedere JJI geldt dat tijdelijk maximaal één jeugdige extra op een groep kan worden geplaatst. In reactie daarop geef ik aan dat bij één van de locaties van de Rijks-JJI (hierna: RJJI) sprake is van in totaal zes overbedden die voor vier afdelingen kunnen worden ingezet. Het kan daar voorkomen dat er tijdelijk twee extra jeugdigen op een groep verblijven. Ook daar geldt dat dit altijd voor zo kort mogelijke duur is.
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd wat de reden is van de toename in ernstigere vormen van jeugdcriminaliteit. Ook de leden van de SP-fractie hebben hiernaar gevraagd. Afgelopen najaar heeft een expertmeeting plaatsgevonden over de zorgelijke ontwikkeling van verharding onder jeugdigen, zoals ik uw Kamer heb toegezegd in de voortgangsbrief aanpak jeugdcriminaliteit van 9 juli 2020.16 Met de deelnemende partners uit de jeugdstrafrechtketen (te weten het Openbaar Ministerie, de rechterlijke macht, de RvdK, Halt, Jeugdzorg Nederland, GI’s, politie, advocatuur en mijn ministerie) is een overzicht gemaakt van de knelpunten met betrekking tot de aanpak van deze verharding. De knelpunten betreffen onder andere het ontbreken van goed inzicht in het verhardingsproces, het ontbreken van kennis bij professionals over de online wereld van jeugdigen en onvoldoende inzicht in de mogelijkheden en effectiviteit van interventies. Er is een plan van aanpak gemaakt om aan de slag te gaan met deze knelpunten. Zo heeft de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) de betrokkenheid van jongeren bij zware en georganiseerde criminaliteit als thema geplaatst op de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). Dit is een meerjarig, multidisciplinair onderzoeksprogramma waarin onder andere aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van criminele carrières, toetredingsmechanismen tot de georganiseerde criminaliteit, signalen en handelingsperspectieven. Ook doet het Verwey-Jonker Instituut in opdracht van het WODC onderzoek naar de wijze waarop de integrale aanpak van criminele jeugdgroepen kan bijdragen aan het permanent staken van criminele activiteiten door leden van criminele jeugdgroepen, door te kijken naar mogelijke lessen uit het recente verleden. Naar verwachting is dit onderzoek gereed eind 2021. Daarnaast wordt met ketenpartners gesproken over het organiseren van een webinar en het ontwikkelen van trainingen voor professionals over de online wereld van jongeren met als doel te zorgen dat professionals in het contact met jongeren betere aansluiting vinden en meer inzicht kunnen krijgen in de risico’s van de online wereld met betrekking tot (crimineel) groepsgedrag.
Capaciteit JJI’s
In reactie op een aantal aanvullende vragen van de leden van de D66-fractie over de constatering van de inspecties dat er sprake is van structurele overbelasting van de JJI’s, geef ik aan dat ik ook zie dat de druk op de capaciteit toeneemt. Gelet op de meest recente PMJ-ramingen die voorspellen dat de capaciteitsbehoefte verder stijgt, heb ik gezocht naar een oplossing voor een geschikte locatie om op korte termijn gebruik van te kunnen maken. In de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Ellian (VVD) die op 9 juli 2021 aan uw Kamer zijn gezonden heb ik dit toegelicht.17 Voor mij waren de volgende voorwaarden leidend:
– De locatie wordt onderdeel van de RJJI en valt daarmee onder verantwoordelijkheid van de directeur van de RJJI.
– Het betreft een volledig eigenstandig gebouw met eigen ingang. Indien het een locatie binnen het gevangeniswezen is mogen jongeren en volwassenen elkaar niet tegen kunnen komen.
– De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen is van toepassing. Dit betekent onder meer dat het personeel aan kwalificaties voor JJI-personeel moet voldoen en er een volwaardig dagprogramma wordt geboden.
Op basis van deze voorwaarden heb ik DJI verzocht een plan uit te werken, een locatie te zoeken en deze geschikt te maken voor een tijdelijke RJJI. Daarbij hecht ik er aan dat de inspecties zich kunnen vinden in de geboden oplossing. Daarom heb ik de Inspectie JenV verzocht de uitwerking van de plannen te toetsen. Zoals ik in de beantwoording van de vragen van het lid Ellian heb toegezegd, informeer ik u zo spoedig mogelijk na het reces over de verdere uitwerking.
In relatie tot de druk op de capaciteit in de JJI’s hebben de leden van de SP-fractie, de leden van de GroenLinks-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie mij gevraagd te reflecteren op de sluiting van twee JJI’s, respectievelijk in 2020 en 2021. Begin 2019 heb ik na een jarenlange daling van de jeugdcriminaliteit en de bezetting van de JJI’s besloten om twee JJI’s te sluiten, te weten JJI Het Keerpunt en JJI Juvaid. De daling van de jeugdcriminaliteit is uiteraard een positieve ontwikkeling, de keerzijde daarvan was echter dat er sprake was van structurele overcapaciteit in de JJI’s. De leegstand bij de JJI’s gaat namelijk gepaard met hoge kosten. Om die reden was het noodzakelijk om capaciteit af te bouwen. De leden van de D66-fractie hebben gevraagd wat is gedaan om te voorkomen dat door deze sluiting de druk hoger zou komen te liggen bij de andere JJI’s. Bij het besluit tot sluiting van de twee JJI’s is rekening gehouden met eventuele toekomstige stijgingen en is ruimte gehouden voor reservecapaciteit. Om tot een verantwoorde afbouw van capaciteit te komen, is niet alleen gekeken naar de behoefte aan capaciteit volgens de PMJ-ramingen, maar is extra (buffer)capaciteit aangehouden om te kunnen anticiperen op een eventuele toename van het aantal benodigde plaatsen in de toekomst. Aangezien het in gebruik nemen van buffercapaciteit tijd kost, is er ook extra reguliere capaciteit aangehouden om in een grotere behoefte dan de PMJ-raming te voorzien. De leden van de CDA-fractie noemen de eerdere plaatsing van jeugdigen in locatie Ter Peel en hebben gevraagd wat wordt gedaan om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen. In mijn beleidsreactie van 5 maart 2021 aan uw Kamer heb ik aangegeven dat als een uitzonderingssituatie zich voordoet, ik maatwerk wil blijven bieden, waarbij ten aanzien van de kwaliteit en het inhoudelijk aanbod altijd zoveel mogelijk zal worden aangesloten bij de eisen van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.18 Zoals ik eerder in deze beantwoording heb aangegeven is DJI verzocht een plan uit te werken voor een geschikte locatie die op korte termijn in gebruik kan worden genomen. De Inspectie JenV zal dit plan toetsen alvorens deze locatie in gebruik wordt genomen.
De leden van de SP-fractie hebben met betrekking tot de sluitingen gevraagd hoeveel personeel een andere functie heeft moeten zoeken. De leden van de ChristenUnie hebben gevraagd hoeveel medewerkers voor het werk zijn behouden en hoeveel expertise verloren is gegaan. Vooropgesteld betroffen de twee gesloten inrichtingen particuliere inrichtingen. In tegenstelling tot de RJJI, die onder mijn beheer valt, heb ik geen inzicht in het precieze personeelsverloop van particuliere inrichtingen. Wel is mij bekend dat als gevolg van de sluitingen van de JJI’s banen zijn komen te vervallen, dit betrof ongeveer 200 fte. Ik ben me ervan bewust dat mijn besluit tot de sluiting van JJI Het Keerpunt en JJI Juvaid een grote impact heeft gehad op het betrokken personeel. DJI heeft met de betreffende inrichtingen gezocht naar mogelijkheden om kwalitatief hoogwaardig personeel beschikbaar te houden voor de justitiële jeugdzorg. Een deel van het personeel en hun expertise hebben we kunnen behouden voor de kleinschalige voorzieningen justitiële jeugd (hierna: KVJJ) in de regio’s Noord en Zuid. Ten tijde van de sluiting was sprake van een ruime arbeidsmarkt, een deel van het personeel heeft dan ook elders een baan gevonden.
Zoals ik eerder in mijn beantwoording heb aangegeven, was de sluiting van de inrichtingen ingegeven door het feit dat de structurele leegstand die bestond in de JJI’s gepaard ging met hoge kosten. De besparingen die deze afbouw van de overcapaciteit opleverde, maakten het mogelijk te investeren in een duurzaam stelsel van vrijheidsbeneming met meer maatwerk door gerichte screening en differentiatie in beveiligingsniveau en zorgintensiteit. De leden van de SP-fractie hebben gevraagd op welke wijze hierin precies is geïnvesteerd en of jeugdige delinquenten nu betere zorg krijgen. Zoals ik uw Kamer reeds berichtte in 2018 hebben jongeren die in de JJI’s verblijven vaak complexe gedragsproblematiek. Dat vraagt om een gedifferentieerde aanpak, ook voor het juiste niveau van zorg en beveiliging.19 In mijn reactie op de monitor van de inspecties gaf ik aan dat DJI sinds enkele jaren te maken heeft met een kleiner wordende doelgroep, maar ook met een doelgroep met steeds meer complexe psychiatrische problematiek.20 Hierdoor is het niet altijd mogelijk om de jeugdige direct te plaatsen op een afdeling die het beste past bij de individuele problematiek. Hoewel in een dergelijke situatie middels maatwerk alsnog wordt voorzien in de benodigde zorg, is dit zoals de leden van de SP-fractie opmerken inderdaad niet wenselijk. Tijdens de Verkenning invulling vrijheidsbeneming justitiële jeugd (VIV JJ, 2015–2018) is in samenwerking met ketenpartners en wetenschappers onderzocht hoe een gedifferentieerde aanpak het best kon worden vormgeven. In navolging daarop heb ik in 2019 besloten met de stelselwijziging vrijheidsbeneming justitiële jeugd in totaal voor ruim 17 miljoen te investeren in de doorontwikkeling van de JJI’s naar de forensische centra jeugd en in de KVJJ, uitgespreid over een periode van vijf jaar.21 In het nieuwe stelsel staat meer maatwerk door gerichte screening en meer variatie in behandelingen centraal, waarbij we kijken naar wat een jeugdige in een jeugdinstelling het meest nodig heeft. Ook voor de complexe, zwaardere doelgroep wil ik toe naar meer maatwerk. In het nieuwe stelsel wordt een jeugdige na de fase van screening en diagnostiek op de juiste plek geplaatst, passend bij zijn of haar zorgproblematiek en beveiligingsbehoefte. De JJI’s zijn op dit moment bezig met de doorontwikkeling van het toekomstige aanbod voor deze doelgroep. De doelmatigheid en doeltreffendheid van de gehele stelselwijziging vrijheidsbeneming justitiële jeugd wil ik laten monitoren door het WODC. Op dit moment wordt hiervoor een onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het vaststellen van de benodigde indicatoren voor monitoring, waarvan ik de resultaten dit najaar verwacht. De resultaten van dit haalbaarheidsonderzoek ten behoeve van de monitor verwacht ik dit najaar. De jaarrapportage van de monitor van de kleinschalige voorziening in Amsterdam 2018 concludeerde reeds dat een kleinschalige voorziening een waardevolle toevoeging is aan het aanbod voor justitiële jeugd.22
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd naar een mogelijke verklaring voor de complexe psychiatrische problematiek binnen de doelgroep binnen de JJI’s. Recent heeft het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving in opdracht van DJI een overzichtsstudie gepubliceerd van 47 studies van de afgelopen vijftien jaar naar de kenmerken en problematiek van (onder meer) jeugdigen in justitiële jeugdinrichtingen, in het bijzonder jeugdigen met een PIJ-maatregel.23 Uit de overzichtsstudie blijkt dat veel jeugdigen in de JJI’s te maken hebben gehad met verwaarlozing of kindermishandeling. Zo geeft ongeveer een derde tot 56 procent van de gedetineerde jeugdigen en een kwart tot 68 procent van jeugdigen met de PIJ-maatregel aan verwaarloosd te zijn. Vanwege de verschillende individuele en complexe problemen bij jeugdigen in de JJI’s werkt DJI binnen het eerdergenoemde programma Vrijheidsbeneming Op Maat (VOM) toe naar een andere indeling van groepen, zodat er meer flexibiliteit in capaciteit en meer individueel maatwerk geboden kan worden. In reactie op de vraag van de leden van de D66-fractie in hoeverre problemen binnen de jeugd-ggz een rol spelen bij de problematiek van jeugdigen in de JJI’s, geef ik aan dat daar geen onderzoeken naar bekend zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd in hoeverre knelpunten ten aanzien van het beschikbare behandel-, zorg- en onderwijsaanbod kunnen worden aangepakt door maximaal in te zetten op KVJJ’s. De KVJJ’s worden zo optimaal mogelijk benut door zowel jeugdigen met een preventieve hechtenis als jeugdigen in de laatste fase van hun jeugddetentie in aanmerking te laten komen voor plaatsing. Per jeugdige wordt gekeken wat passend is en wat echt nodig is aan behandeling, beveiliging en nazorg. De toeleiding en de doelgroep worden continu geëvalueerd, om zo nodig de processen te verbeteren. Ondanks de inzet op de KVJJ’s lost dit niet alle knelpunten in capaciteit op, omdat er altijd jeugdigen zijn die in een hoogbeveiligde setting in een JJI moeten worden geplaatst, bijvoorbeeld vanwege de aard en ernst van het delict.
Personele bezetting JJI’s
De leden van meerdere fracties hebben in relatie tot de druk op de capaciteit vragen gesteld over de personele bezetting in de JJI’s. Vooropgesteld wil ik in reactie op vragen van de leden van de CDA-fractie en leden van de SP-fractie het beeld nuanceren dat sprake zou zijn van onvoldoende (ingewerkte) medewerkers en dat veel meer beroepskrachten nodig zijn. Er is op dit moment voldoende personeel op de werkvloer en er wordt kwalitatief goede zorg geboden. Waar het soms tijdelijk niet lukt om ruimte in de formatie te vullen met vaste medewerkers, wordt gebruik gemaakt van specialistische uitzendkrachten en medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning van DJI. De leden van de D66-fractie en de leden van de CDA-fractie hebben gevraagd om een overzicht van de personele bezetting in de JJI’s van 2015 tot heden. In tabel 3.2 in de bijlage bij deze brief is dit voor de RJJI onder mijn beheer weergegeven. Ik beschik niet over cijfers van de particuliere instellingen en de verbonden scholen aan de JJI’s, omdat deze niet onder mijn directe beheer vallen. De leden van de D66-fractie hebben ook gevraagd of er nu meer mensen werkzaam zijn binnen de JJI’s en of bij bepaalde beroepsgroepen sprake is van een tekort of een daling van het aantal mensen. Zoals bovenstaande tabel laat zien, is er sinds 2015 sprake van een stijging in zowel formatie en bezetting van JJI-personeel. In reactie op de vraag van de leden van de SP-fractie geef ik aan dat de laatste jaren niet is bezuinigd op het JJI-personeel, zoals ook zichtbaar is in bovenstaande tabel. Wel is het in de huidige arbeidsmarkt een uitdaging om groepsleiders en pedagogisch medewerkers te werven en te behouden. Werving is in een organisatie als DJI een continu proces. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 maart 2021 aan uw Kamer is het programma «Nieuw personeel» ingericht om actief personeel te werven bij DJI. Binnen dit programma wordt actief en doorlopend geworven voor nieuw personeel, bijvoorbeeld door specifieke en gerichte campagnes in te zetten via social media. Ook organiseert DJI meeloop-dagen, stages, en gastcolleges. Verder is het werving- en selectieproces efficiënter ingericht. Een speciale recruiter voor Jeugd en Zorg is ingezet voor zowel de rijks- als particuliere inrichtingen. In reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie hoe groot het tekort aan personeel nog is, kan ik aangeven dat er op dit moment (peildatum juli 2021) bij de RJJI 24 vacatures zijn. Indien noodzakelijk worden vacatures tijdelijk ingevuld met gespecialiseerde uitzendkrachten.
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd naar verklaringen voor de hoge werkdruk en wisselingen in het personeel. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie hebben gevraagd of voldoende helder is wat redenen zijn voor mensen om af te haken. In reactie op deze vragen geef ik aan dat de huidige ervaren druk in de JJI’s onder meer verband heeft met de hoge bezettingsgraad in de JJI’s. Daarnaast zijn ook de complexer worden doelgroep in de JJI’s en de gevolgen van het corona virus, zoals ziekteverzuim, van invloed op de ervaren druk in de JJI’s. Als medewerkers besluiten te vertrekken, dan vraagt DJI altijd naar hun overwegingen om een andere baan te kiezen. Deze zijn divers. Jonge medewerkers aan het begin van hun loopbaan kiezen bewust voor afwisseling in werk en werkgever. Andere medewerkers kiezen bijvoorbeeld voor het werken met andere doelgroepen in de zorg. Daarbij worden roostergebonden functies zoals die in een JJI niet altijd even aantrekkelijk gevonden als er ook alternatieven zijn met kantoortijden, bijvoorbeeld binnen de ambulante zorg. Daarnaast is het financieel aantrekkelijk om als zzp-er aan de slag te gaan in de zorgsector. Uiteraard zet DJI zich in om een goede werkgever zijn voor haar personeel. DJI is een grote organisatie waarin veel loopbaanmogelijkheden zijn. Daarnaast zijn er uitgebreide (financiële) mogelijkheden tot het volgen van opleidingen. In reactie op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie hoeveel gebruik wordt gemaakt van uitzendkrachten, geef ik aan dat afgelopen maand (juni 2021) 32 personeelsleden via een uitzendconstructie werden ingehuurd bij de RJJI.
Overige vragen JJI’s
Een aantal leden hebben vragen gesteld over het onderwijs in de JJI’s. De leden van de D66-fractie hebben gevraagd of jeugdigen in de JJI’s aanspraak maken op het recht op onderwijs en of hier een wettelijke (zorg)plicht geldt voor de rijksoverheid. Het Verdrag inzake de rechten van het kind regelt dat kinderen recht hebben op onderwijs (art. 28). Tevens gelden de vereisten van de Leerplichtwet 1969. In artikel 52, derde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen is voor de directeur van de JJI een zorgplicht opgenomen voor de beschikbaarheid van onderwijs en andere activiteiten in het kader van de pedagogische vorming. De leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd welke stappen zijn genomen om beperkingen in het onderwijsaanbod weg te nemen. Zoals ik heb aangegeven in mijn beleidsreactie op de Monitor personele bezetting en veranderde doelgroep JJI's en scholen van de inspecties zoekt DJI samen met mbo-instellingen in de buurt naar een geschikte plek voor een jeugdige, waardoor ook niveau 2 en soms niveau 3 onderwijs kan worden aangeboden. Relevant in dat kader is, zoals de leden van de CDA-fractie ook opmerken, dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in januari 2021 samen met de onderwijssector, de relevante rijksinspecties, het Ministerie van VWS en mijn ministerie gestart is met een herbezinning op het residentiele onderwijs. Het doel is het creëren van een toekomstbestendig stelsel waarbij alle jeugdigen die tijdelijk in instellingen en (justitiële) inrichtingen verblijven een passend onderwijsaanbod krijgen. Dit zal resulteren in een ambitieus, gedragen en concreet stappenplan residentieel onderwijs dat in het najaar van 2021 aan uw Kamer wordt verzonden. In reactie op het verzoek van deze leden hieromtrent geef ik aan dat ik in de gesprekken tussen mijn ministerie en het Ministerie van OCW over het stappenplan het belang van een snelle uitvoering van het stappenplan heb benadrukt. De leden van de ChristenUnie-fractie, tot slot, hebben vragen gesteld over gevolgen van de coronacrisis voor de stagemogelijkheden vanuit de JJI. Zoals de leden veronderstellen heeft de coronacrisis inderdaad een effect gehad op de beschikbaarheid van stages vanuit de JJI. Stageplekken (zoals bijvoorbeeld bij sociale werkplaatsen, winkels en sportscholen) waren tijdelijk niet beschikbaar omdat deze locaties vanwege de coronamaatregelen gesloten waren. Naar verwachting zal dit aanbod van stageplekken weer aantrekken als de coronamaatregelen worden afgebouwd. DJI zet zich ervoor in om stages te creëren. Elke rijksinstelling heeft een trajectknooppunt en een arbeidstrainingscentrum om de behoefte van de jongere op onderwijsgebied te inventariseren en arbeidstoeleiding en praktijkonderwijs vorm te kunnen geven. Tussen de JJI’s, zowel de RJJI als de private instellingen, is sprake van samenwerking en kennisuitwisseling. De schoolleiders ontmoeten elkaar in de expertgroep gesloten onderwijs, waar best practices worden gedeeld. De JJI-scholen maken waar nodig ook gebruik van de expertise van het gevangeniswezen op het gebied van arbeidstoeleiding.
De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd hoeveel jeugdigen van 18 jaar of ouder in 2021 volgens het jeugdstrafrecht zijn berecht. Over die definitieve cijfers beschik ik momenteel niet. De registratie van de indicatoren die aangeven of een zaak volgens het jeugdstrafrecht of volgens het commune strafrecht is behandeld is aan validatie toe. Momenteel voert het WODC een validatiestudie uit om een beter beeld te krijgen van deze indicatoren. Als de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn, naar verwachting binnen een jaar, deel ik deze gegevens met uw Kamer. In reactie op vragen van de leden over het aantal jeugdigen (tussen de 12–22 jaar) dat tot nu toe in 2021 verdacht is geweest van een misdrijf, geef ik aan dat uit voorlopige cijfers van het OM blijkt dat er tot en met juni 2021 16.903 unieke jeugdige verdachten zijn ingestroomd bij het OM. Dit betreft 26 procent van het totaal aantal verdachten. Deze personen zijn verantwoordelijk voor 25 procent (19.944) van het totaal aantal strafzaken. In tabel 3.3 in de bijlage bij deze brief zijn deze zaken per delictcategorie weergegeven. Het is niet mogelijk dit per verdachte te doen, daar een persoon van meerdere feiten verdacht kan worden.
De leden van de PVV-fractie hebben voorts gevraagd hoeveel jongeren tot nu toe in 2021 in een JJI verblijven en voor welk misdrijf zij werden veroordeeld. In de periode januari tot en met mei 2021 verbleven er 1.094 jeugdigen in een JJI. Omdat een groot deel van de jeugdigen in de JJI’s verblijft in het kader van preventieve hechtenis en nog niet onherroepelijk is veroordeeld, zijn geen cijfers beschikbaar met een uitsplitsing naar delictsoort. De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd waarom de migratieachtergrond van jeugdigen in een JJI niet wordt geregistreerd. Er vindt in de JJI’s geen registratie plaats naar migratieachtergrond zoals gedefinieerd door het CBS.24 Overigens gebeurt dat in het gevangeniswezen ook niet aan de hand van deze definitie. Wel wordt in de JJI’s het geboorteland van de jeugdige geregistreerd. Ik zie geen meerwaarde in het verder uitbreiden van de registratie op dit punt zodat ook het geboorteland van de ouders wordt geregistreerd. In reactie op de vraag van de leden van de PVV-fractie naar het aantal jeugdigen dat in 2021 een PIJ-maatregel kreeg opgelegd, geef ik aan dat uit voorlopige cijfers van de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat tot en met juli 2021 in totaal 57 jeugdigen (tot en met 22 jaar oud) een PIJ-maatregel opgelegd hebben gekregen. Voor deze cijfers is geen uitsplitsing naar delict beschikbaar. Voorts hebben de leden van de PVV-fractie gevraagd welke maatregelen in de JJI’s het afgelopen jaar voor een aantoonbare vermindering van recidive hebben gezorgd. Een causaal verband tussen de behandelingen (zoals gedragsinterventies) in JJI’s en de afname van de recidive is lastig te meten. In sociaal wetenschappelijk onderzoek is het vormen van controlegroepen niet eenvoudig, bijvoorbeeld omdat alternatieve factoren niet zijn uit te sluiten. Gedragsinterventies worden afgestemd op individuele criminogene factoren en zijn gericht op het veranderen van probleemgedrag, zoals het verbeteren van agressiebeheersing of het verminderen van middelengebruik. Daarmee dragen interventies bij aan het voorkomen of verminderen van toekomstige recidive. De interventies worden door een onafhankelijke erkenningscommissie beoordeeld op effectiviteit. Alleen erkende interventies worden in de JJI’s ingezet. Ik vind hierbij van belang te benadrukken dat een belangrijke reden voor de ingezette stelselwijziging is dat voor veruit de meeste jeugdigen het verblijf binnen een JJI van korte duur is. Preventief gehechten vormen de grootste groep instromers in de JJI’s. Ongeveer 50 procent van deze jeugdigen staat binnen een maand weer buiten.25 Dit heeft consequenties voor wat binnen het kader van de vrijheidsbeneming mogelijk is en onderstreept de gezamenlijke verantwoordelijkheid van partners in het jeugddomein, ook buiten de JJI’s.
Tot slot hebben de leden van de PVV-fractie gevraagd of ik bereid ben te regelen dat minderjarigen vanaf 14 jaar die worden veroordeeld voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven berecht worden op grond van het volwassenenstrafrecht. Onder verwijzing naar mijn antwoord op Kamervragen van de leden Van Dijk en Markuszower (PVV) met dezelfde strekking, ingezonden op 8 maart 2021, geef ik daarop het volgende aan.26 Met de bestaande sancties in het jeugdstrafrecht en de mogelijkheid in voorkomende gevallen het gewone strafrecht voor volwassenen toe te passen, is het stelsel in beginsel voldoende toegerust om passend te reageren op delicten. In reactie op de zorgen van de leden de D66-fractie over de gevolgen van een eventueel besluit op dit punt voor de druk op de capaciteit bij de JJI’s, geef ik aan dat bij dergelijke besluitvorming uiteraard altijd oog is voor de uitvoerings- en financiële consequenties.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in relatie tot geweldsincidenten in de JJI’s gevraagd naar de ontwikkeling van het aantal piketmeldingen in het afgelopen jaar. Ten opzichte van voorgaande jaren is het aantal meldingen van geweld tegen personeel het afgelopen jaar ongeveer gelijk gebleven. Wel is er een toename te zien in meldingen van geweld tussen jeugdigen onderling. Dit heeft te maken met een aanscherping in de registratie door DJI. In tabellen 3.4 en 3.5 in de bijlage bij deze brief is de ontwikkeling van het aantal meldingen weergegeven.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben een aantal vragen gesteld over de coronamaatregelen in de JJI’s. In geval van coronabesmettingen in de instellingen is er (kortdurend) sprake geweest van quarantaines. De impact van corona op jeugdigen is zo klein mogelijk gemaakt door afdelingen zoveel mogelijk eigenstandig te laten draaien. Onderwijs en andere activiteiten hebben in die gevallen op de groep plaatsgevonden of hebben digitaal vorm gekregen. Het bezoek is in die gevallen uitgevoerd door middel van beeldbellen. In mijn brief aan uw Kamer van 18 juni 2021 over de versoepelingen van de coronamaatregelen in justitiële inrichtingen ben ik ingegaan op het stappenplan voor het afschalen van de maatregelen.27 Verlof en bezoek zijn inmiddels weer volledig mogelijk met inachtneming van de landelijke maatregelen (1,5 meter afstand en hygiënemaatregelen). Jeugdigen in de JJI krijgen de mogelijkheid om zich te laten vaccineren, gelijk aan de landelijke mogelijkheden. De vaccins zijn al aangeboden aan jeugdigen van achttien jaar en ouder, aan jeugdigen jonger dan achttien jaar worden deze binnenkort aangeboden.
Tot slot worden door de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in onderstaande paragraaf de vragen van de vaste commissie behandeld die niet reeds zijn beantwoord onder bovenstaande thema’s.
Vragen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd op welke wijze de motie van het lid Wörsdörfer van 25 februari 2021 is uitgevoerd.28 Deze vraag is reeds beantwoord in de Voortgangsrapportage programma Geweld hoort nergens thuis, die de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer op 18 juni 2021 toezonden. Hierin is onder meer aangegeven dat het Ministerie van VWS als eerste stap in samenwerking met de VNG een beter beeld wil krijgen van de hulpvraag van slachtoffers van huiselijk geweld waaronder seksueel geweld, seksuele uitbuiting en eergerelateerd geweld en waar de behoefte aan ondersteuning ligt.29 In de volgende voortgangsrapportage wordt u hierover nader geïnformeerd.
Vragen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben vragen gesteld over jongerenwerkers. Vanuit het brede offensief tegen georganiseerde criminaliteit is in 2021 € 15 miljoen en in 2022 € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor de lokale en regionale aanpak die kan worden ingezet voor preventie. Daarnaast hebben acht gemeenten die nadrukkelijk met jeugdcriminaliteit te kampen hebben extra middelen gekregen voor de aanpak van ondermijning. Deze middelen worden door gemeenten ingezet voor de doorontwikkeling van hun preventieve aanpak van ondermijning. De meerderheid van deze acht gemeenten zal (een deel van) het incidentele budget gebruiken voor het intensiveren van de inzet van jongerenwerkers of vergelijkbare professionals. Jongerenwerk is en blijft verder een verantwoordelijkheid van gemeenten binnen de lokale context. Het is dan ook aan gemeenten om uiteindelijk te bepalen wat een effectieve inzet van jongerenwerk is voor het bieden van perspectief aan kwetsbare jongeren. Relevant in dit kader is ook dat vanuit het Ministerie van VWS
met het Jeugdpakket en Steunpakket Welzijn Jeugd in totaal € 98,5 miljoen is geïnvesteerd in het beperken van de effecten van corona op het sociaal en mentaal welzijn van jeugdigen. Een belangrijk deel hiervan (€ 88,5 miljoen) is beschikbaar gesteld voor de gemeenten, waarvan € 27,5 miljoen voor jongerenwerk voor het jaar 2021. Deze incidentele middelen zijn vooral aangewend om contracten van jongerenwerkers tijdelijk op te plussen om de piek op te vangen die door de coronaperiode is veroorzaakt.
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd naar de opvolging van de aanbevelingen in het advies van de RSJ over de periode van vrijheidsbeneming van een minderjarige.30 De kern van het advies is dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat een minderjarige in een politiecel terecht komt. Dit is ook het uitgangspunt van het landelijk geldende «nee-tenzij» principe. In tabel 4.1 in de bijlage bij deze brief is een overzicht weergegeven van de opvolging van de aanbevelingen.
Vragen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben gevraagd naar de inzet van het kabinet om te voorkomen dat jeugdigen ten prooi vallen aan bendes en ingezet worden in de georganiseerde criminaliteit. De Minister van Justitie en Veiligheid gaf, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, in de brief van 22 april 2021 (Bijlage bij Kamerstuk 29 279, nr. 647) over het onderzoeksrapport «Effecten van preventie: een compacte literatuursynthese» aan van mening te zijn dat dat preventie en repressie elkaar aanvullen en beide nodig zijn om zowel de feitelijke, als de ervaren veiligheid van ons allen te vergroten. Daarom is de afgelopen kabinetsperiode geïnvesteerd in criminaliteitspreventie. Om te zorgen dat jongeren de verlokkingen van (zware) criminaliteit beter kunnen weerstaan, wordt in de aanpak van jeugdcriminaliteit, naast repressie, nadrukkelijk ook ingezet op preventie. In het kader van het breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit (BOTOC) zet het Ministerie van JenV samen met de Ministeries van SZW, BZK, VWS en OCW in op een integrale preventieve en wijkgerichte aanpak gericht op het voorkomen van criminele carrières van jongeren en jongvolwassenen. Ook richt het beleid zich op de preventieve dadergerichte aanpak van fenomenen zoals overvallen, straatroof en andere geweldsdelicten en het vergroten van de weerbaarheid van jongeren door in te spelen op belangrijke risico- en beschermende factoren. Thans wordt gewerkt aan een strategie die erop is gericht criminaliteitspreventie beter en steviger te verankeren in het beleid en meer in samenhang te brengen met zowel het preventieve beleid van onze partners als de repressieve aanpak van criminaliteit. Zoals in reactie op de vraag van de leden van de D66-fractie is aangegeven heeft het kabinet ook middelen beschikbaar gesteld voor gemeenten om jongerenwerkers in te zetten. Het Ministerie van JenV werkt samen met de politie, het Openbaar Ministerie en de regioburgemeesters aan ambities voor de komende periode om de veiligheid in Nederland te handhaven en te vergroten. Hierbij wordt voortgebouwd op de opgaven waar de overheid nu stevig op inzet. Welke investeringen uiteindelijk gedaan worden is aan het volgende kabinet. De afgelopen jaren zijn reeds forse investeringen gedaan in de capaciteit van de politie, onder andere in de wijken. Zo investeert dit kabinet sinds 2018 in een uitbreiding van de operationele formatie van de politie met 2.400 fte. Ruim 1.100 fte daarvan komt uit het regeerakkoord en daarvan zijn 769 fte bestemd voor de wijk. De suggestie van de leden om kwetsbare jeugd al bij een eerste overtreding onder toezicht te stellen, ligt dicht bij de eerder ingediende motie van de leden Van Nispen (SP) en Van Toorenburg (CDA) over een pilot met een multidisciplinair toezichtteam voor intensiever reclasseringstoezicht.31 De Minister voor Rechtsbescherming verwacht uw Kamer dit najaar te informeren over de uitvoering van de motie en zal daarbij ingaan op deze vraag.
De leden van de SP-fractie hebben gevraagd naar de toepassing van herstelrecht in jeugdstrafzaken. De ambitie om in iedere jeugdstrafzaak te overwegen of die zich leent voor een herstelrechtvoorzieningen, wordt onderschreven door de politie, Halt, de RvdK, jeugdreclassering, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak. Dat is een belangrijke voorwaarde voor succes. De ketenpartners borgen dat professionals bij wie de zaak door de handen gaat, goed geïnformeerd zijn over de verschillende herstelrechtvoorzieningen. De politie doet dit bijvoorbeeld aan de hand van een landelijke visie op herstelrecht die op dit moment ontwikkeld wordt. De RvdK heeft hierover checkvragen in het reguliere werkproces en het bevordert en borgt kennis bij haar medewerkers. Het Openbaar Ministerie heeft de Richtlijn en Kader strafvordering Jeugd hierop aangepast. Dat de gezamenlijke inzet effect heeft is bijvoorbeeld terug te zien in de stijgende instroom van zaken bij de mediationbureaus. In de afgelopen jaren is er steeds ruim voldoende budget geweest voor al deze zaken. Op dit moment wordt onderzocht hoeveel jeugdstrafzaken zich in potentie lenen voor mediation in jeugdstrafzaken. Dit is een belangrijke stap om te kunnen borgen dat de groeipotentie van de ambitie ook in de toekomst financieel gedekt kan worden.
Vragen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd hoe wij de noodzaak van de versterking van de rechtspositie van ouders en jongeren in de jeugdzorg in het algemeen en in de residentiele en justitiële voorzieningen in het bijzonder zien. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft recent het wetsvoorstel Rechtpositie gesloten jeugdhulp voor advies aan de Raad van State voorgelegd.32 Met dit wetsvoorstel wordt de interne rechtspositie van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp versterkt. Naar verwachting wordt dit wetsvoorstel in september voor behandeling aan uw Kamer verzonden. Voor de justitiële jeugdinrichtingen is een wetsvoorstel Herziening tenuitvoerlegging jeugdsancties in voorbereiding, waarin ook rechtspositionele elementen worden bezien. De Minister voor Rechtsbescherming verwacht uw Kamer hier einde van dit jaar nader over te informeren.
Vragen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben gevraagd naar de gesprekken met het Leger des Heils en Reclassering Nederland over de reclasseringstrajecten van jeugdige daders van seksuele en criminele uitbuiting. Op 21 januari 2021 heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: NRM) de Dadermonitor mensenhandel 2015–2019 gepubliceerd.33 De NRM beveelt in dit rapport aan te onderzoeken of de aanpak van resocialisatie aansluit bij de daders van mensenhandel om herhaald daderschap te voorkomen. In dit kader heeft het Ministerie van JenV in het voorjaar een eerste gesprek gevoerd met onder andere het Leger des Heils, Reclassering Nederland en het Openbaar Ministerie. Tijdens dit overleg zijn door het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) onder meer de achtergronden en het profiel van daders van mensenhandel gepresenteerd. Gezamenlijk is besloten tot een vervolggesprek dat dit najaar gepland staat. Inzichten uit de gesprekken worden betrokken bij nadere beleidsontwikkeling. Daarnaast gaat de Minister voor Rechtsbescherming in gesprek met Jeugdzorg Nederland in het kader van jeugdreclassering om specifiek aandacht te vragen voor de groep jonge daders van seksuele uitbuiting.
Vragen van de SGP-fractie
Tot slot hebben de leden van de SGP-fractie gevraagd naar de stand van zaken omtrent het overleg met de Raad voor de Rechtspraak over de motie van het lid Bisschop over een actievere toets op zorgvuldigheid en rechtmatigheid bij maatregelen van de kinderbescherming.34 Ter uitvoering van deze motie heeft de Raad voor de Rechtspraak schriftelijk zijn visie gegeven. Wij hebben u hierover nader geïnformeerd in de Voortgangsbrief jeugd van 17 juni 2021.35
https://www.nji.nl/publicaties/jeugdbescherming-inzichten-uit-duitsland-denemarken-en-zweden.
Met aanvaardbare termijn wordt beoogd het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van het kind te versterken en oneigenlijke verlengingen van de ondertoezichtstelling te voorkomen. Vaak is dit een periode van twee jaar, maar dit betreft altijd maatwerk.
Monitor Kleinschalige Voorziening Amsterdam, Jaarrapport 2018, Zutphen: Academische Werkplaats Risicojeugd 2019, http://awrj.nl/blog/.
Het CBS definieert migratieachtergrond als volgt: Een persoon heeft een migratieachtergrond als ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland zijn geboren (de eerste generatie) en personen die in Nederland zijn geboren (de tweede generatie). Bron: www.cbs.nl.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-806.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.