31 809
Aanpassing van LNV-wetgeving in verband met de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).Met ingang van 1 februari 2007 is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: Kaderwet zbo) in werking getreden. Deze wet beoogt onder meer de organisatie van zelfstandige bestuursorganen (hierna: zbo’s) rijksbreed te uniformeren, de ministeriële verantwoordelijkheid voor zelfstandige bestuursorganen transparant te regelen en een inzichtelijke financiële controle op de zbo’s vorm te geven1.

Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Kaderwet zbo is het noodzakelijk de op 1 februari 2007 bestaande wet- en regelgeving met betrekking tot zbo’s aan te passen. Overeenkomstig artikel 42 van de Kaderwet zbo heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij brief van 21 januari 2008 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 25 268, nr. 48) aangegeven welke onder het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ressorterende zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwetwet zbo zullen worden gebracht.

Onderhavig wetsvoorstel ziet op het van toepassing verklaren van de Kaderwet zbo op een aantal van de in de brief van 21 januari 2008 genoemde zbo’s. In het onderstaande volgt per wet een nadere toelichting op de consequenties voor de verschillende zbo’s.

Zoals voorts in de brief van 21 januari 2008 is aangekondigd beoogt dit wetsvoorstel tevens de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën en de Reconstructiewet Midden-Delfland in te trekken. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele artikelen in de Landbouwwet te laten vervallen die betrekking hebben op het Voedselvoorzieningsin- en verkoopbureau (hierna: het VIB) dat al geruime tijd niet meer actief is en een verduidelijking aan te brengen in de Landbouwkwaliteitswet ten aanzien van implementatie van een EU-richtlijn.

Zaaizaad- en plantgoedwet 2005

Dit wetsvoorstel beoogt de Kaderwet zbo van toepassing te verklaren op de zbo’s van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005. In deze wet heeft de Kaderwet zbo zowel betrekking op de Raad voor plantenrassen, een publiekrechtelijke zbo, als de keuringsinstellingen Stichting Nederlandse Algemene Keuringdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (hierna: NAK) en Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (hierna: Naktuinbouw) die, gelet op hun huidige werkzaamheden, privaatrechtelijke zbo’s zijn als bedoeld in artikel 37 van de Kaderwet zbo. Dit onderscheid is bepalend voor de vraag welke bepalingen van de Kaderwet zbo van toepassing zijn. De Kaderwet zbo voorziet zelf in de uitwerking van dit onderscheid. Het is derhalve niet noodzakelijk om in de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 aan te geven welke bepalingen op de desbetreffende zbo’s van toepassing zijn.

Landbouwkwaliteitswet

Met dit wetsvoorstel zal de Kaderwet zbo ook op de controle-instellingen van de Landbouwkwaliteitswet van toepassing worden. Het betreft Stichting SKAL, het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel, de Stichting Bloembollenkeuringsdienst (hierna: BKD), de Stichting Kwaliteitscontrolebureau (hierna: KCB) en de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten. Zoals reeds vermeld voorziet de Kaderwet zbo zelf in het onderscheid tussen privaatrechtelijke en publiekrechtelijke zbo’s. De zbo’s in de Landbouwkwaliteitswet zijn, gelet op hun huidige werkzaamheden, zbo’s als bedoeld in artikel 37 van de Kaderwet zbo. Met onderhavig wetsvoorstel zullen enkele bepalingen in de Landbouwkwaliteitswet komen te vervallen en zullen enkele bepalingen in overeenstemming worden gebracht met de Kaderwet zbo. Deze aanpassingen kunnen ook gevolgen hebben voor de statuten en reglementen van de controle-instellingen.

Handhaving intellectueel eigendomsrecht

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de bepalingen omtrent de handhaving van misbruik van geografische aanduidingen nader in overeenstemming te brengen met richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEG L 195). Thans wordt buiten twijfel gesteld dat de richtlijn beoogt een beschermingsregime te bieden voor elke aanduiding met een geografisch karakter1, dus ook de «geografische oorsprongsbenaming», bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van verordening 510/2006. (Artikel II, onderdelen A en E)

Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is op 17 oktober 2007 in werking getreden. Omdat deze wet in werking is getreden na de inwerkingtreding van de Kaderwet zbo is op het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing. Dit brengt met zich dat een aantal bepalingen omtrent dit college kan komen te vervallen. Waar de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen spreekt over «Onze Minister» is dit de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Plantenziektenwet

Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Plantenziektenwet. Met deze wijziging zal ook op instellingen als bedoeld in artikel 9 van de Plantenziektenwet de Kaderwet zbo van toepassing zijn. Deze instellingen zijn met name belast met het opleggen van te treffen maatregelen indien een ziektegeval wordt geconstateerd. In beginsel voeren de vier controle-instellingen of keuringsinstellingen als bedoeld in artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet onderscheidenlijk artikel 19 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 (te weten BKD, KCB, NAK en Naktuinbouw) deze werkzaamheden uit.

Landbouwwet

In Hoofdstuk IV van de Landbouwwet is de juridische grondslag neergelegd voor het Voedselvoorzieningsin- en verkoopbureau. Het VIB was ingevolge artikel 32 van de Landbouwwet belast met de inkoop en verkoop van landbouwproducten in het kader van nationale of Europese interventiemaatregelen.

De werkzaamheden van het VIB worden sinds 1998 geheel uitgevoerd door het agentschap LASER, thans Dienst Regelingen, van het ministerie van LNV. Het VIB heeft geen andere taken en deze zijn evenmin voorzien. De in de Landbouwwet aan het VIB gewijde artikelen kunnen derhalve vervallen.

Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën en Reconstructiewet Midden-Delfland

In het kader van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën (Stb. 1977, 694) en de Reconstructiewet Midden-Delfland (Stb. 1977, 233) zijn de herinrichtingscommissie Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën (hierna: herinrichtingscommissie) en de reconstructiecommissie Midden-Delfland (hierna: reconstructiecommissie) in het leven geroepen. De herinrichtingscommissie en de reconstructiecommissie vallen beiden onder de definitie van zelfstandig bestuursorgaan van de Kaderwet zbo. Echter, gezien het vergevorderde stadium waarin de herinrichting van Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën en de reconstructie van Midden-Delfland zich bevinden, heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de bijlage bij de eerdergenoemde brief van 21 januari 2008 reeds aangekondigd de herinrichtingcommissie en de reconstructiecommissie niet in overeenstemming met de Kaderwet ZBO te zullen brengen en aangekondigd een voorstel te doen om de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën en de Reconstructiewet Midden-Delfland in te trekken.

In de artikelen VI en VII wordt hieraan uitvoering gegeven. Er zijn echter op grond van beide wetten nog activiteiten, maatregelen en projecten die moeten worden afgerond. De uitvoering van het plan van voorzieningen voor Midden-Delfland bevindt zich in de laatste fase. Verwacht wordt dat de bezwarenbehandeling van de lijst der geldelijke regeling begin 2009 is afgerond. De verschillende blokken die op grond van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën heringericht worden, bevinden zich in het stadium van de akte van toedeling dan wel in het stadium van de lijst der geldelijke regelingen. Om de afronding van de verschillende activiteiten, maatregelen en projecten soepel te laten verlopen, is in artikel VIII overgangsrecht opgenomen. De bij of krachtens de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën en Reconstructiewet Midden-Delfland gestelde regels blijven van toepassing op de uitvoering van het herinrichtingsplan, bedoeld in artikel 20 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, respectievelijk op de uitvoering van het plan van voorzieningen, bedoeld in artikel 39 van de Reconstructiewet Midden-Delfland. Voor de goede uitvoering van het herinrichtingsplan dan wel van het plan van voorzieningen kunnen zo nodig bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

De wetten die naar de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën en de Reconstructiewet Midden-Delfland verwijzen, zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Kadasterwet, de Wet agrarisch grondverkeer, de Wet herverdeling wegenbeheer en de Wet op belastingen van rechtsverkeer, zullen afhankelijk van de voortgang van de herinrichting respectievelijk de reconstructie worden aangepast.

Artikelsgewijze toelichting

Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005

Artikel I, onderdeel A (artikel 2a)

Met deze nieuwe bepaling wordt de Kaderwet zbo van toepassing verklaard. Wanneer in de Kaderwet zbo wordt gesproken over «Onze Minister» is dat in de context van de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel I, onderdeel B (artikel 3)

Voorgesteld wordt de tekst van het eerste lid met betrekking tot de benoeming van de leden van de Raad voor plantenrassen aan te passen in het licht van de artikel 9 en artikel 12, eerste lid, van de Kaderwet zbo.

Artikel I, onderdeel C (artikel 4)

Het derde en vierde lid betreffende het ontslag of schorsing van de leden van de Raad voor plantenrassen kunnen vervallen omdat artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet zbo hier in voorziet. Het zesde lid kan vervallen omdat artikel 14, eerste lid, van de Kaderwet zbo bepaalt dat aan het lidmaatschap van een zelfstandig bestuursorgaan een bezoldiging dan wel schadeloosstelling is verbonden.

Artikel I, onderdeel D (artikel 5)

Het tweede, derde en vierde lid hebben betrekking op nevenfuncties. Deze leden kunnen vervallen omdat artikel 13 van de Kaderwet zbo hier in voorziet.

Artikel I, onderdeel E (artikel 8)

Het vierde lid op grond waarvan de Minister het bestuursreglement goedkeurt kan vervallen omdat dit overeenkomt met artikel 11 van de Kaderwet zbo.

Artikel I, onderdeel F (artikel 9 tot en met 18)

De artikelen 9 tot en met 18 kunnen vervallen omdat de onderwerpen van deze artikelen reeds zijn geregeld in de artikelen 18, tot en met 23, 25, 30, 39, eerste lid en 41 van de Kaderwet zbo. Het betreft onder meer het vaststellen van een jaarverslag, de inlichtingenplicht, het vaststellen van richtlijnen voor de taakuitoefening door de Raad voor plantenrassen, het recht voor de Minister om besluiten van de Raad te vernietigen, de taakverwaarlozingsregeling en bepalingen omtrent de begroting en de jaarrekening.

Artikel I, onderdeel G (artikel 21)

Het tweede lid met betrekking tot goedkeuring van de tarieven van de keuringsinstellingen door Onze Minister kan vervallen omdat de inhoud nagenoeg overeenkomt met artikel 17 Kaderwet zbo.

Artikel I, onderdeel H (artikel 24)

Op de keuringsinstellingen NAK en Naktuinbouw is ingevolge het gewijzigde artikel 24 de Kaderwet zbo van toepassing.

Landbouwkwaliteitswet

Artikel II, onderdeel B (artikel 8a)

Met deze bepaling wordt de Kaderwet zbo van toepassing verklaard. Wanneer in de Kaderwet zbo wordt gesproken over Onze Minister betreft dat in relatie tot de Landbouwkwaliteitswet (hierna: LKW) de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel II, onderdeel C (artikel 11, derde lid)

Artikel 11, derde lid, LKW ziet op de goedkeuring van tarieven door de minister. De bepaling kan vervallen in het licht van artikel 17 Kaderwet zbo.

Artikel II, onderdeel D (artikel 12, vierde, vijfde en zesde lid)

Artikel 12, vierde en vijfde lid, kunnen vervallen aangezien artikel 18 van de Kaderwet voorziet in de verplichtingen van een zbo tot het opstellen van een jaarverslag.

Het zesde lid van artikel 12 ziet op informatieverstrekking door de controle-instelling aan de minister en kan vervallen omdat het overeenkomt met artikel 20, eerste lid, Kaderwet zbo.

Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Artikel III, onderdeel A (artikel 4)

Artikel 4, tweede, derde en vierde lid komen overeen met artikel 19 Kaderwet zbo en kunnen vervallen.

Artikel III, onderdeel B (artikel 5)

Het eerste lid omtrent de benoeming van leden van het college is ingekort omdat de inhoud hetzelfde luidt als artikel 9 in samenhang met artikel 12, eerste lid van de Kaderwet zbo. Voorts voorziet een nieuw zevende lid in de bezoldiging van de leden van het college waarbij is aangesloten bij de bewoordingen van artikel 14 Kaderwet zbo. Deze bepaling is noodzakelijk om buiten twijfel te stellen dat de vergoeding voor de leden van het college uit de begroting van het college wordt betaald.

Artikel III, onderdeel C (artikel 6)

Artikel 6 met betrekking tot de nevenfuncties kan in verband met artikel 13 van de Kaderwet zbo komen te vervallen.

Artikel III, onderdeel D (artikel 8)

Artikel 11 van de Kaderwet zbo voorziet in de procedure omtrent het vaststellen en het laten goedkeuren van een bestuursreglement. Dit artikel komt overeen met het tweede en derde lid van artikel 8 die in dat verband kunnen vervallen.

Artikel III, onderdeel E (artikel 9)

Artikel 9 kan vervallen aangezien de artikelen 15 en 16 Kaderwet zbo dezelfde materie regelen. Met het vervallen van artikel 9 wordt tevens voldaan aan de motie Jurgens inzake het afwijken van de formele wet bij gedelegeerde regeling zoals ook is opgenomen in de Brief van de Minister van Justitie aan de Eerste Kamer, d.d. 1 september 2008 (Kamerstukken I, 2007–08, 26 200 VI, nr. 65).

Artikel III, onderdeel F (artikel 10)

Artikelen 17, eerste lid Kaderwet zbo maakt het niet langer nodig om in de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden een bepaling op te nemen omtrent de goedkeuring van tarieven door Onze Minister. Derhalve strekt dit voorstel tot het vervallen van het tweede en derde lid van artikel 10.

Artikel III, onderdeel G (artikel 11)

In artikel 32 van de Kaderwet zbo is beschreven voor welke handelingen een zelfstandig bestuursorgaan toestemming nodig heeft van de Minister. Deze handelingen komen overeen met de handelingen genoemd in artikel 11, tweede lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden dat daarom kan vervallen.

Artikel III, onderdeel H (artikel 12)

Artikel 18, eerste lid Kaderwet zbo bepaalt dat een zelfstandig bestuursorgaan een jaarverslag opstelt. Op grond van artikel 34 van die wet geldt dat het college tegelijkertijd met het algemeen jaarverslag ook de financiële jaarrekening indient. De leden 2, 3, 4, 5, 7, 8 en 9 kunnen daarom vervallen. De resterende leden zijn samengevoegd en vernummerd.

Artikel III, onderdeel I (artikel 13)

Artikel 13 heeft voornamelijk betrekking op de inlichtingenplicht van het college jegens Onze Minister en komt grotendeels overeen met artikel 20 van de Kaderwet zbo. Het eerste en tweede lid kunnen in dat verband vervallen.

Artikel III, onderdeel J (artikelen 14, 15, 16 en 17)

De artikelen 14, 15, 16 en 17 kunnen vervallen. Deze artikelen hebben betrekking op het vaststellen en publiceren van beleidsregels en het publiceren van reglementen en tarieven. Artikelen 17 en 21 van de Kaderwet zbo hebben betrekking op respectievelijk tarieven en beleidsregels en schrijven voor zover relevant de wijze van publicatie voor. Verder voorziet artikel 23 van de Kaderwet zbo in de mogelijkheden voor Onze Minister ingeval van taakverwaarlozing en tot slot is de zorgplicht voor gegevensbeveiliging reeds vervat in artikel 41 van de Kaderwet zbo.

Plantenziektenwet

Artikel IV, onderdeel A (artikel 9)

Artikel 9 betreft de grondslag om instellingen te belasten met de uitvoering van de in artikel 3, derde lid, van de Plantenziektenwet gestelde regels. De instellingen die hiervoor in aanmerking komen zijn ook reeds werkzaam als zbo op grond van de Landbouwkwaliteitswet of de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005. In dat verband zijn de in de leden 2 tot en met 9 beschreven voorwaarden overbodig, aangezien deze overeenkomen met de voorwaarden zoals opgenomen in deze twee laatstgenoemde wetten.

Artikel IV, onderdeel B (artikel 9a)

In deze bepaling wordt de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing verklaard. De Kaderwet zbo bepaalt zelf welke artikelen van toepassing zijn op de privaatrechtelijke zbo’s van de Plantenziektenwet zoals ook al is toegelicht in het algemene deel van deze toelichting.

Landbouwwet

Artikel V

Het algemeen deel van deze toelichting licht de inhoud van dit artikel reeds toe.

Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën en Reconstructiewet Midden-Delfland

Artikelen VI, VII en VIII

Het algemeen deel van deze toelichting licht de inhoud van deze artikelen reeds toe.

Inwerkingtreding

Artikel IX

Dit wetsvoorstel heeft betrekking op verscheidene wetgevingscomplexen. Om zeker te stellen dat de uitvoering goed is afgestemd op de wetgeving voorziet dit wetsvoorstel in de mogelijkheid tot gefaseerde inwerkingtreding.

Beoogd wordt de wijzigingen die uitsluitend gerelateerd zijn aan de Kaderwet zbo in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2010.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Kamerstukken II 2000/01, 27 426, nr. 3, blz. 4, 5.

XNoot
1

Achtergrond hiervan is het ontbreken van het onderscheid tussen geografische aanduidingen en geografische oorsprongsbenamingen in de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, het zogenoemde TRIPS-verdrag, dat tot stand kwam op 15 mei 1994 als onderdeel van het acquis van de Wereldhandelsconferentie (Trb. 1995, 130, blz. 361 e.v.).

Naar boven