Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 oktober 2018
Op 17 juli 2018 heb ik u per brief geïnformeerd over ontwikkelingen bij RFS Holdings
B.V. (RFS).1 RFS is het voormalige consortium van Royal Bank of Scotland, Fortis en Santander
dat in 2007 gezamenlijk ABN AMRO heeft overgenomen. De Nederlandse staat heeft bij
de nationalisering van Fortis/ABN AMRO in 2008 de plaats van Fortis in het consortium
overgenomen. De boekwaarde van het eigen vermogen van het Nederlandse aandeel in de
shared assets was op 31 december 2017 ongeveer EUR 450 mln. RFS heeft als doel om
de resterende gezamenlijke activa op een zakelijk verantwoorde wijze te verkopen en
daarna af te wikkelen. Materieel gezien heeft het onderdeel van RFS waar de Nederlandse
staat een belang in heeft alleen nog een 40% aandelenbelang in Alawwal Bank (Alawwal).
De staat, vertegenwoordigd door NLFI, en de overige consortiumpartijen streven er
naar deze laatste gedeelde bezitting te verkopen zodat RFS afgewikkeld kan worden.
In de genoemde brief heb ik aangegeven dat Alawwal in vergevorderde gesprekken is
met Saudi British Bank (SBB) over een fusie van beide banken.
Op 4 oktober 2018 hebben Alawwal en SBB bekend gemaakt dat zij de fusiegesprekken
hebben afgerond en een fusievoorstel aan de toezichthouders en aandeelhouders gaan
voorleggen. Om tot dit fusievoorstel te kunnen komen is het noodzakelijk gebleken
een eerdere schikkingsovereenkomst tussen RFS en Alawwal te wijzigen. Omdat deze wijziging
van de overeenkomst leidt tot het aangaan van een directe financiële verplichting
door de staat, wil ik u door middel van deze brief informeren over deze schikking
en de wijziging daarvan.
De schikkingsovereenkomst betreft de afhandeling van een geschil tussen RFS en Alawwal.
De kern van het geschil ziet op de periode van voor 2008. Alawwal is van mening dat
de rechtsvoorganger van RFS, het «oude» ABN AMRO, tekort is geschoten in de uitvoering
van een tussen RFS en Alawwal gesloten dienstverleningsovereenkomst. Omdat de claim
mogelijk (al dan niet gedeeltelijk) zou worden toegewezen indien een rechtsgang zou
worden doorlopen en om de mogelijkheid tot verkoop te bevorderen, heeft het consortium
medio 2016 een schikkingsovereenkomst gesloten ter afhandeling van het geschil. Mijn
voorganger heeft ingestemd met deze schikking van ca. USD 295 mln., waarvan 33,81%
(USD 99,7 mln./ ca. EUR 85 mln.) voor rekening komt van de staat. Het schikkingsbedrag
zou, conform deze schikkingsovereenkomst, voldaan worden uit de verkoopopbrengst bij
een toekomstige verkoop van het belang in Alawwal en maximaal de verkoopopbrengst
bedragen.
De fusie is aanleiding voor een aanpassing van de schikkingsovereenkomst. In de gewijzigde
overeenkomst is vastgelegd dat deze alleen gaat gelden als de fusie doorgaat. Als
de fusie niet doorgaat dan blijft de oorspronkelijk schikking van kracht. De belangrijkste
wijziging in de nieuwe schikkingsovereenkomst is de afspraak dat, indien de consortiumpartijen
het belang in de fusie-entiteit drie jaar na afronding van de fusie nog niet verkocht
hebben, de consortiumpartijen naar rato overgaan tot het betalen van het maximale
schikkingsbedrag (USD 295 mln.) aan Alawwal. Het vastleggen van een uiterste betaaldatum
en de waarde van de schikking op die datum zorgt voor zekerheid en daarmee voor een
hogere waarde van Alawwal, hetgeen voor de consortiumpartijen en de uiteindelijke
verkoopopbrengst van belang is.
NLFI heeft mij positief geadviseerd over de wijziging van de schikking, omdat een
fusie tussen Alawwal en SBB de verkoopbaarheid van het door de staat gehouden belang
zal vergroten en NLFI het risico van het vastzetten van het schikkingsbedrag op de
uiterste betaaldatum acceptabel acht. De wijziging van de schikking leidt tot een
financiële verplichting voor de staat van ca. EUR 85 mln., omdat een uiterste betaaldatum
van het schikkingsbedrag wordt vastgezet. Deze betalingsverplichting ontstaat op het
moment dat de fusie definitief doorgaat, naar verwachting in het eerste halfjaar van
2019. Deze uitgave hangt samen met eerdere interventies in de financiële sector en
de afbouw hiervan en telt daarom, conform de begrotingsregels, niet mee voor het uitgavenplafond.
Wel belast de uitgave van het schikkingsbedrag het EMU-saldo.
Zoals aangegeven in mijn brief van 17 juli 2018 (Kamerstuk 31 789, nr. 95) zal NLFI mij over het fusievoorstel adviseren, waarbij zij bijzondere aandacht zal
hebben voor de gevolgen voor de verkoopbaarheid van het belang van de staat. Ik zal
uw Kamer informeren over het resultaat. Mocht ik instemmen met de fusie dan zal ik
de betalingsverplichting bij het eerstvolgende begrotingsmoment opnemen. Dit zal naar
verwachting bij de Voorjaarsnota 2019 zijn.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra