nr. 195
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juni 2009
Hierbij informeer ik u over een aantal activiteiten op het gebied van
het onderwijsonderzoek. Ook schets ik u het traject dat mij hierna voor ogen
staat.
1. De (zelf)evaluatie van het NWO – Programma
Onderwijsonderzoek 1997–2009
Onderwijsonderzoek in de tweede geldstroom (d.w.z. in wetenschappelijke
competitie te verwerven onderzoek) vindt sinds 1997 plaats onder auspiciën
van NWO op basis van een convenant met OCW. NWO heeft voor de uitvoering daarvan
een programmaraad voor onderwijsonderzoek ingesteld. Ik heb deze programmaraad
(verder NWO/PROO) gevraagd de uitvoering van het convenant over deze periode
van ruim twaalf jaar te evalueren.
NWO/PROO heeft deze evaluatie uitgevoerd volgens het evaluatieprotocol
van NWO/Maatschappij- en Gedragswetenschappen. De PROO heeft op mijn verzoek
expliciet aandacht gegeven aan drie aspecten: (1) de aansluiting van de programmering
op de belangrijkste vragen van het onderwijs, (2) de inschakeling van nieuwere
disciplines als de hersen- en cognitiewetenschappen en (3) de relatie tussen
onderzoek en praktijk.
Ik breng u hierbij het rapport van deze zelfevaluatie en een samenvatting
ervan ter kennis (de bijlagen 1A en 1B).1
2. De externe evaluatie van NWO/PROO 1997–2009
Om een goed beeld te krijgen is, naast de zelfevaluatie, ook een onafhankelijke
blik nodig. Daarom heb ik een aantal deskundigen van buiten NWO/PROO gevraagd
de zelfevaluatie te toetsen in het licht van het convenant OCW – NWO
en de balans op te maken van het onderbrengen van het onderwijsonderzoek bij
NWO. Deze commissie bestond uit vier leden met expertise van onderzoek, beleid,
praktijk en bestuur, ondersteund door een secretaris, die hun werk op persoonlijke
titel hebben verricht. Zij hebben gesprekken gevoerd met partijen
die belang hebben bij goed onderwijsonderzoek als de PO- en de VO-Raad, de
Inspectie van het Onderwijs, de Onderwijsraad en de lerarenopleidingen alvorens
tot hun bevindingen te komen.
Ik breng u hierbij ook het rapport van deze externe evaluatie onder de
aandacht (de bijlage 2).1
3. De conclusies
Uit beide rapporten komt naar voren dat NWO/PROO goed werk heeft verricht
en de meeste doelstellingen van het convenant heeft bereikt. Het (fundamenteel-strategisch)
onderzoek is van hoge wetenschappelijke kwaliteit, ook in internationaal opzicht;
de cohortstudies (COOL 5–18, onlangs uitgebreid
met de leeftijdsgroep 2 tot 5 jaar) zijn als longitudinale studie uniek in
de wereld; de NWO-gelden hebben de eerste geldstroom versterkt zodat er een
nieuwe generatie onderwijsonderzoekers is ontstaan.
Maar deze gedeelde positieve evaluatie mag geen aanleiding zijn voor zelfgenoegzaamheid.
NWO/PROO stelt zelf een aantal verbeteringen voor, deels binnen het convenant
te realiseren, deels aanpassing ervan vereisend. Zo zou de PROO de eerder
gescheiden onderzoeksprogramma’s (fundamenteel-strategisch, beleidsgericht
en praktijkgericht) beter op elkaar willen afstemmen en de relatie met OCW
en de praktijk versterken. En, zo concludeert de externe commissie, de werking
van NWO/PROO en de efficiëntie van het onderwijsonderzoek in Nederland
kunnen nog beter. Er zijn de laatste tijd veel nieuwe geldstromen in het leven
geroepen die geheel langs NWO/PROO heen gaan, waardoor versnippering met mogelijk
kwaliteitsverlies is ontstaan. De commissie stelt een aantal verbeteringen
voor, deels gericht aan NWO/PROO, deels aan het ministerie, o.a. om de verschillende
geldstromen beter op elkaar af te stemmen.
4. Verdere stappen
Ik stel mij nu het volgende voor.
Samen met NWO/PROO bekijk ik welke verbeteringen in de besteding van de
tweede geldstroom op korte termijn mogelijk zijn en op welke punten het convenant
daarvoor moet worden aangepast. Het streven daarbij is om per 1 januari
2010 een aangepast convenant in werking te laten treden. Te denken valt o.a.
aan het beter afstemmen van onderzoeksprogramma’s van verschillende
instanties en het instellen van een gebruikerspanel bij de PROO.
Daarnaast ben ik voornemens om de hele sector van het onderwijsonderzoek
(inclusief de eerste geldstroom) in kaart te laten brengen. Het gaat er daarbij
om de wetenschappelijke waarde van de onderwijswetenschappen
als geheel in beeld te brengen, en ook de maatschappelijke waarde. De kwaliteit van het onderwijs is immers gebaat bij een
sterke sector onderwijsonderzoek die ook concrete vragen waarvoor de onderwijspraktijk
zich gesteld ziet, op de agenda heeft. Een dergelijk sectorplan onderwijsonderzoek
zou een vergelijkbaar karakter moeten hebben als het recent Nationaal Plan Toekomst Geesteswetenschappen.
Voor dit moment zijn dit de actuele ontwikkelingen op het gebied van het
onderwijsonderzoek in Nederland waarover ik u wil informeren.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk