31 568 Staatkundig proces Nederlandse Antillen

Nr. 196 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 februari 2018

Vanwege de aanhoudende zorgen over de staat van het bestuur van het openbaar lichaam Sint Eustatius heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) op 24 mei 2017 een Commissie van Wijzen (verder: de commissie) gevraagd om onderzoek te doen naar het functioneren van het openbaar lichaam en daarover aan hem te rapporteren, inclusief conclusies en aanbevelingen.

Op 5 februari 2018 heeft de commissie, bestaande uit de heer F.J. Refunjol en de heer J. Franssen, haar rapport «Nabijheid of distantie, een wereld van verschil» gepresenteerd1. Gelet op de aard van de conclusies en aanbevelingen van de commissie is het rapport eerder onder embargo met mij gedeeld.

De bevindingen van de commissie

De commissie stelt vast dat Sint Eustatius op zowel sociaaleconomisch als fysiek terrein in sterk verwaarloosde staat verkeert. Het eiland kampt met vraagstukken als armoede, werkloosheid, gebrek aan economische ontwikkeling, jeugd- en gezinsproblemen, erosie, en onvoldoende afvalverwerking. De kwaliteit van de infrastructuur, van het woningbestand en van overheidsgebouwen is veelal slecht. Veel van de Statianen die met de commissie gesproken hebben, maken zich zorgen over de verwaarloosde staat van het eiland.

Daarnaast heerst er een ongunstig ondernemings- en investeringsklimaat, met elementen van willekeur. Lokale belastingen worden wel geheven, maar niet altijd geïnd en toezicht en handhaving worden selectief toegepast. De vergunningverlening en andere procedures kennen een lange doorlooptijd en soms een discriminatoire uitkomst. Door de orkanen van september jl. is de toeristensector onder druk komen te staan, en zijn de prijzen flink gestegen. Ondernemers achten een gesprek met de overheid zinloos, of zijn bang dat kritiek tot repercussies zal leiden.

Vanuit verschillende instituties wordt opgemerkt dat het Statiaanse bestuur niet geïnteresseerd is in zaken als natuur, cultuur of economische ontwikkeling. Geldstromen blijven uit. Bovendien nemen ze een tendens waar, waarbij het bestuur uitbestede taken in eigen beheer wil nemen, ongeacht of het daartoe de benodigde expertise heeft.

Op bestuurlijk vlak wordt de situatie gekenmerkt door wetteloosheid, financieel wanbeheer, het negeren van ander wettelijk gezag, discriminatie, intimidatie en het nastreven van persoonlijke macht. In het bestuurscollege noch in de eilandsraad worden de voorgeschreven besluitvormingsprocessen gevolgd. De eilandsraad controleert niet, maar is vervloeid met het bestuurscollege. Het bestuurscollege functioneert niet als college. De twee gedeputeerden laten zich sturen door één van de (voormalige) fractievoorzitters van de eilandsraad. Op hun beurt zijn zij van mening dat de gezaghebber moet doen wat zij willen.

De onderlinge verhoudingen binnen het bestuurscollege en tussen de coalitie en de oppositie zijn ernstig verstoord. Tussen het Nederlandse bestuur en het bestuur van Sint Eustatius zijn de verbindingen vrijwel geheel verbroken. In de eilandsraad zijn per motie de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WolBES) en de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (FinBES) in de ban gedaan. De goedkeuringsprocedure met betrekking tot personele beslissingen wordt niet langer gevolgd en in- en toestemmingsprocedures evenmin.

Ter legitimatie van zijn gedrag beroept het bestuur zich op het recht op zelfbeschikking en de daaruit voortvloeiende bestuurlijke autonomie. Het verlangen naar meer autonomie is volgens de commissie nog te rechtvaardigen, maar de invulling daarvan behoort de uitkomst van een debat te zijn en niet het eenzijdige dictaat van een eilandsbestuur. Alle burgers die met de commissie spreken hebben kritiek op het lokale bestuur. Het gedrag van het huidige bestuur wordt ervaren als «destructief» en «erger dan ooit».

De commissie constateert dat het bestuur van Sint Eustatius zich heeft afgewend van de bestaande rechts- en staatsorde en niet meer bereid is de eigenmachtig toegeëigende autonomie weer los te laten. Er zijn volgens de commissie geen mogelijkheden meer om de bestuurlijke situatie in goed overleg te herstellen, nu het huidige bestuur van Sint Eustatius die weg door de wijze waarop het zich opstelt richting Nederland definitief heeft afgesloten.

De conclusies en aanbevelingen van de commissie

De commissie concludeert dat de mogelijkheden om de situatie te verbeteren door het benutten van de reguliere instrumenten zijn uitgeput. Gelet op de bestuurlijke wanorde op vrijwel alle terreinen en de wetteloosheid binnen het bestuur, constateert de commissie grove taakverwaarlozing. Daarop is maar één antwoord mogelijk, aldus de commissie: bestuurlijk ingrijpen door Nederland door de aanstelling van een regeringscommissaris op grond van artikel 132, vijfde lid, in samenhang met artikel 132a van de Grondwet.

Het laten voortbestaan van de huidige situatie zou volgens de commissie funest zijn voor de bevolking en het eiland. De commissie is van oordeel dat voor dit ingrijpen meer tijd nodig is dan de periode die resteert tot aan de volgende eilandsraadverkiezingen in maart 2019; de regeringscommissaris heeft naar haar oordeel ten minste twee jaar de tijd nodig om zichtbare en duurzame veranderingen tot stand te brengen. De grove taakverwaarlozing acht zij niet alleen te wijten aan het huidige bestuur, maar ook aan vorige bestuurders die sinds 10 oktober 2010 wat betreft goed bestuur en adequaat financieel beheer geen betekenisvolle voorwaartse ontwikkeling hebben laten zien.

Teneinde tot een meer duurzaam goed bestuur te geraken, beveelt de commissie aan om ter plaatse langdurig en intensief te investeren in opleidingen en trainingen van ambtenaren en politici. Daarnaast beveelt zij aan de fysiek verwaarloosde staat van het eiland aan te pakken en de daarvoor al bestaande plannen en investeringen te versnellen, in combinatie met de werkzaamheden ten behoeve van de wederopbouw na de orkanen in september 2017.

De commissie heeft ook kritiek op Nederland. Zij signaleert een situatie waarin Nederland te lang aan de kant heeft gestaan, zowel waar het de helpende hand betreft, als met betrekking tot het debat over (meer) autonomie. De commissie signaleert tevens een attitude bij Nederland die wordt gekenmerkt door desinteresse en het ontbreken van een gezamenlijke visie.

Tot slot beveelt de commissie aan het stelsel zoals ingericht per 10 oktober 2010 op een aantal aspecten te heroverwegen. Zij doelt daarbij op de positie van de Rijksvertegenwoordiger, het College financieel toezicht Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het door lokale bestuurders ervaren tekort aan invloed in het Nederlandse parlement. De uitkomst van deze heroverwegingen moet volgens de commissie ook met Bonaire en Saba worden besproken.

De reactie van het kabinet

Het kabinet heeft waardering voor het rapport en spreekt zijn dank uit voor de grondige aanpak van de commissie. De bevindingen van de commissie staan niet op zichzelf; al langere tijd baart de staat van het bestuur op Sint Eustatius het kabinet zorgen. Dit vormde ook de aanleiding voor het instellen van de commissie.

Het door de commissie geschetste beeld van de bestuurlijke situatie op Sint Eustatius overtreft de vermoedens van het kabinet, die aanleiding waren voor de instelling van de commissie. Deze situatie heeft ingrijpende gevolgen voor het dagelijks leven van de bevolking. Ontstane achterstanden in projecten ter verbetering van wegen, de watervoorziening, woningen, en afvalverwerking zijn direct voelbaar voor de Statiaanse bevolking. Ook op het terrein van de sociale voorzieningen zijn verbeteringen mogelijk.

Burgers geven aan dat politici en bestuurders steun kopen met beloftes, het vergeven van banen en het zwartmaken van Nederland. Bovendien is er volgens burgers en ondernemers sprake van rechtsongelijkheid; de dienstverlening zou zich kenmerken door gedrag dat kan worden samengevat met: «ik bepaal» of «I do», wat leidt tot gevoelens van intimidatie, onmacht en willekeur. De bestuurscultuur laat zich samenvatten als een cultuur van rechtsongelijkheid, willekeur en uitsluiting. Deze cultuur wordt door een kleine groep in stand gehouden.

Tussen 2011 en 2018 hebben de bewindspersonen van BZK verschillende maatregelen genomen ter verbetering van de bestuurlijke en financiële situatie.2 Deze maatregelen hebben niet of nauwelijks tot resultaat geleid. Het is onmogelijk gebleken om het bestuur op Sint Eustatius in goede banen te leiden met behulp van de algemene en specifieke toezichtinstrumenten die in de WolBES en de FinBES zijn opgenomen. Het vermogen van de met het toezicht belaste bestuursorganen om die instrumenten in te zetten, is aangetast doordat het bestuur van Sint Eustatius de voorgeschreven goedkeuringsprocedures of proceshandelingen systematisch negeert. Zo worden eilandsbesluiten in strijd met artikel 221 WolBES niet aan de Rijksvertegenwoordiger gezonden, wat de toepassing van toezichtsinstrumenten zoals schorsing en vernietiging moeilijk zo niet onmogelijk maakt. Ook besluiten die op grond van de WolBES pas na goedkeuring van de Rijksvertegenwoordiger in werking kunnen treden, worden niet aan hem voorgelegd en uitgevoerd zonder de vereiste goedkeuring. Het bestuur frustreert daarmee de mogelijkheden van de Rijksvertegenwoordiger en de verantwoordelijke bewindspersoon om toezicht uit te oefenen.

De conclusies van het rapport zijn niet mis te verstaan. Het kabinet deelt de opvatting dat het onbestaanbaar is dat een bestuurlijk orgaan in Nederland zich afkeert van de bestaande rechts- en staatsorde. Herstel van de verhoudingen en gesprekken over samenwerking zijn onmogelijk gebleken. Het bestuur van Sint Eustatius heeft zich van Nederland afgewend. Illustratief daarvoor zijn de weigering van bestuurders om medewerking te verlenen aan het werk van de commissie en de instructie aan ambtenaren om niet met de commissie te spreken. Ook tijdens mijn reis in november was slechts een enkele bestuurder bereid om met hem te spreken en is het niet mogelijk gebleken een inhoudelijk gesprek met de bestuurders te voeren.

Het kabinet concludeert met de commissie dat de situatie van wanorde in het belang van de bevolking niet langer kan worden toegestaan. Vanwege de ernst van de geconstateerde situatie en het feit dat het bestuur van Sint Eustatius niet in staat en bereid is gebleken om deze te verbeteren, moeten zo snel mogelijk maatregelen worden getroffen.

Het kabinet komt daarom met een wetsvoorstel dat strekt tot ingrijpen wegens grove taakverwaarlozing (Kamerstuk 34 877). Daarbij is het kabinet zich bewust van het uitzonderlijke karakter van het voorgestelde ingrijpen wegens grove taakverwaarlozing. De inzet van dit instrument is een ultimum remedium en kan allerminst lichtzinnig genomen worden. Het betreft een diepingrijpende maatregel die sinds 1951 in Nederland niet is vertoond. Hoewel dus de grootst mogelijke terughoudendheid moet worden betracht bij het nemen van een dergelijke maatregel, kunnen de bevindingen van de commissie niet tot een andere conclusie leiden dan dat de maatregel noodzakelijk en onvermijdelijk is.

Voorgesteld wordt om een regeringscommissaris aan te stellen, die zal voorzien in het bestuur van Sint Eustatius tot het moment waarop dat bestuur in staat mag worden geacht zelf zijn taken naar behoren te vervullen. Dit brengt mee dat de eilandsraad wordt ontbonden en de eilandgedeputeerden en waarnemend gezaghebber van hun functie worden ontheven. De regeringscommissaris oefent alle taken en bevoegdheden van het eilandsbestuur uit. Dit is overeenkomstig de voorzieningen die in het verleden zijn getroffen in verband met grove taakverwaarlozing bij gemeenten. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstuk 34 877, nr. 3).

De voorgestelde ingreep moet ertoe leiden dat het bestuur van het eiland op orde komt en de voorwaarden worden vervuld voor een duurzame verbetering. Voorkomen moet worden dat een situatie zoals die nu is ontstaan zich na terugkeer naar de reguliere bestuurlijke verhoudingen opnieuw kan voordoen. Daartoe zullen in ieder geval de financiën en het ambtelijk apparaat van Sint Eustatius op een aanvaardbaar niveau moeten zijn gebracht. Dit wil zeggen dat er in ieder geval sprake is van ordentelijk personeelsbeleid, rechtmatig, doelmatig en controleerbaar financieel beheer, beleidskaders waarbinnen de taken van het bestuur worden uitgevoerd en dat de ambtenaren over een redelijk niveau van kennis en kunde beschikken om hun werkzaamheden te kunnen verrichten conform de eisen van goed bestuur. Kortom, een bestuur dat in staat is de belangen van haar inwoners naar behoren te behartigen.

Er is in de aanloop naar dit besluit veelvuldig gesproken over de te bereiken effecten, wat minimaal noodzakelijk is en op welk moment er vertrouwen is wanneer een situatie is bereikt die voldoende duurzaam is om de bestuurlijke verantwoordelijkheden weer over te dragen. Hierboven zijn de minimale vereisten, het op een aanvaardbaar niveau brengen van de financiën en het ambtelijk apparaat, voor het beëindigen van deze ingreep al beschreven. Het is op voorhand niet eenvoudig te beschrijven welke stappen gezet zullen worden om tot die situatie te komen. De eerste ervaringen en constateringen van de regeringscommissaris zullen bepalend zijn voor het verdere vervolg.

Een inventarisatie op Sint Eustatius van de omvang van de problematiek in de ambtelijke organisatie in combinatie met de oplossingen en de snelheid waarmee die geïmplementeerd kunnen worden is nodig om tot gewogen keuzes en besluitvorming te kunnen komen. Cruciale elementen zijn in ieder geval personeelsbeheer, informatievoorziening, de structuur waarbinnen in de organisatie wordt gewerkt en de wijze waarop taken en bevoegdheden zijn toebedeeld, het financiële beheer in de organisatie en de ICT-voorzieningen. Verder valt te denken aan het op orde brengen van het stelsel van verordeningen en vergunningverlening en een daarbij behorend handhaving- en toezichtregime. Het kan voorts raadzaam zijn bestaande lokale en financiële administraties uit te besteden om een duurzame basiskwaliteit te waarborgen.

Het is onmogelijk te voorspellen of de omstandigheden in Sint Eustatius duurzaam verbeterd zullen zijn voor de eerstvolgende eilandsraadsverkiezingen van 20 maart 2019. De commissie verwacht dat de benodigde omslag op zijn minst twee jaar zal vergen. Het kabinet meent dat een dergelijke zware ingreep niet langer mag duren dan noodzakelijk, maar kan niet uitsluiten dat een periode van twee jaar of langer noodzakelijk is. De terugkeer naar normale bestuurlijke verhoudingen moet blijvend zijn en niet het risico in zich dragen van een nieuwe ingreep op korte termijn.

Ondersteunende maatregelen

Tijdelijk ander bestuur betekent nog niet dat een lokaal bestuur daarna automatisch tot goed bestuur kan komen. Het kabinet neemt de aanbeveling over om te voorzien in opleidingen en trainingen voor ambtenaren en politici zodat mensen langdurig en stelselmatig erop worden voorbereid hun verantwoordelijkheden te nemen conform de eisen van goed bestuur. Ten behoeve van de kwaliteit van en mobiliteit binnen het ambtenarenapparaat zal geïnvesteerd worden in werving en selectie.

Bij het ingrijpen staat het welzijn van de mensen op Sint Eustatius voorop. De aanbeveling van de commissie om de (fysieke) achterstanden aan te pakken, trekt het kabinet zich aan. De bereidheid bestaat om de al voorgenomen maatregelen, plannen en investeringen, die mede als gevolg van de bestuurlijke situatie op het eiland tot op heden niet zijn uitgevoerd, versneld uit te voeren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de al gereserveerde middelen op de departementale begrotingen. Naast beschikbaar gestelde budgetten voor de wederopbouw is bovendien in het regeerakkoord voorzien in regionale enveloppen die ook ter beschikking kunnen komen voor Caribisch Nederland en worden via het infrastructuurfonds middelen structureel beschikbaar gemaakt voor de exploitatie van de infrastructuur. Het kabinet werkt thans aan de uitwerking van de verdeling van die twee budgetten. Een gerichte en gecombineerde inzet van deze middelen zal moeten leiden tot zichtbare resultaten voor de bevolking van Sint Eustatius. Ook ten aanzien van Bonaire en Saba wordt bezien welke investeringen mogelijk zijn om de situatie op de eilanden te verbeteren. Zoals in het regeerakkoord is opgenomen wil het kabinet extra investeren in de eilanden onder de voorwaarde dat goed bestuur en financiële verantwoording op een afdoende niveau is geborgd.

Wat betreft de bestrijding van armoede in Sint Eustatius zijn de uitkomsten van het onderzoek naar een sociaal minimum voor Caribisch Nederland van belang. Deze uitkomsten zijn naar verwachting in het voorjaar van 2018 beschikbaar. In het regeerakkoord is opgenomen dat op de eilanden de prioriteit ligt bij het verbeteren van het economisch perspectief, onder meer door versterking van de infrastructuur en het terugdringen van armoede. Het kabinet wacht de uitkomsten van het onderzoek af, waarna de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daarop zal reageren.

Het kabinet realiseert zich dat Nederland er tot op heden onvoldoende in slaagt om samen met de eilanden de sociaaleconomische ontwikkeling ten behoeve van de inwoners en ondernemers verder te brengen. Buiten gerealiseerde verbeteringen in het onderwijs en de gezondheidszorg, liggen er opgaven op het gebied van armoede, sociaaleconomische ontwikkeling en infrastructuur. Verschillende evaluaties wijzen op een «versnipperde en soms tegenstrijdige aanpak aan Nederlandse zijde.»3 Het kabinet onderschrijft de constatering van de commissie dat dit probleem nog niet is opgelost en dat het ontbreekt aan een gezamenlijke aanpak. Het kabinet heeft de ambitie om dit te doorbreken, getuige ook de ambities in het regeerakkoord.

Gelet op die ambitie en de ernst van de huidige situatie op Sint Eustatius wordt er een interdepartementale stuurgroep Caribisch Nederland in het leven geroepen. Deze stuurgroep komt in de plaats van de huidige CN-tafel. De stuurgroep onder voorzitterschap van BZK komt frequent bijeen en zal bestaan uit (hoog)ambtelijke afgevaardigden van de departementen. De stuurgroep heeft als taak integrale besluitvorming te bevorderen, waarbij het bewerkstelligen van zichtbare effecten op de eilanden voor de bevolking en in het dagelijkse leven het primaire doel is. Hierbij wordt aangesloten bij het regeerakkoord waarin staat dat er bereidheid is om te investeren in de eilanden onder de voorwaarde dat goed bestuur en financiële verantwoording op een afdoende niveau is geborgd. De stuurgroep rapporteert en adviseert aan het bewindspersonenoverleg Caribisch Nederland om de voortgang te borgen en eventuele knelpunten weg te nemen. Daarmee wordt tevens een stop gezet op de huidige, soms vrijblijvende interdepartementale afstemming. In beide overleggremia worden alle relevante thema’s gericht op Sint Eustatius, Bonaire en Saba besproken, in het bijzonder de met de wet taakverwaarlozing samenhangende beleidsopvolging en uitvoering.

De directie Koninkrijksrelaties vult de coördinerende rol in door de overleggen interdepartementaal voor te bereiden en waar nodig de inbreng van de eilanden te betrekken. Vanuit deze structuur wordt in de komende periode verder gewerkt aan het invullen van mijn coördinerende rol en de ambitie om tot scherpere keuzes te komen en het rijksbeleid effectiever te maken. Als Staatssecretaris van BZK zal ik politiek en ambtelijk het voortouw nemen om tot een integrale en gedragen koers te komen, waarin de ambities van het kabinet aansluiten bij de prioriteiten per eiland. Hierbij wordt scherp gekeken naar uitvoerbaarheid (gelet op de kleinschaligheid en de beperkte capaciteit) en effect. Het kabinet hecht eraan te markeren dat het hier een grote opgave betreft, waarbij de resultaten niet van vandaag op morgen gerealiseerd zullen kunnen worden.

De commissie reikt in relatie tot effectief optreden een aantal suggesties aan om de bestaande vormgeving van de verhouding tussen Europees en Caribisch Nederland te heroverwegen. Deze richten zich op de positie van de Rijksvertegenwoordiger, het College financieel toezicht Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het door lokale bestuurders ervaren tekort aan invloed in het Nederlandse parlement. In de ogen van de commissie zouden eventuele heroverwegingen ook met Bonaire en Saba moeten worden besproken. Het kabinet komt hier in een later stadium op terug.

Autonomie

Het huidige bestuur van Sint Eustatius wordt gedreven door een groot verlangen naar zoveel mogelijk autonomie van het eilandsbestuur. De commissie noemt de claim van de huidige coalitie dat zij, ook in het autonomiedebat, de meerderheid van de bevolking representeert, gelet op de lage opkomst bij het referendum in 2014 en de verkiezingsuitslag van 2015, voor discussie vatbaar. De commissie meent dat thans niet duidelijk is hoe de bevolking over dit vraagstuk denkt.

Het kabinet constateert dat pogingen tot handreikingen alleen worden aangenomen indien Nederland bereid is om de visie op vergaande autonomie van het huidige bestuur te accepteren. Deze visie, die overigens niet door de voltallige eilandsraad wordt gedeeld, komt er in de kern op neer dat Sint Eustatius een autonoom land binnen het Koninkrijk moet worden met behoud van begrotingssteun en zonder mogelijkheden tot toezicht vanuit het Koninkrijk. Deze visie wordt door het kabinet niet gedeeld.

Het kabinet erkent vanzelfsprekend het recht van de bevolking van Sint Eustatius om te streven naar politieke, culturele, sociale en economische zelfbeschikking. Het kabinet onderstreept het permanente en voortdurende karakter van dit recht dat in het postkoloniale tijdperk, na de vrije keuze van deze bevolking als onderdeel van de Nederlandse Antillen tot integratie in het Koninkrijk in 1954, in beginsel binnen het Koninkrijk moet worden uitgeoefend (interne zelfbeschikking). Een dergelijke uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht vond plaats in 2006 toen Sint Eustatius overeenstemming bereikte met Nederland over de nieuwe status als openbaar lichaam, welke status geregeld is in de WolBES.

Sinds november 2017 voorziet de Grondwet in een specifieke basis voor het instellen van openbare lichamen in het Caribische deel van Nederland. Het huidige wetsvoorstel is gebaseerd op artikel 132, vijfde lid, van de Grondwet. Het kabinet beoogt de voorwaarden te scheppen waaronder de bevolking van Sint Eustatius het recht op zelfbeschikking wezenlijk kan uitoefenen en een bestuur kan worden gevormd dat niet alleen representatief is voor de bevolking van Sint Eustatius, maar tevens handelt in het belang van haar bevolking. Het recht op zelfbeschikking betekent niet dat Sint Eustatius eenzijdig de voorwaarden hiertoe bepaalt. Met de commissie acht het kabinet het van belang dat er een meer inhoudelijk gesprek plaatsvindt over het autonomievraagstuk, zowel onder de bevolking van Sint Eustatius als tussen Sint Eustatius en Europees Nederland.

Daarbij is het van belang dat dit gesprek pas goed gevoerd kan worden als alle gesprekspartners, inclusief de Statiaanse bevolking, het gevoel hebben vrij te kunnen spreken. Zowel de regeringscommissaris als het kabinet zal de totstandkoming van een dergelijk inhoudelijk gesprek bevorderen.

Communicatie

Gelet op het bovenstaande is een zorgvuldige informatievoorziening geboden. Het kabinet is zich bewust van het belang om de inwoners van Sint Eustatius uitvoerig te informeren over het hoe en waarom van deze ingreep. Radio en tv zijn op Sint Eustatius belangrijke communicatiekanalen, evenals Facebook en town hall meetings. Al deze communicatiemiddelen zullen worden benut om de bevolking over de achtergrond, strekking en gevolgen van de ingreep te informeren, alsmede over de ondersteunende maatregelen om de situatie in Sint Eustatius duurzaam te verbeteren. Ik zal daartoe kort na indiening van het wetsvoorstel aan zowel het bestuur als de bevolking op Sint Eustatius toelichten waarom het kabinet deze ingreep noodzakelijk acht.

Het voorgestelde bestuurlijk ingrijpen is een laatste redmiddel, waarvoor helaas een alternatief ontbreekt. Het kabinet is zich ervan bewust dat dit vragen zal oproepen, niet alleen bij direct betrokkenen maar ook in de internationale arena. Die vragen zal het kabinet beantwoorden en de voorgenomen maatregelen licht het kabinet graag toe. Het bevorderen van de belangen van de inwoners en de verdere ontwikkeling van Sint Eustatius heeft voor het kabinet centraal gestaan bij de afweging. De commissie wijst erop dat het Verenigd Koninkrijk in de Turks- en Caicoseilanden eerder evenmin een andere mogelijkheid heeft gezien dan het tijdelijk overnemen van het bestuur.

Tot slot, en zoals ook de commissie benadrukt, is een spoedbehandeling van het wetsvoorstel meer dan aan de orde om te voorkomen dat de situatie in Sint Eustatius van kwaad tot erger wordt. Het kabinet vertrouwt erop dat beide Kamers het wetsvoorstel op de kortst mogelijke termijn zullen willen behandelen. Over de ontwikkelingen op Sint Eustatius zal het kabinet de Kamer vervolgens periodiek informeren.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Die maatregelen staan beschreven in § 2.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.

X Noot
3

Vijf jaar verbonden: Bonaire, Sint Eustatius, Saba en Nederland; rapport van de commissie evaluatie en uitwerking van de nieuwe staatkundige structuur van Caribisch Nederland, 12 oktober 2015 (Kamerstuk 34 300 IV, nr. 23)

Naar boven