Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 31524 nr. 511 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 31524 nr. 511 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juli 2022
Leeswijzer
In deze brief informeer ik u over de kaders van de Werkagenda mbo voor de komende jaren. Ik beschrijf na mijn inleiding de staat van het mbo, met aandacht voor de impact van de coronapandemie op het mbo.
Op basis van de staat van het mbo formuleer ik drie prioriteiten voor de Werkagenda mbo:
• kansengelijkheid
• aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt
• kwaliteit, onderzoek en innovatie
Per prioriteit ga ik in op het kader voor de Werkagenda, zowel financieel als inhoudelijk. Zoals aangekondigd in de Voorjaarsnota, investeert het kabinet uit de coalitieakkoordenveloppen structureel bijna € 200 miljoen in het mbo. Daarnaast wordt uit het Nationaal Groeifonds geïnvesteerd in het mbo en volgt er in de zomer besluitvorming over de resterende middelen uit de enveloppen van het coalitieakkoord.
De Werkagenda mbo presenteer ik daarom kort na Prinsjesdag van dit jaar. Daarnaast informeert het kabinet u na de zomer over Leven Lang Ontwikkelen.
Inleiding
Het mbo speelt een cruciale rol in onze economie en is van essentiële waarde voor onze samenleving. Het mbo is de motor voor grote maatschappelijke opgaven als de energietransitie, de woningbouw en de zorg. Zonder goed opgeleide vakmensen komen alle mooie plannen niet van de grond. Nederland mag dan ook trots zijn op het mbo. De wereld benijdt de nauwe verwevenheid tussen opleiding en beroepspraktijk, en de vele mogelijkheden die dit biedt voor een belangrijk deel van onze jongeren.
Ik wil daarom alle denkkracht en creativiteit in en rond het beroepsonderwijs mobiliseren om het mbo verder te verbeteren. Met een brede coalitie van studenten, docenten, mbo-instellingen, werkgevers, gemeenten, onderwijskoepels en vakbonden start ik dan ook een nieuwe aanpak. We stellen met elkaar een Werkagenda mbo op voor de komende jaren, want uitvoerbaar beleid maak je samen.
In de brede coalitie en in de samenleving bestaan verschillende perspectieven op het mbo. Leidt het mbo vooral op voor de arbeidsmarkt of draait het om opleiden voor persoonlijke ontwikkeling? Ik zie deze vraag niet als een tegenstelling. In tegendeel: de twee doelen versterken elkaar zelfs. Ik leg graag uit waarom.
Elke student verdient een duurzame toekomst met perspectief. Elke student moet mee kunnen doen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt, ongeacht achtergrond, sociaaleconomische positie van ouders of ondersteuningsbehoefte. Studenten hebben recht op eerlijke kansen om hun vaardigheden en talenten ten volle te ontplooien en om een passende leerroute te doorlopen. Een stimulerende, veilige leeromgeving waarin studenten worden gehoord en gezien, met aandacht voor hun behoeften en persoonlijke ontwikkeling, verhoogt het welzijn en vertrouwen van studenten. Dat draagt bij aan gemotiveerde studiekeuzes en creëert perspectief. Studenten die goed geïnformeerd en onderwezen worden, met een eerlijk vooruitzicht op wat de toekomst vraagt en biedt, doen vaardigheden op die relevant zijn voor de arbeidsmarkt. Zij maken verstandige keuzes over waar ze willen gaan werken. Onder deze voorwaarden levert persoonlijke ontwikkeling goed opgeleide en gemotiveerde vakmensen op, die klaar staan de grote uitdagingen aan te pakken.
Ik heb de afgelopen tijd studenten gesproken die van ver kwamen, uit een kansarme omgeving, met weinig perspectief. Gemotiveerd door de barrières die ze zelf hebben overwonnen en geholpen door de docenten die hen inspireerden, zijn zij uiteindelijk veel verder gegaan dan de doelen die de omgeving hen gesteld had. Het mbo is rijk aan talent dat we moeten koesteren en benutten.
De kracht van de studenten van nu is bovendien dat zij de arbeidsmarkt en de maatschappij van de toekomst mee vormgeven. We moeten dus niet alleen kijken hoe studenten in het huidige onderwijs- en arbeidsaanbod passen, maar ook onderzoeken hoe het aanbod en de structuur van ons onderwijs kunnen aansluiten op hun talenten en wensen. Zij gaan namelijk werk doen dat nu voor een deel nog niet bestaat, en oplossingen bedenken voor de maatschappelijke uitdagingen van morgen.
De sleutelwoorden hierbij zijn nieuwsgierigheid en verbeelding. Nieuwsgierigheid naar wie de studenten zijn en wat ze nodig hebben om zich optimaal te ontwikkelen voor de arbeidsmarkt en de samenleving. Verbeelding om al hun talenten en hun kansrijke toekomst in onze maatschappij te zien.
De persoonlijke groei van studenten is voor mij dan ook het vertrekpunt in de Werkagenda mbo. Een maatschappij die in gezamenlijkheid de grote uitdagingen aanpakt het eindpunt. Om studenten onderwijs te kunnen bieden dat bij hen past, zijn voldoende en goede docenten nodig. Onderwijsprofessionals maken de kwaliteit. In de Werkagenda mbo ga ik daarom ook in op de opgaven die docenten ervaren.
Het mbo vormt met het hbo en wo een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden, ieder met eigen waarden en unieke kwaliteiten. Ik zet me daarom in voor een gelijkwaardige behandeling van alle studenten in Nederland, nadrukkelijk ook voor mbo-studenten. Voor zo’n gelijkwaardige behandeling moeten nog vele stappen genomen worden. Dat zit bijvoorbeeld in bewustwording in taalgebruik, waarbij soms nog onnodig onderscheid wordt gemaakt tussen mbo, hbo en wo studenten. Dat is wrang, omdat er inspirerende voorbeelden zijn van breed samengestelde teams in het onderwijs, waarin mbo-studenten en ho studenten samenwerken. Ook de beroepspraktijk is weinig geïnteresseerd in denkbeeldige tussenmuren.
De betrokkenheid van mbo-studenten in het studentenleven moet eveneens gelijkwaardiger. Onlangs weigerde een café-eigenaar in Utrecht een mbo student. Het deed me goed om te zien dat ik niet de enige was die me hier tegen uitsprak. Het voeren van een deurbeleid op basis van opleidingsniveau is onzinnig en niet meer van deze tijd. Inmiddels heb ik hier een constructief gesprek met de café-eigenaar over gehad. Alle studenten in het mbo, hbo en wo moeten in principe dezelfde mogelijkheden krijgen in het studentenleven. Dat geldt ook voor het opdoen van internationale competenties, bijvoorbeeld door een buitenlandervaring.
In iedere richting van de waaier aan opleidingen moet je je maximaal kunnen ontplooien. Ook mbo-studenten moeten mogelijkheden krijgen om de talenten waarin zij uitblinken verder te ontwikkelen. Het aanbieden van excellentiemogelijkheden aan studenten is onderdeel van de volgende stap naar meer kwaliteit in het mbo. Vakmeesterschap is een groot goed. Het dient publiekelijk meer gewaardeerd te worden. Het is een mooi voorbeeld waar opleiden voor de arbeidsmarkt en opleiden voor persoonlijke ontwikkeling samenvallen.
In het kader van de motie van Kamerleden Bruins en Van den Berge (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 78) heeft Stichting Netwerk MBO Excellent (MBOe) een verkenning uitgevoerd. Er is in beeld gebracht wat er nodig is om de mogelijkheden om excellentietrajecten in het mbo af te leggen te vergroten en te verduurzamen. Met de uitkomsten van deze verkenning gaat MBOe de komende periode aan de slag. In de Werkagenda mbo zal ik hierop ingaan.
De kracht van mbo-studenten in de praktijk
• Studenten haarverzorging van het Alfa-college in Hoogeveen proberen hun beroep zo duurzaam mogelijk vorm te geven. In de onderwijsprogramma’s en examens nu wordt bij het permanenten van haar gebruik gemaakt van traditionele en milieuonvriendelijke chemicaliën. De studenten willen die niet meer gebruiken en vragen om aanpassing van de exameneisen.
• Studenten van het Hout- en Meubileringscollege dragen bij aan de transitie naar een circulaire stad. Het onderwijs van de toekomst wordt vormgegeven in een innovatielab, waar docenten en studenten met bedrijven bedenken hoe hun toekomstige leeromgeving eruitziet. Zo werken studenten (bol niveau 2 en 3) nu al standaard met restmaterialen in hun werkstukken.
• Jongeren leren via het programma AlbedaNEXT van rolmodellen, werkgevers en partners van het Albeda College. 21st century skills en netwerken staan centraal. Werkgevers hebben zich georganiseerd in een community om mbo jongeren te helpen met de NEXT step. Studenten leren werkgevers uit hun eigen en andere vakgebieden kennen en werken zo aan hun netwerk. Het programma biedt ook stages en traineeships aan.
• Studenten van de Leidse instrumentmakers School (LiS), een specialistische mbo-instelling, dragen met hun innovaties bij aan het vak van research-instrumentmakers. De studenten werken aan hightech oplossingen op diverse terreinen, bijvoorbeeld in de ruimtevaarttechnologie of gezondheidszorg.
• Studenten leren veilige en certificeerbare installaties voor waterstof te ontwerpen in de zeven weekse oriëntatie cursus waterstoftechnologie van Noorderpoort, in samenwerking met Entrance. Waterstof gaat een prominente rol spelen in de energievoorziening. Er is daarom een groeiende behoefte aan mensen die er installaties voor kunnen ontwerpen, beheren en onderhouden.
De staat van het mbo
Ruim 513.000 studenten volgen een bekostigde mbo-opleiding en nog eens zo’n 45.000 studenten volgen een opleiding in het niet-bekostigde, particuliere mbo.1 Op alle niveaus in het bekostigd onderwijs daalt het aantal nieuwe studenten. Dit komt door een demografische ontwikkeling die al langer voorzien was: de instroom vanuit het vmbo daalt.
De demografische ontwikkelingen en de strategische sterktes verschillen per regio. Opleidingsrichtingen die essentieel zijn voor de vitaliteit van regio’s mogen niet verdwijnen. Dit maakt het onverminderd belangrijk dat mbo-instellingen slim samenwerken voor een goed aansluitend regionaal opleidingsaanbod. Dat geldt ook voor de samenwerking met het voortgezet en hoger onderwijs, op het gebied van doorstroom.
In mijn werkbezoeken aan Groningen, Twente en Maastricht zag ik dat de regio’s zeer zelfbewust zijn over hun profilering en uitstekende strategische keuzes maken, die bijdragen aan de vitaliteit van de regio. Daarbij faciliteren ze ook een goede samenwerking tussen mbo, hbo en wo bij gezamenlijke uitdagingen.
Ik maak me zorgen over het aantal leerlingen dat het voortgezet onderwijs onvoldoende geletterd en gecijferd verlaat. Dat geldt ook voor het uitblijven van de verbetering van de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs. De Inspectie van het Onderwijs constateert al jaren dezelfde trend. Leerlingen stromen door naar het mbo, waardoor daar in toenemende mate een opgave ligt. De grootte van de precieze opgave is echter onbekend. Op stelselniveau ontbreken voor het mbo namelijk volledige en actuele cijfers over de beheersing van rekenen en taal ontbreken.2
Zo’n 80% van de mbo-studenten haalt een diploma.3 Maar helaas hebben in het schooljaar 2020–2021 nog te veel jongeren het onderwijs (po/vo/mbo) zonder startkwalificatie verlaten. Dit schooljaar zijn er 24.385 nieuwe voortijdig schoolverlaters (vsv’ers).4Oorzaken zijn vooral verkeerde studiekeuze, toenemende multiproblematiek onder jongeren5 en een krappe arbeidsmarkt. Hierdoor wordt werken, als alternatief voor een opleiding, aantrekkelijker. Ook nemen werkgevers studenten soms (te) vroeg in dienst. Bovendien is de coronapandemie van invloed op de aantallen vsv’ers in de afgelopen jaren. Het aantal vsv’ers kan en moet lager, want studenten die uitstromen met een diploma hebben een sterkere positie op de arbeidsmarkt.
Bovendien hebben we alle talenten in Nederland hard nodig. Zeker in cruciale sectoren, zoals de zorg, het onderwijs, de bouw en de techniek. Dat er vraag is naar onze mbo-studenten blijkt wel: 81% heeft binnen drie maanden een baan6, waarvan bijna 80% op het niveau van afstuderen en het merendeel in de studierichting. De verschillen tussen groepen jongeren in de kans op duurzaam werk blijven echter bestaan.7
Inmiddels is het aantal openstaande vacatures historisch hoog (371.000). Het kabinet heeft op 24 juni de brede aanpak van arbeidsmarktkrapte gepresenteerd.8
Studenten geven hun opleiding en hun instelling volgens de JOB-monitor 2022 gemiddeld een voldoende.9 Het mbo presteert dan ook grotendeels in lijn met de bredere kwaliteitsambities, zoals vastgelegd in bestuursakkoorden.10 Voor de huidige kosten van de mbo-sector is het macrobudget toereikend. Er is echter wel sprake discrepantie tussen de werkelijke en bekostigde kosten voor niveau-1 en niveau-2-studenten. De financiële gezondheid van mbo-instellingen is in de afgelopen jaren (2010–2019) verbeterd. De tevredenheid over het werken bij een mbo-instelling, over de beloning en de werkdruk zijn in de onderzoeksperiode 2010–2019, dus pre-corona, toegenomen. 11 Een andere interessante indicator van onderwijskwaliteit is het tevredenheidscijfer van leerbedrijven over de uitvoering van stages: 87%.12
Behalve de kwaliteit van de stage is het minstens zo belangrijk dat iedere student gelijke kansen heeft op een stage. Studenten met een migratieachtergrond moeten meer moeite doen om een stageplek te vinden dan studenten zonder migratieachtergrond. Dat is onacceptabel. Studenten mogen niet gediscrimineerd worden of ongelijke kansen ervaren, op basis van hun achtergrond of andere persoonskenmerken, zoals een ondersteuningsbehoefte of chronische ziekte.13
Impact door corona
Het coronavirus heeft veel schade aangericht, ondanks de veerkracht waarmee studenten zich staande hielden en de enorme inzet van docenten, onderwijsteams en niet-onderwijzend personeel. De sector heeft de afgelopen periode bewonderenswaardig werk geleverd.
Sommige studenten hadden langere periodes geen of zeer beperkte toegang tot fysiek onderwijs. Afstandsonderwijs was maar in beperkte mate een alternatief. Veel studenten hadden moeite om een stageplaats te vinden, liepen studievertraging op en kenden onzekerheid over doorstroom naar vervolgonderwijs en over de waarde van hun diploma. Het is dan ook goed dat alle jongeren in het mbo, waarvan een groep jonger dan 18 jaar, weer geruime tijd volledig fysiek onderwijs kunnen volgen. Daarmee is uitvoering gegeven aan de motie van de leden Kuik en Van Meenen.14
Het welzijn van veel mbo-studenten ging er de afgelopen periode aanzienlijk op achteruit: 51% zat door corona minder lekker in zijn vel.15 Sinds de epidemie voelen mbo-studenten zich vaker somber, eenzaam en opgesloten, en missen ze sociaal contact en sport. Door het wegvallen van praktijkvakken en stages zijn studenten onzeker over hun vaardigheden.16 Problemen met het mentale welzijn door de coronacrisis zijn medeoorzaak van voortijdig schoolverlaten.17
Daarnaast hebben mbo-studenten weinig vertrouwen in de toekomst, een onzekerheid die boven op de zorgen komt die studenten al hadden over bijvoorbeeld sociale ongelijkheid, het vinden van een woning en de klimaatcrisis. Volgens het RIVM vinden mbo-studenten dat zij tijdens de epidemie nauwelijks gezien zijn door politiek en media.18 Het kabinet zet stappen om factoren aan te pakken die de mentale gezondheid negatief beïnvloeden. Een voorbeeld daarvan is de inzet op het terugdringen van armoede met de brede armoede- en schuldenaanpak. Vanuit de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» gaan we gezamenlijk aan de slag om Nederlanders mentaal gezond te maken en te houden.19
De schade van de afgelopen twee jaar moeten we herstellen, waarbij we de lessen die we geleerd hebben meenemen. Het Nationaal Programma Onderwijs20 en de uitkomsten van de evaluatie servicedocumenten21 zijn daarom nadrukkelijk medebepalend voor de Werkagenda mbo.
Prioriteiten voor de Werkagenda mbo
Met de staat van het mbo in mijn achterhoofd zie ik drie prioritaire opgaven voor de komende periode. Deze opgaven zijn onderling verbonden en versterken elkaar:
1) Bevorderen van kansengelijkheid
2) Verbeteren van aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt
3) Verbeteren van kwaliteit, onderzoek en innovatie
Het kabinet maakt de komende periode een bedrag oplopend tot € 132 miljoen structureel per jaar vrij voor kansengelijkheid en de opgaven in het coalitieakkoord. Daarnaast worden er, zoals aangekondigd in mijn brief over het hoger onderwijs, vanaf volgend jaar middelen ingezet voor de overgang van mbo naar hbo, oplopend naar € 20 miljoen.22
Ik wil de komende kabinetsperiode barrières in het beroepsonderwijs wegnemen en meedoen stimuleren. Daarvoor zet ik in op het volgende:
▪ Het uitbannen van stagediscriminatie.
▪ Het intensiveren van de aanpak voortijdig schoolverlaten.
▪ Het versterken van de begeleiding van kwetsbare studenten van school naar werk.
▪ Het verder inzetten op doorlopende leerroutes in de beroepskolom.
▪ Het waarborgen van sociale veiligheid, gelijke behandeling en het welzijn van studenten.
▪ Het verbeteren van de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs. (Zie hoofdstuk 3. Kwaliteit, onderzoek en innovatie.)
Studenten met een migratieachtergrond moeten volgens onderzoek vaker solliciteren dan studenten zonder migratieachtergrond, hebben minder kans op een stageplek en krijgen tijdens de stage vaker te maken met discriminatie.23 Ook jongeren met beperking of chronische ziekte hebben hier last van. Stagediscriminatie sluit groepen jongeren uit van deelname aan de maatschappij en de arbeidsmarkt. Dat heeft een grote negatieve impact op het welzijn en zelfvertrouwen.
Dat vind ik onacceptabel. Stages zijn voor mbo-studenten een belangrijk onderdeel van hun beroepsopleiding en een voorwaarde voor het halen van het diploma. Tijdens de stage ontwikkelen studenten kennis en talenten, zodat zij goed voorbereid en zelfverzekerd de arbeidsmarkt kunnen betreden.
Het uitbannen van stagediscriminatie is daarom ook topprioriteit. Ik sta open voor het gesprek over radicale(re) maatregelen. We beginnen immers niet bij nul. De magere opbrengsten van eerdere maatregelen zijn reden om dit taaie probleem bij de wortel aan te pakken.
Om hier stevige afspraken over te maken, sluit het kabinet een Stagepact met bedrijfsleven en onderwijsinstellingen, waarin de aanpak van stagediscriminatie een nadrukkelijke plek moet krijgen. Het tegengaan van stagediscriminatie wordt zo onderdeel van het algemene beleid voor de beroepspraktijkvorming.
De komende maanden werk ik met betrokkenen aan maatregelen om stagediscriminatie tegen te gaan. Voor mij staan het perspectief van studenten en hun ervaringen hierin centraal. Ik denk bijvoorbeeld aan het stimuleren van objectief werven en selecteren door leerbedrijven. Doel is dat leerbedrijven studenten niet langer aannemen op basis van een persoonlijke klik, maar op basis van competenties en leerwensen. Ook vind ik het belangrijk dat praktijkbegeleiders zich bewust zijn van discriminatie, vooroordelen en stereotypes, zodat ze discriminatie herkennen en kunnen voorkomen. Gelukkig zijn er bedrijven die het probleem voortvarend aanpakken. Die goede voorbeelden dienen beter te worden uitgelicht, ook ter inspiratie van anderen.
In het Stagepact zal ook aandacht zijn voor jongeren die ondersteuning nodig hebben om hun stage in te vullen en de stap naar de arbeidsmarkt te zetten. Dit is ook onderdeel van de verbeteragenda passend onderwijs.24
We moeten voorkomen dat studenten uitvallen zonder startkwalificatie en ervoor zorgen dat zij duurzaam instromen op de arbeidsmarkt. Daarom zet ik in op meer maatwerk voor jongeren op mbo-niveau 2, door kleinere klassen en extra begeleiding voor deze groep. Zoals aangekondigd in de Voorjaarsnota wordt de bekostiging van instellingen voor niveau 2-studenten hiervoor al vanaf het lopende jaar 2022 met € 80 miljoen opgehoogd.
Ik zie voor me dat de extra begeleiding voor jongeren in een kwetsbare positie zich niet alleen richt op de tijd die studenten op school doorbrengen, maar dat er ook aandacht is van scholen voor de fase na uitstroom richting werk of dagbesteding (nazorg). Hiervoor is een goede afstemming tussen partijen op regionaal niveau noodzakelijk. Ook is het belangrijk dat de rollen van het onderwijs, Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) en het gemeentelijk werk- en inkomensdomein helder zijn. Verder wordt de RMC uitgebreid naar de leeftijd van 27 jaar. De RMC legt proactief contact met jongeren die stoppen met school of geen werk hebben en gaat samen met de jongere op zoek naar een passende plek, in het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Hierdoor blijven jongeren zonder startkwalificatie in beeld. De RMC kan schakelen tussen onderwijsinstelling en gemeente, om te voorkomen dat jongeren tussen wal en schip vallen.
Ook wordt de verbeteragenda passend onderwijs uitgevoerd om jongeren met een ondersteuningsbehoefte dezelfde kansen te geven.
De versterking van de beroepsonderwijskolom draagt bij aan kansengelijkheid in het onderwijs. Het kabinet maakt al in 2022 middelen vrij: € 8 miljoen voor de overgang van het vmbo naar het mbo. Vanaf volgend jaar komt er geld bij voor de overgang van mbo naar hbo, oplopend naar € 20 miljoen. Deze middelen zijn bedoeld voor de totstandkoming van gezamenlijke onderwijsprogramma’s (de doorlopende leerroute). Een doorlopende lijn voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) is onderdeel van de leerroute, om studenten te ondersteunen bij hun keuzes.
Het bieden van de mogelijkheid aan instellingen om gezamenlijk doorlopende leerroutes van vmbo naar mbo en naar hbo vorm te geven heeft de volgende voordelen:
• Studenten met een trage start krijgen betere kansen op het afronden van een mbo-opleiding.
• Studenten voor wie dat past bij hun ambities en talenten kunnen een aansluitend diploma hoger onderwijs halen. Doorstroom naar het hbo is overigens geen doel op zich. Het mbo levert immers al volwaardige vakmensen af, die onmisbaar zijn op de arbeidsmarkt.
• Er zijn minder studenten die door drempels in de aansluiting uitvallen of overstappen naar een andere studie.
• Er wordt bijgedragen aan flexibiliteit in het opleiden van vakmensen op mbo en hbo niveau voor de snel veranderende en innovatieve arbeidsmarkt.
Met de partners uit vmbo, mbo en hbo (instellingen en studentenorganisaties) wordt dit verder uitgewerkt. Regio’s die dat willen kunnen daarna aan de slag met het herontwerpen van de opleidingen waarvoor dat wenselijk is.
De mbo-instelling moet voor studenten en docenten sociaal veilig zijn. Problemen als discriminatie, racisme, seksueel grensoverschrijdend gedrag en thema’s als seksuele- en genderdiversiteit moeten bespreekbaar zijn in de klas. Op school en bij het leerbedrijf moeten studenten zichzelf kunnen zijn, en met problemen en onzekerheden bij docenten, medestudenten en begeleiders terecht kunnen. Ik hou de vinger aan de pols via de opzet van een vernieuwde, representatieve monitor integrale veiligheid.
Op school is geen plaats voor discriminatie en racisme. Mijn ministerie publiceert binnenkort een brede agenda tegen discriminatie en racisme met onze ambities voor de komende vier jaar. Het doel is het verbinden, versnellen en agenderen van de aanpak tegen racisme en discriminatie op het gebied van onderwijs, media en cultuur.
Voor het verbeteren van het welzijn en de mentale gezondheid van studenten sluit ik aan bij de bestaande Gezonde School-aanpak en de aangesloten programma’s Welbevinden op School en Helder op School. Een inclusief aanbod van instrumenten om mentale problemen te herkennen en aan te pakken is hierbij van bijzonder belang.
Monitoring en evidence-based beleid
De komende periode wil ik graag met het veld kennis opdoen over de werking en de monitoring van het beleid op kansengelijkheid in de praktijk. Ik wil meer grip krijgen op de effectiviteit van het beleid en de maatregelen om de kansengelijkheid voor studenten te versterken. Doel is meer evidence-based informatie over wat werkt op landelijk niveau, in het belang van solide beleid en transparante externe verantwoording. Deze ambitie krijgt vorm in de Werkagenda mbo.
Voor het verbeteren van de aansluiting tussen het middelbaar beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt stelt het kabinet een bedrag oplopend naar structureel € 50 miljoen beschikbaar. De aansluiting raakt ook aan het thema Leven Lang Ontwikkelen (LLO), waar mijn collega Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs voor aan de lat staat. Het kabinet stuurt u na de zomer een brief over LLO.
Uit het Nationaal Groeifonds is € 45 miljoen voorwaardelijk toegekend voor de doorontwikkeling van skillstaal CompetentNL en het platform leeroverzicht.nl. Ook is er een reservering van € 45 miljoen voor de pilots ontwikkeladviezen.25 Verder is er € 167 miljoen toegekend voor het programma LLO Katalysator26 (deels voor het hoger onderwijs), met nog een voorwaardelijke toekenning van € 225 miljoen. Het plan «LLO Collectief Laagopgeleiden & Laaggeletterden» krijgt de komende jaren € 7,6 miljoen euro uit het Nationaal Groeifonds. Mogelijk komt hier € 42,9 miljoen euro bij.27
Het mbo kan met vier speerpunten een belangrijke bijdrage leveren aan een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt:
▪ Kiezen
▪ Leren
▪ Werken
▪ Meedoen
Studenten moeten in het mbo een vrije keuze kunnen maken voor een opleiding die past bij hun kwaliteiten en voorkeuren. Een deel van de studenten valt echter uit door een verkeerde studiekeuze. Voor 22% bleek de opleiding niet te zijn wat ze wilden, voor nog eens 9% was het niveau van de opleiding te hoog of juist te laag.28 De coronacrisis heeft ook effect gehad op studie-oriëntatie, wat mogelijk oorzaak is van het toegenomen aantal uitvallers.29
Daarom moeten we jongeren helpen bij het maken van een studiekeuze, door ze van te voren beter te informeren over de opleiding en de kansen op de arbeidsmarkt. Dat geldt ook voor werkenden en werkzoekenden die op latere leeftijd (een deel van) een mbo-opleiding volgen. Mijn collega Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs informeert u verder over de Kamerbrief LLO.30
Om te zorgen dat studenten een goed en eerlijk beeld hebben van de opleidingsmogelijkheden, de beroepen waarvoor opleidingen kwalificeren en de bijbehorende arbeidsmarktperspectieven, zet ik de komende jaren in op het verstevigen van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB). Bijvoorbeeld door meer aandacht voor arbeidsmarktinformatie in de voorlichting en begeleiding van studenten. Het verstevigen van LOB kan ook bijdragen aan een soepele doorstroom van jongeren door het onderwijssysteem. Onder het hoofdstuk kansengelijkheid ga ik in op flexibele leerroutes in de beroepskolom.
Er zijn studenten die behoefte hebben aan een bredere opleidingsoriëntatie, voordat ze een definitieve studiekeuze maken. Het stimuleren van arbeidsmarktrelevante opleidingen en schakelprogramma’s is onderdeel van het coalitieakkoord. Eerder heb ik aangekondigd dat ik onderzoek of wet- en regelgeving aangepast moet worden om een bredere studieoriëntatie binnen het mbo mogelijk te maken.31 Ik wil een experiment opzetten om te toetsen of een oriëntatieprogramma in het mbo bijdraagt aan een passende en bestendige studiekeuze. Het programma is bedoeld voor studenten die bij instroom in het mbo nog geen studiekeuze kunnen maken en voor studenten die willen heroriënteren in het mbo na een verkeerde studiekeuze. Het experiment start naar verwachting in het schooljaar 2023–2024.
Studenten moeten kunnen kiezen uit een passend opleidingsaanbod. In het macrodoelmatigheidsbeleid is zelfregulering door de sector een belangrijk uitgangspunt. Op dit moment is de sector zelf aan de slag om de werkwijze voor zelfregulering opnieuw in te richten. De SBB heeft daarvoor een taskforce opgericht met onderwijs en bedrijfsleven, onder leiding van Lodewijk Asscher. Zoals ik aankondig in mijn aanstaande brief over macrodoelmatigheid32 naar aanleiding van het verzoek van het Kamerlid El Yassini, kom ik na het verschijnen van de uitkomsten van de taskforce in het najaar met een brief. In deze brief ga ik in op het vervolg van het macrodoelmatigheidsbeleid in het mbo en de stappen die ik hierin zet.
Een actuele opleiding zorgt ervoor dat studenten met relevante kennis en vaardigheden starten in de maatschappij. Publiek-private samenwerkingen in het onderwijs kunnen arbeidsmarkt en onderwijs op langere termijn dichter bij elkaar brengen. Ik verleng de huidige regeling voor het regionaal investeringsfonds mbo met een jaar. Ondertussen verken ik wat er nodig is in de regeling om de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven op langere termijn te versterken. Verder is er voorwaardelijk € 210 miljoen toegekend uit het Nationaal Groeifonds voor het opschalen van bestaande publiek-private samenwerking in het beroepsonderwijs, zowel mbo als het hbo.33
Tot slot zijn praktijkstages een belangrijk onderdeel van een mbo opleiding. Om elke mbo-student voldoende praktijkervaring op te laten doen, zet ik in op een stagepact met de betrokken partijen in het mbo.
We moeten iedere student zien, willen kennen en het vertrouwen geven om het beste uit zichzelf te halen. Dit geldt ook voor volwassenen. Het mbo kan een belangrijke bijdrage leveren aan de op-, om- en bijscholing van werkenden en werkzoekenden. Dit vraagt wel om maatwerk in opleidingstrajecten, waarin werken met leren kan worden gecombineerd.
Het kabinet investeert in de ontwikkeling van een op skills gerichte arbeidsmarkt.
Dit vraagt om de beschrijving van kennis, vaardigheden en gedrag voor de uitvoering van werkzaamheden in termen van «skills». Hiervoor wordt een gemeenschappelijke skills-taal, met de naam CompetentNL, ontwikkeld. Hoe meer partijen gebruiken maken van dezelfde skills-taal, hoe waardevoller het inzicht in skills voor een individu is. Bedrijven zullen de skills van een sollicitant of werkende herkennen, onderwijsinstellingen kunnen gericht beslissingen nemen over het verlenen van vrijstelling en individuen kunnen gerichte keuzes maken voor (modulaire) om- en bijscholing.
In de Werkagenda mbo wil ik samen met collega Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (LLO) de opschaling van het aanbod van bbl opleidingen voor zij-instromers stimuleren, met speciale aandacht voor kraptesectoren. Bovendien wordt de wettelijke ruimte voor maatwerk opleidingen voor zij-instromers vergroot. In het najaar start de internetconsultatie over dit wetsvoorstel.
Ook wil ik samen met de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, net als in het hoger onderwijs, in het kader van een toekomstverkenning concrete beleidsvoorstellen ontwikkelen op de flexibilisering van het mbo. De toekomstverkenning start in het najaar. Hierin wordt ingegaan op vraagstukken die voortvloeien uit de grotere behoefte aan maatwerktrajecten voor werkenden en werkzoekenden. Dienen deze ontwikkelingen in of naast het reguliere diploma-gerichte onderwijs een plek te krijgen? En vergt dit nieuwe of minder wet- en regelgeving? Wat zijn de mogelijkheden voor bekostiging van flexibel aanbod? En wat zijn mogelijkheden voor verdere samenwerking tussen publieke en private opleiders?
De flexibilisering van het onderwijs krijgt bovendien een impuls vanuit het Nationaal Groeifonds. Extra inzet op vraaggerichte ontwikkeling van (modulaire) opleidingsprogramma’s vindt plaats via het NGF-project LLO-katalysator. Dit gebeurt in publiek-private samenwerkingsverbanden van bedrijfsleven, publieke en private opleiders en overheid. Eerst wordt gewerkt aan ontwikkeling van scholingsaanbod voor de energietransitie. Daarna volgen andere sectoren. Hierin worden ook mogelijkheden voor mbo-certificaten en/of microcredentials verkend. Met het NGF project LLO Collectief Laagopgeleiden en Laaggeletterden worden opleidingsprogramma’s ontwikkeld voor het verwerven van taalvaardigheid in combinatie met beroepsvaardigheden. De concrete uitwerking van de NGF-projecten gebeurt vanaf najaar 2022.
U wordt verder geïnformeerd over het stimuleren van om-, op- en bijscholing en de inzet op skills in de Kamerbrief over LLO.
Daarnaast blijkt dat recent afgestudeerden met een diploma in bijvoorbeeld de techniek of de zorg regelmatig niet aan de slag gaan in de sector waarvoor zij zijn opgeleid. Bij deze keuzes spelen naast persoonlijke redenen ook de uitdagingen in het werkveld en het belang van passende begeleiding voor stagiairs en starters.
Ik wil met bedrijven in gesprek om ervoor te zorgen dat pas afgestudeerden niet uitvallen door te weinig flexibiliteit en gebrek aan ruimte om in hun baan te groeien. We kunnen het niet veroorloven in bijvoorbeeld de zorg en techniek dat we talenten niet binnen boord houden. Er ligt een gezamenlijke opdracht voor werkgevers en onderwijs bij het voorkomen van onnodige «weglek».
Iedereen moet mee kunnen doen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt, ongeacht achtergrond, sociaaleconomische positie of ondersteuningsbehoefte. De inzet op meedoen bestaat onder andere uit de aanpak jeugdwerkloosheid, die zich richt op de overstap van school naar werk voor jongeren in een kwetsbare positie. In het hoofdstuk 1, over kansengelijkheid, heb ik het thema meedoen verder uitgewerkt.
Het kabinet investeert een bedrag oplopend naar structureel 10 miljoen per jaar in de kwaliteit en innovatie van het mbo. Daarnaast is er uit het Nationaal Groeifonds 140 miljoen beschikbaar voor het programma Digitaliseringsimpuls NL34 tot en met 2025, en 34,3 miljoen voor Digitaal Onderwijs Goed Geregeld35 over een periode van 9 jaar.
Basisvaardigheden
De beheersing van de basisvaardigheden onder jongeren in Nederland neemt af. Het kabinet wil die trend keren met een masterplan basisvaardigheden voor taal, rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid. Deze basisvaardigheden hebben elk hun eigen uitdagingen. Daarom wordt er per basisvaardigheid en per onderwijssector (po, vo en mbo) een gedifferentieerde inzet ontwikkeld.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft recent de inzet op basisvaardigheden voor het primair- en voortgezet onderwijs uiteengezet.36 Samen met hem, en met de Staatssecretaris voor Cultuur en Media, zal ik bij de inzet op basisvaardigheden waar mogelijk nauw met elkaar optrekken.
Er is onvoldoende landelijk zicht op de beheersing van de basisvaardigheden in het mbo. Daarom ga ik met de betrokkenen uit de sector in gesprek over monitoring. Ik wil zorgen voor een duidelijke visie op basisvaardigheden en de bijbehorende onderwijsdoelen, en stimuleren dat besturen dit voor de eigen opleidingen verder uitwerken.
Met de bestuurders en andere partners in het onderwijsveld wil ik ervoor zorgen dat we generieke vakken op een aantrekkelijke manier aanbieden, passend bij het beroepsonderwijs. De evaluatie van het referentiekader taal en rekenen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs biedt daarvoor nuttige handvatten.37 Ik vind het verstandig om het effect van de nieuwe rekeneisen, naar advies van de Expertgroep Herijking Rekeneisen mbo, uit 2020 af te wachten, voordat er nieuwe interventies worden ontwikkeld. In de Werkagenda in het najaar informeer ik u verder.
Burgerschap
Burgerschapsonderwijs is medebepalend voor de kwaliteit van het beroepsonderwijs en draagt bij aan persoonsvorming en binding met anderen en de maatschappij. U heeft onlangs een brief ontvangen waarin ik uiteenzet hoe ik de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs wil verbeteren, in het kader van het masterplan basisvaardigheden mbo.38 Ik zet in op een herijking van de kwalificatie-eisen, professionalisering van docenten en facilitering van en ondersteuning bij het vormgeven van burgerschapsonderwijs.
Digitale vaardigheden
Mbo-studenten ontwikkelen digitale vaardigheden als onderdeel van het burgerschapsonderwijs en door toepassing in de beroepscontext. Op basis van de aangekondigde monitoring en de gesprekken voor de Werkagenda mbo, bepaal ik of dat voldoende is.
Het is daarbij belangrijk dat docenten over voldoende competenties beschikken om digitale vaardigheden bij studenten aan te leren. De Hogeschool Arnhem Nijmegen heeft met de monitor Leren en lesgeven met ICT39 op verzoek van OCW en de MBO Raad onderzocht wat de actuele situatie is. Ik wil in de Werkagenda mbo afspraken maken over de professionalisering van docenten, waarin de uitkomsten van deze monitor worden meegenomen.
In de Werkagenda mbo ga ik ook in op de ambitie uit het coalitieakkoord om de kwaliteit van het onderwijs in het mbo te versterken door de basisvaardigheden te laten geven door bevoegde docenten. Daarvoor moet landelijk worden uitgewerkt wat we verwachten van die docenten en moeten er voldoende mogelijkheden tot professionalisering zijn. Momenteel is er weinig bekend over de opleiding en achtergrond van docenten basisvaardigheden en burgerschap. Ik laat na de zomer onderzoek doen om dat boven water te krijgen. Op basis van de resultaten werk ik mijn ambities uit.
Ik zie in het mbo een wens om een volwaardig partner te worden in de keten van onderzoek en innovatie, in samenwerking met het hoger onderwijs en de wetenschap. Het mbo kan zo nog meer bijdragen aan de brede welvaart in de regio. Die ambitie steun ik van harte. Ik zie de toegevoegde waarde van de praktijkgerichte kennis en expertise van het mbo voor de wereld van onderzoek en innovatie. De potentiële ontwikkelkracht in het mbo is groot. Daarom wil ik in de Werkagenda afspraken maken over hoe we hier de aankomende kabinetsperiode stappen in kunnen zetten.
Ik wil met een aantal maatregelen bijdragen aan de innovatiekracht van het mbo. Zo onderzoek ik hoe ik een netwerk van innovatieve docenten en docent-onderzoekers op kan zetten en aan kan jagen met beurzen of premies, zoals ik al doe in het hoger onderwijs met het Comeniusprogramma en de Nederlandse Hogeronderwijspremie.
Tijdens mijn werkbezoeken heb ik docententeams ontmoet die het mbo op vernieuwende wijze vormgeven, vaak aangemoedigd door de snelle ontwikkelingen in bedrijven. Daarom kijk ik ook hoe ik de practoraten40 verder kan uitbouwen en verstevigen. Met meer innovatiekracht van het mbo vergroten we ook het innovatieve vermogen van het bedrijfsleven, in het bijzonder van het MKB. Omgekeerd gaan juist in het MKB de ontwikkelingen snel en dat is weer een vernieuwende kracht voor het mbo.
Het Ministerie van OCW werkt met «MBO in 2030» in co-creatie met mbo-stakeholders aan een toekomstvisie. In deze toekomstvisie wordt gedacht over mbo-instellingen als regionale centra voor beroepsonderwijs en innovatie, met trajecten op maat voor studenten en andere lerenden.41 Ik wil de al bestaande aanpak «MBO in 2030» verder faciliteren.
Door innovatiechallenges binnen «MBO in 2030» te financieren, maak ik mogelijk dat er stappen gezet kunnen worden om de bestaande toekomstvisie verder te verwezenlijken.42 Mijn ambitie is om meteen na de zomer een eerste challenge te lanceren. Dat krijgt verder vorm in de Werkagenda mbo.
Tot slot biedt onderwijsinnovatie met ICT kansen om de onderwijskwaliteit en het innovatievermogen te vergroten. Het recent toegekende geld van het programma Digitaliseringsimpuls NL van het Nationaal Groeifonds, is hiervoor een impuls. Met deze middelen wordt een stevige infrastructuur voor kennis en innovatie opgebouwd in het mbo, die in de toekomst mogelijk breder te benutten is.
Proces en vervolg
Het mbo is diepgeworteld in de maatschappij en bij uitstek een sector van samen de schouders er onder. Ik hecht er veel belang aan om de uitdagingen voor het mbo samen met alle partners aan te pakken. De politieke kaders voor het mbo zijn duidelijk. In de Werkagenda mbo vullen we de ruimte voor uitwerking samen in. Niet vrijblijvend, maar door het samen nemen van verantwoordelijkheid.
De hele mbo-sector wil de maatschappij met tastbare resultaten laten zien die verantwoordelijkheid aan te kunnen. Daar passen indicatoren bij die transparant maken wat werkt, zodat verbetering mogelijk is. Als sector moeten we een nieuwsgierige en lerende houding aannemen en openheid bieden over resultaten, ook als ze tegenvallen. We moeten nieuwsgierig zijn naar de achterliggende oorzaken, zodat we die kunnen aanpakken.
Caribisch Nederland
De uitgangspunten en ambities voor Caribisch Nederland zijn in het mbo natuurlijk niet anders dan voor Europees Nederland. Daarom werk ik aan een wetsvoorstel waardoor het mbo in Caribisch Nederland onder de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB) valt, zodat er voor het hele mbo gelijke kwaliteitsnormen en kaders bestaan.
Verder komt er voor Caribisch Nederland een bredere bestuurlijke onderwijsagenda voor het hele onderwijs (po, vo en mbo). In de agenda staan de specifieke aandachtspunten voor het mbo in Caribisch Nederland.
Vervolg en kwaliteitsafspraken
In de Voorjaarsnota 2022 (Kamerstuk 36 120) is bijna € 200 miljoen uit de middelen van het coalitieakkoord structureel toegevoegd aan de OCW-begroting. In de zomer volgt verdere besluitvorming over de resterende middelen uit het coalitieakkoord. De middelen van de goedgekeurde maatregelen worden vervolgens aan de begroting van 2023 toegevoegd.
Voor de uitvoering van drie prioritaire opgaven maak ik daarnaast graag gebruik van een beproefd instrument: de kwaliteitsafspraken. In de eerste helft van 2023 kunnen de kwaliteitsmiddelen benut worden voor het afronden van de activiteiten uit de aflopende kwaliteitsagenda’s, voor doelen uit het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) en voor de doelen uit de Werkagenda mbo. In de tweede helft van 2023 dienen de middelen volledig te worden ingezet voor de doelen uit de
Werkagenda mbo. Vanaf 2024 start een nieuwe tranche kwaliteitsafspraken. Instellingen maken hiervoor in de eerste helft van 2023 met relevante partijen een kwaliteitsplan, dat in de tweede helft van 2023 wordt beoordeeld.
Kort na Prinsjesdag informeer ik u over de afspraken die ik met de mbo-sector heb gemaakt in de Werkagenda mbo.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Staat van het Onderwijs 2022 (Bijlage bij Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 161): 40% van de besturen heeft geen zicht op de resultaten bij uitstroom voor een deel of alle studenten en op stelselniveau ontbreekt het zicht op het niveau van taal en rekenen volledig.
Mbo niveau 1 opleidingen zijn hier buiten beschouwing gelaten. Het voornaamste doel van niveau 1 is doorstroom naar mbo niveau 2.
Men spreekt van multiproblematiek als er langdurig twee of meer samenhangende en elkaar mogelijk versterkende problemen zijn (bijvoorbeeld op gebied van financiën, gezondheid, verslaving, wonen of criminaliteit) en de betrokkene niet in staat is tot het ontwikkelen en voeren van een adequate regie van de beheersing of oplossing van het complex aan problemen, waardoor deelname aan de samenleving en de arbeidsmarkt problematisch is.
SEO (2022) Monitor Aanpak Jeugdwerkloosheid, https://www.seo.nl/publicaties/monitor-aanpak-jeugdwerkloosheid/
Van Rooijen & De Winter-Koçak (2018) en Andriessen, Van Rooijen, Day, Van den Berg, Mienis & Verweij (2021).
Rapportage «Ruimte voor onderwijs tijdens corona, evaluatie servicedocumenten corona Kamerstukken 31 524 en 31 288, nr. 507 (d.d. 1 juni 2022)
Van Rooijen & De Winter-Koçak (2018) en Andriessen, Van Rooijen, Day, Van den Berg, Mienis & Verweij, (2021).
Kamerstuk 31 497, nr. 389. Kamerbrief met reactie op de evaluatie van passend onderwijs en advies Onderwijsraad. 5 oktober 2020.
Graus, E., Huijgen, T., Belfi, B., & Bakens, J. (2021). Uitval zonder diploma: Aanleiding, kansen en toekomstintenties 2020. ROA. ROA Fact Sheets Nr. 005
In de brief die mijn collega Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs na de zomer verstuurt staat beschreven op welke manier dit kabinet inzet op een Leven Lang Ontwikkelen.
Practoraten zijn expertiseplatforms binnen mbo-instellingen voor praktijkgericht onderzoek.
Meer informatie over MBO in 2030 is te vinden op Over MBO in 2030 – MBO in 2030. De vraag «Hoe zorgen wij voor een toegankelijk, toekomstbestendig en kwalitatief hoogwaardig beroepsonderwijs in iedere regio in 2030?» staat centraal.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31524-511.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.