Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 31524 nr. 216 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 31524 nr. 216 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 oktober 2014
Op 24 september jl. is in het programma Nieuwsuur aandacht besteed aan het weigeren van jongeren door mbo-instellingen. Zoals u mij in uw brief van 25 september jl.1 heeft verzocht, geef ik hierbij mijn schriftelijke reactie op de inhoud van de uitzending.
Laat ik vooropstellen dat ik de inspanningen van de instellingen om jongeren te begeleiden naar een zelfstandige plek in de samenleving erken en waardeer. Ik besef dat het begeleiden en helpen van kwetsbare jongeren naar een diploma of een plek op de arbeidsmarkt een complexe opgave is.
Mbo-instellingen vervullen een publieke taak. Zij moeten de capaciteiten en talenten van jongeren zo goed mogelijk tot ontwikkeling laten komen en jongeren zo goed mogelijk voorbereiden op hun toekomst. Daarbij hoort dat instellingen ook hun verantwoordelijkheid nemen voor jongeren die meer steun nodig hebben bij het afronden van een opleiding of het vinden van een duurzame plek op de arbeidsmarkt. Gelukkig nemen de instellingen in veruit de meeste gevallen deze verantwoordelijkheid, zo benadrukt ook de MBO Raad in haar reactie op de uitzending.2 Op 1 oktober heb ik met het Graafschap College een goed gesprek gehad. Het College neemt afstand van het beeld dat in de reportage is geschetst.3 Instellingen bieden een intensieve zorg- en begeleidingsstructuur, vaak in samenwerking met gemeenten, zorginstanties en arbeidsmarktpartijen. Evenals speciale voorzieningen, zoals plusvoorzieningen, reboundvoorzieningen, coaching, ondersteuning bij dyslexie of dyscalculie. Dat is terug te zien in de scherpe daling van het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv’ers).
Wanneer instellingen jongeren voor opleidingen zouden weigeren op basis van het feit dat ze extra ondersteuning nodig hebben, vind ik dat onaanvaardbaar. Het is ook niet nodig. Het stelsel van bekostiging, beloning en beoordeling geeft daar in principe geen aanleiding toe. Bovendien is er veel geld beschikbaar voor de ondersteuning van leerlingen. Dat neemt niet weg dat ik mijn verantwoordelijkheid neem om onderwijsinstellingen zoveel mogelijk in hun opdracht te faciliteren en drempels te slechten waar dat nog nodig is.
Onder de studenten in de basis van de beroepskolom zien we een grote variëteit in cognitieve capaciteiten en fysieke of psychische gezondheidsklachten. Veel van deze jongeren kampen daarnaast met «multiproblematiek»: een samenspel van factoren (denk aan: complexe thuissituatie, verslavingsproblematiek, schuldsanering, gebrek aan kinderopvang, etc.), die leiden tot overbelasting van de jongere en daardoor een negatieve invloed hebben op de voortzetting van de opleiding.4
Het zijn vooral deze jongeren die behandeld worden in de Nieuwsuuruitzending. Zij betreffen een groep, die nadrukkelijk extra ondersteuning nodig heeft. Onderwijsinstellingen en hun partners moeten voor deze jongeren aanzienlijk meer moeite doen om hen naar een diploma te leiden of naar een plek op de arbeidsmarkt. En soms blijkt dat voor deze jongeren zorg- en hulpverlening de juiste route is, al dan niet tijdelijk.
Deze groep is niet nieuw. Doordat nu echter een aantal ontwikkelingen samenkomt, wordt van onderwijs en gemeenten gevraagd extra inspanningen te plegen om te voorkomen dat deze jongeren tussen wal en schip vallen. Bij deze ontwikkelingen valt te denken aan de decentralisaties naar de gemeenten, waaronder jeugdzorg, en de hogere eisen, die de samenleving, arbeidsmarkt en het onderwijs aan jongeren stellen en die in het onderwijsbeleid zijn vertaald (denk bijvoorbeeld aan de eisen rondom taal en rekenen5). Deze ontwikkelingen beïnvloeden elkaar. Voor het gros van de leerlingen vormen deze geen probleem. Een kleine groep loopt door de ontwikkelingen echter mogelijk meer risico om buiten de boot te vallen. Dit kwam in de Nieuwsuurreportage ook aan bod.
Deze groep, die ik de kwetsbare jongeren noem, komt voornamelijk voor in de twee laagste niveaus van het mbo en vo (entree, niveau 2, vmbo-bb en lwt en jongeren afkomstig uit pro en vso). Hun aantal wordt, op basis van cijfers van o.a. Dienst Uitvoering Onderwijs, op dit moment geschat op zo’n 30.000 jongeren per jaar.6 Het grootste deel van deze jongeren zit gelukkig gewoon op school. Maar meer dan andere jongeren lopen zij het risico uit te vallen. Voor deze groep bereid ik samen met de Staatssecretaris een plan van aanpak voor.
Signalen dat leerlingen op onterechte gronden worden geweigerd neem ik zeer serieus. Elke onterechte weigering is er één te veel.
In de bewuste uitzending van Nieuwsuur komen enkele casussen aan bod van jongeren die geen plek op een opleiding kunnen vinden vanwege hun problemen en behoefte aan extra ondersteuning. Deze ga ik nader bekijken.
Studenten en ouders kunnen via diverse kanalen signalen, meldingen en klachten doorgeven. Uit de berichten die ik via deze wegen ontvang, komt de omvang waarvan men in de uitzending spreekt («duizenden jongeren die geweigerd worden vanwege hun behoefte aan extra ondersteuning en zorg») gelukkig niet terug. Zeker niet als ik dit bekijk in het licht van het aantal studenten dat jaarlijks instroomt in het mbo (160.000) of van opleiding wisselt (20.000).
Op dit moment beschik ik over ca. 130 concrete signalen van weigeringen. Deze zijn rondom de start van dit schooljaar bij mijn ministerie binnengekomen, deels (20) via medewerkers, accountmanagers voortijdig schoolverlaten en via de casussen van het lid Ypma (in het kader van passend onderwijs).
Naar aanleiding van de uitzending zijn nog eens 20 signalen binnengekomen die melding maken van een weigering. Deze casussen worden nu onderzocht en de instellingen worden waar nodig aangesproken.
De Inspectie van het Onderwijs heeft één melding gekregen die aanleiding gaf de instelling te onderzoeken. Intussen is met desbetreffende instelling gesproken; verder onderzoek bleek niet nodig, omdat de afwijzing geoorloofd was en de aannameprocedures op orde bleken. Daarnaast heeft zij zeven meldingen gekregen, die meegenomen worden in het regulier toezichtsonderzoek naar de instellingen.
Het JOB heeft rond de start van dit schooljaar 81 klachten gehad van studenten die zijn geweigerd.
Naar aanleiding van Kamervragen vorig jaar7 over het weigeren van jongeren met een vorm van autisme heeft de Inspectie onderzoek gedaan. Daaruit bleek dat er geen overtuigende aanwijzingen zijn dat mbo-instellingen deze jongeren weigeren op grond van hun functiebeperking.
Bij alle meldingen en signalen is de eerste stap om goed uit te zoeken waarom de jongeren geweigerd zijn en of dit terecht is. Bij een klacht over afwijzing kan teleurstelling van ouders of leerlingen ook meespelen. Er zijn echter legitieme redenen op grond waarvan een instelling kan aangeven dat er geen plek is op een opleiding.
Zo mag een jongere geweigerd worden voor een opleiding op niveau 2, 3 en 4, indien de gevolgde vooropleiding niet aansluit bij de eisen en het niveau van de opleiding (artikel 8.2.1 en 8.2.2 van de WEB). Voor de entreeopleiding mag niemand geweigerd worden, tenzij de betreffende student niet behoort tot de doelgroep (jongere moet niet meer leerplichtig zijn en niet beschikken over een diploma met toegang tot niveau 2) of de voorafgaande twee jaar ook op een entreeopleiding ingeschreven stond (artikel 8.1.1b WEB).
Het is moeilijk exact aan te geven hoeveel jongeren worden geweigerd, nadat zij zich bij een mbo-instelling melden voor een opleiding. Hoewel signalen van geweigerde jongeren altijd serieus worden opgepakt door mijn ministerie en de Inspectie van het Onderwijs, is er op dit moment geen centrale registratie van het aantal jongeren dat zich bij de instellingen meldt en hoeveel jongeren wel of niet zijn toegelaten. Ook de Ombudslijn mbo heeft momenteel geen specifieke registratie ten aanzien van weigeringen van leerlingen.
Omdat ik graag scherp zicht wil op de situatie, ga ik de Ombudslijn mbo opdracht geven als centraal punt de meldingen van geweigerde jongeren te gaan registeren, zodat ik gericht kan analyseren wat de grond van de weigering is en waar nodig actie kan ondernemen. Signalen en meldingen die ik tot nu toe heb binnengekregen, stuur ik door naar de Inspectie. Dit geldt ook voor toekomstige signalen die ik binnenkrijg. De Inspectie onderzoekt de signalen en neemt deze mee in haar toezicht op de instellingen. Waar daar aanleiding voor is, zal zij de instelling op korte termijn bezoeken.
Voorts blijkt uit de meldingen duidelijk dat studenten en hun ouders of verzorgers behoefte hebben aan veel duidelijker communicatie door de instelling over de afwijzing. Voor de jongeren (en hun ouders) blijft namelijk geregeld onduidelijk op welke grond precies zij niet worden toegelaten tot de opleiding. Ik vind het onaanvaardbaar wanneer een jongere bericht krijgt van de afwijzing en vervolgens aan zijn of haar lot wordt overgelaten. Met elke jongere, die een opleiding wil gaan doen, moet door de betreffende instelling gesproken worden. En bij afwijzing gesproken moet worden over de reden én vooral ook over de alternatieven die de instelling een jongere wél kan bieden. Dat maakt deel uit van de zorgplicht van de mbo-instellingen tot toegankelijk onderwijs. Ik zal hen daarop aanspreken.
In mijn brief over voortijdig schoolverlaten van 5 maart jl. en in mijn brief over een toekomstbestendig mbo van 2 juni jl.8, heb ik aangegeven mij samen met de Staatssecretaris te richten op de groep kwetsbare jongeren. Op dit moment hebben wij een plan van aanpak in voorbereiding. Bij de totstandkoming van dit plan betrek ik nadrukkelijk de onderwijsinstellingen (pro, vso, vo, mbo), gemeenten, leerplicht, RMC, zorgpartijen en de partners van de arbeidsmarkt (UWV, VNO-NCW, werkgevers).
In het recente verleden hebben verschillende organisaties (zoals Onderwijsraad, ECBO, NJI) zich in deze jongeren verdiept en hun zorgen geuit over hun toekomstkansen. Onlangs heeft de Doorbraakgroep in Dienstverlening zich beziggehouden met het advies «Het kind van de rekening». De Doorbraakgroep is een groep bestuurders uit o.a. zorg, onderwijs en arbeidstoeleiding, Nieuwsuur maakte de reportage mede naar aanleiding van dit rapport. Het advies behandelt knelpunten die worden ervaren in de huidige regelgeving bij de opvang van kwetsbare jongeren. Deze onderzoeken en rapporten neem ik mee in het plan van aanpak voor kwetsbare jongeren.
In dat plan kijk ik ook naar de huidige knelpunten en belemmeringen die jongeren ervaren bij het vinden van een passende plek in het onderwijs. Het plan biedt oplossingen om te zorgen dat de groep kwetsbare jongeren voldoende kans krijgt op een goede toekomst. Instellingen moeten genoeg ruimte hebben voor maatwerk, voor het functioneren in een breed netwerk van partijen uit verschillende domeinen (jeugdzorg, gemeente, werkgevers, etc.). Ik zal partijen ook bewust maken van de mogelijkheden die daar nu al voor zijn. Ook wil ik inspanningen van de instellingen ten aanzien van succesvolle begeleiding naar de arbeidsmarkt en ondersteuning van de kwetsbare jongeren meer waarderen en zichtbaar maken. U ontvangt het plan dit najaar. Begin 2015 start ik met de uitvoering van het plan.
Voor de kwetsbare jongeren zet ik stevig in op regionale samenwerking tussen onderwijsinstellingen (pro, vso, mbo, vo) en gemeenten, RMC, zorg en werkgevers. Het gaat erom dat zij een passende structuur voor steun en begeleiding bieden, zowel tijdens het volgen van onderwijs en de overgang tussen onderwijssoorten als bij de stap naar de arbeidsmarkt. De regionale samenwerking is van cruciaal belang wanneer het gaat om het bieden van optimale begeleiding, flexibiliteit en maatwerk aan deze jongeren. De aanpak voor kwetsbare jongeren zie ik als aanvullend op de succesvol gebleken regionale aanpak van voortijdig schoolverlaten tussen onderwijs, zorg, gemeenten en OCW. Voor de kwetsbare jongeren is intensievere en andere betrokkenheid vereist en mogelijk ook andere spelers. Ik zie bijvoorbeeld een grotere rol voor partijen uit de arbeidsmarkt, omdat voor een aanzienlijk deel van deze jongeren een startkwalificatie niet haalbaar blijkt en het zinvoller is om hen goed begeleid de overstap naar de arbeidsmarkt te laten maken.
Een van de middelen in het opzetten van de regionale samenwerking tegen voortijdig schoolverlaten, is de actieve rol van de vsv-accountmanagers. Dit zijn medewerkers van mijn ministerie die de partijen in de regio (zoals onderwijs en gemeenten) ondersteunen, adviseren, stimuleren, maar ook de voortgang van de aanpak kritisch volgen aan de hand van uitvalcijfers. De inzet van de accountmanagers op voortijdig schoolverlaten is succesvol. Dat komt ook naar voren in het recente rapport van de Onderwijsraad over de onderwijspolitiek na de commissie Dijsselbloem.9
De vsv-accountmanagers ga ik ook inzetten voor de kwetsbare jongeren. Ik wil dat zij het overleg bevorderen (en zo nodig initiëren) tussen de instellingen, gemeenten, zorg, arbeidsmarktpartijen én andere stakeholders. Hierin wordt de verbinding gezocht met partijen uit het SZW- en VWS-domein. Tevens stimuleren de OCW-accountmanagers dat de regionale partijen samen ambitieuze en haalbare afspraken maken voor de groep kwetsbare jongeren. OCW spreekt de partijen aan op hun afgesproken verantwoordelijkheden en uitvoering van de gemaakte afspraken.
Tegelijkertijd blijf ik met de Kwaliteitsafspraken mbo inzetten op het verder verbeteren van de onderwijskwaliteit. Een goede intakeprocedure en een goede begeleidingsstructuur op school maakt onderdeel uit van de kwaliteit die een instelling biedt. Hier hebben alle leerlingen baat bij, maar juist ook de studenten met problemen. Zij hebben meer zorg en maatwerk nodig. De instelling moet dit kunnen bieden, zeker met de middelen die beschikbaar zijn.
Instellingen kunnen rekenen op reguliere bekostiging, aanvullende beloning en extra middelen voor ondersteuning van studenten. Dit stelsel staat.
De afgelopen jaren heb ik daarin een aantal aanpassingen gedaan om ruimte te bieden voor het aannemen van studenten die niet het ideaaltraject of de standaardroute doorlopen.
Veel geld beschikbaar voor ondersteunen van leerlingen
Voor de begeleiding van leerlingen die meer ondersteuning nodig hebben, zijn behoorlijk wat aanvullende middelen beschikbaar: in totaal is ca. € 200 miljoen toegevoegd aan het lumpsum budget of via aanvullende bekostiging beschikbaar, o.a. voor schoolmaatschappelijk werk, ZorgAdviesTeams, Plusvoorzieningen, middelen naar aanleiding van het interdepartementaal beleidsonderzoek 2005–2006 «Risicoleerlingen en hun leerloopbanen in het mbo» en de middelen die in de plaats zijn gekomen van de aanvraaggebaseerde leerlinggebonden financiering (LGF, voormalig «rugzakje»). Instellingen kunnen dit geld inzetten voor begeleiding van alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Men is niet meer afhankelijk van een aanvraag. Naast die circa € 200 miljoen zijn er nog jaarlijks middelen beschikbaar vanuit de aanpak van voortijdig schoolverlaten. De regionale vsv-programmagelden (€ 26 miljoen) mogen worden ingezet voor het inrichten van ondersteuningsvoorzieningen op scholen. Ook de vaste en variabele vsv-prestatiemiddelen (totaal € 41 miljoen voor mbo) kunnen instellingen hiervoor inzetten.
Bekostiging
De bekostiging is zodanig dat instellingen worden gemotiveerd leerlingen aan te nemen en te helpen zoveel mogelijk uit zichzelf te halen. De reguliere bekostiging van een student bestaat uit een deel leerlingbekostiging (80%) op basis van inschrijving en een deel diplomabekostiging (20%), om de instelling te belonen voor de inspanning om de student naar een diploma te leiden.
In de entreeopleiding is er geen diplomabekostiging. De instelling ontvangt de volledige bekostiging op basis van inschrijving, omdat voor een deel van de entreestudenten een diploma niet haalbaar is en de focus ligt op succesvolle begeleiding naar de arbeidsmarkt. De leerlingbekostiging in de entreeopleiding is zo’n € 5.000 hoger dan voor de andere niveaus. Daarmee kan de instelling de juiste ondersteuning voor de entreedoelgroep inrichten.
Vanaf 1 januari 2015 is sprake van een cascademodel voor de bekostiging. De voorstellen uit Focus op Vakmanschap van mijn voorganger heb ik aanzienlijk versoepeld door het afvlakken van de cascade. Daardoor blijven instellingen gefaciliteerd om ook jongeren aan te nemen die naar verwachting door problemen langer over hun opleiding gaan doen, of leerlingen die al een eerdere opleiding hebben geprobeerd. Een student wordt namelijk zes jaar bekostigd, met een flinke extra in het eerste jaar, dat zo bepalend is voor het studiesucces.
Als een student na de entreeopleiding naar niveau 2 gaat, begint de teller op nul en komt de zes jaar bekostiging beschikbaar. Ook als een leerling uitvalt en zich na 3 jaar weer op het mbo meldt, start de teller op nul.
Ook de entreeopleiding (waarvan de nominale duur 1 jaar is) heeft een cascadebekostiging, van twee jaar. Dat is niet voor niets; het is juist voor de doelgroep van de entreeopleidingen belangrijk binnen afzienbare termijn naar een diploma te worden begeleid, omdat zij vaak moeite heeft met leren en weinig gemotiveerd is tot het volgen van onderwijs.
De Nieuwsuuruitzending roept een beeld op van strategisch gedrag onder instellingen, als het om de bekostiging gaat. Ik zou het zeer ongewenst en ongepast vinden als instellingen bekostiging als dominant motief inzetten bij hun studentenbeleid. De MBO Raad heeft aangegeven dat zij zich niet herkent in het beeld dat instellingen om financiële redenen leerlingen weigeren. Ook ik heb op dit moment geen signalen die erop wijzen dat er een patroon van afwijzing op basis van financiële motieven onder mbo-instellingen is. Het kan niet de bedoeling zijn dat instellingen nastreven geld te verdienen of over te houden aan studenten. Zij moeten goed onderwijs geven en daar krijgen ze meer dan voldoende middelen voor. Bij de vormgeving van de kwaliteitsafspraken mbo zal ik erop letten dat de beoogde prikkels in hun onderlinge samenhang goed blijven werken.
Urennorm
Het voldoen aan de urennorm is op alle niveaus geen voorwaarde meer voor de bekostiging. De instelling krijgt ook geld voor studenten met een maatwerktraject, omdat hij of zij niet in staat is het volledige programma te volgen. Ik heb ook het inspectietoezicht op de urennorm versoepeld, waardoor de instellingen omwille van bepaalde groepen jongeren van de wettelijke urennorm kan afwijken (zolang de studenten tevreden zijn over de kwaliteit van het onderwijs).
Inspectietoezicht
In het toezicht op de instellingen kijkt de Inspectie naar vele factoren. Bij tekortkomingen krijgen instellingen ruim de tijd hun processen te verbeteren. Pas wanneer verbetering uitblijft, volgen maatregelen. Deze variëren van een waarschuwing en extra toezicht tot opschorten of inhouden van bekostiging of het intrekken van de licentie. De Inspectie sanctioneert niet op basis van een enkel geval, maar pas wanneer sprake is van een structurele tekortkoming en verbetering uitblijft. Bovendien hangt de sanctie af van de tekortkomingen en de categorie eisen waar niet aan wordt voldaan. Onvoldoende opbrengsten van het onderwijs leiden niet tot een bekostigingssanctie; niet naleven van wettelijke plichten kunnen daar wel toe leiden.
Instellingen kunnen maatwerk bieden aan jongeren die vanwege zorg of begeleiding een aangepast onderwijsprogramma moeten volgen, zolang er maar goede, duidelijke afspraken zijn en voor minderjarigen wordt voldaan aan de Leerplichtwet.
Richting het Plan van Aanpak
Het stelsel, zoals nu ingericht, geeft instellingen ruimschoots mogelijkheden om onderwijs te bieden aan jongeren die behoefte hebben aan extra begeleiding en zorg. Ik zie geen structurele negatieve prikkels die instellingen reden geven jongeren met problemen te weigeren.
Dit neemt niet weg dat er toch onvolkomenheden kunnen zijn in het stelsel. Waar ik deze tot nu toe heb gezien, heb ik maatregelen tot correctie genomen, waaronder:
– het afvlakken van de cascadebekostiging;
– het versoepelen van de urennorm;
– de afspraken met de inspectie over een meer eigentijds toezicht;
– de inzet van de vsv-accountmanagers van OCW op kwetsbare jongeren.
Ik maak uit adviezen als «Kind van de rekening» niettemin op dat er instellingen zijn, die met hun partners onderdelen van het stelsel als belemmerend beleven, althans de prikkels in het stelsel anders ervaren of inzetten dan ik heb beoogd. En dat de meest kwetsbare jongeren daarvan last kunnen hebben.
Op dit moment verricht ik in het kader van het plan van aanpak kwetsbare jongeren een analyse naar belemmeringen en knelpunten. Deze kunnen de regelgeving en het onderwijsstelsel betreffen. Ik ga daarbij ook kijken naar psychologische effecten van een prestatiegerichte aanpak en knelpunten uit de praktijk, zoals gebrekkige samenwerking in de regio tussen vo en mbo. Onvoorziene bijeffecten door ontwikkelingen op andere beleidsterreinen neem ik eveneens mee, zoals de decentralisaties van o.a. jeugdzorg, de gevolgen van het invoeren van de Participatiewet en de veranderingen op het UWV-terrein.
Veel van deze punten zijn genoemd in het advies «Kind van de rekening». Dit advies zal ik ter voorbereiding van het Plan van Aanpak zorgvuldig analyseren.
Voor deze analyse put ik uit diverse bronnen. De afgelopen tijd zijn meerdere onderzoeken en rapporten verschenen over jongeren met (multi)problematiek. Sinds dit voorjaar heb ik meermaals gesproken met partijen uit onderwijs (pro, vso, vmbo, mbo), gemeenten (leerplicht, RMC, DWI, VNG, G4), arbeidsmarkt (UWV, werkgevers) en zorg. Dit onderzoek naar belemmeringen en knelpunten geeft mij inzicht in wat ik eventueel nog meer kan doen om (instellingen te helpen om) jongeren voor te bereiden op een zelfstandige en goede toekomst. Concrete casussen van jongeren die hierbij vastlopen ga ik onderzoeken. Daarbij schakel ik de Inspectie van het Onderwijs in.
Tegelijkertijd wil ik op korte termijn het gesprek aangaan met instellingen en MBO Raad om meer duidelijkheid te krijgen over de werking van de prikkels in het stelsel, over de regelgeving over het aannemen van jongeren. En onjuiste beelden en verwachtingen weg te nemen. Ik wil ook duidelijkheid geven aan jongeren en hun ouders, zodat zij beter weten wat hun eigen positie is en wat ze mogen verwachten van een instelling.
En last, but not least: Het Plan van Aanpak zal zijn voordeel doen met de goede voorbeelden die we al kennen uit de onderwijspraktijk, zoals:
• De Amsterdamse Plusschool: voor leerlingen die door gedragsproblemen of complexe thuissituatie niet kunnen meekomen in het reguliere onderwijs. Amsterdamse Plus biedt een rustige omgeving met een andere aanpak en kleine klassen.
• Het Pittstop-traject van Scalda: overbelaste studenten worden intensief begeleid. Specifieke groepen binnen niveau 2-opleidingen kunnen in een aangepast tempo hun opleiding volgen.
• De School als Werkplaats van het Friesland College: zorg is de instelling binnengehaald. Hulpverleners van diverse jeugdhulporganisaties lopen rond op de instelling. Docenten en coaches van het Friesland College werken nauw samen met de hulpverleners om jongeren te begeleiden.
• De overstaptafels van MBO Utrecht: instellingen uit vo en mbo begeleiden samen met leerplichtambtenaren jongeren die tussen wal en schip dreigen te vallen bij hun overstap van vo naar mbo.
• De «gele tafel» van ROC Rijn IJssel: richt zich op begeleiding van de studenten die extra ondersteuning nodig hebben.
• Het Challenge project van het Albeda College: in samenwerking met gemeente en andere partijen worden kwetsbare jongeren opgevangen en geholpen naar een opleiding op het Albeda.
• Het Leerwerkcentrum Zoetermeer: het ID-college en de gemeente begeleiden samen jongeren met een grote afstand tot school en werk.
Tot slot
Ik weet dat de mbo-instellingen hun maatschappelijke opdracht met betrekking tot kwetsbare jongeren serieus nemen en dat ik hen daarop kan aanspreken. Ik weet ook dat hun opdracht complex is: enerzijds voldoen aan de hoge eisen die de kenniseconomie stelt aan het onderwijs, anderzijds zoveel mogelijk jongeren tot ontwikkeling brengen, ook zij die moeite hebben om mee te komen in het onderwijs. Samen met gemeenten moeten zij er alles aan doen om deze jongeren een kans te geven. Waar ik kan bijdragen de instellingen te helpen bij het vervullen van hun opdracht, zal ik dat uiteraard doen. Waar ik instellingen moet aanspreken op hun taken en verantwoordelijkheden, zal ik dat niet nalaten. In het plan van aanpak voor kwetsbare jongeren werk ik dit alles verder uit.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
De Staatssecretaris en ik bereiden een brief voor over Taal en Rekenen, ook in relatie tot deze groep jongeren. De brief wordt dit najaar naar uw Kamer gestuurd.
Onder de definitie van deze groep vallen dus niet alle leerlingen en studenten met een functiebeperking in de zin van passend onderwijs. Deze laatste groep neemt deel aan opleidingen op alle niveaus, ook de hogere. Vanwege hun functiebeperking zijn zij uiteraard kwetsbaar, maar zij hebben doorgaans niet de «multiproblematiek» en de daarmee samenhangende risico’s wat betreft uitval zoals de groep, die in deze brief wordt behandeld. De definitie in deze brief richt zich op de jongeren op de lagere niveaus in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs.
Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2012/13, nummer 2989 en Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2012/13, nummer 3173
Brief «Startkwalificatie met perspectief, voor iedereen een passende plek», 5 maart 2014, Kamerstuk 26 695, nr. 94.
Brief «Ruim baan voor vakmanschap; naar een toekomstbestendig mbo», 2 juni 2014, Kamerstuk 31 524, nr. 207.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31524-216.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.