31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 189 HERDRUK1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2013

1. Van goed naar beter

Kwalitatief goed beroepsonderwijs is cruciaal voor het beroepsperspectief van onze jongeren en voor de vitaliteit van de Nederlandse economie. Internationaal gezien presteert het Nederlandse onderwijs goed. Maar onze ambitie reikt verder.

We willen dat Nederland wereldwijd voor het onderwijs bij de top vijf2 gaat horen. Dat is geen doel op zich, maar noodzakelijk om voorbereid te zijn op de eisen en de dynamiek die een snel veranderende arbeidsmarkt en samenleving aan de werknemers van morgen stelt. Met dit doel voor ogen is onlangs het Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) gesloten. Hierin hebben we met de sociale partners afspraken gemaakt over onder meer betere samenwerking tussen onderwijssectoren en het aantrekkelijker maken van het beroep van leraar. Deze onderwerpen zijn ook aan bod gekomen tijdens mijn zogenaamde Mbo Tour door het land waarin ik sprak met studenten, docenten, schoolbestuurders en het bedrijfsleven over toekomstige ontwikkelingen in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo).

Met het actieplan Focus op Vakmanschap 2011–2015 (Kamerstuk 31 524, nr. 88) is voor het mbo een nieuw fundament gelegd om de kwaliteit in de sector te verhogen. De uitvoering van dit actieplan is in volle gang en er wordt al flinke vooruitgang geboekt. Maar we moeten nog een stap extra zetten om onze ambities waar te maken. Ik verwacht op dit punt ook een investering van de mbo-scholen. Om die te stimuleren (nog) betere prestaties te leveren, wil ik kwaliteitsafspraken met de scholen gaan maken op specifieke thema’s voor een periode van vier jaar.

Hiervoor heeft het kabinet in het regeerakkoord € 250 miljoen3 extra beschikbaar gesteld. Dit is ruim 7% van het totale budget voor de mbo-sector. Dat mag uitzonderlijk worden genoemd, gezien de huidige economische situatie. Het kabinet onderstreept daarmee dat het zeer hecht aan kwalitatief goed middelbaar beroepsonderwijs. De middelen komen beschikbaar na kabinetsbesluitvorming. Een belangrijke voorwaarde is daarvoor dat de afspraken uit het NOA uitgewerkt en vastgelegd worden in cao’s. Over de inzet van de middelen uit de begrotingsafspraken 2014 voor de mbo-sector informeer ik u later.

We starten in 2015 eerst met de basis: investeren in professionalisering van onderwijspersoneel. In 2016 voegen we daaraan toe studiesucces en het verbeteren van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. Bestaande afspraken over voortijdig schoolverlaten blijven ongewijzigd. Voor verbeteringen evenals het behoud van zeer goede resultaten worden de scholen individueel beloond. Zo zijn de kwaliteitsafspraken een stimulans voor meer onderwijskwaliteit bij alle mbo-scholen. En daarmee zijn ze ook een steun voor alle mbo-studenten.

Met deze brief informeer ik u op hoofdlijnen over de uitwerking van de plannen met betrekking tot de kwaliteitsafspraken. Ik wil benadrukken dat deze afspraken niet alleen gaan over kwantitatieve prestaties, maar juist ook over het realiseren van kwalitatief goed en uitdagend onderwijs. Middelbaar beroepsonderwijs heeft naast een beroepsopleidende taak ook een bredere, vormende taak. Jongeren krijgen praktische vaardigheden aangeleerd waardoor ze volwaardig kunnen participeren in de maatschappij. Daarom geef ik er de voorkeur aan te spreken over kwaliteitsafspraken in plaats van prestatieafspraken.

Met deze brief geef ik uitvoering aan de motie van het lid Jadnanansing c.s.,4 waarin mij wordt verzocht uw Kamer te informeren over het kader voor de kwaliteitsafspraken voordat ze van kracht worden. Tevens geef ik uitvoering aan de motie van het lid Straus c.s.5, waarin mij wordt verzocht uw Kamer te informeren over de stappen die worden gezet om in 2015 prestatiebekostiging onderdeel te laten zijn van financiering van het mbo. In deze brief kom ik ook terug op de motie van het lid Beertema om afspraken te maken over het beperken van de overhead in het mbo6.

Deze brief is afgestemd met het Ministerie van Economische Zaken (EZ).

2. Kwaliteitsafspraken mbo

Met de implementatie van de maatregelen uit het actieplan Focus op Vakmanschap (FoV) (Kamerstuk 31 524, nr.88) werken mbo-scholen aan een betere onderwijskwaliteit. Het verkorten van de opleidingsduur en de intensivering van de onderwijstijd (volle roosters) zorgen voor uitdagender onderwijs. Invoering van de entreeopleiding en introductie van vooropleidingseisen voor de hogere mbo-niveaus zorgen ervoor dat meer leerlingen aan de opleiding beginnen waarin ze het best tot hun recht komen. Met de herziening van de bekostiging worden doelmatige leerwegen gestimuleerd. In aanvulling op deze generieke maatregelen uit het actieplan FoV wil ik kwaliteitsverbetering bij elke mbo-school gericht stimuleren. Dat doe ik door op een beperkt aantal specifieke thema’s kwaliteitsafspraken te maken. Focus vergroot immers effectiviteit.

2.1 Thema’s

Ik kies ervoor om op de volgende vier thema’s kwaliteitsafspraken te maken:

  • Professionalisering;

  • Studiesucces;

  • Voortijdig schoolverlaten;

  • Beroepspraktijkvorming.

Ik start met professionalisering, omdat zij de pijler is van onderwijskwaliteit. Competente docenten, instructeurs en onderwijsmanagers zijn nodig om het studiesucces van studenten te verhogen, het aantal voortijdig schoolverlaters verder naar beneden te brengen en de tevredenheid van studenten en leerbedrijven over de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming te laten toenemen.

Naast de vier genoemde thema’s wil ik met de sector afspraken maken om voor iedere mbo-school het succes van studenten na het verlaten van het mbo in beeld te brengen. Het gaat dan om arbeidsmarktsucces van mbo-gediplomeerden (percentage gediplomeerden met een baan), de tevredenheid van het (leer)bedrijf over de kwaliteit van mbo-gediplomeerden en het succes van mbo-4 gediplomeerden in het hbo. De mate van arbeidsmarktsucces en een succesvolle doorstroom naar het hbo van gediplomeerde mbo-studenten geven immers een beeld van de kwaliteit van de mbo-school. Deze indicatoren worden vooralsnog niet gebruikt als basis voor een financiële beloning. In paragraaf 2.5 licht ik dit verder toe.

Professionalisering

In 2011 is met de mbo-sector een bestuursakkoord gesloten met daarin afspraken om professionalisering naar een hoger plan te tillen. Mbo-scholen zijn hiermee voortvarend aan de slag gegaan, maar er blijven aandachtspunten voor de toekomst zoals de begeleiding en ontwikkeling van startende docenten. In het NOA wordt ook door de sociale partners bevestigd dat professionalisering van onderwijsgevenden een prioriteit is en blijft. Tijd, geld en ruimte voor bekwaamheidsonderhoud, nascholing, registratie in het Lerarenregister, professionalisering over de gehele linie (van docent tot bestuurder) en afspraken die hierover in de cao moeten worden gemaakt, komen hierin aan bod.

Met de kwaliteitsafspraken bouw ik voort op de bestaande professionaliseringsafspraken uit het bestuursakkoord 2011 (en het addendum hierop). Voor de nadere concretisering van de kwaliteitsafspraken baseer ik mij op de Lerarenagenda (Kamerstuk 27 923, nr. 171) waarin de doelstellingen uit het NOA verder worden uitgewerkt. Op de volgende thema’s wordt extra accent gelegd:

  • De begeleiding en ontwikkeling van startende docenten;

  • Meer masteropgeleide docenten;

  • Bekwaamheidsonderhoud, gefaciliteerd door de lerende schoolorganisaties en Human Resources Development-beleid waarin aandacht wordt besteed aan het carrièreperspectief van de leraar;

  • Betere aansluiting/samenwerking van de professional met het bedrijfsleven;

  • Verdere ontwikkeling van samenwerkende teams;

  • Registratie in het Lerarenregister.

Studiesucces

Onderwijskwaliteit is de basis voor studiesucces. Onder studiesucces versta ik de mate waarin een mbo-school er in slaagt studenten – gegeven hun vooropleiding – naar een diploma toe te leiden op het niveau dat bij hun talenten past. Studiesucces kan worden gemeten door te kijken naar de vooropleiding waarmee jongeren de school binnen komen en het diploma waarmee ze de opleiding verlaten. Voor toepassing in het geïntegreerd jaardocument is in overleg met de sector een indicator ontwikkeld om op deze wijze de «toegevoegde waarde» zichtbaar te maken. De Onderwijsinspectie gaat komend jaar proefdraaien met de toepassing van deze indicator in het toezicht. Ik ga onderzoeken of, dan wel onder welke condities deze indicator ook gebruikt kan worden voor het financieel belonen van betere prestaties vanaf 2016. Ik streef ernaar de indicator zo vorm te geven dat hij op verschillende niveaus binnen de school kan worden gebruikt. Niet alleen het college van bestuur krijgt hierdoor zicht op mogelijke verbeteringen, maar ook de docenten voor de klas en bij docenten ligt immers de sleutel voor succes.

In dat verband verken ik de mogelijkheid om het predicaat «excellent» in het mbo op opleidings- of domeinniveau te introduceren. Inzicht in de mate van studiesucces is hieraan ondersteunend. In het mbo zijn al verschillende mogelijkheden voor studenten die extra uitdaging zoeken om hun talent te ontwikkelen. Bijvoorbeeld Skills-wedstrijden op regionaal, nationaal en internationaal niveau en bij de Centra voor Innovatief Vakmanschap. Ik wil alle toptalenten in het mbo de kans geven te excelleren en dit stevig verankeren in het onderwijs. Er zijn positieve ervaringen met het Sirius-programma in het hoger onderwijs die mogelijk ook in het mbo extra uitdaging kan bieden aan studenten. Op dit moment vindt een verkenning plaats naar mogelijkheden dit programma uit te breiden voor het mbo; hierbij wordt wel rekening gehouden met het specifieke karakter van het beroepsonderwijs.

Voortijdig schoolverlaten (vsv)

Sinds 2007 wordt in het kader van Aanval op Schooluitval met resultaatgerichte prestatieafspraken gewerkt aan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten (vsv). Door meerjarige, prestatiegerichte convenanten tussen OCW en vo- en mbo-scholen en gemeenten in heel Nederland is het aantal nieuwe vsv’ers bijna gehalveerd van 71.000 in 2002 tot 36.250 in 2012. Het kabinet heeft de vsv-doelstelling verder aangescherpt: in 2016 mag de teller op maximaal 25.000 nieuwe vsv’ers staan. Het huidige vsv-arrangement dat tot 2016 loopt, blijft ongewijzigd. Op basis van de resultaten die in de periode tot 2016 worden geboekt, wordt besloten over de wijze van voortzetting.

Beroepspraktijkvorming

De beroepspraktijkvorming (bpv) is een cruciaal onderdeel van de beroepsopleiding. De student maakt tijdens de bpv kennis met de beroepspraktijk, brengt de theoretische kennis die hij heeft opgedaan in de praktijk en maakt zich werknemersvaardigheden eigen. De beschikbaarheid van voldoende stageplaatsen en gecertificeerde leerbedrijven gaat de verantwoordelijkheid worden van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). Hierover ontvangt u een brief. Het is de taak van de school om de student bij de bpv te begeleiden. Uit enquêtes7 onder mbo-studenten blijkt dat zij vaak ontevreden zijn over de begeleiding die zij vanuit hun opleiding krijgen. Een kwart van de studenten is ontevreden over de hoeveelheid begeleiding. Ondanks inspanningen van de sector om de begeleiding bij de bpv te verbeteren8, is de tevredenheid van studenten niet significant toegenomen. Dit kan en moet beter. Door middel van een kwaliteitsafspraak wil ik extra stimuleren dat de begeleiding verbetert.

Er is een solide indicator nodig om de vorderingen van scholen op dit thema in beeld te brengen. De BPV-monitor die op dit moment ontwikkeld wordt door de sociale partners en het onderwijsveld, verenigd in de stichting SBB, biedt hiervoor aanknopingspunten. Deze monitor bestaat uit een vragenlijst die na afloop van elke bpv-periode ingevuld wordt door de student en het leerbedrijf. Hierin kunnen zij met een cijfer aangeven hoe tevreden zij zijn over de door de school geboden begeleiding. In het beroepsonderwijs is het essentieel dat scholen goed samenwerken met het bedrijfsleven. De BPV-monitor is daarvoor een graadmeter. Op schoolniveau kunnen uitspraken worden gedaan over de tevredenheid van studenten en leerbedrijven over de door de school geboden begeleiding. Scholen zijn op deze wijze onderling vergelijkbaar. Er wordt naar gestreefd om de BPV-monitor vanaf 2016 te kunnen gebruiken als basis om goed presterende scholen financieel te belonen.

Er is overwogen om studententevredenheid een plek te geven in de kwaliteitsafspraken, maar de JOB-monitor (van de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs) blijkt daarvoor geen geschikt instrument. De JOB-monitor verschijnt niet jaarlijks. Bovendien is de methode niet robuust genoeg voor een rechtmatige bekostiging. Ook de onderzoeken van het Researchcentrum Onderzoek Arbeidsmarkt (ROA) bieden geen informatie per school en zijn daarom niet geschikt.

Overhead

De motie Beertema9 verzoekt mij om, net als met het hbo al gebeurt, ook met het mbo afspraken te maken over een maximumpercentage aan overhead van 20% en over de eisen aan het primaire proces. In de strekking van deze motie kan ik mij vinden. De overhead in het mbo is voor mij een specifiek aandachtspunt. De overheadkosten moeten zo laag mogelijk zijn, zodat een zo groot mogelijk deel van de beschikbare onderwijsmiddelen terecht komt in het primaire proces. De sector zelf brengt de overhead al in beeld via de MBO-benchmark. Dit levert nog geen inzicht per school op, maar dat gaat veranderen. In het verlengde van de MBO-benchmark werkt de sector nu aan transparantie per school (MBO-transparant). Hiermee komt de overhead per school goed in beeld wat het gesprek over de inzet van de financiële middelen binnen de school met docententeams, studenten maar ook ouders en partners in de regio goed ondersteunt. In het nieuwe bestuursakkoord dat ik in het kader van de kwaliteitsafspraken met de sector zal sluiten10 zal ik het belang van beperkte overhead nog eens benadrukken. Een afspraak om binnen de mbo-school zeer kritisch naar de overheadkosten te kijken hoort daarbij. Met dit arrangement is een aanvullende prestatiegerichte afspraak niet nodig.

2.2. Keuze voor de aanpak

Bij de vormgeving van het instrument van kwaliteitsafspraken heb ik mij laten inspireren door de ervaringen die kortgeleden zijn opgedaan met soortgelijke instrumenten in het onderwijs.

Ervaringen in het mbo

Met «Aanval op Schooluitval» worden goede resultaten geboekt. Een landelijke doelstelling die wordt doorvertaald naar het schoolniveau zorgt ervoor dat mbo-scholen een concreet doel hebben om naar toe te werken. Zij worden financieel beloond als zij hun doelstelling halen. Resultaten worden per individuele school gepubliceerd om het leren van elkaar te stimuleren. De voortgang van iedere school wordt maandelijks gemonitord op basis waarvan scholen actief kunnen bijsturen. Tenslotte gaan de vsv-accountmanagers naar vo- en mbo-scholen toe om hen te ondersteunen. Het is de kracht van deze combinatie die tot resultaat leidt.

Met een kwalitatieve aanpak op het terrein van professionalisering van docenten en management zijn ook goede ervaringen opgedaan. In 2011 is een bestuursakkoord gesloten om de kwaliteit van de professional binnen het mbo te verhogen. Scholen hebben hiervoor extra middelen gekregen. Alle mbo-scholen hebben bij MBO1511 een plan van aanpak ingediend met daarin hun eigen doelstellingen die recht doen aan hun specifieke situatie. Deze aanpak laat – binnen de kaders van het bestuursakkoord – ruimte voor eigen keuzes. Uit de tussenrapportage van MBO1512 blijkt dat mbo-scholen goede resultaten boeken met de uitvoering van de afspraken uit het bestuursakkoord professionalisering (Kamerstuk 27 923, nr. 121).

Ervaringen in het ho

In het hoger onderwijs (ho) wordt gewerkt met prestatieafspraken op het gebied van onderwijskwaliteit en studiesucces, profilering en valorisatie. Hogescholen en universiteiten hebben in eigen strategische plannen hun ambities geformuleerd, waarna een onafhankelijke commissie heeft beoordeeld of de gestelde doelen voldoende ambitieus waren. Instellingen die aan de eisen voldoen, ontvangen een bijdrage uit het budget voor onderwijskwaliteit en studiesucces (5%). Het oordeel van de commissie was bepalend voor de hoogte van de financiële bijdrage uit het budget voor profilering en valorisatie (2%). Met deze werkwijze kon optimaal rekening worden gehouden met de historie, context en uitgangssituatie van de afzonderlijke hogescholen en universiteiten.

Keuze

Ik kies voor een aanpak waarmee ik in het mbo al goede ervaringen heb opgedaan. Dit is een andere aanpak dan in het ho. De uitgangspositie van het mbo is ook anders dan van het ho. Waar in het ho nationale en internationale profilering de aantrekkingskracht van het ho versterkt, zijn de mbo-scholen én de mbo-studenten meer gericht op de regio. De mobiliteit van studenten over regio’s heen is beperkt. Met de kwaliteitsafspraken in het mbo wil ik mbo-scholen prikkelen de kwaliteit van het onderwijs over de gehele linie te verbeteren en tegelijkertijd de verschillen in onderwijskwaliteit tussen scholen zichtbaar te maken. Door deze transparantie wordt de scholen de gelegenheid geboden zich te onderscheiden.

De vsv-benadering is geschikt als het resultaat van de inspanningen van een mbo-school zich eenduidig laat meten. Dit geldt voor studiesucces en de kwaliteit van de bpv. Thema’s die meer aangrijpen op het onderwijsproces dan op de onderwijsopbrengst lenen zich beter voor een meer kwalitatieve benadering. Dit geldt voor het thema professionalisering. Voor de kwaliteitsafspraken kies ik daarom voor het beste van twee werelden: i.c. een gemengde aanpak. Waar dat kan en zinvol is, worden concrete resultaten beloond. Waar dat niet kan of niet zinvol is, worden met scholen afspraken gemaakt over verbeterambities, en ondersteun ik hen hierbij financieel.

Hoe de resultaten worden behaald, is aan de school zelf. Elke school kan voor zichzelf bepalen hoe verbeteringen worden gerealiseerd. Daarbij is het van belang dat afstemming plaatsvindt met relevante partners in de regio, zoals het bedrijfsleven, andere onderwijsinstellingen en gemeenten. Iedere mbo-school maakt – in lijn met de governance code van de sector zelf – afspraken hierover met betrokkenen binnen en buiten de school.

2.3 Hoe werkt het?

Als mbo-scholen hun onderwijskwaliteit zichtbaar verbeteren, staat daar een beloning tegenover. Dat werkt als volgt:

  • Scholen die voldoende verbeteringen realiseren op de thema’s studiesucces, vsv en kwaliteit van de bpv ontvangen daarvoor een financiële beloning. De indicatoren zullen voor alle scholen uniform zijn, maar omdat ik verbetering wil stimuleren, hanteer ik relatieve normen waarmee ik aansluit bij de specifieke uitgangssituatie van de mbo-school. Zo krijg je voor elke school ambitieuze maar haalbare doelen. Scholen die al (zeer) goede resultaten laten zien, beloon ik als ze deze resultaten kunnen vasthouden. Op deze wijze bevorder ik een kwaliteitsverhoging voor de hele sector (maatwerk zonder extra administratieve lasten). Zoals ik bij de begrotingsbehandeling 2014 in discussie met het lid Straus heb aangegeven, gaat het erom dat de kwaliteitsafspraken elke school de gelegenheid biedt zich te onderscheiden.

  • Resultaten zijn transparant: de geboekte resultaten worden jaarlijks op schoolniveau gemonitord en gepubliceerd om het leren van elkaar te stimuleren, zoals bij de vsv-aanpak. Bovendien bevordert dit de dialoog met de betrokken studenten, ouders en leraren.

  • OCW gaat mbo-scholen actief ondersteunen met kennis en informatie. Bij de vsv-aanpak en de bestaande professionaliseringsagenda zijn hiermee goede ervaringen opgedaan.

  • Voor het thema professionalisering vraag ik mbo-scholen een plan van aanpak op te stellen met daarin doelstellingen die recht doen aan hun specifieke situatie. Voor de extra inzet op dit thema ontvangen zij een vaste financiële bijdrage. Hiermee wordt de huidige werkwijze voortgezet.

2.4 Het belonen van succes

Een vast en een variabel deel

Betere resultaten komen niet vanzelf. Van de mbo-school wordt een extra inzet gevraagd die nodig is om op alle thema’s verbeteringen te realiseren. Om deze inzet te ondersteunen, wordt bij de verdeling van het budget een vast deel en een variabel deel gehanteerd. Het vaste deel biedt mbo-scholen de financiële ruimte om de kwaliteitsafspraken op de vier thema’s waar te maken. Het variabele deel is bedoeld voor thema’s waarvan de resultaten eenduidig kunnen worden gemeten. Dit geldt voor de thema’s studiesucces, vsv en kwaliteit bpv. Het thema professionalisering grijpt meer aan op het onderwijsproces dan op de onderwijsopbrengst en leent zich hierom beter voor een kwalitatieve benadering en een vast budget. De verhouding tussen het vaste deel en het variabele deel wordt nog uitgewerkt.

Indicatoren

Het belonen van resultaten stelt eisen aan de indicatoren waarmee de resultaten worden gemeten. Indicatoren moeten betekenis hebben voor de school, zowel op bestuursniveau als voor de onderwijsteams. Ze moeten helder, valide, hanteerbaar, betrouwbaar, beïnvloedbaar door de instelling en tijdig beschikbaar zijn. Ze moeten bovendien een uiting zijn van kwaliteit(sverbetering). Perverse prikkels moeten zoveel mogelijk ondervangen worden. Bij de verdere uitwerking van de kwaliteitsafspraken worden bovenstaande randvoorwaarden meegenomen.

De indicatoren voor studiesucces en kwaliteit van de bpv worden op dit moment ontwikkeld in samenwerking met de mbo-sector. Voor studiesucces willen we daarbij ook naar de achtergrondkenmerken van studenten kijken. Ook gaan we de indicatoren in de praktijk toetsen op validiteit, tijdigheid en betrouwbaarheid. De verwachting is dat ze in 2016 voldoende uitontwikkeld en beproefd zijn om een basis te bieden voor het belonen van gemeten resultaten.

2.5 Transparantie

Mbo-opleidingen bieden studenten een drievoudige kwalificering: voor een beroep, voor vervolgonderwijs en voor burgerschap. De mate waarin het mbo daarin slaagt, vertaalt zich onder meer in de kansen van gediplomeerden op de arbeidsmarkt of voor het behalen van een getuigschrift in het hoger onderwijs.

Ik wil daarom per mbo-school ook het succes van mbo’ers op de arbeidsmarkt en in het hbo transparant maken. Deze informatie is van belang voor studenten en ouders om een gerichte studiekeuze te kunnen maken, voor docenten en bestuurders om voeling te krijgen bij het functioneren van de organisatie waarvoor zij werken en voor partners in de regio, zoals het bedrijfsleven, vmbo-scholen, hogescholen en gemeenten, om het gesprek aan te gaan over de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt en het vervolgonderwijs. Daarom zorg ik er samen met de sector voor dat – gekoppeld aan de eerder genoemde resultaten over professionalisering, studiesucces, vsv en kwaliteit bpv – vanaf 2015 per individuele mbo-school ook de volgende informatie voor het publiek beschikbaar komt:

  • Arbeidsmarktsucces mbo-gediplomeerden (percentage gediplomeerden met een baan);

  • Tevredenheid (leer)bedrijf over de kwaliteit van mbo-gediplomeerden;

  • Succes van mbo-4 gediplomeerden in het hbo.

Ik heb besloten het succes op deze indicatoren vooralsnog alleen transparant te maken en niet te gebruiken als basis voor een financiële beloning. Voor een deel hangen de resultaten immers af van factoren die buiten de invloedsfeer van de scholen liggen. Zo is het succes van mbo’ers op de arbeidsmarkt deels afhankelijk van ontwikkelingen op de regionale arbeidsmarkt. Succes in het hbo is ook (gedeeltelijk) afhankelijk van het daar geboden onderwijs.

Omdat ik hecht aan een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt scherp ik de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief aan en vraag ik mbo-scholen het opleidingsaanbod af te stemmen met andere mbo-instellingen en het (regionale) bedrijfsleven. Zoals eerder aangegeven, verbind ik aan de tevredenheid van het leerbedrijf over de stagebegeleiding door de scholen wel een financiële prikkel.

Het succes van de mbo-gediplomeerden op de arbeidsmarkt komt ook terug als onderdeel van de voorlopige studiebijsluiter die de stichting SBB ontwikkelt.13 Deze helpt de aankomende student bij het kiezen van een opleiding. In het voorjaar 2014 besluit ik over de studiebijsluiter mede op basis van het advies van de stichting SBB.

3. Hoe nu verder?

3.1 Bestuursakkoord

De in deze brief geschetste opzet voor de kwaliteitsafspraken is in goed overleg met de sector tot stand gekomen. Studenten, docenten, bestuurders en andere belanghebbenden hebben een waardevolle bijdrage geleverd aan het ontwerp. Voor deze aanpak is draagvlak. Dat wil ik bekrachtigen door in 2014 een nieuw bestuursakkoord met de mbo-sector te sluiten over de kwaliteitsafspraken en de daarbij behorende financiële middelen. Om de sector een eenduidige opdracht voor de komende jaren mee te geven neem ik hierin ook – als invulling van de Lerarenagenda (Kamerstuk 27 923, nr. 171) – de bestaande afspraken over professionalisering op, evenals de bestaande afspraken over voortijdig schoolverlaten. Het nieuwe bestuursakkoord wordt dus een bundeling van bestaande afspraken op het gebied van professionalisering en vsv, aangevuld met nieuwe, uitgewerkte afspraken op de thema’s studiesucces, kwaliteit van de bpv en de extra impuls aan professionalisering. Met dit nieuwe bestuursakkoord wordt voor de mbo-sector invulling gegeven aan één van de opdrachten uit het NOA.

Samen met de sector ga ik in 2014 aan de slag om de kwaliteitsafspraken te concretiseren. De uitkomst hiervan krijgt zijn beslag in een ministeriële regeling die ik in het najaar van 2014 wil publiceren, zodat scholen in 2015 van start kunnen gaan.

3.2 Financieel kader

Het kabinet heeft in het regeerakkoord voor de kwaliteitsafspraken extra financiële middelen beschikbaar gesteld vanaf 2015, die oplopen tot € 250 miljoen14 in 2017. Deze middelen zijn voor het gehele mbo, inclusief het agrarisch onderwijs. Vanaf 2016 wil ik hiervan € 20 miljoen bestemmen voor de stichting SBB om de beschikbaarheid van kwalitatief goede stages te borgen. Kwaliteitsafspraken met mbo-scholen over begeleiding bij de bpv hebben immers weinig betekenis als de beschikbaarheid en kwaliteit van bpv-plaatsen zelf niet op orde zijn.

De kwaliteitsafspraken treden gefaseerd in werking vanaf 2015. Deze gefaseerde opbouw loopt synchroon met de oploop van de beschikbare financiële middelen voor kwaliteitsafspraken (zie figuur 1). In onderstaande figuur is een specificatie opgenomen van de bedragen die per jaar beschikbaar komen. Dit overzicht bevat ook de beschikbare financiële middelen voor de lopende arrangementen van vsv en professionalisering. Zo wordt zichtbaar dat ik in 2017 in totaal bijna € 300 miljoen wil gaan inzetten om de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs te versterken op de thema’s professionalisering, studiesucces, voortijdig schoolverlaten en de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming.

Het instrument kwaliteitsafspraken wordt geëvalueerd. In de eindevaluatie wordt onder meer aandacht besteed aan de bijdrage die de afspraken over transparantie hebben geleverd aan een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Een tussentijdse evaluatie van de kwaliteitsafspraken is voorzien voor begin 2017.

Figuur 1 Overzicht beschikbare middelen voor kwaliteitsafspraken mbo1

Figuur 1 Overzicht beschikbare middelen voor kwaliteitsafspraken mbo1

1 In dit financiële overzicht zijn de middelen uit de begrotingsafspraken 2014 niet opgenomen; hierover vindt nog besluitvorming plaats.

Tot slot

Het mbo is op de goede weg. De komende jaren zullen scholen verder werken aan het realiseren van de doelstellingen uit het actieplan Focus op Vakmanschap (Kamerstuk 31 524, nr. 88). De kwaliteitsafspraken zie ik als een belangrijk aanvullend instrument waarmee ik mbo-scholen ondersteun om de onderwijskwaliteit naar een nog hoger plan te tillen. Dat zijn we verplicht aan onze studenten. Jongeren die kiezen voor het mbo, kiezen ervoor een vak te leren met hun hoofd, handen en hart. Relevant, regionaal georiënteerd en kwalitatief goed vakonderwijs doet ertoe. Een wereld zonder vakmensen heeft geen toekomst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

I.v.m. een correctie op blz. 10

X Noot
2

OCW begroting 2014, p. 11 (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 2.)

X Noot
3

Bruggen slaan. Regeerakkoord kabinet Rutte-Asscher, p.17. Van het beschikbare budget dat oploopt naar € 250 miljoen in 2017 is vanaf 2016 maximaal € 20 miljoen beschikbaar voor de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (zie paragraaf 3.2).

X Noot
4

Motie Jadnanansing Kamerstuk 31 524, nr. 170.

X Noot
5

Motie Straus Kamerstuk 33 187, nr. 32.

X Noot
6

Motie Beertema Kamerstuk 31 524, nr. 148.

X Noot
7

JOB-monitor. Studenttevredenheid in het mbo (ResearchNed, 2012), BPV monitor 2011 (ResearchNed, 2011).

X Noot
8

BPV-protocol (2009).

X Noot
9

Motie Beertema Kamerstuk 31 524, nr. 148.

X Noot
10

Zie paragraaf 3.1.

X Noot
11

MBO15 ondersteunt en monitort mbo-scholen bij de implementatie van FoV.

X Noot
12

HRM op orde en de professionaliseringslat omhoog, het vervolg (MBO15, 2013).

X Noot
13

De stichting SBB is dit najaar een pilot gestart.

X Noot
14

Excl. € 41 miljoen die structureel beschikbaar is voor vsv en € 27 miljoen voor professionalisering.

Naar boven