31 500
Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juni 2009

Ontvangen ter Griffie van de Tweede kamer op 3 juni 2009.

De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan niet eerder worden gedaan dan op 1 juli 2009.

De ruimtelijke ordening staat voor omvangrijke opgaven. Stedelijke verdichting, stapeling van de ruimteclaims rond steden, het behoud en ontwikkeling van het landschap en de natuur, het ruimtelijke economisch beleid, de klimaatverandering en de demografische krimp zijn enkele van de belangrijkste vraagstukken in de komende jaren. De opgaven die op ons afkomen vragen om naast «decentraal wat kan» ook nadrukkelijk meer inhoud te geven aan «centraal wat moet». Hieraan geef ik langs drie sporen invulling:

1. in structuurvisies (bijvoorbeeld Randstad 2040 en voor de Snelwegomgeving) schets ik het perspectief dat het kabinet wil bereiken.

2. door concreet te werken aan projecten en gebiedsopgaven (Nota Ruimteprojecten, Sleutelprojecten, MIRT) geef ik het ambitieniveau vorm en

3. door de kaders helder vast te leggen in een algemene maatregel van bestuur (amvb), conform het gestelde in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening(Wro), baken ik het planologische speelveld voor anderen af.

Bijgesloten leg ik u, onder verwijzing naar artikel 4.3, vijfde lid, van de Wro, het ontwerp van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Amvb Ruimte) voor.1 Een krachtig instrument waarmee het ruimtelijk rijksbeleid, zoals opgenomen in de Nota Ruimte maar ook andere belangrijke planologische kernbeslissingen, een goede borging moet gaan krijgen.

Een sluitstuk ook van rijkszijde in het nieuwe stelsel van de ruimtelijke ordening, zoals vorig jaar met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is ingegaan. Een nieuwe manier van werken die uiteindelijk dient te leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte. Een stelsel dat o.a. vraagt om op pro actieve wijze, dus vooraf, helderheid te bieden over wat je als rijk wilt terugzien in provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen. En dat wordt met deze Amvb Ruimte vorm gegeven. De Amvb is gezamenlijk tot stand gebracht door de departementen van LNV, V&W, EZ, Defensie, OCW en VROM/WWI.

De Amvb Ruimte heeft betrekking op een beperkt aantal nationale belangen. In de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid van juni 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 500, nr. 1) hebben we deze rijksbelangen aangegeven. Het betreft de rijksbelangen uit de relevante PKB’s die we niet via een bestuurlijke, financiële of uitvoerende rol kunnen regelen en die juridische doorwerking behoeven tot op het niveau van bestemmingsplannen. De Amvb bevat de ruimtelijke kaders van álle betrokken departementen: we komen dus met één amvb voor het hele ruimtelijke rijksbeleid.

Het voorgelegde ontwerp bevat uit de Pkb Nota Ruimte de volgende onderwerpen:

a. de bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;

b. de rijksbufferzones;

c. de ecologische hoofdstructuur;

d. de Nationale Landschappen (inclusief de werelderfgoedgebieden Stelling van Amsterdam en de Beemster);

e. het kustfundament;

f. de grote rivieren;

g. het regionaal watersysteem, en

h. het basisrecreatietoervaartnet.

Verder bevat het ontwerp:

i. de kaders uit de Pkb Ruimte voor de Rivier;

j. de kaders uit het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen;

k. de kaders uit het Pkb Project Mainportontwikkeling Rotterdam; en

l. de kaders uit de Pkb Derde Nota Waddenzee.

Het betreft de nationale belangen uit planologische kernbeslissingen, die zo zijn geformuleerd dat deze concreet normstellend zijn bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen zonder of door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming bij de vaststelling van bestemmingsplannen.

Bij de vertaling van de beleidsteksten uit de Pkb-passages naar de juridische teksten in het ontwerp Besluit is een zo hoog mogelijke beleidsneutraliteit betracht.

Aan een drietal bestaande beleidskaders zijn nieuwe elementen toegevoegd. Zoals met u besproken gaat het dan in de eerste plaats om de aanscherping van de zogenaamde SER-ladder (uit de Nota Ruimte) voor bedrijventerreinen, die is opgenomen in de regeling voor de bundeling van verstedelijking en economische activiteiten (hoofdstuk 2 van het ontwerp Besluit). Daarnaast is het planologisch regime voor de rijksbufferzones, zoals aangekondigd in de Realisatieparagraaf, verder uitgewerkt. Tenslotte zijn de nationale snelwegpanorama’s, zoals opgenomen in de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, als kernkwaliteit toegevoegd aan de titel «Nationale Landschappen» van het ontwerp Besluit. Dit laatste vooral vanuit praktische overwegingen aangezien de provincies de kernkwaliteiten uit de Nota Ruimte al dienen uit te werken.

De aangenomen motie Wiegman-van Meppelen Scheppink (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 500, nr. 10) kan nog aanleiding geven tot aanvulling van het besluit met een passage die moet bewerkstelligen dat provincies ook andere waardevolle panorama’s vanaf infrastructuur moeten beschermen. Hierover vindt nog overleg plaats met het Interprovinciaal Overleg (IPO). Na afronding van het overleg zal ik u hierover informeren.

Een nieuw stelstel en een nieuwe wijze van samenwerking

Het voorgelegde ontwerp is in nauwe samenwerking met het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) tot stand gekomen. Verder zijn verschillende maatschappelijke organisaties, zoals de Stichting Natuur en Milieu, Milieudefensie, Natuurmonumenten, het Overleg Samenwerkingsverbanden Openluchtrecreatie, Raad voor Nederlandse Detailhandel, de HISWA, MKB/VNO-NCW, LTO, RECRON en NEPROM geraadpleegd.

In algemene zin geven IPO en de UvW aan goed te kunnen werken met dit besluit. De VNG spreekt in algemene zin de zorg uit dat gemeenten te veel worden ingeperkt in hun beleidsruimte. Met name de wijze waarop provincies de verplichtingen uit deze amvb gaan uitwerken en toepassen is voor de VNG een zorgpunt.

Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden vóóraf hun belangen kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Daarmee wordt niet alleen de bemoeienis van het rijk en de provincies teruggedrongen tot wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook worden rijk en provincies gedwongen om duidelijk te zijn of de borging van een belang leidt tot kaders voor ruimtelijke besluitvorming van de gemeenten. Dergelijke kaderstelling moet volgens de Wro door middel van algemene regels, op te nemen in een algemene maatregel van bestuur, dan wel in provinciale verordeningen plaatsvinden.

Het nieuwe stelsel van de ruimtelijke ordening uit de (nieuwe) Wro, dat vorm krijgt met het voorliggende ontwerp en de provinciale verordeningen, vereist een nieuwe wijze van (samen-)werken in de praktijk van de ruimtelijke ordening. Bij de totstandkoming van het besluit is daarom onderkend dat het wenselijk is om over de wijze van toepassing en uitvoering onder dit nieuwe stelsel op bestuurlijk niveau afspraken te maken.

In het bestuurlijk overleg met IPO, VNG en UvW van 16 april 2009 is daarom afgesproken dat flankerend aan het besluit een bestuurlijke omgangscode zal worden vastgesteld.

Ik zal u hierover te zijner tijd informeren.

Aanvullingen in nabije toekomst

In het voorgelegde ontwerp is – zoals aangegeven in de Realisatieparagraaf – overwegend het beleid uit vigerende pkb’s opgenomen. In de nabije toekomst zal het besluit worden aangevuld met de beleidskaders, waarvan bekend is dat deze als gevolg van de totstandkoming van voorgenomen structuurvisies zullen worden herijkt. Het gaat hierbij onder meer om het beleid voor het IJsselmeergebied, dat wordt herijkt in het Nationaal Waterplan, dat voor de ruimtelijke aspecten daarin tevens een structuurvisie is als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wro. Naar verwachting zullen beide Kamers der Staten-Generaal zich in het voorjaar van 2010 uitspreken over dat plan. Daarom is ervoor gekozen om de beleids- en besluitvormingskaders voor het IJsselmeergebied, zoals die in de Nota Ruimte staan opgenomen, nog niet in dit besluit op te nemen. Verder zullen – indien mogelijk – in de volgende fase de kaders worden meegenomen op basis van nieuwe structuurvisies, zoals de Structuurvisie Randstad 2040 en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III), en mogelijk andere actuele onderwerpen.

Ik verricht thans een interdepartementale inventarisatie om te bepalen welke herijkte, c.q nieuwe kaders moeten leiden tot een aanvulling van het Besluit in een volgende fase. Hierover zal ook overleg plaatsvinden met het IPO, de VNG en UvW. Ik zal u zo spoedig mogelijk na het zomerreces 2009 over de resultaten hiervan informeren.

Verdere proces

Zoals ik u bij de toezending en behandeling van de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid reeds meedeelde, verkeren we thans in een overgangsfase van het oude WRO-stelsel naar het nieuwe stelsel. Het kabinet acht het wenselijk dat de doorwerking van het nationaal ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in de hierboven genoemde pkb’s, zo spoedig mogelijk vorm krijgt zoals dat in het nieuwe stelsel is bedoeld, zodat de overgangssituatie kan worden beëindigd. In het bestuurlijk overleg is hier ook op aangedrongen. Ik streef daarbij naar een inwerkingtreding van het Besluit per 1 juli 2010. Met het oog daarop is mijn streven erop gericht om het voorstel voor het Besluit zo mogelijk nog in november van dit jaar ter advisering voor te doen leggen aan de Raad van State. In verband met de voortgang van het proces verneem ik graag van u of uw Kamer in het hierbij overlegde ontwerp aanleiding ziet met mij overleg te voeren.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven