Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 31490 nr. 112 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 31490 nr. 112 |
Vastgesteld 8 maart 2013
De commissie voor de Rijksuitgaven en de vaste commissies voor Financiën, voor Binnenlandse Zaken, voor Economische Zaken, voor Infrastructuur en Milieu, voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voor Veiligheid en Justitie, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, alsmede de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst hebben over het rapport «Bezuinigingen op uitvoeringsorganisaties» van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 31 490, nr. 104) de navolgende vragen ter beantwoording aan het kabinet voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 7 maart 2013 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,Harbers
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Berndsen-Jansen
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Paulus Jansen
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg
De vaste commissie voor veiligheid en Justitie Jadnanansing
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus
De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst De Rouwe
De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, Groen
1.
Op welke wijze zal het kabinet de Tweede Kamer informeren wanneer blijkt dat uitvoeringsorganisaties (wettelijke) taken niet meer zouden kunnen uitoefenen?
Antwoord vraag 1
Meestal is het voor uitvoeringsorganisaties, zoals de AR zelf ook concludeert, goed mogelijk doelmatiger te werken zonder dat dit consequenties heeft voor de kwaliteit van het niveau van producten en diensten. Tegelijkertijd kan het invullen van een taakstelling ook leiden tot taakversobering. Daarbij is het allereerst de verantwoordelijkheid van de eigenaar van een uitvoeringsorganisatie erop toe te zien dat de organisatie maximaal stuurt om de taakstelling zo in te vullen dat dit niet ten koste gaat van de publieke dienstverlening. Ook de opdrachtgever of de beleidsverantwoordelijke is scherp op veranderingen in het niveau van deze dienstverlening. Aan taakwijzingen of taakversoberingen van uitvoeringsorganisaties gaat daarmee altijd een politieke of bestuurlijke weging vooraf. Uit deze weging kan voortkomen dat voorrang wordt gegeven aan invulling van de taakstelling boven continueren van het huidige niveau van producten en diensten. Er wordt dan transparant gekozen voor taakversobering. Waar dit wettelijke taken betreft, worden voorstellen hiertoe vanzelfsprekend via de gebruikelijke weg aangeboden aan de Tweede Kamer. Zie ook het antwoord op vraag 16.
2.
Gaat het kabinet een totaalplan maken met daarin de consequenties van de kleinere overheid op de gevolgen voor de werkgelegenheid en de verdeling daarvan over het land? Zo ja, kan het kabinet dan toezeggen dat daarin de zogenaamde uitvoeringsorganisaties ook meegenomen worden? Kan het kabinet daarbij ook ingaan op de stelling dat een kleinere overheid ruimte biedt voor privaat initiatief en dus het creëren van private banen?
Antwoord vraag 2
In de afwegingen die het kabinet zal maken, heeft het rekening te houden met uitgangspunten van het regeerakkoord, zoals het in dienst nemen van lage loonschalen, maar ook het realiseren van een grote taakstelling op de apparaatskosten van de rijksoverheid. Bij het geven van invulling aan de taakstelling wordt ook gekeken naar de mogelijkheid van outsourcing naar de markt. Voor andere consequenties van een kleinere overheid zijn de gevolgen in hoge mate afhankelijk van het betreffende beleidsveld en worden door de vakminister in kwestie gemonitord.
Minister Blok heeft de Kamer tijdens het Algemeen Overleg Rijkshuisvesting en Rijksvastgoed van 5 februari j.l. toegezegd dat hij de Kamer voor het zomerreces een integraal beeld zal leveren van de effecten van de krimp van de kantoorhuisvesting van het Rijk, het vastgoed van Defensie, en de gebouwen die in gebruik zijn bij het ministerie van Veiligheid en Justitie, inclusief de Nationale Politie. Daarmee zal ook een beeld geschetst worden van de regionale werkgelegenheidseffecten en de invulling van een aantal aangenomen moties.
3.
Bij een aantal uitvoeringsorganisaties zijn de bezuinigingen als percentage van het budget opvallend hoog. Specifiek kan daarbij gewezen worden op Agentschap NL (26,5%), Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (26,9%), Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (18,8%), Nederlandse Publieke Omroep (18,1%) en Rijkswaterstaat (15,8%). Kan het kabinet voor elk van deze uitvoeringsorganisaties beargumenteren waarom daar een relatief hoge taakstelling gerechtvaardigd is?
Antwoord vraag 3
RWS
Het regeerakkoord Rutte I bevat een apparaattaakstelling van 16% (6% efficiency en 10% additioneel) en bedraagt samen met de doelmatigheidskorting uit de toenmalige Augustusbrief en Aanvullend beleidsakkoord uitgedrukt in een percentage van de totale apparaatbudgetten 2012 in totaal ruim 19%. Bij het toedelen van de taakstelling is in lijn met de in het Regeerakkoord opgenomen uitgangspunten, gedifferentieerd naar de domeinen Beleid (25%), Handhaving (10%), Bedrijfsvoering (35%) en Kennis & Raden (25%), Beleids- en bestuursondersteuning (35%) en Uitvoering (17,5%). Het in het ARK rapport opgenomen percentage van 15,8% ligt iets lager omdat bij die berekening wordt uitgegaan van een andere (kortere) periode. Het in het ARK rapport opgenomen percentage van 15,8% van RWS (t/m 2016) is in lijn met het uitgangspunt van de korting van 17,5% voor het domein uitvoering(organisaties) t/m 2018.
Agentschap NL (AgNL)
Gezien de omvang van de apparaattaakstelling op heel EZ is de taakstelling specifiek en gericht ingevuld in lijn met het Regeerakkoord. Op basis van een aantal redeneerlijnen is gekomen tot een specifieke invulling van de apparaattaakstelling. De relatief hoge taakstelling bij AgNL wordt met name veroorzaakt door twee redeneerlijnen.
– Het grootste gedeelte van de opgelegde taakstelling komt voort uit de ombuiging van € 550 mln. op «subsidies voor innovatie en ondernemerschap», waardoor ook gekort kan worden op de uitvoeringskosten van die subsidieregelingen. Omdat AgNL deze subsidieregelingen uitvoert, werkt de forse subsidietaakstelling specifiek door in de aan AgNL opgelegde taakstelling.
– Daarnaast kunnen door de samenwerking tussen Dienst Regelingen (DR) en Agentschap NL (AgNL) besparingen gerealiseerd worden. De inzet is om de agentschappen DR en AgNL op te laten gaan in DG-Uitvoering om de flexibiliteit en slagvaardigheid van uitvoering te vergroten. Dit is in lijn met de uitgangspunten van de «Compacte Rijksdienst». In het fusietraject wordt gewerkt aan nieuwe lijnen van werken welke besparingen beogen op de volgende punten:
• samenwerking aan de voorkant van het uitvoeringsproces (één ondernemersloket);
• het uniformeren van processen en gezamenlijke huisvesting en ICT;
• het stroomlijnen van werkdruk door openstellingen van regelingen op elkaar af te stemmen.
COA
Bij het COA is niet alleen sprake van besparingen op de prijs (efficiency en verduurzaming gebouwen), maar ook op de aantallen op te vangen asielzoekers. Aanname bij de vaststelling van de taakstelling was dat door instroombeperkende maatregelen, en door het versnellen van procedures, de instroom in de opvang en ook de gemiddelde verblijfsduur zouden dalen, met als gevolg een dalende bezetting. Opgemerkt kan worden dat de instroom de afgelopen jaren is gedaald, en dat door bijvoorbeeld een snellere uitplaatsing van vergunninghouders, een stringentere handhaving van de 28-dagen-termijn en het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures de bezetting van de asielopvang ook in de komende jaren verder zal dalen. Daar staat tegenover dat het inmiddels niet meer mogelijk is, als gevolg van een gerechtelijke uitspraak om uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen, die niet vrijwillig vertrekken uit Nederland, te ontruimen. Hierdoor vertoont de bezetting van de asielopvang nu weer een stijging.
UWV
De hoge taakstelling bij het UWV wordt veroorzaakt door een cumulatie van verschillende taakstellingen. Vanuit het regeerakkoord Rutte/Verhagen zijn dit een generieke efficiencytaakstelling en een additionele apparaatstaakstelling. Het SZW-domein, en daarmee het UWV, is bij de additionele apparaatstaakstelling hoger aangeslagen dan andere domeinen. Daarnaast volgt uit het regeerakkoord Rutte/Verhagen een specifieke taakstelling op de uitvoeringskosten voor bemiddeling door UWV. Deze taakstellingen komen bovenop de algemene en specifieke taakstellingen die door eerdere kabinetten zijn opgelegd aan het UWV.
De additionele en specifieke taakstellingen zijn gerechtvaardigd doordat in het regeerakkoord 2010 voor UWV aanzienlijke extensiveringen en verschuivingen van uitvoeringsverantwoordelijkheid gewenst werden geacht. Daarnaast vloeit een deel van de taakstelling opgelegd door eerdere kabinetten voort uit de fusie tussen UWV en CWI.
Met deze hoge taakstelling staat het UWV voor een zware opgave. Er zijn fundamentele keuzes gemaakt, waardoor het mogelijk is geworden om de taakstelling in te vullen. Wel zal de dienstverlening van het UWV hierdoor wel op onderdelen ingrijpend veranderen.
NPO
De bezuiniging van 18,1% op het budget van de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO) is gebaseerd op het Efficiëntieonderzoek van The Boston Consulting Group uit 2011. Deze bezuiniging op de uitvoeringskosten van de NPO is een onderdeel van de bezuinigingstaakstelling op de publieke omroep conform regeerakkoord Rutte I.
Uit dat onderzoekt blijkt dat de NPO in staat is € 25,9 miljoen te bezuinigen door het afstoten van activiteiten en door efficiëntieverbeteringen in operationele processen. Ook kan bespaard worden door het structureel begrotingsoverschot van de NPO – als gevolg van eerdere efficiëntiemaatregelen – te reduceren.
Al deze maatregelen rechtvaardigen een substantiële bezuiniging bij de NPO.
4.
Op welke manier denkt het kabinet dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en de Sociale Verzekeringsbank kortingen, die zijn opgelegd in de verwachting dat de organisaties hun taken gemakkelijker kunnen uitvoeren als gevolg van vereenvoudiging van wet- en regelgeving, kunnen opvangen wanneer de verwachting na toetsing niet haalbaar blijkt en de korting gehandhaafd blijft? Verwacht het kabinet niet dat dit ten koste zal gaan van de dienstverlening van deze organisaties?
Antwoord vraag 4
Naast de genomen efficiency maatregelen liggen zowel het UWV als de SVB goed op schema wat betreft de invulling van de taakstelling tot en met 2015 met vereenvoudigingsmaatregelen. Het UWV-pakket vereenvoudigingsmaatregelen is inmiddels door het parlement aanvaard. Het SVB-pakket is op dit moment in behandeling in de Eerste Kamer. Met betrekking tot het SVB-pakket moet nog worden vermeld dat de Tweede Kamer dit pakket geamendeerd heeft, wat een structureel besparingsverlies van € 1,8 mln. op de uitvoeringskosten tot gevolg heeft gehad. De Tweede Kamer zegde daarbij toe alternatieve dekking te zullen leveren. Voorstellen daartoe worden nog afgewacht. Los daarvan zijn er geen signalen dat de voorziene invulling van de taakstelling met vereenvoudigingsmaatregelen niet gerealiseerd zal worden.
5.
Wat wordt er verstaan onder versobering van de opvang van gezinnen door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers? Welke concrete gevolgen heeft deze versobering voor de woon- en leefomgeving van gezinnen?
Antwoord vraag 5
De versobering van opvang van gezinnen uit zich onder andere in het zelf koken door bewoners en dat er geen recht is op zakgeld voor de kinderen. De medische zorg voor de ouders is beperkt tot de strikt noodzakelijke medische zorg.
6.
Hoe wordt bezuinigd op de beveiliging van de locaties van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers? Welke concrete gevolgen hebben deze bezuinigingen op de veiligheidssituatie?
Antwoord vraag 6
Er worden op dit moment nog geen concrete voorstellen tot bezuiniging op de beveiliging uitgewerkt. Op korte termijn zal hier nog niks in veranderen.
7.
Op welke manieren zal er bezuinigd worden op de gezondheidszorg voor asielzoekers? Betekent dit dat alleen de zorg in asielzoekerscentra zal worden versoberd of in alle locaties van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers?
Antwoord vraag 7
Het ministerie is samen met medewerkers van het COA in gesprek over de mogelijkheden tot het realiseren van kostenbesparingen op de gezondheidszorg voor asielzoekers. Er wordt in deze besprekingen onder meer gesproken over de samenstelling van het zorgpakket, de toepassing van de illegalenregeling Zorg, het onderbrengen van asielzoekers onder de Zorgverzekeringswet en de organisatie van de zorg.
8.
Wat zal er door de versobering van de gezondheidszorg voor asielzoekers concreet veranderen voor de bewoners?
Antwoord vraag 8
Zoals bij vraag 7 is aangegeven, worden mogelijkheden tot het realiseren van kostenbesparingen op de gezondheidszorg voor asielzoekers op dit moment onderzocht. Daardoor is momenteel nog niet te zeggen welke concrete veranderingen er voor bewoners zullen optreden.
9.
Kunnen er voorbeelden gegevens van wat strikt noodzakelijke zorg voor asielzoekers wel en niet inhoudt?
Antwoord vraag 9
Verondersteld is dat met deze vraag is gedoeld op de medische noodzakelijk zorg voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland zoals voorzien in artikel 10 Vreemdelingenwet. Het komt uitsluitend aan de medisch professional toe om te oordelen in welke situaties een vorm van medische zorg noodzakelijk is.
10.
Sommige uitvoeringsorganisatie zijn belast met wettelijk taken. De Algemene Rekenkamer constateert dat door de taakstellingen de uitvoering van deze wettelijke taken soms in de knel komt. Dit speelt al bij het Nationaal Archief en De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Het risico bestaat dat dit ook gebeurt voor de Inspectie van het Onderwijs. Hoe wordt geborgd dat de uitvoeringsorganisaties hun wettelijke taken kunnen uitvoeren? Kan het kabinet daarbij ook specifiek ingaan op de drie genoemde uitvoeringsorganisaties (Inspectie van het Onderwijs, Nationaal Archief en De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)? Ontvangt u ook van andere uitvoeringsorganisatie signalen dat zij in de knel komen met de uitvoering van wettelijke taken? Zo ja, van welke organisaties?
Antwoord vraag 10
Over de uitvoering van de wettelijke taken van het Nationaal Archief in relatie tot de Rijksbijdrage wordt op dit moment overleg gevoerd ter voorbereiding van begroting 2014.
De Inspectie van het Onderwijs is nu en in de toekomst in staat de wettelijke taken uit te voeren door op een andere manier te gaan werken. De minister ziet toe op de toepassing door de Inspectie van het Onderwijs van de geldende regelgeving. De minister is tegenover het parlement verantwoordelijk en aanspreekbaar voor de taakuitoefening door de Inspectie van het Onderwijs. Jaarlijks stuurt de minister aan de Tweede Kamer het onderwijsverslag van het Inspectie van het Onderwijs.
Binnen die volledige ministeriële verantwoordelijkheid is de professionele onafhankelijkheid van de Inspectie van het Onderwijs zo groot mogelijk.
De activiteiten van de Inspectie van het Onderwijs vinden plaats op basis van een jaarlijks Jaarwerkplan en een jaarlijkse managementafspraak met het ministerie van OCW. Over de realisatie van de afspraken vindt periodiek overleg plaats.
De Inspectie van het Onderwijs is ISO-gecertificeerd. In het kader van deze certificering vindt een systematische beoordeling van de (kwaliteit van de) uitvoering van de taken plaats.
De NVWA geeft voorrang aan de uitvoering van de wettelijke taak en controleert zelf zorgvuldig dat deze taak uitgevoerd wordt.
De signalen van de NVWA dat de uitvoering van het toezicht, waaronder de wettelijke taak, in het gedrang komen zijn serieus genomen. Er zijn verschillende maatregelen genomen om de uitvoeringskosten en beschikbare budgetten in balans te brengen. Dit is toegelicht in de reactie van staatssecretaris Dijksma1 op de motie Jacobi c.s.2
De verantwoordelijke ministers hebben verder in dit stadium geen signalen bereikt van andere uitvoeringsorganisaties dat zij in de knel komen met de uitvoering van wettelijke taken.
11.
Bestaat er een monitor voor (de vordering van) de taakstellingen? Worden daarin ook de taakstelling voor uitvoeringsorganisaties apart beschreven?
Antwoord vraag 11
Monitoring van deze taakstellingen loopt mee in de reguliere verantwoordingssystematiek in de begrotingscyclus ondermeer door gebruik te maken van het overzicht van wetgevingsvoorstellen van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Op deze wijze is de monitoring ingebed in de bestaande verantwoordingssystematiek en wordt tevens invulling gegeven aan de toezegging van de minister-president in de Eerste Kamer om een overzicht van wetgevingsvoornemens met budgettaire consequenties op te stellen. Zie ook het antwoord op vraag 16.
12.
Kan inzicht worden gegeven in hoeverre de taakstellingen op uitvoeringsdiensten voor 2011 tot en met 2016 op schema lopen? Zijn er gevallen waarbij de oorspronkelijk geraamde taakstellingen niet worden gehaald?
Antwoord vraag 12
Zie het antwoord op vraag 15. Vraag 12 is gezamenlijk met deze vraag beantwoord.
13.
Wordt de bezuiniging en daarmee terugloop van inkomsten bij het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) doorgerekend aan de afnemers, aangezien documenten afgegeven worden tegen een kostendekkend tarief?
Antwoord vraag 13
Nee, de bezuinigingen voor agentschap BPR zijn reeds ingeboekt en hebben geen effect voor de afnemers. Deze zijn deels door efficiencymaatregelen bij BPR en deels bij de opdrachtgever (BZK) gerealiseerd.
14.
Stijgen daarmee de kosten van de reis- en identiteitsdocumenten?
Antwoord vraag 14
Nee, de bezuinigingsmaatregelen hebben niet tot een kostenstijging geleid van de reis- en identiteitsdocumenten.
15.
Kunt u per beleidsdirectie een overzicht geven op welke wijze de beleidsdirecties van de ministeries de opgelegde taakstelling op het beleidsbudget verwachten te realiseren?
Antwoord vraag 12 en 15
Voor nadere informatie over de invulling van de taakstelling op rijksdienst, agentschappen en ZBO’s van het kabinet Rutte/Verhagen (inclusief de taakstelling uit het kabinet Balkenende/Bos) wordt verwezen naar de departementale begrotingen 2012. Hierbij dient te worden opgemerkt dat taakstellingen op apparaat niet worden ingevuld op programma (beleidsbudget) en vice versa. Er is derhalve op dit moment geen geaggregeerd overzicht beschikbaar met daarin een overzicht van de voortgang van de (doorverdeelde) taakstellingen op apparaat en uitvoeringsdiensten. De taakstelling op de rijksoverheid incl. ZBO’s uit het regeerakkoord Rutte/Asscher en de doorverdeling hiervan naar uitvoeringsdiensten wordt momenteel nog uitgewerkt. De eerste invulling van de taakstelling van € 1,1 miljard zal bij voorjaarsnota 2013 gebeuren.
Voor nadere informatie over de departementale invulling van de taakstellingen wordt verwezen naar de departementale ontwerpbegrotingen 2014.
16.
Kan een opsomming worden gegeven van de huidige voorstellen en plannen voor vereenvoudiging van wet- en regelgeving, alsmede een tijdspad?
Antwoord vraag 16
Conform de toezegging van de minister-president in de Eerste Kamer, stelt het Ministerie van Veiligheid en Justitie twee keer per jaar (in de aanloop naar Verantwoordingsdag en Prinsjesdag) een overzicht op van de wetgevingsvoorstellen en AMvB’s met een financieel beslag van vijftig miljoen euro of meer aan de Staten-Generaal3. In dit overzicht is voor alle voorstellen aangegeven wie de eerstverantwoordelijke minister is, in welke fase het wetgevingsproces zich bevindt, wanneer de beoogde inwerkingtreding is en hoeveel middelen hiermee gemoeid zijn.
Op dit moment bestaat nog geen overzicht specifiek voor uitvoeringsorganisaties en beoogde vereenvoudiging van wet- en regelgeving. Opgemerkt moet worden dat de manier waarop de apparaatstaakstelling wordt ingevuld een beslissing is van de betreffende organisatie en departement.
Hieronder is ter illustratie een voorbeeld gegeven van de plannen en trajecten die nu spelen binnen het UWV en de SVB.
Van de taakstelling Rutte/Verhagen is het UWV-pakket vereenvoudigingsmaatregelen onlangs door het parlement aanvaard. Het pakket vereenvoudigingsmaatregelen dat betrekking heeft op de SVB is in behandeling bij de Eerste Kamer. Verder zijn er wel plannen voor het aanpassen van wet- en regelgeving (wat ook een bijdrage zal gaan leveren aan de invulling van de taakstelling voor uitvoerende organisaties). Concrete voorstellen voor de uitvoering hiervan worden in de komende periode uitgewerkt.
17.
In hoeverre dragen de voorstellen voor vereenvoudiging van wet- en regelgeving van de Belastingdienst uit het Beheerverslag 2011 bij aan de invulling van de bezuinigingen over de periode 2011–2016? Graag een overzicht.
Antwoord vraag 17
De voorstellen voor vereenvoudiging van wet- en regelgeving leveren een substantiële bijdrage aan de invulling van de bezuinigingen voor de periode 2011–2016. De voornemens voor vereenvoudiging van wet- en regelgeving zijn al deels concreet gemaakt in de Belastingplannen, voor het resterend deel wordt deze op dit moment uitgewerkt.
In het pakket Belastingplan 2012 zijn de eerste voorstellen tot vereenvoudiging van regelgeving opgenomen. Het betreft het opheffen van enkele kleine belastingen en de spaarloon en levensloopregeling, de invoering van één rekeningnummer en de introductie van een informatieverplichting bij correcties op de aangifte. De besparing op de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst van dit pakket bedraagt structureel € 25 mln. en is ingezet ter invulling van de taakstelling voor de Belastingdienst.
Bij brief van 3 februari 20124 heeft de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer geïnformeerd over een aantal voornemens tot vereenvoudiging van regelgeving en uitvoering door de Belastingdienst. Het betreft de volgende voorstellen: digitaal communiceren tussen met burgers en bedrijven, koppeling van de zorgtoeslag en kindgebonden budget aan het proces van de inkomstenbelasting, digitalisering van de aktenregistratie en digitalisering van de verklaring betalingsgedrag. Deze maatregelen leiden gezamenlijk tot een structurele besparing in de uitvoeringskosten van de Belastingdienst van ruim € 100 mln. De laatstgenoemde twee voorstellen zijn inmiddels meegenomen in het Belastingplan 2013.
Verder bevat het Belastingplan 2013 voorstellen tot aanpassing van de regels inzake het bodemvoorrecht, wijziging van de systematiek van verzuimboetes, het tijdsevenredig maken van het premiedeel van de heffingskorting en het niet laten doorgaan van vitaliteitssparen. De aanvullende besparing op de uitvoeringskosten van deze maatregelen is circa € 15 mln.
Dit voorjaar zal het wetsvoorstel dat het digitaal berichtenverkeer met burgers en bedrijven mogelijk maakt bij zowel de belastingen als bij toeslagen, aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De overige voorstellen worden op dit moment uitgewerkt en zullen vervolgens aan de Kamer worden aangeboden.
Daarmee is, indien alle voornemens en voorstellen door de Staten-Generaal worden aangenomen, het overgrote deel van de plannen tot vereenvoudiging van regelgeving gerealiseerd. Het bedrag dat dan nog structureel resteert aan taakstelling is minder dan € 15 mln. Dit wordt nader ingevuld in de komende Belastingplannen.
18.
Wat zijn de doelmatigheids- en efficiency-effecten van de voorstellen van de Belastingdienst? Hoe is bij de voorstellen van de Belastingdienst rekening gehouden met het behoud van het huidige niveau van dienstverlening en handhaving?
Zie het antwoord op vraag 19. Vraag 18 is gezamenlijk met deze vraag beantwoord.
19.
Wordt er op toezicht bezuinigd? Zijn er effecten bekend doordat er minder toezicht plaatsvindt?
Antwoord vragen 18 en 19
Vanaf het begin is bij de voorstellen tot concretisering van de bezuinigingen als randvoorwaarde aangegeven dat deze niet ten koste zullen gaan van dienstverlening en toezicht. Binnen de Belastingdienst wordt bij de vormgeving van de maatregelen hierop getoetst en wordt ook periodiek gemonitord op die voorwaarde.
20.
Merken de burgers effecten van de bezuinigingen bij de Belastingdienst?
Antwoord vraag 20
Aangezien de Belastingdienst bij de uitvoering te maken heeft met een grote groep belastingplichtigen en toeslaggerechtigden, is het onvermijdelijk dat burgers en bedrijven iets van de maatregelen zullen merken, bijvoorbeeld als een bedrijfsproces anders wordt ingericht. Het streven is om veranderingen te laten plaatsvinden zonder wijziging van het kwaliteitsniveau van dienstverlening en handhaving en bij vereenvoudiging ook burgers en bedrijven hiervan mee te laten profiteren.
21.
Waarom is ervoor gekozen om vanaf 2013 het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers niet langer op basis van capaciteit, maar op basis van daadwerkelijke bezetting te financieren?
Antwoord vraag 21
Tot 2013 werd het COA gefinancierd op basis van capaciteit, waarbij rekening gehouden werd met een bepaald bezettingspercentage. De financieringssystematiek voor het COA is gewijzigd en met ingang van 2013 wordt bij het COA niet langer een aantal bedden, maar opvang voor een aantal asielzoekers besteld. In de prijs is dan weer rekening gehouden met een noodzakelijke leegstand van bedden voor onderhoud en doorstroom e.d. Door de verschuiving van financieringssystematiek van bedden naar asielzoekers verschuift de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering van het departement naar het COA, en ligt daarmee volledig bij de uitvoeringsorganisatie waar deze ook thuishoort.
22.
Welke lopende trajecten zijn er bij het Centrum Indicatiestelling Zorg?
Antwoord vraag 22
Zoals in het rapport van de Algemene Rekenkamer is aangegeven gaat het vooral om vereenvoudigingen in het indicatieproces (systeem), vereenvoudigingen die zorgaanbieders in staat stellen snel zelf het onderzoek uit te voeren waarna het Centrum Indicatiestelling Zorg «slechts» toetst alvorens het besluit te slaan, of het scholen van personeel.
23.
Wat houden de lopende trajecten van het Centrum Indicatiestelling Zorg precies in?
Antwoord vraag 23
Als aangegeven in het antwoord op vraag 22 gaat het dan om verbeteringen in de Aanmeldfunctionaliteit (het digitale systeem waarbinnen de indicatieaanvraag wordt gedaan), om verdere verspreiding van de mogelijkheden voor zorgaanbieders om zelf indicatieaanvragen te doen (standaard Indicatieprotocollen, Herindicaties in Taakmandaat, melding 80+) en interne scholing van indicatiestellers die moet leiden tot nog betere besluiten en minder (verloren) bezwaar- en beroepzaken.
24.
Op welke wijze wordt de mandatering van de indicatiestelling vereenvoudigd?
Antwoord vraag 24
Het gaat niet zozeer om vereenvoudiging van mandatering, het gaat vooral om verdere vereenvoudiging en om verbreiding van de mogelijkheid van indiceren in mandaat. In de afgelopen jaren heeft het CIZ de volgende vereenvoudigingen vorm gegeven:
Spoedzorg: Als een cliënt direct (meer) zorg nodig heeft, dan kan een normale indicatieprocedure te lang duren. In dit geval kan tijdelijk spoedzorg worden ingezet.
Standaard Indicatie Protocol: er is een aantal SIP’s [op dit moment 28] waar een zorgaanmelder middels het invullen van de kernvragen komt tot een indicatiebesluit, dat zonder onderzoek wordt afgegeven door het CIZ. Na het digitaal invullen van een standaard indicatieprotocol (SIP) kan een zorgaanbieder direct zorg inzetten. Het protocol leidt via kernvragen tot een indicatie. Het CIZ zet deze indicatie in principe zonder eigen afweging om in een indicatiebesluit. Toetsing gebeurt achteraf steekproefsgewijs. Zorgaanbieders, ziekenhuizen, zorgloketten etc. kunnen met het CIZ een overeenkomst sluiten om gebruik te maken van de standaard indicatieprotocollen.
Herindicatie in Taakmandaat: alle zorgaanbieders zijn sinds begin 2010 «gemandateerd» om voor bepaalde cliëntgroepen onder bepaalde voorwaarden herindicaties af te geven. Een herindicatie afgeven kan niet bij eerste en complexe aanvragen.
Het CIZ toetst de afgegeven herindicaties steekproefsgewijs (aanvankelijk 25%) voorafgaand aan het afgeven van een besluit.
Indicatiemelding: Met ingang van 3 oktober 2011 kunnen zorgaanbieders zelf bepalen of een cliënt van 80 jaar of ouder in aanmerking komt voor opname in een instelling. De zorgaanbieder hoeft alleen een zogenaamde «indicatiemelding» aan het CIZ te doen. Bij het bepalen van de noodzaak tot opname heeft VWS bepaald dat de zorgaanbieder hierbij de beleidsregels indicatiestelling AWBZ moet volgen, evenals zijn eigen «professioneel oordeel.» De indicatiemelding geldt voor eerste aanvragen en herindicaties.
25.
Waarin wordt het personeel van het Centrum Indicatiestelling Zorg precies geschoold en wat is de duur van deze scholing?
Antwoord vraag 25
Er wordt hard gewerkt aan verbetering van de kwaliteit van de indicatiebesluiten en het vakmanschap van de medewerkers. Dit gebeurt in groepen en individueel, middels maandelijkse casuïstiekbijeenkomsten, meeleesacties, meerdaagse basisscholing GZ en GGZ en V&V, structurele terugkoppeling van de «niet juiste» besluiten uit de inhoudstoetsing. De verhoging van het vakmanschap vindt via de pijlers kennis, vaardigheden en attitude plaats.
26.
Welke negatieve en/of positieve gevolgen heeft de ingeboekte taakstelling «Kleinere overheid» bij het Centrum Indicatiestelling Zorg?
Antwoord vraag 26
De taakstelling is niet direct aan het CIZ doorgerekend, maar geboekt ten laste van de vrije ruimte op doelstelling 43.2 van de VWS-begroting: «Voor iedere cliënt is de noodzakelijke zorg beschikbaar». Uit het budget voor deze doelstelling wordt ook het CIZ gefinancierd. Bij het CIZ lopen trajecten die mogelijk zullen leiden tot een structureel lagere instellingssubsidie. Het gaat dan bijvoorbeeld om vereenvoudiging en mandatering van de indicatiestelling, of het investeren in opleiden van eigen personeel. Deze trajecten staan los van de opgelegde taakstelling «kleinere overheid» en zijn gestart als gevolg van eerder opgelegde, deels beleidsmatige taakstellingen. De ingeboekte taakstellingen «kleinere overheid» worden in dit meer omvattende geheel meegenomen.
27.
Hoeveel dotaties zijn er de afgelopen jaren aan andere doelen besteedt? Welke doelen waren dit?
Antwoord vraag 27
Er zijn geen dotaties aan andere doelen, dan de genoemde, besteed.
28.
Waarom wordt fraudebestrijding bij persoonsgebonden budgetten een taak voor het Centrum Indicatiestelling Zorg?
Antwoord vraag 28
Het bestrijden van fraude met persoonsgebonden budgetten behoort tot de taak van meerdere organisaties, zoals de ISZW, de zorgkantoren en ook het CIZ. Voor het verkrijgen van een pgb is een AWBZ indicatie nodig. Om te voorkomen dat een indicatie op onjuiste gronden wordt afgegeven heeft het CIZ een belangrijke taak om fraude tegen te gaan.
29.
Wanneer wordt bekend hoeveel geld het Centrum Indicatiestelling Zorg toegekend krijgt voor de bestrijding van fraude met persoonsgebonden budgeten?
Antwoord vraag 29
Op 2 december 2012 is aan uw Kamer het plan van aanpak pgb-fraude toegestuurd.5 Dit plan wordt momenteel uitgewerkt met o.a. de zorgkantoren, het CIZ en anderen. Een onderdeel van deze uitwerking is de financiële vertaling. Dit voorjaar wordt dit duidelijk.
30.
Op welke wijze gaat het Centrum Indicatiestelling Zorg uitvoering geven aan de bestrijding van fraude bij persoonsgebonden budgetten?
Antwoord vraag 30
In het Begrotingsakkoord 2013 is afgesproken dat het CIZ vanaf 2013 meer mensen bij de indicatie gaat zien die bij hun aanvraag hebben aangegeven voor een pgb te willen kiezen. Daarnaast gaan het CIZ en de zorgkantoren nauwer samenwerken bij het bestrijden van fraude. Zij starten samen pilots om te bezien of de relatie tussen indicatiestelling door het CIZ en de zorgtoewijzing door de zorgkantoren kan worden versterkt. Daarnaast richt de samenwerking zich ook op het eventueel afgeven van een herindicatie als de zorgkantoren een (mogelijke) fraudeur constateren.
31.
Wanneer besluiten het Centrum Indicatiestelling Zorg en het moederdepartement welke (neerwaartse) effecten op de uitvoeringskosten van de indicatiestelling kunnen worden gemaakt? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Antwoord vraag 31
Bij het CIZ lopen meerdere trajecten die mogelijk zullen leiden tot een structureel lagere instellingssubsidie. Deze staan los van de opgelegde taakstelling «kleinere overheid» en zijn gestart als gevolg van eerdere opgelegde, deels beleidsmatige taakstellingen. De financiële effecten van deze trajecten worden aan de Kamer gecommuniceerd door middel van de begroting van VWS.
32.
Welke gevolgen heeft de stapeling van bezuinigingen op de tenuitvoerlegging van straffen? Wat zal het gevangenispersoneel hier van merken? Wat zullen gedetineerden hiervan merken?
Antwoord vraag 32
Vragen 32 en 33 worden gezamenlijk beantwoord met vraag 34.
33.
Is er een inhoudelijke visie op de tenuitvoerlegging van straffen en de stapeling van bezuinigingen op de Dienst Justitiële Inrichtingen of is het behalen van de bezuinigingsdoelstelling een doel op zichzelf?
Antwoord vraag 33
Vragen 32 en 33 worden gezamenlijk beantwoord met vraag 34.
34.
Welke gevolgen hebben deze bezuinigingen naar verwachting op de veiligheid, zowel binnen de inrichtingen, als voor de samenleving als geheel als gevolg van recidive?
Antwoord vraag 34
Zoals bij brief van 27 november 2012 aan de Tweede Kamer vermeld6, werkt DJI aan een Masterplan detentiecapaciteit waarin wordt toegelicht op welke wijze de bezuinigingstaakstellingen worden ingevuld die voortvloeien uit het Lenteakkoord en het Regeerakkoord van het kabinet Rutte II. Ook de bezuinigingstaakstellingen uit daaraan voorafgaande jaren worden hierin meegenomen. De Tweede Kamer wordt hierover in het voorjaar geïnformeerd.
35.
Kan worden toegelicht wat de bedragen zijn die horen bij «de departementsbrede bezuinigingen die aan DJI worden doorberekend», de «gestegen dagprijzen» en de «aanloopkosten die voortvloeien uit de afbouw van gevangeniscapaciteit»?
Antwoord vraag 35
Er zijn diverse ontwikkelingen die van invloed zijn op het budget voor DJI, zoals: fluctuaties in de capaciteitsbehoefte, ingeboekte besparingen als gevolg van efficiënter werken en bijdragen aan problematiek elders in de begroting van Veiligheid en Justitie.
De ontwerpbegroting geeft jaarlijkse de meerjarenraming van de ontwikkeling van de dagprijzen bij de verschillende onderdelen van DJI. In de ontwerpbegroting voor 2013 is een integraal overzicht opgenomen op bladzijde 85. Daaruit blijkt onder meer dat de dagprijs voor intramurale capaciteit in het gevangeniswezen stijgt van € 232 in 2011 naar € 248 in 2016, de dagprijs voor forensisch psychiatrische centra (tbs) van € 479 in 2011 naar € 526 in 2016, de dagprijs voor vreemdelingenbewaring van € 195 in 2011 naar € 198 in 2016 en de dagprijs voor justitiële jeugdinrichtingen van € 543 in 2011 naar € 599 in 2016.
De stijging van de dagprijzen is het saldo van verschillende ontwikkelingen. Naast de incidentele loonontwikkeling en premiemutaties, en de prijsontwikkeling, zijn de belangrijkste daarvan voor deze periode: het treffen van brandveiligheidsvoorzieningen en verschuivingen in soorten sanctiecapaciteit van direct inzetbaar naar reserve en in stand te houden waardoor de overheadscomponent toeneemt in de dagprijs van de direct inzetbare capaciteit toeneemt.
Op dit moment wordt door de Dienst Justitiële Inrichtingen een Masterplan opgesteld, waarin alle gevolgen van de ombuigingen voor de celcapaciteit van DJI en de gevolgen voor het personeel in kaart worden gebracht. De uiteindelijke hoogte van de te maken kosten voor de afkoop van de boekwaarde van te sluiten gebouwen en voor de boventalligheid van personeel, waaronder het sociaal-flankerend beleid, hangen af van de specifieke locaties die zullen worden gesloten. Dit Masterplan wordt naar verwachting dit voorjaar aan de Tweede Kamer toegezonden. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 27 november 2012.
36.
Waarom heeft geen ex-ante uitvoeringstoets plaats gevonden, om inzichtelijk te maken wat het effect zou zijn van deze bezuinigingen?
Antwoord vraag 36
De mogelijkheid van toetsing is afhankelijk van de aard van de bezuinigingstaakstelling. Zo worden de specifieke taakstellingen uit het kabinet Rutte I, zoals versobering gevangeniswezen en invoering ED onderzocht door het uitwerken van verschillende scenario’s en uitvoeringstoetsen.
Generiek opgelegde taakstellingen, zoals efficiency taakstellingen, worden centraal opgelegd waarna pas later verdere invulling wordt gegeven aan maatregelen in de bedrijfsvoering. Deze laatste taakstellingen lenen zich minder voor ex-ante onderzoek.
37.
Op welke wijze zijn de voorgenomen moderniseringsstappen die de Dienst Uitvoering Onderwijs moet zetten te realiseren, wanneer gekeken wordt naar de stijging in bezuinigingspercentage de afgelopen jaren? Hoeveel kosten gaan er gepaard met de voorgestelde moderniseringsplannen?
Antwoord vraag 37
De belangrijkste modernisering binnen de Dienst Uitvoering Onderwijs vindt plaats door het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS). De initieel geschatte meerjarige programmakosten bedragen circa € 75 miljoen.
38.
Is aan te geven op welke wijze de efficiencyverbetering in de praktijk zijn uitwerking krijgt?
Antwoord vraag 38
Het gaat ondermeer om automatisering, digitalisering en bundeling van uitvoeringsprocessen, waardoor er efficiencyverbeteringen optreden. Daarnaast door meer en beter samen te werken met andere uitvoeringsorganisaties. Ook wordt bezuinigd door beter inkopen (tariefreductie inhuur van personeel) en door extern personeel te vervangen door intern personeel.
39.
In hoeverre worden de taken die na taakvermindering wegvallen bij het Dienst Uitvoering Onderwijs door andere organisaties opgevangen? Om welke taken gaat het?
Antwoord vraag 39
Er zijn tot op heden nog geen taken bij de Dienst Uitvoering Onderwijs die zijn verplaatst naar andere organisaties.
40.
Hoe wordt de dienstverlening van Dienst Uitvoering Onderwijs gemonitord?
Antwoord vraag 40
De Dienst Uitvoering Onderwijs meet periodiek de klanttevredenheid van studenten en onderwijsinstellingen. In het Departementaal Jaarverslag wordt hierover gerapporteerd. OCW maakt jaarlijks (prestatie)afspraken met de Dienst Uitvoering Onderwijs en bewaakt ze.
41.
Hoeveel ervaring is reeds opgedaan met het meer risico-gestuurd werken binnen de Inspectie Jeugdzorg en hoe zijn die geëvalueerd?
Antwoord vraag 41
De Inspectie Jeugdzorg is in 2007 gestart met een werkwijze gebaseerd op risico’s. Uitgangspunt hierbij is dat de inspectie daar toezicht doet waar de risico’s en tekortkomingen in de kwaliteit van de jeugdzorg het grootst zijn. Naast de informatie uit risico-indicatoren (die de inspectie voor een aantal toezichtgebieden reeds heeft ontwikkeld en voor andere toezichtgebieden nog gaat ontwikkelen), wordt hierbij gebruik gemaakt van informatie die voortkomt uit onderzoek van meldingen van calamiteiten, signalen van burgers en professionals, actualiteiten en analyse van de verantwoordingsinformatie die de instellingen jaarlijks op moeten leveren. De met deze manier van werken opgedane ervaringen, hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de continue doorontwikkeling van het risico-gestuurd werken.
42.
Werkt de Inspectie Jeugdzorg, naast de Inspectie voor de Gezondheidszorg, ook meer samen met de Inspectie van het Onderwijs in het toezicht? Worden ook daar bijvoorbeeld gezamenlijke inspecties uitgevoerd?
Antwoord vraag 42
De Inspectie Jeugdzorg werkt in toenemende mate samen met andere inspecties, en -binnen het Samenwerkend Toezicht Jeugd- in het bijzonder met vier andere inspecties die werkzaam zijn binnen het jeugddomein (Inspectie voor de Gezondheidszorg, Inspectie van het Onderwijs, Inspectie Veiligheid en Justitie en Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Toezichtactiviteiten binnen het jeugddomein worden onderling afgestemd en afhankelijk van het onderwerp of de problematiek waar onderzoek naar wordt gedaan, worden er gezamenlijk inspecties uitgevoerd. Een voorbeeld hiervan is het toezicht op de instellingen voor Jeugdzorg plus, waarbij de Inspectie Jeugdzorg inspecties uitvoert samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie van het Onderwijs.
43.
Wat zijn de gevolgen geweest van de inlevering van 3,5 fte bij de Inspectie Jeugdzorg in 2007 in het kader van het Programma Vernieuwing Rijksdienst?
Antwoord vraag 43
Zie het antwoord op vraag 44.
44.
Kan de Inspectie Jeugdzorg aan al haar taken voldoen met de huidige capaciteit?
Antwoord vragen 43 en 44.
Mede in verband met de reductie van deze 3,5 fte is de Inspectie Jeugdzorg meer risicogestuurd gaan werken waarbij zij scherpe keuzes maakt voor wat betreft onderwerp, object, aard en intensiteit van haar toezicht. De inspectie beschikt op dit moment over de capaciteit om haar werkzaamheden op de hiervoor beschreven risicogestuurde wijze uit te voeren.
45.
Hoeveel reorganisaties heeft de Inspectie Jeugdzorg de afgelopen jaren gehad en hoe zijn die geëvalueerd?
Antwoord vraag 45
De afgelopen jaren is er geen sprake geweest van reorganisaties. Wel hebben verschillende externe en interne ontwikkelingen, zoals de reductie van 3,5 fte en het risicogestuurd werken, tot gevolg gehad dat de inspectie haar werkwijze en bedrijfsvoering regelmatig heeft geëvalueerd en bijgesteld.
46.
Hoe ziet het kabinet het aantrekken van medewerkers op basis van tijdelijk dienstverband of detachering, in het licht van het voornemen uit het regeerakkoord om de verschillen tussen flexibel en vast werken te verkleinen?
Antwoord vraag 46
Het kabinet streeft naar het verkleinen van de verschillen tussen flexibel en vast werken door flexibel minder flexibel te maken en vast minder vast. Het rijk kent nu een werkwijze waarbij een groot gedeelte van de werkzaamheden worden uitgevoerd door medewerkers met een vast dienstverband op een vaste functie. Bij detacheringen is er wel sprake van een vast dienstverband maar flexibiliteit in de functie. Hier wordt dus vast minder vast. Tijdelijke dienstverbanden dienen deels als vervanging van situaties waarbij nu sprake is van de inhuur van uitzendkrachten. Hier wordt flexibel dus minder flexibel.
47.
Waarom kiest het kabinet er niet voor om voor de opdrachten die de Inspectie Leefomgeving en Transport voor derden uitvoert (hoofdzakelijk vergunningverlening) een hoger bedrag in rekening te brengen? Zijn de tarieven, die in rekening gebracht worden bij derden, kostendekkend? Zo nee, waarom niet?
Antwoord vraag 47
De tarieven die de ILT in rekening brengt zijn niet volledig kostendekkend. Het Rijk streeft naar volledige kostendekkendheid van kosten bij het doorberekenen van tarieven. Gegeven de economische omstandigheden is ervoor gekozen de sectoren, waar toezicht gehouden wordt, niet te zeer te belasten.
48.
Is de reductie in formatie, die gerealiseerd wordt door een andere manier van toezichthouden (toezicht vanuit het beginsel vertrouwen tenzij) enkel ingegeven vanuit de invulling aan bezuinigingen? Zo nee, om welke reden(en) meer?
Antwoord vraag 48
De nieuwe manier van toezicht houden is niet uitsluitend ingegeven vanuit bezuinigingen, maar vanuit de gedachte de toezichtlast voor de ondertoezichtstaanden te beperken bij correcte naleving.
49.
Op welke manier verwacht het Rijk te kunnen reduceren op de staven van de Inspectie Leefomgeving en Transport?
Antwoord vraag 49
Door centralisatie van een groot deel van de financiële administratie en een toename van het gebruik van rijksbrede shared services zal de omvang van de staven bij de ILT verder worden gereduceerd.
50.
Op welke wijze verwacht het Rijk dat uitbesteding van incidentele en specifieke werkzaamheden door de Inspectie Leefomgeving en Transport een besparing op zullen leveren? Aan welke incidentele en specifieke werkzaamheden wordt hierbij gedacht?
Antwoord vraag 50
De inspectie streeft er naar voor incidentele en specifieke werkzaamheden geen vaste capaciteit in te zetten, maar deze uit te besteden (bijvoorbeeld onderdelen van ICT en onderwerpen waar specifieke milieukennis voor nodig is, zoals bij het RIVM).
51.
Welke beleids- en onderzoekstaken worden door de Inspectie Leefomgeving en Transport overgedragen aan welk kerndepartement, respectievelijke uitvoeringsorganisaties?
Antwoord vraag 51
De inspectie heeft een aantal beleidstaken op het gebied van luchtvaart en Caribisch Nederland overgeheveld naar de beleidskern van het ministerie van IenM.
52.
De Algemene Rekenkamer geeft aan dat op dit moment de organisatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport «teveel in beweging is om inzicht te kunnen geven in het relatieve aandeel van de verschillende bezuinigingsstrategieën. Op welk moment kan de organisatie dat inzicht wel geven?
Antwoord vraag 52
Het takenpakket van de Inspectie Leefomgeving en Transport (cq. de voormalige IVW en de voormalige VI) is de afgelopen jaren regelmatig gewijzigd. Er zijn zowel taken bijgekomen als taken afgestoten. Hierdoor is de omvang en samenstelling van de organisatie niet stabiel geweest, wat vergelijkingen over de jaren lastig maakt. Zodra de inspectie een aantal jaren een constant takenpakket en een constante formatie heeft, is het inzicht wel te geven.
53.
Is er onderzoek gedaan of het een zinvolle bezuiniging is te korten op zogenaamde «shared-service»-organisaties? Hebben naar mening van het Rijk, shared-service organisaties zoals bijvoorbeeld het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf, hoogheemraadschappen en diverse samenwerkingsverbanden in den lande niet per definitie ontkokering en samenwerking in zich, dat kostenbesparend kan zijn?
Antwoord vraag 53
Shared service organisaties worden juist vooral vanuit het oogpunt van kostenbesparingen kwaliteitsverbetering opgericht. Zij leveren aan de gezamenlijke afnemende organisaties diensten en producten tegen lagere totale kosten dan wanneer elke afnemer hier zelf voor zou moeten zorgen.
De benodigde omvang van een shared service organisatie (in fte’s en budget) wordt bepaald door de omvang van de vraag van de afnemende organisaties. Tegen een kostendekkend tarief worden de gevraagde diensten en producten geleverd. Via een vergelijking van dit tarief met bijvoorbeeld partijen in de markt kan de eigenaar de efficiency van de shared service organisatie bewaken.
54.
Welke bewegingen zijn er gaande binnen de organisatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport die volgens de Algemene Rekenkamer verhinderen dat inzicht kan worden gegeven in het relatieve aandeel van de verschillende bezuinigingsstrategieën?
Antwoord vraag 54
Fusies (tussen de IVW en de VROM-inspectie), reorganisaties, begrotingsherijkingen en taakafstotingen (KIWA, 2010, Domein wonen/ruimte 2011) maken inzicht in het relatieve aandeel van de verschillende bezuinigingsmaatregelen achteraf bezien niet mogelijk.
55.
Heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu zelf wel het inzicht in het relatieve aandeel van de verschillende bezuinigingsstrategieën? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom zou dat niet zorgelijk zijn?
Antwoord vraag 55
Er is sprake van één bezuinigingsstrategie die uiteenvalt in verschillende maatregelen. De fusie, reorganisatie, begrotingsherijking en taakafstotingen maken dat het inzicht in het bespaarde bedrag per maatregel er niet is.
De voor de primaire en ondersteunende taken noodzakelijke capaciteit wordt via het Meerjarenplan jaarlijks getoetst aan de begrotingskaders. Uit de toets blijkt dat ILT binnen de kaders zijn taken kan realiseren.
56.
Hoeveel is er bezuinigd door het samenvoegen van de VROM-inspectie en de Inspectie Verkeer en Waterstaat tot de Inspectie Leefomgeving en Transport?
Antwoord vraag 56
Zie het antwoord op vraag 54.
57.
Is naast inzicht in de uitkomsten van bezuinigingsstrategie ook inzicht te geven in de verbetering van de slagkracht van de samengevoegde inspecties tot de Inspectie Leefomgeving en Transport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk is dat?
Antwoord vraag 57
De slagkracht van de Inspectie Leefomgeving en Transport is groter geworden door halvering van het management en de staven. Daarnaast wordt hard gewerkt aan het uniformeren van alle primaire processen, wat leidt tot minder overhead en ict-kosten. Dit proces zal een aantal jaren in beslag nemen.
58.
Waarom zijn bij de – in het kader van de taakstelling van het vierde kabinet Balkenende opgelegd 20% ft-taakstelling aan de VROM-inspectie – de cijfers van de omvang van de aantallen fte’s onbekend? Wat betekent dit ontbrekende gegeven voor de vervolg taakstellingen?
Antwoord vraag 58
Het betrof een aan een bezettingsomvang gerelateerde financiële taakstelling. De financiële taakstelling is gerealiseerd. De exacte consequenties op de bezettingsomvang zijn als gevolg van een stapeling van taakstellingen en organisatorische wijzigingen waaronder de fusie met voormalig VenW niet meer exact te achterhalen.
59.
Welke gevolgen gaan de bezuinigingen hebben op de voorgestelde verscherping van toezicht en kwaliteitseisen in het hoger onderwijs? Hoe past de voorgenomen taakvermindering van de Inspectie van het Onderwijs hierin?
Antwoord vraag 59
De bezuinigingen zullen geen gevolgen hebben voor de voorgestelde verscherping van toezicht en kwaliteitseisen in het hoger onderwijs. Op dit punt is er geen sprake van taakvermindering.
60.
Hoe kan worden verklaard dat bij de Inspectie van het Onderwijs enerzijds sprake is van extra rijksbijdragen, en anderzijds van extra bezuinigingen?
Antwoord vraag 60
Sinds de Miljoenennota 2008 doen zich twee tegengestelde bewegingen voor in het budget van de Inspectie van het Onderwijs:
a) Enerzijds daalt het budget als gevolg van algemene taakstellingen op de apparaatskosten. De belangrijkste daarvan zijn de 20% taakstelling uit Balkenende IV en de taakstellingen uit Rutte-Verhagen.
b) Anderzijds stijgt het budget als gevolg van een overdracht van taken en bijbehorende verschuiving van formatie van elders naar de Inspectie van het Onderwijs. De belangrijkste daarvan is verschuiving van formatie van het financiële toezicht van de auditdienst van het bestuursdepartement naar de Inspectie van het Onderwijs. Daarnaast betreft het de overdracht van de taken van het voormalige Kwaliteitscentrum Examinering KCE. Deels is er ook uitbreiding van taken zoals toezicht op de Voor- en vroegschoolse educatie (VVE).
61.
Op welke termijn wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de invulling van de takenvermindering bij de Inspectie van het Onderwijs?
Antwoord vraag 61
Er vindt in beginsel geen taakvermindering plaats. Wel zal de Inspectie van het Onderwijs de taken anders gaan invullen. Hiertoe vindt een herontwerp van de werkwijze plaats. Onderdeel daarvan is onder andere de differentiatie in het toezicht, dat wil zeggen het verschillend omgaan met verschillende typen risico’s, nu het aantal zwakke en zeer zwakke scholen en opleidingen snel terugloopt.
62.
In hoeverre zijn de voorgestelde bezuinigingen op de Inspectie van het Onderwijs nog verantwoord, gezien de eerdere efficiencytaakstelling van 20%? Is de Inspectie in staat de wettelijke taken te blijven uitvoeren, zoals bijvoorbeeld het daadwerkelijk bezoeken van alle scholen eens per vier jaar?
Antwoord vraag 62
De Inspectie van het Onderwijs is nu en in de toekomst in staat de wettelijke taken uit te voeren door op een andere manier te gaan werken. Zie ook antwoord op vraag 63.
63.
Hoe wordt toegezien op een goede uitvoering van de wettelijke taken door de Inspectie van het Onderwijs?
Antwoord vraag 63
De minister ziet toe op de toepassing door de Inspectie van het Onderwijs van de geldende regelgeving. De minister is tegenover het parlement verantwoordelijk en aanspreekbaar voor de taakuitoefening door de Inspectie van het Onderwijs. Jaarlijks stuurt de minister aan de Tweede Kamer het onderwijsverslag van het Inspectie van het Onderwijs.
Binnen die volledige ministeriële verantwoordelijkheid is de professionele onafhankelijkheid van de Inspectie van het Onderwijs zo groot mogelijk.
De activiteiten van de Inspectie van het Onderwijs vinden plaats op basis van een jaarlijks Jaarwerkplan en een jaarlijkse managementafspraak met het ministerie van OCW. Over de realisatie van de afspraken vindt periodiek overleg plaats.
De Inspectie van het Onderwijs is ISO-gecertificeerd. In het kader van deze certificering vindt een systematische beoordeling van de (kwaliteit van de) uitvoering van de taken plaats.
64.
Hoeveel reorganisaties heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg de afgelopen jaren gehad en hoe zijn die geëvalueerd?
Antwoord vraag 64
In de afgelopen 2 decennia heeft de IGZ te maken gehad met een drietal grote reorganisaties. De eerste betrof de samenvoeging van de Geneeskundige Inspectie van de Volksgezondheid, de Geneeskundige Inspectie voor de Geestelijke Volksgezondheid en de Inspectie van de Volksgezondheid voor de Geneesmiddelen in 1995. In 2005 is de IGZ overgestapt op een matrixorganisatie. In 2011 is besloten terug te gaan naar een lijn-staforganisatie.
Naast deze drie reorganisaties heeft de IGZ in 1997, 2002 en 2007 organisatieaanpassingen gekend, waarbij het met name ging om een verschuiving in taak(opvatting) van de IGZ.
Deze reorganisaties hangen in veel gevallen samen met onderzoeken door verschillende externen. Zo onderzocht de Algemene Rekenkamer in 1998 de gevolgen van de vorming van de IGZ in 1995 voor de uniformering van werkwijze en dossiervorming met een follow-up in 2002. Ook de commissies Hoekstra (2010) en De Vries (2011) alsmede de Nationale ombudsman (2009) hebben de organisatie van de IGZ kritisch beschouwd. En ook de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager hebben dat vervolgens gedaan in 2012.
65.
Hoe verhoudt de impuls van € 10 miljoen per jaar van het kabinet Rutte/Verhagen aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg zich tot deze opgestapelde kortingen?
Antwoord vragen 65 en 66
De extra middelen van het kabinet-Rutte/Verhagen van € 10 miljoen zijn beschikbaar gesteld met als doel de IGZ krachtiger en zichtbaarder te laten opereren. Zo heeft de IGZ met deze middelen haar toezicht op de zorg voor kwetsbare ouderen versterkt, meer ingezet op disfunctionerende beroepsbeoefenaren en in het algemeen meer inspectiebezoeken afgelegd.
Tegelijkertijd zag het vorige kabinet geen reden om de IGZ te vrijwaren van de rijksbrede efficiencykorting. De opdracht aan het IGZ was daarmee dat ze ook efficiënter diende te werken. De taakstelling van het kabinet-Rutte/Verhagen is door de IGZ ingevuld via de apparaatskosten, zoals inhuur externen, vermindering onderzoeksopdrachten en verlaging van de huisvestingskosten. Er heeft daardoor geen/nauwelijks personele taakstelling plaatsgevonden in het primaire toezichtproces, waardoor de IGZ in lijn met het doel van de impuls van € 10 miljoen meer heeft kunnen inzetten op toezicht op de werkvloer.
66.
Wordt de impuls aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg geheel of deels ongedaan gemaakt?
Antwoord vraag 66
Zie vraag 65.
67.
Welke toegevoegde taken kunnen nu door de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet meer uitgevoerd worden?
Antwoord vraag 67
De IGZ heeft de efficiencytaakstelling van het kabinet-Rutte/Verhagen binnen bestaande apparaatskosten kunnen dekken, met daarbij aangetekend dat er tegelijkertijd sprake is van uitbreiding van activiteiten als gevolg van toenemende meldingen en extra activiteiten die voortvloeien uit scherper toezien en het treffen van de nodige handhavingsmaatregelen.
68.
Hoe verhoudt de budgetkorting op de Inspectie voor de Gezondheidszorg zich tot twee onderzoeken uit 2012 naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg: het organisatieonderzoek door de heer Van der Steenhoven en het dossieronderzoek door mevrouw Sorgdrager (Kamerstuk 33 149, nr. 15)?
Antwoord vraag 68 en 69
In april 2012 is de opdracht verstrekt voor onderzoek naar de organisatie van de IGZ (dat is uitgevoerd door de heer Van der Steenhoven) en een onderzoek naar de afhandeling van dossiers over meldingen bij de IGZ (dat is uitgevoerd door mevrouw Sorgdrager). Het doel van de onderzoeken was om vast te stellen of de organisatie van de IGZ robuust genoeg is om de Toezichtvisie van de minister van VWS, die in januari 2012 aan de Kamer is aangeboden, uit te voeren. In de onderzoeken is geen specifieke aandacht besteed aan de budgetkorting op de IGZ, maar uit de onderzoeksrapporten blijkt wel dat er efficiencywinsten te behalen zijn. De heer Van der Steenhoven beveelt aan om de centralisering van de IGZ door te zetten door onder meer de centrale huisvesting door te voeren. Dit zorgt naast een betere aansturing ook voor lagere apparaatskosten voor de IGZ, waardoor een flink deel van die efficiencykorting ingevuld kan worden. Ook zijn aanbevelingen gedaan die de organisatie en werkprocessen efficiënter kunnen laten verlopen. Aanzienlijke investeringen in de ICT en opvolging van aanbevelingen uit recente rapporten kunnen op termijn tevens bijdragen aan het efficiënter werken van de inspectie. Overigens geeft de heer Van der Steenhoven in zijn onderzoeksrapport aan dat de IGZ extra capaciteit nodig heeft om zijn aanbevelingen uit te kunnen voeren.
De Tweede Kamer heeft een amendement aangenomen dat voorziet in extra middelen voor de verbeteringen die binnen de IGZ doorgevoerd moeten worden. Daarbij is een belangrijke prioriteit weggelegd voor het versterken van de ICT en de opbouw van het Zorgloket. Het verbetertraject van de IGZ brengt tevens meer focus in haar werkzaamheden. Dit brengt in de meerjarenbegroting een reallocatie van middelen met zich mee.
69.
Kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan al haar taken voldoen met de huidige capaciteit? Mede gezien de negatieve berichtgeving van de laatste tijd en de hoge verwachtingen die leven ten aanzien van de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Antwoord vraag 69
Zie vraag 68.
70.
Is er binnen of buiten de Inspectie voor de Gezondheidszorg ervaring met het plannings- en tijdregistratiesysteem waarmee de inzet van de Inspectie voor de Gezondheidszorg strakker moet worden gepland en gemonitord? Graag een toelichting op de ervaringen.
Antwoord vraag 70
In 2012 heeft de IGZ de planning- en controlcyclus verbeterd. Dat jaar was een overgangsjaar waarin werkendeweg verbeteringen zijn doorgevoerd die in 2013 volledig worden geïmplementeerd. Het MT stuurt actief op de uitvoering van het Werkplan IGZ door middel van kwartaalrapportages. Daarin dienen alle leidinggevenden verantwoording af te leggen over de behaalde resultaten en mogelijke discrepantie met de oorsponkelijke plannen. Tevens bekijkt het MT op basis van de kwartaalrapportages of bijsturing noodzakelijk is.
Binnen de IGZ is een systeem van tijdregistratie beschikbaar dat kan worden gebruikt om normtijden per product te bepalen.
71.
Is het personeel op de werkvloer van de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrokken geweest bij het opzetten van deze systemen?
Antwoord vraag 71
Ja.
72.
Wat gaat de meer risico-gestuurde handhaving van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in de praktijk betekenen?
Antwoord vragen 72 en 73
Binnen het bredere systeem van «checks and balances» in het zorgveld, houdt de IGZ toezicht door middel van risicogebaseerd systeemtoezicht. Deze vorm van toezicht sluit aan bij de eigen verantwoordelijkheden van de zorgsector voor het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg. Het devies daarbij is «high trust, high penalty». In de Toezichtvisie is opgenomen dat de IGZ haar risicogebaseerd systeemtoezicht uitvoert aan de hand van vijf verschillende toezichtmethoden: risico-indicatorentoezicht, systeemtoezicht,incidententoezicht, thematoezicht en opsporing. De rapporten van mevrouw Sorgdrager en de heer Van der Steenhoven zijn voor de minister van VWS reden om een efficiëntere manier van toezicht te laten ontwikkelen door deze toezichtsmethoden te integreren. Dit stelt de IGZ in staat om eerder en daadkrachtiger haar handhavinginstrumentarium in te zetten. Wanneer informatie uit de behandeling van calamiteiten, risico-indicatorentoezicht, klachten, meldingen en gegevens over eerdere inspecties beter worden geïntegreerd, kan de IGZ sneller risico’s ontdekken en inschatten waar de zorg door de bodem zakt of dreigt te zakken. De IGZ versnelt hiertoe de invoering van zogenoemde dashboards over zorgaanbieders. Een dashboard is een sturingsinstrument dat in één oogopslag alle toezichtsinformatie over zorgaanbieders of producenten zichtbaar maakt.
De IGZ gaat haar toezichtscapaciteit inzetten op die gebieden waar dat het meest effectief is. Wanneer ze verbeteringen eist, gaat ze er systematisch op toezien dat de opgelegde verbeteringen ook daadwerkelijk worden nagevolgd. De IGZ stelt daarbij heldere eisen aan ondertoezichtstaanden en legt maatregelen op wanneer verbeteringen uitblijven.
73.
Welke concrete maatregelen zullen ertoe leiden dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg beter in staat zal zijn haar capaciteit gericht in te zetten op die terreinen waar risico’s zich het sterkst manifesteren?
Antwoord vraag 73
Zie vraag 72.
74.
Zijn er voorbeelden van ondoelmatige inzet van de inspectiecapaciteit door de Inspectie voor de Gezondheidszorg die er toe hebben geleid dat een doelmatiger inzet wordt voorgesteld?
Antwoord vraag 74
De heer Van der Steenhoven concludeert dat de IGZ doelmatiger kan werken door centralisering van de huisvesting, een smallere topstructuur en een andere werkwijze (meer aanwezig in het veld). De aanbevelingen uit de rapporten van mevrouw Sorgdrager en de heer Van der Steenhoven en de maatregelen uit de kabinetsreactie op deze rapporten vormen daarvoor de basis.
75.
Wordt overwogen om minder vaak en/of met minder personeel inspecties uit te voeren door de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Zo ja, graag een uitgebreide toelichting.
Antwoord vraag 75
Nee, integendeel. Zoals staat beschreven in de kabinetsreactie op de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sordgrager, zal de IGZ de komende jaren – onder andere op basis van risico-indicaties – vaker ter plaatse inspecteren of de zorg kwalitatief niet door de bodem zakt. Dat inspecteren doet zij in principe onaangekondigd. Wanneer aankondiging noodzakelijk is, zal het bezoek onaangekondigde elementen bevatten. Daarnaast gaat het aantal bezoeken dat een inspecteur aflegt omhoog.
76.
Welke maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat het bewaken van de kwaliteit en veiligheid van de gezondheidzorg in het geding komt?
Antwoord vraag 76.
De kabinetsreactie op de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager bevatten maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de IGZ in staat is volledig toezicht te houden conform de toezichtsvisie van de minister van VWS. Zo is in de kabinetsreactie opgenomen dat IGZ-inspecteurs meer bezoeken gaan afleggen en dat deze bezoeken in principe onaangekondigd zullen zijn. De IGZ gaat haar toezichtcapaciteit inzetten op die gebieden waar dat het meest effectief is en zal vaker haar handhavingsinstrumentarium inzetten.
77.
Hoe kan worden verklaard dat er enerzijds sprake is van extra rijksbijdragen aan het Nationaal Archief (om de digitale achterstanden te verhelpen), en anderzijds van extra bezuinigingen?
Antwoord vraag 77
Enerzijds is er sprake van uitbreiding van taken en anderzijds van reguliere taakstellingen.
De extra rijksbijdragen tot 2018 zijn bedoeld om de papieren achterstanden bij de departementen versneld weg te werken, zoals vastgelegd in een brief aan de Tweede Kamer (TK vergaderjaar 2008–2009, 29 362, nr. 156). De noodzakelijke versnelling leidt tot extra werk bij het Nationaal Archief. Op de factsheet is dit per abuis terecht gekomen als verhelpen van digitale achterstanden.
78.
Waarom zijn de kosten niet meegenomen voor de uitvoering van de wettelijke digitale taak door het Nationaal Archief?
Antwoord vraag 78
De financiering van het Nationaal Archief is niet gerelateerd aan de autonome groei van de omvang van het (fysiek en digitaal) archief.
79.
Hoe wordt het verwachte tekort, veroorzaakt door het niet meenemen van de uitvoering van de wettelijke digitale archiveringstaak, opgevangen?
Antwoord vraag 79
Over de uitvoering van de wettelijke taken in relatie tot de Rijksbijdrage wordt overleg gevoerd tussen het Nationaal Archief en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gericht op de begroting 2014.
80.
Hoe wordt toegezien op een goede uitvoering door het Nationaal Archief van de wettelijke taken?
Antwoord vraag 80
Zie antwoord vraag 79.
81.
Worden de WSW-arbeidsplaatsen bij het Nationaal Archief in stand gehouden?
Antwoord vraag 81
Ieder departement en dus ook OCW heeft van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een quotum gekregen om mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt te werk te stellen (motie Heijnen; brief BZK met kenmerk 2011–2000495326). De depotwerkzaamheden bij het Nationaal Archief lenen zich goed voor de inzet van WSW-ers en/of Wajongers. De inzet van WSW-ers wordt de komende jaren voortgezet. Jaarlijks wordt bezien in welke omvang deze inzet mogelijk is.
82.
Welke taken zullen worden overgeheveld van het Nationaal Archief naar het Centraal Bureau Genealogie en de Stichting Vrienden van het Nationaal Archief? Welke budgetten zijn hiermee gemoeid? Hebben het Centraal Bureau Genealogie en de Stichting Vrienden van het Nationaal Archief de beschikking over voldoende middelen om deze taken over te nemen?
Antwoord vraag 82
Aan het Centraal Bureau Genealogie is per 1-1-2012 de genealogische dienstverlening van het Nationaal Archief overgeheveld. Van het Nationaal Archief waren hier zes medewerkers bij betrokken, waarvan er drie met pensioen zijn. Hierbij gaat het om een budget van € 150.000. Deze medewerkers zijn bij het Nationaal Archief niet vervangen. Voor de drie andere medewerkers wordt gezocht naar ander werk buiten het Nationaal Archief. Er zijn geen budgetten overgeheveld naar het Centraal Bureau voor Genealogie, dat de genealogische dienstverlening met eigen mensen en middelen uitvoert.
Aan de stichting Vrienden van het Nationaal Archief zijn nog geen taken overgeheveld. Het Nationaal Archief werkt, vanwege de bezuinigingen en de nieuwe taken, aan een nieuw organisatieplan. In dat kader zal ook het overhevelen van taken naar de stichting Vrienden van het Nationaal Archief verder worden verkend.
83.
Op welke wijze blijft de onafhankelijkheid van de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) gewaarborgd nu ze voor financiering steeds meer afhankelijk raakt van het bedrijfsleven? Hoe wordt hier op toegezien?
Antwoord vraag 83
De eigenstandige positie van TNO is geregeld in de TNO-wet. TNO is daarin een ZBO zonder openbaar gezag. De positie van TNO komt onder meer tot uiting in het feit dat het elke vier jaar een strategisch plan opstelt met de doelen en hoofdlijnen van het beleid. De jaarlijkse rijksbijdrage aan TNO is mede bedoeld om op langere termijn in basiskennis te voorzien en om in te kunnen spelen op nieuwe thema's die op termijn belangrijk worden voor maatschappij en economie. Voor langere termijn onderzoek is in 2013 € 23,8 mln. beschikbaar. Daarnaast komt de onafhankelijkheid van TNO ook tot uiting in het initiëren van onderzoeksvoorstellen op de maatschappelijke thema's die onder regie staan van de rijksoverheid (Duurzame Leefomgeving, Maatschappelijke veiligheid, Arbeid en Gezondheid).
Tot slot kan TNO ook binnen de programmavorming voor en met de topsectoren voorstellen doen die mede bijdragen aan kennisopbouw voor de langere termijn. Wat betreft het wetenschappelijk gehalte van het onderzoek heeft TNO daarbij een eigen verantwoordelijkheid die onder meer wordt gewaarborgd door periodieke monitoring van de wetenschappelijke kwaliteit door externe deskundigen.
84.
TNO heeft de generieke efficiencykorting en additionele taakstelling aangevochten? Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de rechtszaak?
Antwoord vraag 84
De Raad van State heeft het hoger beroep van TNO tegen de aankondiging van de kortingen ongegrond verklaard. TNO heeft recent de gronden voor het beroep bij de rechtbank Den Haag tegen de korting 2012 en voor het bezwaar tegen de korting 2013 ingediend. Daarin komen bijvoorbeeld de grondslag, de berekeningswijze en het gelijkheidsbeginsel aan de orde. De uitspraak van de rechtbank wordt medio mei 2013 verwacht.
85.
Op welke wijze kunnen de topsalarissen van presentatoren bij de Nederlandse publieke Omroep worden aangepakt?
Antwoord vraag 85
Op 1 september 2009 is het Beloningskader Presentatoren Publieke Omroep (BPPO) in werking getreden. Dit is een vorm van verplichte zelfregulering (op grond van artikel 2.3 Mediawet 2008). Bij de totstandkoming is, na uitvoerig overleg met de Tweede Kamer, besloten dat voor maximaal 8 presentatoren een uitzondering kan worden gemaakt om boven het normbedrag van het BPPO (€ 181.000 stand 2009) beloond te worden. Voor 2013 is de verwachting dat het aantal presentatoren boven het normbedrag terug gebracht zal zijn naar 8. Naar aanleiding van de motie Bosma (Kamerstukken II, 2010/11, 32 827, nr. 6) is de Kamer toegezegd dat, na de inwerkingtreding van de Wet normering topinkomens (WNT), zal worden aangesloten bij het WNT-normbedrag waarbij het aantal uitzonderingen verder zal worden terug gebracht. Deze wijziging van het BPPO wordt nu ter hand genomen. Daarnaast is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ter uitvoering van hetgeen daarover is opgenomen in het regeerakkoord, aan het onderzoeken op welke wijze alle werknemers werkzaam in de (semi)publieke sector, dus ook bij de publieke omroep, onder de WNT kunnen worden gebracht.
86.
Waardoor kunnen de verschillen tussen de meerjarenbegroting van de Nederlandse Publieke Omroep en de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden verklaard?
Antwoord vraag 86
De verschillen tussen de begroting 2011 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur De verschillen tussen de begroting 2011 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de meerjarenbegroting 2011 van de Nederlandse Publieke Omroep (hierna: MJB 2011 van de NPO) kunnen als volgt verklaard worden.
In de rijksbegroting 2011 staat een bedrag van € 885,3 miljoen voor de post «Financiering publieke omroep». Deze post is een verzamelnaam voor niet alleen de landelijke publieke omroep, maar ook voor de overige media-instellingen (exclusief het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties en de instellingen die onder de post «Overige uitgaven» vallen en als aparte posten in de rijksbegroting 2011 zichtbaar zijn).
Verder zijn de bedragen van de rijksbegroting 2011 (waar onder andere ook het bedrag ten behoeve van de landelijke publieke omroep) niet geïndexeerd.
De rijksbegroting 2011 maakt gebruik van een eerdere raming van de inkomsten van de Stichting Etherreclame dan de mediabegrotingsbrief 2011 en de MJB 2011 van de NPO. De verschillen tussen de rijksbegroting 2011 en de mediabegrotingsbrief 2011 zijn toegelicht in de mediabegrotingsbrief 2011 (deel «1.1 Mediabudget» van het hoofdstuk 1 Financieel kader).
Het budget voor de landelijke publieke omroep is volgens de mediabegrotingsbrief 2011 op € 778,8 miljoen vastgesteld.
Het verschil tussen dit bedrag (€ 778,8 miljoen) en het bedrag van de MJB 2011 van de NPO (€ 798,0 miljoen) is verklaard in paragraaf «1.3 Landelijke Omroep» (onderdeel «Bijdrage landelijke omroep») van de mediabegrotingsbrief 2011.
87.
Hoe wordt toegezien op een goede uitvoering door de Nederlandse Publieke Omroep van de wettelijke taken?
Antwoord vraag 87
De Mediawet voorziet in een uitgebreid stelsel van beleidsmatige en financiële verantwoording.
De Nederlandse Publieke Omroep (NPO) dient elke vijf jaar een Concessiebeleidsplan in bij de minister (artikel 2.20 en volgende Mediawet 2008). Daarin staat op welke wijze in de komende vijf jaar de publieke taak wordt uitgevoerd, uitgewerkt in kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen voor het media-aanbod. Verder staat daarin aard en aantal van alle aanbodkanalen – in de ether, op de kabel, via internet –, een overzicht van de benodigde organisatorische, personele, materiële en financiële middelen en een beschrijving van de samenwerking met regionale en lokale omroepen en anderen. Het deel dat betrekking heeft op voorziene nieuwe aanbodkanalen moet expliciet door de minister worden goedgekeurd. Over het Concessiebeleidsplan vraagt de minister advies aan het Commissariaat voor de Media en de Raad voor Cultuur.
Op basis van het Concessiebeleidsplan sluit de minister met de NPO een Prestatieovereenkomst (artikel 2.22 Mediawet 2008). Daarin worden afspraken gemaakt over kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen voor het media-aanbod, het publieksbereik, naleving en sancties en een regeling voor tussentijdse wijziging. Het Commissariaat is medeondertekenaar van de Prestatieovereenkomst en rapporteert over de nakoming van de afspraken. Wanneer de NPO niet voldoet aan de afspraken kunnen boetes opgelegd worden.
Elk jaar dient de NPO vóór 15 september een Meerjarenbegroting in (artikel 2.147) bij de minister en het Commissariaat. Daarin wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het media-aanbod, overzicht van aard en aan van de aanbodkanalen, de benodigde financiële middelen voor het komende jaar en een raming voor de daaropvolgende vier jaar, een toelichting op de onderdelen en begrotingsposten en een beschrijving van de samenwerking met regionale en lokale omroepen en anderen. In de Meerjarenbegroting kan de NPO wijzigingen opnemen ten aanzien van aard en aantal van de aanbodkanalen. Dat deel behoeft afzonderlijk goedkeuring van de minister (artikel 2.21, vierde lid, Mediawet). Het Commissariaat zendt vóór 15 oktober zijn opmerkingen over de begroting aan de minister. De begroting vormt de basis voor de jaarlijkse budgettoekenningen.
Elk jaar stuurt de NPO vóór 1 mei een verslag over het afgelopen jaar aan de minister en het Commissariaat (artikel 2.58 Mediawet 2008). Daarin is in ieder geval opgenomen een beschrijving van de wijze waarop in het afgelopen jaar uitvoering is gegeven aan de publieke mediaopdracht, de samenstelling van het media-aanbod op de aanbodkanalen, de realisatie van de prestatieafspraken, de naleving van de wettelijke programmavoorschriften en de naleving van de code goed bestuur en integriteit van de NPO.
Daarnaast zendt de NPO elke jaar vóór 1 juni een gewoon jaarverslag over het afgelopen kalender naar de minister (artikel 2.17). Daar zit ook een samengevatte jaarrekening in (artikel 2.171 Mediawet 2008).
Het Commissariaat is belast met de rechtmatigheidstoetsing (artikel 2.171 en volgende Mediawet 2008). Elk jaar dienen de publieke omroepen vóór 1 mei de jaarrekening in bij de raad van bestuur van de NPO. De raad van bestuur zendt vóór 1 juli zijn opmerking over de jaarrekeningen tezamen met de jaarrekening van de NPO aan het Commissariaat. Het Commissariaat controleert of de gelden rechtmatig zijn besteed en er niet meer gereserveerd wordt dan wettelijk is toegestaan.
De NPO heeft een raad van toezicht, waarvan de leden op voordracht van de minister bij koninklijk besluit worden benoemd (artikel 2.4 en volgende Mediawet 2008). De raad van toezicht houdt toezicht op de algemene gang van zaken binnen de NPO en de uitvoering van de publieke taak (artikel 2.7 Mediawet 2008). Deze leden kunnen onder meer worden ontslagen bij disfunctioneren. De raad van bestuur van de NPO wordt benoemd door de raad van toezicht, met instemming van de minister (artikel 2.8 Mediawet 2008).
De NPO heeft informatieverplichtingen (artikel 2.15). De NPO verstrekt de minister desgevraagd alle inlichtingen met betrekking tot de werkzaamheden en de minister kan inzage verlangen in zakelijke gegevens en bescheiden.
De Mediawet 2008 bevat ook een taakverwaarlozingsregeling (artikel 2.16). Als de NPO zijn taken ernstig verwaarloost kan de minister voorzieningen treffen. De minister stelt de Tweede Kamer op de hoogte van de genomen maatregelen.
Tot slot ziet het Commissariaat er op toe op de naleving van de wet (artikel 7.11 en volgende Mediawet 2008). Het Commissariaat is belast met de bestuursrechtelijke handhaving en ziet er op toe dat de NPO en de omroepen zich houden aan de wettelijke verplichtingen. Het gaat dan om onder meer de naleving van programmavoorschriften, de regels omtrent reclame, sponsoring en productplaatsing en neven- en verenigingsactiviteiten.
88.
Hoeveel mensen zullen er bij het Openbaar Ministerie worden ontslagen als gevolg van deze bezuinigingen, die meer dan 5% van het budget betreffen?
Antwoord vraag 88
Als gevolg van de in het rapport van de Algemene Rekenkamer vermelde bezuinigingen vinden naar verwachting van het College van Procureurs Generaal van het Openbaar Ministerie geen gedwongen ontslagen plaats.
89.
In het rapport van de Algemene Rekenkamer wordt gesproken over het digitaliseren van strafdossiers door het Openbaar Ministerie. Is het in het verlengde hiervan mogelijk om de gehele keten – en met name de civiele procesgang- te digitaliseren en beter op elkaar te laten aansluiten? Is hier al naar gekeken en kan hierdoor niet meer bespaard worden?
Antwoord vraag 89
Wat betreft het digitaliseren van strafdossiers: medio 2013 zal een impact analyse wordt gedaan naar de effecten van digitalisering van de strafrechtketen.
Met betrekking tot de rechtspraak wordt de digitalisering van dossiers, de kantonprocedure, het instellen van beroep, het indienen van stukken en het verstrekken van digitaal inzicht in het verloop van de procedure, opgepakt.
In de fase waarin de ontwikkelingen op het terrein van straf- en civiel zich bevinden kan nog geen uitspraak worden gedaan over de omvang van mogelijke besparingen.
90.
Hoeveel minder zaken zal het Openbaar Ministerie in behandeling kunnen nemen als gevolg van deze bezuinigingen?
Antwoord vraag 90
De bezuinigingen hebben geen invloed op het aantal zaken welke volgens de begroting 2013, door het OM in behandeling kunnen worden genomen
91.
Waarom wordt er nu pas, onder druk van de bezuinigingen, werk gemaakt van ICT en digitalisering bij het Openbaar Ministerie? Is het niet verstandiger dergelijke projecten zorgvuldig aan te pakken en op verantwoord tempo in te voeren, los van verplichtende bezuinigingstaakstellingen?
Antwoord vraag 91
Het Openbaar Ministerie maakt al veel werk van ICT en digitalisering. Zo is sinds enige tijd het GPS-systeem alsmede het Amber-Systeem bij het OM in gebruik. Met deze systemen kan binnen het OM zonder dat daar verder papier aan te pas komt «digitaal» aan de dossiers worden gewerkt. Deze digitalisering is onderdeel van een strategische visie van het OM van enige jaren geleden. Ook een verdere doorontwikkeling waarbij digitale dossier-overdracht vanuit en naar andere ketenpartners (zowel aan de kant van de opsporing (politie e.a.) als aan de kant van de rechtspraak en de ten uitvoerlegging van sancties (DJI, Reclassering en CJIB)) wordt gerealiseerd is deel van deze (nog steeds actuele) visie. Daarmee wordt het overbodig om op de zogenoemde koppelvlakken met deze organisaties de benodigde informatie op papier te ontvangen respectievelijk te verzenden van/naar de ketenpartners. Overigens wordt op dit moment al een aantal experimenten uitgevoerd met politie en rechtspraak.
92.
Levert het verminderen van het aantal vestigingen van het Openbaar Ministerie niet extra reiskosten op? Zo ja, hoeveel naar verwachting?
Antwoord vraag 92
Het verminderen van het aantal vestigingen gaat samen met het concentreren van meer medewerkers op de overblijvende locaties. Gelijktijdig wordt in overeenstemming met het kabinetsbeleid overgaan tot het zogenoemde flexibel werken, wat van invloed is op het aantal reisbewegingen van medewerkers. De besparing daarop compenseert naar verwachting de extra reiskosten vanwege de grotere afstanden.
93.
Wat is precies het plan achter het «verminderen van de administratieve lasten» bij het Openbaar Ministerie? Welke concrete plannen horen hierbij?
Antwoord vraag 93
Dit wordt bereikt door aanpassing van diverse in wet- en regelgeving geldende voorwaarden, die belemmerend werken voor de digitalisering van de werkprocessen, zoals het gebruik van de elektronische handtekening, de inzage van dossierstukken en archivering.
94.
Wat is het gevolg van de bezuiniging van 18.8% op de apparaatskosten van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in 2016 voor de dienstverlening van het UWV?
Antwoord vraag 94
De bezuiniging van 18,8% op de apparaatskosten van het UWV wordt gerealiseerd door efficiencymaatregelen, vereenvoudigingsmaatregelen en redesign van het Werkbedrijf. Van deze maatregelen heeft met name het redesign van het Werkbedrijf gevolgen voor de dienstverlening. Deze zal geleidelijk aan getransformeerd worden naar overwegend digitale dienstverlening.
95.
Hoe groot is het percentage dat het kabinet verwacht aan extra bezuinigingen door het regeerakkoord Rutte/Asscher op de apparaatskosten van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen bovenop de genoemde 18.8% in 2016?
Antwoord vraag 95
Het regeerakkoord Rutte/Asscher specificeert wel de taakstelling die op het gehele SZA-domein wordt gelegd, maar niet de verdeling daarbinnen over UWV, SVB en kerndepartement SZW. Die verdeling is nog niet definitief vastgesteld. De verdeling wordt op dit moment nader uitgewerkt.
96.
Met welk bedrag zullen de apparaatskosten van het stijgen door de aanpassingen die het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen moet doen vanwege gewijzigde wet- en regelgeving door het regeerakkoord Rutte/Asscher?
Antwoord vraag 96
Regeerakkoordmaatregelen die gevolgen hebben voor de uitvoering door het UWV zullen, na uitwerking in concept voor een uitvoeringstoets aan het UWV worden voorgelegd. Daarbij wordt het UWV onder meer gevraagd wat het effect zal zijn op de incidentele en structurele uitvoeringskosten van het UWV. Op basis daarvan zal worden besloten welke bedragen aan het uitvoeringsbudget van het UWV worden toegevoegd of (in voorkomende gevallen) worden uitgenomen.
97.
Hoe ziet de minister de door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) geplande bezuiniging op ICT als efficiencymaatregel in het licht van de problemen met de digitale dienstverlening van het UWV afgelopen jaar?
Antwoord vraag 97
Om invulling te geven aan de opgelegde besparingen, is ervoor gekozen om de dienstverlening van het UWV verder te digitaliseren. Dit gaat niet zonder slag of stoot. UWV werkt er hard aan om storingen zoveel mogelijk te voorkomen of in een zo vroeg mogelijk stadium te detecteren. Dit staat los van de mogelijkheden om te komen tot efficiencyverbeteringen in de bestaande ICT-systemen. Deze besparingsmogelijkheden zijn mede op basis van extern onderzoek in kaart gebracht door het UWV.
Brief «Rijksbreed Wetgevingsprogramma» van de minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer, 25 januari 2013, 341137.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31490-112.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.