31 322 Kinderopvang

Nr. 393 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2019

Middels deze brief informeer ik uw Kamer over de stand van zaken van een aantal onderwerpen met betrekking tot de kinderopvang.

Een goede ontwikkeling van het kind. Vrolijk, veilig en in een stimulerende omgeving. Daar wordt in de kinderopvang dagelijks hard aan gewerkt. En dat uit zich in de kwaliteit van de kinderopvang, die in Nederland over het algemeen voldoende tot goed is.1 Om de kwaliteit van de kinderopvang verder te verbeteren is in 2017 de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang (IKK) (Kamerstuk 34 957) aangenomen door uw Kamer (Handelingen II 2016/17, nr. 55, item 18). Om zicht te houden op het verloop van de implementatie van deze wet, laat ik een monitor uitvoeren. Met deze brief bied ik u het rapport van de eerste meting aan2.

Naast de monitor ga ik in deze brief in op de stand van zaken van enkele andere trajecten waarin wordt gewerkt aan goede, veilige en toegankelijke kinderopvang. Achtereenvolgens zal ik ingaan op:

  • 1. De monitor Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang (meting 2018);

  • 2. Het experiment meertalige dagopvang;

  • 3. Aandacht voor kindermishandeling in opleidingen;

  • 4. De factsheet meld- en overlegplicht;

  • 5. Administratieve eisen;

  • 6. In-één-oogopslag;

  • 7. Het verbetertraject kinderopvangtoeslag.

1. De monitor Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang (meting 2018)

Met de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang (IKK) zijn en worden maatregelen ingevoerd om de kwaliteit van de kinderopvang verder te verbeteren. Met deze brief bied ik uw Kamer het rapport van de eerste meting aan, die betrekking heeft op de implementatie van de maatregelen die per 1 januari 2018 zijn ingegaan.

De stand van zaken van de implementatie van de kwaliteitsmaatregelen is onderzocht onder alle betrokken stakeholders: houders van kinderopvanglocaties, pedagogisch medewerkers, oudercommissies,3 toezichthouders (GGD’en) en handhavers (gemeenten). Aan de hand van data afkomstig van de Gemeentelijke Inspectie Ruimte (GIR) is gekeken naar de mate waarin tekortkomingen op de nieuwe inspectie-items zijn vastgesteld en welke ontwikkeling hierin heeft plaatsgevonden.

Resultaten eerste meting 2018

De ervaringen van de geraadpleegde houders met de implementatie zijn over het algemeen positief. Dit geldt ook voor de ervaringen van pedagogisch medewerkers en oudercommissies die actief betrokken zijn geweest bij de implementatie. Veel houders geven aan dat zij vóór de komst van IKK al voldeden aan de nieuwe eisen en dat zij de kwaliteit van hun dienstverlening door de maatregelen verder zien verbeteren. De houders die aangeven wel knelpunten te hebben ervaren, vinden vooral dat de implementatie van de nieuwe maatregelen een tijdsintensieve administratieve belasting met zich meebrengt.

Een deel van de houders geeft aan in het begin zoekende te zijn geweest naar de wijze waarop de maatregelen op hun locatie geïmplementeerd moesten worden. Gedurende het jaar zijn bij de meeste houders – mede dankzij de inspecties door GGD’en – de onduidelijkheden hierover weggenomen. Het aantal geconstateerde overtredingen op de nieuwe maatregelen en de ontwikkeling daarin onderschrijven dit beeld. Het aantal overtredingen was begin 2018 relatief hoog, maar nam gedurende het jaar sterk af.

Oudercommissies hebben adviesrecht op wijzigingen die houders in hun beleid doorvoeren. De geraadpleegde vertegenwoordigers van oudercommissies geven in ruime meerderheid van de gevallen aan de mogelijkheid te hebben gekregen om advies uit te brengen. Daar waar advies is gegeven, is het adviestraject volgens de ervaring van de meerderheid ook goed gevolgd. Wel blijkt er soms onduidelijkheid te bestaan over de adviesfunctie4 en hoe die in de praktijk moet worden ingevuld.

Bijna alle geraadpleegde GGD-inspecteurs en gemeenten geven aan dat vooraf duidelijk was welke nieuwe kwaliteitseisen zouden gaan gelden. Wel merkt een deel op dat de informatie hierover laat beschikbaar kwam. Een deel van de geraadpleegde GGD-inspecteurs geeft verder aan dat de inspecties in 2018 meer tijd kostten, maar ook dat de inspecties in de loop van het jaar steeds makkelijker zijn verlopen omdat houders steeds beter wisten hoe de nieuwe kwaliteitseisen geïmplementeerd moesten worden.

Begin 2018 heb ik uw Kamer gemeld dat ik de toezichthouder meer ruimte zou willen geven om bij het toezicht op het vaste gezichtencriterium rekening te kunnen houden met onvoorziene omstandigheden.5 Ik heb daarbij aangegeven te kijken of een wijziging van de Beleidsregel werkwijze toezichthouder kinderopvang die ruimte zou kunnen bieden. Bij de uitwerking van deze wijziging hebben de VNG en GGD GHOR Nederland aangegeven dat ze nog twijfels hebben of aanpassing van de Beleidsregel een goede oplossing is. We zijn nog in gesprek over (alternatieve) oplossingen voor de ervaren problemen. Ondertussen houden we met de monitor een vinger aan de pols.

Tot slot

Dit rapport geeft een eerste beeld over het verloop van de implementatie van IKK door de verschillende betrokken stakeholders. Ik constateer dat de implementatie over het algemeen goed verloopt. Met name bij de start van de implementatie zijn er door een deel van de stakeholders knelpunten ervaren. Ik kan me goed voorstellen dat de sector heeft moeten wennen aan de nieuwe maatregelen en dat het tijd kost om je deze eigen te maken. Gelukkig laat de eerste meting zien dat de sector daar goed in is geslaagd en dat veel knelpunten gedurende het jaar zijn opgelost. Daar ben ik blij mee. In de volgende metingen zal moeten blijken hoe het verloop van de implementatie van de IKK-maatregelen, die per 1 januari 2018 en 1 januari 2019 inwerking zijn getreden, zich (verder) ontwikkelt.

2. Het experiment meertalige dagopvang

Bij brief van 23 december 20166 is uw Kamer in het kader van de wettelijke voorhangprocedure geïnformeerd over het experiment meertalige dagopvang. Dit experiment, op grond van het Tijdelijk besluit experiment meertalige dagopvang,7 is in februari 2018 van start gegaan. Er hebben zich vanuit verschillende delen van het land tien kinderopvangorganisaties met in totaal achttien locaties gemeld voor deelname aan het experiment.

De deelnemende kinderopvangorganisaties bieden gedurende de duur van het experiment, te weten vier jaar, maximaal 50% van de openingstijd opvang in de Engelse taal8 aan in één of meer groepen. De Universiteit van Amsterdam (UvA) begeleidt en monitort het experiment waarbij specifiek wordt gekeken wat de effecten zijn van meertalige dagopvang op de taalontwikkeling van het Nederlands bij kinderen. De UvA onderzoekt daarnaast ook de ontwikkeling van het Engels bij kinderen en de rol van de thuistaal. De UvA heeft na afronding van de eerste meetronde («nulmeting») een eerste tussenrapportage met voorlopige resultaten uitgebracht.

De tussenrapportage is te raadplegen op www.veranderingenindekinderopvang.nl. Omdat het om voorlopige resultaten gaat, kunnen er nu nog geen conclusies getrokken worden. Over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment informeer ik uw Kamer zes maanden voor beëindiging van het experiment, te weten eind 2021.9 Tot die tijd zal ik uw Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van de meetrondes die de UvA nog gaat uitvoeren.

3. Aandacht voor kindermishandeling in opleidingen

Tijdens het Algemene Overleg van 13 december jl. (Kamerstuk 31 322, nr. 389), heb ik uw Kamer toegezegd om in mijn gesprekken met de kinderopvangbranche na te gaan op wat voor manier aandacht wordt besteed aan het onderwerp kindermishandeling in opleidingen van beroepskrachten. Met onderstaande terugkoppeling doe ik deze toezegging gestand.

Het signaleren van kindermishandeling is in de (mbo-)opleidingen Pedagogisch Werk een verplicht onderdeel. In het kwalificatiedossier «Pedagogisch Werk» zijn de landelijke kenniseisen en competenties vastgelegd waaraan studenten voor het behalen van hun diploma minimaal moeten voldoen. Dit behelst onder andere het herkennen van risicofactoren om dader of slachtoffer te worden van pesten, kindermishandeling en seksueel misbruik. Ook wordt aandacht besteed aan het tijdig ondernemen van doeltreffende acties op vermoedens en signalen hiervan. Het hebben van kennis van relevante wet- en regelgeving, waaronder de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling,10 geldt ook als één van de basisvereisten.

Naast aandacht voor het signaleren van kindermishandeling in de beroepsopleiding, bestaan er voor zittend personeel ook cursussen en trainingen. Het up-to-date houden van kennis en het werken met de meldcode in de praktijk is immers van essentieel belang voor het tijdig signaleren van vermoedens. In mijn gesprekken met de kinderopvangbranche hebben de brancheorganisaties gewezen op het belang van trainingen in gesprektechnieken voor pedagogisch medewerkers, om het bespreekbaar maken van signalen met ouders of collega’s gemakkelijker te maken. Ik onderschrijf dat pedagogisch medewerkers ook over de juiste gesprekstechnieken moeten beschikken om deze veelal lastige gesprekken aan te gaan. Daarbij zie ik vooral een rol voor de sector zelf om het belang van dit soort trainingen naar hun achterban uit te dragen.

Per 1 januari jl. is de verbeterde meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling ingevoerd. Deze meldcode bevat een verplicht afwegingskader voor het signaleren van vermoedens van kindermishandeling of seksueel misbruik. Daarnaast moet iedere kinderopvanghouder vastleggen wie er verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de meldcode binnen de organisatie. Voor de implementatie van de meldcode hebben de brancheorganisaties veel energie gestoken in het onder de aandacht brengen van de vernieuwde code bij hun eigen achterban. Er is onder andere een applicatie «Meldcode kindermishandeling kinderopvang» ontwikkeld, die speciaal is gericht op beroepskrachten uit de gehele kinderopvangsector. Deze app is inmiddels al veelvuldig gedownload. Verder heeft de sector ter vergroting van de bekendheid van de meldcode diverse bijeenkomsten georganiseerd. Bovendien is er vanuit het samenwerkingsverband «Beweging tegen kindermishandeling»11 een website12 vervaardigd met informatie voor professionals in de kinderopvang en het onderwijs over kindermishandeling, de meldcode en over trainingen.

Sinds de implementatie van eerdergenoemde meldcode zijn er grote stappen gemaakt. Desalniettemin geeft de kinderopvangbranche aan dat er nog winst is te behalen, bijvoorbeeld bij de trainingen in gesprekstechnieken. Waar dat nog niet voldoende gebeurt, ligt de rol nu bij de sectorpartijen en hun leden om zorg te dragen dat het afwegingskader van de meldcode toegepast gaat worden.

4. De factsheet meld- en overlegplicht

Naast de meldcode voor vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling in de thuisomgeving, geldt er een meld- en overlegplicht voor medewerkers en houders in de kinderopvang bij vermoedens van geweld- of zedendelicten gepleegd door een collega tegenover een kind in de opvang. De vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs informeren en adviseren hierover en volgen deze meldingen totdat ze zijn afgerond of bij de juiste instanties in behandeling zijn. Meldingen van seksueel misbruik en intimidatie, fysiek geweld en psychisch geweld worden geregistreerd en leiden tot informatieverstrekking en advisering. Als dat nodig is, zorgt de Inspectie van het Onderwijs dat de houders aangifte doen.

Om inzicht te geven in het effect van de meld- en overlegplicht stuur ik uw Kamer als bijlage bij deze brief de «Factsheet meldingen vertrouwensinspecteurs vanuit kinderopvang over de jaren 2016–2018» van de Inspectie van het Onderwijs13. Ik constateer dat de meld- en overlegplicht steeds beter wordt nageleefd en betrokkenen steeds beter de weg naar de vertrouwensinspecteur weten te vinden. Daar ben ik blij om. We zetten ondertussen de lijn door om een nog grotere bekendheid aan deze functie te geven, aangezien het belang van het kind dit van ons allen vraagt.

5. Administratieve eisen

In mijn brief d.d. 13 juli jl. (Kamerstuk 31 322, nr. 372) ben ik ingegaan op de wens van de toezichtspartijen om de eisen die gesteld worden aan de administratie van houders aan te scherpen. Ik verken nu met GGD GHOR Nederland en de VNG welke mogelijkheden voor eisen aan administratie er zijn. Belangrijk hierbij is dat dergelijke eisen een bijdrage leveren aan een verbetering van het toezicht op de kwaliteitseisen, terwijl de administratieve lasten zoveel mogelijk beperkt blijven. De gesprekken verlopen constructief. We gaan momenteel na hoe de eisen geconcretiseerd kunnen worden.

De Belastingdienst is ook aan het nadenken over (aangescherpte) administratieve eisen in verband met de kinderopvangtoeslag. Deze samenloop betrek ik in mijn gesprekken. Ik houd u van de ontwikkelingen op de hoogte.

6. In-één-oogopslag

In mijn brief d.d. 25 april 201814 heb ik u toegezegd om, conform de wens van de betrokken partijen, werk te maken van de doorontwikkeling van In-één-oogopslag. «In-één-oogopslag» is een overzichtelijke, visuele samenvatting van het inspectierapport van de GGD-toezichthouder en is te vinden op www.landelijkregisterkinderopvang.nl. Het doel van de doorontwikkeling is dat ouders nog beter worden geïnformeerd over de kwaliteit van een opvanglocatie.

Inmiddels heb ik de nodige stappen gezet. Ik heb met diverse ouder-, branche- en toezichtspartijen gesproken over hun wensen voor de doorontwikkeling. Ook heb ik individuele ouders en kinderopvangorganisaties gevraagd naar suggesties voor verbetering. Op dit moment werk ik aan het vertalen van deze wensen naar een voorstel voor een verbeterde In-één-oogopslag. Dit voorstel bespreek ik met betrokken partijen. Hierbij is DUO (de beheerder van het Landelijk Register Kinderopvang) nauw betrokken, aangezien zij te zijner tijd eventuele aanpassingen zal bouwen en implementeren. Over de voortgang hiervan zal ik u eind 2019 informeren.

Daarnaast heb ik u in mijn brief d.d. 29 oktober jl.15 laten weten dat ik momenteel een onderzoek laat uitvoeren met als doel meer inzicht te krijgen in hoe ouders informatie over kinderopvang vergaren, welke informatiebehoeften zij hebben en op welke manier de overheid ouders hierin kan ondersteunen. Ik verwacht uw Kamer eind 2019 te informeren over de resultaten en eventuele vervolgstappen naar aanleiding van dit onderzoek. Vanzelfsprekend bezie ik of de resultaten van dit onderzoek consequenties hebben voor de doorontwikkeling van In-één-oogopslag.

7. Het verbetertraject kinderopvangtoeslag

Op 11 december jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het verbetertraject kinderopvangtoeslag.16 Met deze passage informeer ik uw Kamer hier, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, nader over.

De afgelopen maanden is het verbetertraject goed op stoom gekomen. Mijn departement en de Belastingdienst hebben gezamenlijk veel energie gestoken in het realiseren van de verbetermaatregelen. Daarbij hebben we onder meer ingezet op het betrekken van het kinderopvangveld bij de uitwerking van de maatregelen. Hiertoe heeft de afgelopen maanden een aantal themabijeenkomsten plaatsgevonden met een vertegenwoordiging uit het veld (kinderopvangorganisaties, brancheverenigingen en oudervertegenwoordiging). Deze bijeenkomsten zijn door zowel de veldpartijen als de Belastingdienst en SZW als nuttig ervaren.

Op de (in vier thema’s ingedeelde) verbetermaatregelen zijn verdere stappen gezet. Per thema informeer ik u hierna over de procesmatige en inhoudelijke voortgang.

Thema A: Eerder signaleren

Door maandelijks actuele gegevens van kinderopvangorganisaties te ontvangen over de afgenomen opvanguren kan de Belastingdienst eerder signaleren of deze afwijken van de door de ouders opgegeven schatting. De Belastingdienst heeft uitgewerkt hoe het inwinnen van gegevens bij kinderopvangorganisaties uitgebreid kan worden. In overleg met kinderopvangorganisaties zal hier binnenkort mee gestart worden. Belangrijk onderdeel van dit thema is aanpassing van wet- en regelgeving.

Een pilot is gestart waarin onderzocht wordt hoe de ontvangen gegevens het beste gebruikt kunnen worden. Onderzocht wordt in hoeverre het mogelijk is om op basis van de ontvangen gegevens de hoogte van de toeslag aan te passen, in aanvulling op het informeren van ouders over verschillen tussen bij de Belastingdienst bekende gegevens en de ontvangen gegevens van kinderopvangorganisaties.

Het is onze ambitie om medio 2020 met zoveel mogelijk kinderopvangorganisaties maandelijks gegevens uit te wisselen.

Ook wordt in dit traject gewerkt aan het intensiveren van het uitwisselen van gegevens met publieke gegevensleveranciers zoals UWV en DUO over het aantal gewerkte uren door ouders met de doelgroepstatus.

Thema B: Begeleiden van ouders met een grote kans op terugvorderingen

Inmiddels is de eerste pilot casemanagement afgerond, waarbij inzichten zijn verkregen over het selecteren en begeleiden van ouders met een grote kans op terugvorderingen. Er is nu een start gemaakt met een tweede pilot, waarin specifieke aandacht is voor «doelgroepers» (in dit geval studenten en reïntegreerders). Hiermee zijn de eerste stappen gezet voor het uiteindelijk uitvoeren van casemanagement.

Thema C: Verbeteren digitale dienstverlening

De Belastingdienst heeft de toeslagenwebsite van verbeteringen voorzien, zodat het onder andere duidelijker is om een doelgroepsituatie (studeren, inburgeren of het volgen van een traject naar werk) door te geven. Daarnaast is een waardevolle stap gezet met het beter bruikbaar maken van de website voor mobiele apparaten.

Verder is de ontwikkeling van een app in volle gang. In april is kwalitatief onderzoek uitgevoerd onder ouders, ten behoeve van het verkrijgen van informatie over de minimale functionaliteiten voor het gebruik van een kinderopvangtoeslag app. Zo is onder meer naar voren gekomen dat het ontvangen van signalen via de app en het kunnen inzien van de huidige situatie als meerwaarde wordt gezien. De komende tijd zullen de gewenste functionaliteiten verder worden uitgewerkt en getest onder gebruikers.

Thema D: Verkenningen

Ik heb uw Kamer bericht dat voor een aantal potentiële maatregelen een nadere verkenning wordt verricht. Zo heb ik aangegeven voornemens te zijn de regelgeving aan te passen ten aanzien van het maximum aantal uren dat doelgroepers met kinderen op de buitenschoolse opvang (BSO) per maand kunnen aanvragen (te weten 230 uur per kind). Nadere bestudering heeft echter uitgewezen dat slechts een zeer klein aantal doelgroepers met kinderen op de BSO het maximum aantal uren aanvraagt. Om die reden zie ik vooralsnog geen aanleiding om de regelgeving op dit punt aan te passen. Wel besteedt de Belastingdienst via casemanagement extra aandacht aan de doelgroepers, waardoor tijdig bijgestuurd kan worden wanneer onterecht 230 uur wordt aangevraagd.

Verder heeft in het kader van het IBO Toeslagen een verkenning plaatsgevonden naar het gebruik van een vastgesteld inkomen (t-2) en het introduceren van een gedeeltelijk voorschot. Het IBO-rapport verschijnt later dit jaar. Daarnaast vindt er momenteel een verkenning plaats naar proportioneel vaststellen van de kinderopvangtoeslag.

Monitoring en Gateway Review

Er wordt op dit moment een effectmonitor opgezet, waarmee tijdig een inschatting kan worden gemaakt van (de mate van) het behalen van de doelstelling van het verbetertraject. Bovendien zal voor de zomer een Gateway Review op het traject plaatsvinden. De bevindingen van de monitoring en de review kunnen aanleiding zijn om het traject bij te sturen.

Ik zal uw Kamer in de tweede helft van 2019 nader informeren over de voortgang van het verbetertraject.

Tot slot

Ter afsluiting hecht ik eraan u alvast op de hoogte te stellen van een aantal brieven, die ik voornemens ben voor de zomer naar uw Kamer te versturen.

In juni zult u worden geïnformeerd over de jaarlijkse indexatie van de toetsingsinkomens van ouders en de maximum uurtarieven voor de dagopvang, buitenschoolse opvang en de gastouderopvang.

Zoals ik reeds aan uw Kamer heb toegezegd, monitor ik de ontwikkeling van de uurtarieven. Ook daarover zal ik u in juni rapporteren. Bovendien zal ik dan ook de motie-Voortman/Yücel over de gevolgen van de nieuwe kwaliteitseisen voor de tarieven in en het gebruik van kinderopvang beantwoorden.

Verder wordt momenteel de stand van zaken van de harmonisatie van de peuteropvang en de effecten van de harmonisatie op het gebruik van peuteropvang onderzocht. Dit onderzoek wordt naar verwachting eind mei afgerond, en uw Kamer zal in juni worden geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.

Tot slot informeer ik u voor de zomer over de aanpak om de kinderopvang en de voor- en naschoolse voorzieningen in Caribisch Nederland te versterken. In die brief zal ik ingaan op de huidige situatie in Caribisch Nederland, de gekozen aanpak met het programma BES(t) 4 kids en de hoofdlijnen van het beoogde stelsel vanaf 2022.

Ik vertrouw erop uw Kamer met deze brief voldoende te hebben geïnformeerd over de diverse onderwerpen en onderzoeken.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Kamerstuk 31 322, nr. 390.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Het aantal geraadpleegde leden van oudercommissies bedraagt uiteindelijk 62 (in plaats van de beoogde 100). Gezien dit beperkte aantal is het zinvol de uitkomsten van de raadpleging van deze groep met de nodige voorzichtigheid te behandelen.

X Noot
4

Hierbij gaat het o.a. om over welke zaken advies gegeven mag worden en hoe door de houder met dit advies moet worden omgegaan.

X Noot
5

Kamerstuk 31 322, nr. 346.

X Noot
6

Kamerstuk 31 322, nr. 322.

X Noot
8

Op grond van het Tijdelijk besluit experiment meertalige dagopvang konden deelnemers kiezen om opvang aan te bieden in de talen Duits, Engels of Frans. Alle deelnemende kinderopvangorganisaties hebben voor de Engelse taal gekozen.

X Noot
9

Op grond van artikel 1.88 van de Wet kinderopvang.

X Noot
10

De meldcode is de professionele norm om melding te doen bij Veilig Thuis als er vermoedens zijn van acute of structurele onveiligheid van een het kind.

X Noot
11

De Beweging tegen kindermishandeling is een samenwerkingsverband van de onderwijsorganisaties PO-Raad en VO-raad, de Algemene Vereniging van Schoolleiders (AVS), de branchekoepels Brancheorganisatie Kinderopvang (BK), Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang (BMK) en Sociaal Werk Nederland (SWN), en de ouderorganisaties BOinK en Ouders & Onderwijs.

X Noot
13

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
14

Kamerstuk 31 322, nr. 352.

X Noot
15

Kamerstuk 31 322, nr. 376.

X Noot
16

Kamerstuk 31 322, nr. 379.

Naar boven