31 322 Kinderopvang

Nr. 245 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2014

Sinds 2005, het jaar van de inwerkingtreding van de Wet kinderopvang (Wko), zijn gemeenten verantwoordelijk voor Sociaal Medische Indicatie en kinderopvang (SMI). Voor SMI kunnen gezinnen in aanmerking komen die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, bijvoorbeeld omdat maar een van de ouders werkt, terwijl de andere ouder om sociale of gezondheidsredenen tijdelijk niet in staat is om voor de kinderen te zorgen. Kinderopvang kan dan een (tijdelijke) oplossing bieden om de ouders te ontlasten en de ontwikkeling van het kind niet te schaden. Aanvankelijk maakte SMI onderdeel uit van de Wko. Omdat er in 2005 geen duidelijkheid ontstond over de plaats waar de centrale indicatiestelling voor de doelgroep zou moeten plaatsvinden, zijn de SMI-artikelen uit de Wko niet in werking getreden en is aan gemeenten gevraagd de uitvoering ter hand te nemen. Gemeenten hebben dat gedaan. Wettelijke borging van SMI in de Wko is in de jaren na 2005 niet meer tot stand gekomen.

Het gebruik van SMI

Het kabinet heeft eind 2013 onderzoeksbureau Regioplan onderzoek1 laten doen naar SMI. De onderzoeksopdracht was tweeledig:

  • 1. hoe voeren gemeenten SMI uit en,

  • 2. wat zijn de voor- en nadelen van het wettelijk borgen van SMI?

Bij wettelijke borging is niet alleen gekeken naar de mogelijkheid van borging in de Wko, maar ook andere, aanpalende wetgeving zoals de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de Jeugdwet. Voor het onderzoek zijn gesprekken gevoerd met gemeenteambtenaren die SMI in hun pakket hebben en medewerkers van uitvoerende instanties (bijvoorbeeld de GGD) die een rol spelen bij de gemeentelijke indicatiestelling. De Brancheorganisatie Kinderopvang, BOinK en de VNG hadden zitting in een klankbordgroep die het onderzoek van Regioplan begeleidde. Met hun ervaring en expertise hebben zij een waardevolle inbreng geleverd aan de klankbordgroep.

SMI is een klein onderdeel van de gemeentelijke uitvoering in het sociale domein (€ 28 miljoen op jaarbasis). In 2012 zijn er in heel Nederland 3300 SMI-aanvragen toegekend. Amsterdam kent hiervan jaarlijks ongeveer 750 aanvragen toe. Bij kleinere gemeentes gaat het maar om een paar aanvragen per jaar. Sommige gemeenten hebben helemaal geen SMI-gevallen. De meeste gemeenten hebben beide doelen van SMI centraal staan: het ontlasten van ouders met een handicap of chronische ziekte (1) en het ondersteunen van kinderen die als gevolg van de thuissituatie een ontwikkelingsachterstand dreigen op te lopen en voor wie kinderopvang een (tijdelijke) oplossing kan zijn (2).

Het onderzoek heeft mij inzicht gegeven in de wijze waarop gemeenten SMI uitvoeren. Gemeenten hebben de opdracht uit 2005 om SMI uit te voeren goed opgepakt. Ruim 90% van de gemeenten voert zichtbaar beleid op SMI. Deze gemeenten voeren de taken voor hun SMI-doelgroep over het algemeen goed uit. De meeste gemeenten hebben hun SMI-beleid vastgelegd in bijvoorbeeld een verordening, via beleidsregels of via ad hoc beschikkingen. Steeds meer gemeenten zien de uitvoering van SMI in samenhang met andere voorzieningen/regelingen binnen het gemeentelijke domein. Deze ontwikkeling zal de komende jaren de toekomstige dienstverlening aan burgers, ook voor de SMI-doelgroep, ten goede komen.

Ongeveer 10% van de gemeenten heeft niets geregeld in beleidsregels, verordeningen e.d. Dat betekent niet dat mensen in deze gemeenten niet geholpen worden. Er zullen gemeenten zijn die niets geregeld hebben omdat zij gedurende een bepaalde periode geen aanvragen SMI hebben gehad. Kleine gemeenten met een of enkele aanvragen per jaar zorgen over het algemeen voor een passende oplossing op maat, via eigen gemeentelijke regels. Ik haal de uitspraak van een vertegenwoordiger van een kleine gemeente aan die SMI niet had vormgegeven in beleidsregels of een verordening en geconfronteerd werd met een aanvraag: «ook al heb ik geen uitgewerkt SMI-beleid, ik zorg er gewoon voor dat deze persoon geholpen wordt». Ik heb ook het voorbeeld gehoord van grote gemeenten die hun ervaring en expertise op SMI-terrein aanbieden aan de kleine buurgemeente die geen (uitgewerkt) SMI-beleid heeft. Een mooi voorbeeld van regionale gemeentelijke samenwerking. Om er toch voor te zorgen dat SMI goed op het netvlies staat bij alle gemeenten, zal ik bij een komende Verzamelbrief gemeenten specifiek aandacht vragen voor de SMI-doelgroep.

Regioplan komt tot de conclusie dat wettelijke borging wenselijk is. Voornaamste argument daarvoor is het wegnemen van de mate van rechtsongelijkheid bij de huidige uitvoering. Ik denk deze rechtsongelijkheid te kunnen wegnemen door samen met gemeenten te werken aan een grotere bekendheid van SMI binnen het gemeentelijke domein. Ik ga hier in het vervolg van deze brief nader op in.

De toekomst van SMI

Voor een betere duiding van de onderzoeksresultaten van Regioplan heb ik gesprekken gevoerd met beleidsmakers en uitvoerders van SMI in de G4. Ook heb ik met kleine en middelgrote gemeenten ervaringen uitgewisseld en met hen mogelijke toekomstige scenario’s voor SMI verkend. Die gesprekken waren zeer zinvol. Ze hebben mij een nog scherper beeld gegeven van de gemeentelijke uitvoering van SMI. Deze gemeenten geven aan dat zij (op dit moment) geen behoefte hebben aan het wettelijk borgen van SMI. Zij zijn nu goed in staat om de doelgroep te bedienen, onder meer door de keuze voor een integrale benadering van SMI binnen het gemeentelijke sociale domein. Ik hoor ook van gemeenten die het SMI-beleid in samenhang zien met voor- en vroegschoolse educatie (vve) en het peuterspeelzaalwerk. Creatieve invalshoeken die de uitvoering van SMI ten goede kunnen komen.

Gemeenten zijn tevreden met de beleidsvrijheid die ze nu hebben. Die vrijheid willen ze houden, zodat ze het gewenste maatwerk aan hun ingezetenen kunnen blijven leveren. Gemeenten hebben ook aangegeven nu geen behoefte te hebben aan grote wijzigingen op SMI-terrein omdat er de komende jaren binnen het sociale domein aan veranderingen al veel op hen afkomt. Ik snap dit en ben bereid hier rekening mee te houden. De huidige SMI-uitvoeringspraktijk door gemeenten houd ik in stand. Gemeenten hebben de afgelopen 9 jaar laten zien dat ze dit aankunnen. Er is veel expertise opgebouwd. Ik zie vooralsnog geen noodzaak tot wettelijke borging van SMI. Daarbij speelt ook mee dat er bij gemeenten, branche- en belangenorganisaties en bij SZW geen (of slechts heel sporadisch) klachten binnenkomen over mensen die mogelijk tot de SMI-doelgroep behoren en tussen wal en schip belanden. Ik heb in de gesprekken met gemeenten geen signalen ontvangen dat het bedrag dat het Rijk aan de algemene uitkering van het Gemeentefonds op jaarbasis toevoegt (€ 28 mln) ontoereikend is.

Aandachtspunten

Ik zie wel een aantal aandachtspunten voor de komende jaren. De belangrijkste is de financiële toegankelijkheid tot SMI. 32% van de gemeente hanteert geen inkomenscriterium. Van de gemeenten die wel een inkomenscriterium hebben, hanteert ongeveer 20% de tabel van de Belastingdienst. De andere helft van de gemeenten hanteert een strakker inkomenscriterium (105%–150% van het Wettelijk Minimum Loon, WML). Dergelijke inkomenscriteria beperken de toegang tot de regeling. Dat vind ik onwenselijk. Ik vraag, onder meer via de verzamelbrief gemeenten, aandacht voor het vergroten van de financiële toegankelijkheid van SMI.

Om de bekendheid van SMI binnen het gemeentelijke domein te vergroten, zal ik bij de jaarlijkse gemeentedagen van SZW specifiek aandacht besteden aan SMI door het uitventen van best practices van gemeenten. De VNG zal ik hierbij betrekken. Daarnaast dienen gemeenten via hun eigen websites de informatievoorziening over SMI te verbeteren. Een grotere bekendheid van SMI kan wel leiden tot een toestroom tot de regeling.

In 2016 beoordeel ik de stand van zaken (vooral op het punt van de financiële toegankelijkheid) van SMI.

Tot slot

Ik zie dat gemeenten vanaf 2005 op een gedegen wijze invulling hebben gegeven aan de uitvoering van SMI. In gesprekken met gemeenten bleek dat zij een goed inzicht hebben in behoeften die de doelgroep heeft, terwijl de problematiek divers is. Er zijn gemeenten die de ontwikkeling van het kind als uitgangspunt nemen en er zijn gemeenten die zich meer richten op de ondersteuning van de zieke ouder. De gemaakte keuzes kloppen. Ook zien veel gemeenten mogelijkheden in een het verbinden van SMI met andere regelingen in het sociale domein. Deze verbinding komt de kwaliteit van de dienstverlening aan de SMI-doelgroep ten goede.

De uitvoering van SMI is ook een voorbeeld hoe gemeenten hun burgers kunnen helpen met gebruikmaking van eigen verordeningen en beleidsregels, maar zonder de basis van landelijke wet- en regelgeving. Dat vind ik een positieve ontwikkeling. Ik wil voorkomen dat deze ontwikkeling teniet wordt gedaan door te snel te kiezen voor het instrument van nationale wetgeving. Alleen als blijkt dat burgers die mogelijk tot de SMI-doelgroep behoren, geen of onvoldoende toegang hebben tot SMI zal ik het instrument van wetgeving inzetten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven