nr. 69
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 oktober 2009
Naar aanleiding van een onjuiste vraagstelling over de rol van de VVD
in het examen Nederlands havo is u toegezegd dat ik over deze gang van zaken
een gesprek zou voeren met de voorzitter van de CEVO en u vervolgens over
de uitkomst zou informeren.
Met deze brief voldoe ik aan die toezegging, waarbij ik eerst de huidige
procedure beschijf en vervolgens de aanpassingen die de voorzitter van de
CEVO vanaf 2010 in de procedure doorvoert.
Stand van zaken tot en met de examens 2009
Op basis van het examenprogramma en de syllabus geeft de CEVO een constructieopdracht
aan CITO. Per vak wordt een vaksectie vastgesteld. De leden van de vaksectie
zijn vakdocenten die lesgeven in de examenklas en zijn voorgedragen door de
inhoudelijke vakverenigingen en de onderwijsvakorganisaties. De vaksectievoorzitter
is afkomstig uit het aansluitend vervolgonderwijs en wordt na een sollicitatieprocedure
benoemd door de voorzitter van de CEVO. De vaksectie beschikt daarom over
de vereiste vakinhoudelijke deskundigheid en over voldoende professionaliteit
om als opdrachtgever sturing te geven aan de constructiegroep van CITO.
Normaal gesproken leidt dit traject tot centrale examens die aan de kwaliteitscriteria
voldoen en de toets der kritiek kunnen doorstaan.
Dat laat onverlet dat van het management van de CEVO gevraagd mag worden
vaksecties nadrukkelijk opdracht te geven na te gaan of de examens voldoen
aan in de constructieopdracht gestelde eisen. Onder meer op de punten: (vak)inhoudelijke
juistheid, moeilijkheidsgraad, hoeveelheid opgaven, correct en begrijpelijk
taalgebruik, niet aanstootgevend voor groepen binnen de samenleving (bijvoorbeeld
religieuze en maatschappelijke stromingen).
In dit verband is het vanzelfsprekend dat in het examen geen particuliere
opvattingen of (waarde)oordelen over uitgangsmateriaal van examenmakers
(toetsdeskundige en leden van de constructiegroep van CITO en de CEVO-vaksecties)
voorkomen.
Examenmakers behoren niet op de stoel gaan zitten van auteurs, schrijvers
of organisaties.
In de constructieopdracht voor het examen van 2009 is dit nadrukkelijk
opgenomen.
Ten aanzien van het gebruik van het woord «auteur», «schrijver»
of de naam van de auteur in vragen en opgaven gelden de volgende gedragsregels:
het woordje «auteur» of «schrijver» of de naam van
de auteur moet met grote behoedzaamheid en terughoudendheid worden gebruikt;
vermeden moet worden dat auteurs opvattingen krijgen toebedeeld die niet de
hunne zijn, in verlegenheid worden gebracht, zich door de examenmakers bekritiseerd
of gekwetst voelen.
Als de vaksectie een politiek of maatschappelijk gevoelig punt in een
examen vermoedt, kan de vaksectie dat schrappen of – in twijfelgevallen –
de CEVO-leiding raadplegen. Jaarlijks in maart wordt de vaksectievoorzitters
nog eens expliciet gevraagd of hun examens nog mogelijke gevoelige punten
bevatten. Dat is ook dit jaar gebeurd.
In het onderhavige examen heeft de vaksectievoorzitter de betreffende
passage niet als zodanig beoordeeld. Betrokkene heeft inmiddels zijn functie
neergelegd.
Situaties voor de examens vanaf 2010
De voorzitter van de CEVO (vanaf 1 oktober 2009 het College
voor Examens) heeft aangegeven dat voor de komende jaren het werkproces als
volgt wordt aangepast:
1. Aan de constructieopdracht wordt een preambule toegevoegd met als strekking
dat vaksecties politiek of maatschappelijk gevoelige passages kunnen schrappen
of anders verplicht zijn deze voor te leggen aan
de CEVO-leiding.
2. De CEVO-vaksecties zullen nadrukkelijk worden gewezen op deze preambule
en de vaksectievoorzitters zullen bij de vaststelling van de examens ook worden
gevraagd te verklaren dat de preambule in acht is genomen.
3. De preambule zal een prominente plaats innemen bij de introductie van
nieuwe CEVO-leden (voorzitters en leden van vaksecties).
Deze aanpassing biedt vanzelfsprekend geen 100% garantie voor het
niet voorkomen van fouten – het blijft mensenwerk – maar procesmatig
is dan alles gedaan om de kans op een fout tot een absoluut minimum te beperken.
Ik heb in deze aanpassing genoeg vertrouwen. Overigens mag het bovenstaande
er niet toe leiden dat realistische en voor kandidaten herkenbare contexten
niet meer in de examens voorkomen. Deze contexten vormen mijns inziens namelijk
wel een sterk punt binnen de centrale examens, zeker als die contexten een
uitvloeisel zijn van de examenstof. Naar mijn mening wordt op deze wijze ook
invulling gegeven aan de wens van de kamer te komen tot een goede procedure.
Verder is de wenselijkheid uitgesproken om de examenmakers scholing aan
te bieden in politieke en maatschappelijke sensitiviteit. Inmiddels is een
dergelijke scholing gepland in de eerste maanden van 2010.
Ik heb vertrouwen in de aanpak van het CEVO (nu opgenomen in het College
voor Examens).
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart