31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 342 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 december 2016

Op 5 juli 2016 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van de vereenvoudiging van de bekostiging van het voortgezet onderwijs. In die brief heb ik u laten weten dat uit een brede consultatie is gebleken dat de hoofdlijnen en de gehanteerde uitgangspunten van het voorgestelde, vereenvoudigde model op brede steun kunnen rekenen. Tegelijkertijd is aangegeven dat het model om verfijning vraagt.1 Vanwege de complexiteit en de vele (externe) factoren waar rekening mee moet worden gehouden, heb ik de Onderwijsraad om advies gevraagd over welke mogelijke aanvullende maatregelen – zoals bijvoorbeeld een kleinescholentoeslag – getroffen kunnen worden om in de voorgestelde nieuwe bekostiging rekening te houden met het behoud van onderwijsaanbod, met specifieke aandacht voor vmbo-techniek, in relatie tot de ontwikkelingen rondom leerlingaantallen.2

De Onderwijsraad heeft zich hier inmiddels over gebogen en advies uitgebracht. Hierbij is gekeken naar zowel de opbouw en hoogte van de bekostiging, als naar andere factoren die invloed hebben op een school, zoals de gevolgen van leerlingendaling. Allereerst ben ik blij dat de Raad in deze brede context ondersteunt dat de bekostiging transparanter wordt door de voorgestelde vereenvoudiging. In de tweede plaats wijst de Raad, in navolging van de Algemene Rekenkamer, erop dat een eenvoudiger bekostigingsmodel tegelijkertijd wel recht moet doen aan reële kostenverschillen.

Eerder heb ik aangegeven dat het voorgestelde bekostigingsmodel er in tijden van leerlingendaling niet toe mag leiden dat een breed onderwijsaanbod in de regio niet langer kan worden gewaarborgd. De Raad heeft op mijn verzoek gekeken naar de relatie tussen de bekostiging en een ontwikkeling als leerlingendaling en de gevolgen die dit heeft voor het onderwijsaanbod. Hierbij wijst de Raad op de balans die er is tussen enerzijds de faciliterende taak van de overheid en anderzijds de publieke verantwoordelijkheid van schoolbesturen om door samenwerking en afstemming een dekkend onderwijsaanbod te garanderen. Ik deel deze visie.

Tot slot heb ik in mijn vorige brief over de vereenvoudiging specifiek de positie van het technisch vmbo als aandachtspunt benoemd. De Raad onderschrijft dit in haar rapport. Veel vmbo-scholen zijn al voortvarend aan de slag gegaan met de implementatie van de nieuwe profielen, vaak in samenwerking met andere scholen en het bedrijfsleven. De invoering per augustus 2016 heeft tot op heden nauwelijks tot daling van het technisch-vmbo aanbod geleid.3 Daar ben ik blij om. Tegelijkertijd deel ik de mening van de Onderwijsraad dat leerlingen de nieuwe profielen moeten kunnen blijven volgen. Op stelselniveau zie ik dat het besturen lukt om hun financiële bedrijfsvoering op veranderingen in te richten en heb ik geen signalen dat de invoering van de nieuwe profielen heeft geleid tot financiële problemen.4 Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat de invoering van de profielen besturen geld kost en dat de kosten per bestuur kunnen verschillen.

Ik constateer dat de Onderwijsraad zich niet specifiek uitlaat over de omvang van het probleem. Zoals u weet ben ik reeds in gesprek met bestuurders, schoolleiders en controllers over de bekostiging van het vmbo-techniek.5 Ik neem dit signaal van de Onderwijsraad mee in de beoordeling van de uitkomsten van deze gesprekken en in de bepaling of en in hoeverre beschikbaar geld gerichter ingezet kan worden voor het vmbo-techniek. Daar treed ik over in overleg met de VO-raad.

De komende periode beraad ik mij verder op de concrete aanbevelingen van de Onderwijsraad en treed ik hierover in overleg met de VO-raad. Begin 2017 kom ik hier uitgebreider bij uw Kamer terug, mede naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 31 289, nr. 335.

X Noot
2

In reactie op verschillende moties: Kamerstuk 34 226, nr. 11 van de leden Rog, Ypma, Bisschop en Siderius; Kamerstuk 34 226, nr. 10 van de leden Veldman en Ypma.

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 336.

X Noot
4

Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 101.

X Noot
5

In reactie op de motie van het lid Siderius: Kamerstuk 30 079, nr. 66.

Naar boven