Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2016
Op 5 juli 2016 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van de vereenvoudiging
van de bekostiging van het voortgezet onderwijs. In die brief heb ik u laten weten
dat uit een brede consultatie is gebleken dat de hoofdlijnen en de gehanteerde uitgangspunten
van het voorgestelde, vereenvoudigde model op brede steun kunnen rekenen. Tegelijkertijd
is aangegeven dat het model om verfijning vraagt.1 Vanwege de complexiteit en de vele (externe) factoren waar rekening mee moet worden gehouden, heb ik
de Onderwijsraad om advies gevraagd over welke mogelijke aanvullende maatregelen –
zoals bijvoorbeeld een kleinescholentoeslag – getroffen kunnen worden om in de voorgestelde
nieuwe bekostiging rekening te houden met het behoud van onderwijsaanbod, met specifieke
aandacht voor vmbo-techniek, in relatie tot de ontwikkelingen rondom leerlingaantallen.2
De Onderwijsraad heeft zich hier inmiddels over gebogen en advies uitgebracht. Hierbij
is gekeken naar zowel de opbouw en hoogte van de bekostiging, als naar andere factoren
die invloed hebben op een school, zoals de gevolgen van leerlingendaling. Allereerst
ben ik blij dat de Raad in deze brede context ondersteunt dat de bekostiging transparanter
wordt door de voorgestelde vereenvoudiging. In de tweede plaats wijst de Raad, in
navolging van de Algemene Rekenkamer, erop dat een eenvoudiger bekostigingsmodel tegelijkertijd
wel recht moet doen aan reële kostenverschillen.
Eerder heb ik aangegeven dat het voorgestelde bekostigingsmodel er in tijden van leerlingendaling
niet toe mag leiden dat een breed onderwijsaanbod in de regio niet langer kan worden
gewaarborgd. De Raad heeft op mijn verzoek gekeken naar de relatie tussen de bekostiging
en een ontwikkeling als leerlingendaling en de gevolgen die dit heeft voor het onderwijsaanbod.
Hierbij wijst de Raad op de balans die er is tussen enerzijds de faciliterende taak
van de overheid en anderzijds de publieke verantwoordelijkheid van schoolbesturen
om door samenwerking en afstemming een dekkend onderwijsaanbod te garanderen. Ik deel
deze visie.
Tot slot heb ik in mijn vorige brief over de vereenvoudiging specifiek de positie
van het technisch vmbo als aandachtspunt benoemd. De Raad onderschrijft dit in haar
rapport. Veel vmbo-scholen zijn al voortvarend aan de slag gegaan met de implementatie
van de nieuwe profielen, vaak in samenwerking met andere scholen en het bedrijfsleven.
De invoering per augustus 2016 heeft tot op heden nauwelijks tot daling van het technisch-vmbo
aanbod geleid.3 Daar ben ik blij om. Tegelijkertijd deel ik de mening van de Onderwijsraad dat leerlingen
de nieuwe profielen moeten kunnen blijven volgen. Op stelselniveau zie ik dat het
besturen lukt om hun financiële bedrijfsvoering op veranderingen in te richten en
heb ik geen signalen dat de invoering van de nieuwe profielen heeft geleid tot financiële
problemen.4 Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat de invoering van de profielen besturen
geld kost en dat de kosten per bestuur kunnen verschillen.
Ik constateer dat de Onderwijsraad zich niet specifiek uitlaat over de omvang van
het probleem. Zoals u weet ben ik reeds in gesprek met bestuurders, schoolleiders
en controllers over de bekostiging van het vmbo-techniek.5 Ik neem dit signaal van de Onderwijsraad mee in de beoordeling van de uitkomsten
van deze gesprekken en in de bepaling of en in hoeverre beschikbaar geld gerichter
ingezet kan worden voor het vmbo-techniek. Daar treed ik over in overleg met de VO-raad.
De komende periode beraad ik mij verder op de concrete aanbevelingen van de Onderwijsraad
en treed ik hierover in overleg met de VO-raad. Begin 2017 kom ik hier uitgebreider
bij uw Kamer terug, mede naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker