Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2019
Bijgevoegd is het rapport Benchmarking Higher Education System Performance 2017–18 van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)1. Deze benchmark bestaat uit een vergelijking van alle ho-stelsels van de OESO-landen
op tal van thema’s, waaronder een landenrapport over de «prestaties» van het Nederlandse
hoger onderwijsbestel in internationaal perspectief. Dit landenrapport is ook separaat
bijgevoegd2.
In 2016 is besloten om met het oog op de komende strategische agenda hoger onderwijs
en onderzoek deel te nemen aan deze stelselbenchmark hoger onderwijs. Estland, Vlaanderen
en Noorwegen zijn andere landen die hebben deelgenomen. Deze deelnemende landen hebben
een eigen landenrapport ontvangen en worden extra belicht in de benchmark. De OESO
heeft dit rapport op 11 juni 2019 gepubliceerd.
Het rapport is zeer uitvoerig en biedt een goede basis om ons hogeronderwijsstelsel
in relatie tot andere stelsels te bezien. Het rapport kan gebruikt worden om te leren
van de «beste» landen, op die punten waar Nederland minder op scoort. Hierbij moet
natuurlijk rekening gehouden worden met de Nederlandse context. Ik wil het rapport
dan ook benutten in de aanloop naar de komende strategische agenda. In deze brief
ga ik kort in op een aantal opvallende punten, mijn inhoudelijke beleidsappreciatie
volgt in de strategische agenda.
De OESO geeft aan dat Nederland een robuust beleidskader heeft waarbij strategische
ambities en uitdagende beleidsthema’s regelmatig bediscussieerd en herzien worden.
Nederland wordt vaak geciteerd als een voorbeeld van een goed presterend stelsel in
alle drie de hoofdtaken: onderwijs, onderzoek en impact. Het Nederlandse hogeronderwijsstelsel
(universiteiten en hogescholen) is ook een van de best gefinancierde ho-stelsels van
de OESO-landen. Nederland investeert relatief veel in hoger onderwijs, onder meer
gemeten aan de hogeronderwijsuitgaven als percentage van het BBP.
Nederland behoort ook bij de beste OESO-landen op verschillende terreinen in het hoger
onderwijs, bijvoorbeeld waar het gaat om de werkgelegenheid van masterafgestudeerden
of het aantal jonge wetenschappers (jonger dan 35 jaar) op universiteiten. Ook heeft
ongeveer 90 procent van de ho-afgestudeerden goede taal- en rekenvaardigheden, hetgeen
één van de hoogste percentages in de OESO-landen is. Ook is Nederland sterk in wetenschappelijk
onderzoek, met name met betrekking tot internationale samenwerking van wetenschappers,
het publiceren in toptijdschriften en het aantal publicaties. Ook scoort Nederland
hoog op het aandeel wetenschappelijke publicaties dat beschikbaar komt via Open Access.
Volgens de OESO is er echter ook een aantal aandachtspunten, onder andere dat het
ho-stelsel te weinig is ingesteld op studenten ouder dan 25 jaar en parttimestudenten.
Hierbij behoren we tot het laagste percentage van de OESO-landen. En ondanks een goed
werkend onderzoekstelsel, blijft het percentage gepromoveerden in de Nederlandse samenleving
achter bij de overige OESO-landen.
Onderdeel van het landenrapport is ook een aantal demografische scenario’s. De OESO
laat zien dat uiteenlopende scenario’s van groei of krimp in studentenaantallen (of
combinatie daarvan) vragen om een gevarieerde aanpak vanuit de overheid en instellingen.
Op deze en andere thema’s zal ik reflecteren in de strategische agenda, die eind 2019
aan uw Kamer wordt verzonden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven