Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 februari 2012
Naar aanleiding van het debat over de onderwijsactiviteiten van Stenden Hogeschool
in het buitenland heeft uw Kamer een motie van mevrouw Jadnanansing (Kamerstukken
II 2010–2011,
31 288, nr. 189) aangenomen met het verzoek aan de regering om duidelijkheid te verstrekken over
de wenselijkheid, voorwaarden en risicobeperking van onderwijs in het buitenland.
Ik wil u hierover het volgende meedelen.
In de Internationaliseringsagenda «Het Grenzeloos Goed»(2008, Kamernummer
31 288, nr. 44) heeft de toenmalige bewindspersoon aangekondigd een verruiming van het wettelijk
kader door te voeren om het mogelijk te maken opleidingen met een Nederlandse accreditatie
buiten de landsgrenzen te verzorgen en in het buitenland Nederlandse graden af te
geven. Deze verruiming is vervolgens geregeld in de wet «Versterking besturing» waarmee
nu in de WHW is opgenomen het artikel 1.19, dat bepaalt dat Nederlandse instellingen
voor hoger onderwijs geaccrediteerde opleidingen in het buitenland kunnen verzorgen.
Dat artikel is echter nog niet in werking getreden, omdat voor invoering nog nadere
voorschriften gesteld moeten worden bij of krachtens AMvB.
Voorlopig zal het kabinet geen voordracht doen voor deze algemene maatregel van bestuur.
De kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland zelf dient naar mijn oordeel op
dit moment prioriteit te hebben, evenals de uitwerking door de instellingen van de
(kwaliteits)voornemens zoals neergelegd in de Strategische Agenda, ten aanzien van
verdere differentiatie en profilering van het onderwijs en onderzoek in Nederland
en neergelegd in (nog te maken) prestatieafspraken. De focus van de instellingen dient
hierop gericht te zijn.
Voor mij staat niet ter discussie dat het verzorgen van onderwijs in het buitenland
bijdraagt aan de doelstellingen van het internationaliseringsbeleid: het aantrekken
van talent en versterken van de concurrentiepositie van Nederland in het buitenland.
Echter, in het licht van het bovenstaande acht ik de tijd nu nog niet rijp dat instellingen
geaccrediteerde opleidingen in het buitenland verzorgen en Nederlandse graden kunnen
verlenen in het buitenland.
Ik stel mij op het standpunt dat het huidige beleid vooralsnog blijft gehandhaafd,
zoals dat in de brief van mijn ambtsvoorganger van 26 maart 2007 aan alle instellingen
voor hoger onderwijs is verwoord. Daarbij kunnen instellingen wel vormgeven aan hun
internationaliseringsbeleid in de vorm van joint degrees.
Zoals ik al eerder heb aangegeven, heb ik diverse (wettelijke) maatregelen in voorbereiding
met het oog op de verbetering van de kwaliteitsborging van het hoger onderwijs. Ook
in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs worden wettelijke maatregelen aangekondigd.
Ik overweeg implementatie van de wetgeving op het punt van de nevenvestigingen in
het buitenland niet eerder dan na de behandeling van de beoogde wetsvoorstellen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra