31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 104 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2010

Hierbij zend ik u de beleidsreactie op het rapport van de Inspectie van het Onderwijs «Competent erkend? Over het erkennen van verworven competenties in het hoger onderwijs».

1. Inleiding

Op 15 december 2009 zond voormalig minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Plasterk, u, mede namens mij, het inspectierapport «Competent erkend? Over het erkennen van verworven competenties in het hoger onderwijs». In de betreffende brief (kenmerk 31 288, nr. 75) gaven wij aan dat wij u een beleidsreactie op het rapport zouden toezenden na overleg met de relevante organisaties. Hierbij ontvangt u deze reactie.

Het Ervaringscertificaat (EVC) is een waardevol instrument dat zowel op de arbeidsmarkt als in het onderwijs gebruikt kan worden. Een werknemer kan EVC gebruiken om een carrièrestap te maken en een werkgever kan het gebruiken om inzicht te verkrijgen in de competenties van zijn of haar personeel. EVC kan ook een opmaat zijn voor een verzilveringsprocedure in het onderwijs, via de examencommissies van de instellingen. In alle gevallen is het van groot belang dat helder is wat de waarde van het Ervaringscertificaat is en wie die garandeert.

De belangrijkste conclusie van het inspectierapport is dat de kwaliteit van EVC in het hoger onderwijs kan en moet verbeteren. Dat is een stevige conclusie, die bovendien ook geldt voor de kwaliteit van EVC in het mbo en van andere EVC-aanbieders. Naar de kwaliteit van EVC in het middelbaar beroepsonderwijs deed de onderwijsinspectie al eerder (in 2008 en 2009) onderzoek. In mijn brief van (eveneens) 15 december 2009 (kenmerk 30 012, nr. 30) heb ik daarom, mede namens de voormalig staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Klijnsma, stappen aangekondigd om de basiskwaliteit van EVC binnen drie jaar op orde te brengen. Tevens heb ik stappen voor de langere termijn aangekondigd. U heeft hiermee in het algemeen overleg leven lang leren op 16 december 2009 ingestemd. Belangrijk daarbij was het besluit dat de overheid de komende drie jaar de regie neemt in het proces van de kwaliteitsborging van EVC. Momenteel wordt hard gewerkt aan de verdere vormgeving hiervan. Over de precieze uitwerking van de in de brief aangekondigde acties, wordt u in een later stadium geïnformeerd. Ik kan u in ieder geval melden dat de juridische basis voor mijn regierol inmiddels is gelegd met de publicatie van de Beleidsregel afgifte EVC-verklaringen in de Staatscourant op 1 april 2010.

De inspectie geeft in het rapport «Competent erkend?» aan dat bij de verbetering van de kwaliteit van EVC zowel de overheid als de aanbieders van EVC en de beoordelende organisaties aan zet zijn. Alle drie genoemde partijen moeten werken aan verbeteringen. Het rapport van de inspectie geeft een duidelijk beeld van de punten die verbeterd moeten worden. Daarbij gaat het om de uitvoering van de EVC-procedures zelf, om de inhoud ervan en de Ervaringscertificaten (de documenten) die daarvan het tastbare resultaat zijn én om het werk van de externe beoordelaars die het geregistreerde EVC-aanbod periodiek beoordelen. Het kabinet is het met de inspectie eens dat de toekomst van EVC valt of staat met het vertrouwen in de kwaliteit ervan. De centrale onderzoeksvraag voor de inspectie was of examencommissies op dit moment verantwoorde beslissingen kunnen nemen over vrijstellingsverzoeken van kandidaten die na een EVC-procedure willen instromen in een opleiding. Dat kunnen zij nu niet, is de conclusie. Het is aan overheid, instellingen en beoordelende organisaties om ervoor te zorgen dat dit binnen afzienbare tijd verandert.

De kwaliteit van de (mede op) basis van EVC afgegeven diploma’s staat overigens niet ter discussie. Dat komt omdat de examencommissies kritisch zijn als het gaat om het verlenen van vrijstellingen en zeker getuigschriften op basis van EVC. Ook bij de examencommissies bestaat nog te weinig vertrouwen in de kwaliteit van EVC. Dit neemt niet weg dat de kwaliteit van EVC, zoals al eerder gezegd, moet verbeteren.

Gelet op de noodzaak van kwaliteitsverbetering vindt het kabinet het een goede zaak dat de inspectie al in 2011 de kwaliteit van de EVC-voorzieningen opnieuw gaat beoordelen. Gezien het belang dat alle betrokken partijen hechten aan het instrument EVC, verwacht het kabinet dat dan serieuze stappen ter verbetering gezet zijn door alle partijen.

Hieronder ga ik in op de belangrijkste bevindingen uit het rapport en geeft het kabinet u zijn reactie erop. Daarbij wijst hij u er vooraf op, dat het vooral de hogescholen zijn die actief zijn op het gebied van EVC in het hoger onderwijs. In het wetenschappelijk onderwijs is alleen de Open Universiteit Nederland een erkende aanbieder van EVC. Bovendien zijn de aanbieders van EVC in het hoger onderwijs vrijwel allemaal instellingen die ook opleidingen verzorgen.

2. Het convenant – kwaliteitscode EVC

EVC is een product in ontwikkeling. Na een aantal jaren van experimenteren sloten in 2006 de toenmalige staatssecretaris van OCW (mede namens de staatssecretaris van SZW), de Stichting van de Arbeid, de HBO-raad, de MBO Raad, Colo, Paepon, de AOC Raad, de Open Universiteit Nederland en het CWI (nu UWV Werkbedrijf) het convenant «Een kwaliteitscode voor EVC». De kwaliteitscode definieert wat EVC is, bepaalt wie het mag aanbieden, stelt een norm voor een goede uitvoeringspraktijk en legt de uitgangspunten vast voor de beoordeling van de kwaliteit. De beoordeling van de kwaliteit door de inspectie heeft dan ook plaatsgevonden op basis van de kwaliteitscode.

De inspectie is van oordeel dat door scherp te definiëren wat EVC is en door duidelijke kwaliteitseisen te formuleren, het convenant een positieve bijdrage heeft geleverd aan het inzicht in de kwaliteit van EVC. De inspectie vindt dan ook dat de kwaliteitscode ook in de toekomst het uitgangspunt moet vormen voor de kwaliteitsbeoordeling van EVC.

Het kabinet deelt deze mening. Daarbij is mij uit de reacties van EVC-aanbieders op het inspectierapport wel gebleken dat een aantal aspecten van de code en de normtekst bij de code (de uitwerking van de code in beoordelingscriteria) niet door iedereen op dezelfde manier uitgelegd wordt. Dat maakt dat opvattingen over of er wel of niet aan de code wordt voldaan, soms uiteenlopen. Een voorbeeld is het uitgangspunt dat EVC een activiteit is «voor de poort» en de consequentie die eraan verbonden wordt dat de examencommissie geen formele rol behoort te hebben in de uitvoering van EVC-procedures, en dus ook Ervaringscertificaten niet behoort te ondertekenen. Met de convenantpartners en de aanbieders van EVC zal ik inventariseren welke elementen van de code en de normtekst om een nadere toelichting vragen of beter anders geformuleerd kunnen worden.

In het verlengde van de keuze voor een regierol van de overheid, is inmiddels met de andere convenantpartners afgesproken dat zij de code onderhouden, maar dat de verantwoordelijkheid voor de normtekst (de uitwerking voor de beoordeling van de aanbieder) bij de code bij mij als staatssecretaris van OCW komt te liggen.

3. EVC-aanbieders

Een aanzienlijk deel van de bevindingen van de inspectie betreft de EVC-aanbieders. Hierna worden de belangrijkste ervan genoemd. Het kabinet heeft afspraken met HBO-raad, Paepon en VSNU gemaakt om tot verbeteringen te komen. Daarover gaat paragraaf 4.

Scheiding van verantwoordelijkheden voor EVC en opleiding

Volgens de inspectie wordt EVC door EVC-aanbieders/opleidingsinstellingen in het hoger onderwijs vaak nog onvoldoende gescheiden van vrijstellingenbeleid, instroomassessments, 21+ toetsen en andere vormen van beoordeling van individuen die een relatie hebben met instroom in een opleiding. EVC onderscheidt zich van deze instrumenten doordat EVC onafhankelijk plaatsvindt van het onderwijs dat daarop eventueel kan volgen. Inmiddels wordt dit uitgangspunt van onafhankelijkheid vertaald in de eis dat EVC «voor de poort» moet plaatsvinden, dus vóór de eventuele inschrijving van het individu in een opleiding. Het vrijstellingenbeleid en de hiervoor genoemde toelatingsonderzoeken vinden «na de poort» plaats, zijn met andere woorden bedoeld voor ingeschrevenen in een opleiding of voor diegenen die door een toelatingsonderzoek toegang willen krijgen tot de opleiding.

Recent is de positionering van EVC «voor de poort» in de WHW vastgelegd. De onderwijsinspectie verwijst naar het convenant als het gaat om de positionering van EVC. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de tekst van het convenant op dit punt niet geheel eenduidig is. In de kwaliteitscode staat enkel dat EVCde start kan zijn van een scholingstraject op maat naar een diploma of certificaat en dat EVC niet verplicht gekoppeld mag worden aan een opleidingstraject. Het kabinet zal ervoor zorgen dat de code of de normtekst bij de code op dit punt verhelderd wordt. De tekst mag geen ruimte laten voor andere interpretaties dan dat EVC een activiteit «voor de poort» is. Overigens wordt hierbij opgemerkt dat via allerlei kanalen en zeer veelvuldig al door de overheid en de andere convenantpartnersaan de EVC-aanbieders is gecommuniceerd dat de code op deze wijze geïnterpreteerd moet worden. Dit mag dus ook als bekend worden verondersteld. Het kabinet vindt het dan ook voor de hand liggen dat de inspectie de opvatting dat EVC een activiteit is «voor de poort» de basis voor haar beoordeling heeft laten zijn.

EVC staat – als instrument vóór de poort – los van de accreditatie van opleidingen. Alleen de wijze waarop de examencommissie met de resultaten van een EVC-procedure omgaat, wordt in de accreditatie meegenomen. De EVC-procedure zelf wordt dus niet beoordeeld. Consequentie van de keuze dat EVC vóór de poort plaatsvindt, is ook dat EVC een commerciële activiteit is van een instelling waarvoor geen rijksbekostiging wordt ontvangen of gebruikt mag worden.

Het kabinet vindt mét de inspectie dat bij EVC-aanbieders in het hoger onderwijs een betere scheiding tussen de verantwoordelijkheid voor EVC en die voor de opleiding gewenst is. Die verantwoordelijkheid dient zodanig belegd te worden dat sprake is van een strikte en heldere scheiding tussen enerzijds die voor de opleiding en anderzijds die voor de ontwikkeling van EVC-procedures, de uitvoering van EVC of de kwaliteitsbewaking ervan. Examencommissies moeten dus geen Ervaringscertificaten ondertekenen. Het onvoldoende gescheiden zijn van de verantwoordelijkheden heeft volgens de inspectie ook te maken met de interne organisatie en het interne beleid van de instellingen. Verantwoordelijkheden zijn vaak niet helder vastgelegd en decentraal belegd of ontwikkeld. Ook zijn binnen instellingen soms onnodige verschillen in uitvoering en kwaliteit. Deze kunnen bijvoorbeeld voorkomen worden door meer (centrale) regie binnen de instellingen.

Overdraagbaarheid Ervaringscertificaten

Een belangrijk oogmerk van het convenant is het vergroten van het civiel effect van EVC. In de ideale situatie, zo merkt de inspectie terecht op, is de beoordelingsmaatstaf in een EVC-traject in alle gevallen gebaseerd op een landelijk erkende standaard en worden Ervaringscertificaten van de ene EVC- en onderwijsaanbieder door de andere geaccepteerd. Een dergelijke ideale situatie is moeilijk te realiseren. Als oorzaak hiervoor noemt de inspectie dat de landelijk vastgestelde beroepsprofielen in het hoger onderwijs te algemeen zijn om als maatstaf te kunnen dienen voor een goede EVC-beoordeling. Daarom wordt als meetlat vaak de instellingsspecifieke invulling van dat profiel gebruikt, die over het algemeen sterk curriculumgericht is. Gevolg is dat Ervaringscertificaten beperkt overdraagbaar zijn en alleen verzilverd kunnen worden bij de instelling die het betreffende curriculum aanbiedt, tenzij daarover tussen instellingen apart afspraken worden gemaakt.

Het kabinet hecht aan de convenantdoelstelling van verbetering van de overdraagbaarheid van Ervaringscertificaten. De landelijk vastgestelde beroepsprofielen in het hoger onderwijs zullen niet snel die concreetheid hebben die een eenvoudige vertaling naar een EVC-beoordelingsstandaard mogelijk maakt. Toch kunnen de landelijke opleidingsoverleggen bij de overdraagbaarheid een rol vervullen. Zij kunnen voor hun eigen opleiding de Croho-standaard uitwerken in een meer concrete beoordelingsmaatstaf voor EVC die vervolgens door alle aanbieders gebruikt wordt. Volledige overdraagbaarheid is wellicht niet te realiseren, maar verbetering van de overdraagbaarheid van Ervaringscertificaten is wel mogelijk. De werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland hebben in hun notitie «stelselmatig samenwerken» recent weer gepleit voor meer gestructureerd overleg op landelijk niveau tussen het afnemend beroepenveld en de opleidingsaanbieders. In de overleggen tussen opleidingsaanbieders en afnemend beroepenveld zouden de beoordelingsmaatstaven voor EVC ook een plek moeten krijgen.

In het kader van de «Tijdelijke stimuleringsregeling leven lang leren HBO 2009» hebben zeven hogescholen in 2009 subsidie ontvangen voor de doorontwikkeling tot instituten voor een Leven Lang Leren. Deze hogescholen streven naar een brede dienstverlening op het gebied van een leven lang leren, en zullen dus ook vaak EVC-aanbieders willen zijn. Het kabinet zal de zeven hogescholen aansporen om als prioriteit binnen hun Leven Lang Leren-projecten ook te kiezen voor het uitwerken van de landelijke CROHO-standaarden tot voor EVC geschikte beoordelingsmaatstaven. Samenwerking hierbij tussen de ontwikkelaars van vergelijkbare opleidingen bij deze hogescholen, kan resulteren in de overdraagbaarheid die voor EVC zo van belang is. De ervaringen opgedaan door deze hogescholen kunnen vervolgens als voorbeeld dienen voor alle hogescholen bij hun streven naar beoordelingsmaatstaven die EVC-proof zijn.

Informatievoorziening over EVC

De inspectie wijst erop dat de algemene informatie die EVC-aanbieders aan potentiële EVC-kandidaten verstrekken niet altijd adequaat is. De hoger-onderwijsinstellingen hebben bovendien de wettelijke plicht om de gronden waarop buiten het onderwijs opgedane kennis en vaardigheden tot vrijstellingen kunnen leiden (dus ook EVC) vast te leggen in de Onderwijs- en Examenregeling (OER). Dit gebeurt echter vaak niet.

Het kabinet is met de Inspectie eens dat de informatievoorziening verbeterd moet worden. Dat geldt ook voor de informatievoorziening binnen de instellingen, bijvoorbeeld in de richting van de examencommissies. Uit het inspectieonderzoek blijkt dat examencommissies niet altijd op de hoogte zijn van wat EVC precies inhoudt. Zij laten de ontwikkelingen op zich afkomen. Veel leden van examencommissies hebben weinig zicht op de interne procedures en taakverdeling rond EVC en op het onderscheid tussen EVC enerzijds en instroomassessments en intake anderzijds. Van de examencommissies mag een proactievere houding worden verwacht in dezen.

Aan de informatievoorziening moet worden gewerkt, zowel binnen de instellingen als in de richting van potentiële EVC-kandidaten. Dit zal onderdeel uitmaken van het kwaliteitsplan. In paragraaf 4 wordt dit toegelicht.

Vraag en aanbod

Ondanks de forse groei van EVC-procedures in de laatste jaren, is bijna de helft van de geregistreerde EVC-standaarden in 2008 niet benut omdat er geen kandidaat was. Nog eens een derde heeft in 2008 niet meer dan drie kandidaten gehad. Voor een groot deel van het EVC-aanbod geldt dus dat door assessoren en begeleiders weinig ervaring wordt opgedaan met de uitvoering van procedures. Dit kan de kwaliteitsverbetering belemmeren. Voor een goede kwaliteit is volume nodig. De markt voor EVC moet zich in dat opzicht nog verder ontwikkelen. Een ander punt is de acceptatie van Ervaringscertificaten van andere aanbieders. Hierover zijn afspraken wenselijk. Op die manier wordt het civiel effect van de Ervaringscertificaten bevorderd. Dit zal worden gestimuleerd via het in paragraaf 4 beschreven kwaliteitsplan. Daarnaast zal dit ook expliciet aan de orde komen in de al eerder genoemde zeven projecten van de hbo-stimuleringsregeling.

Overigens zal een groot aantal van de standaarden waarvoor geen kandidaten waren, worden geschrapt. Het gaat daarbij om de standaarden die niet beoordeeld en voorlopig erkend waren tot 31 december 2009. En die geen beoordeling en dus geen erkenning kunnen krijgen omdat op basis van die standaard geen ervaringscertificaten zijn uitgereikt.

Ervaringscertificaten

De inspectie schetst een negatief beeld van de afgegeven Ervaringscertificaten: geen enkel ervaringscertificaat voldoet aan alle criteria die in de kwaliteitscode is afgesproken. Slechts 15% voldoet aan driekwart of meer van de eisen die aan de certificaten worden gesteld. Voor een deel vloeit dit voort uit eerder besproken punten (er is geen sprake van een EVC-procedure, maar van een vrijstellingsprocedure bijvoorbeeld), maar ook andere punten vallen op. In slechts 36% van de gevallen is de EVC-rapportage leesbaar als zelfstandig document en in slechts 33% is het oordeel gestoeld op feiten en onderbouwd met concrete activiteiten. Het kabinet zal een verplicht format voor het Ervaringscertificaat vaststellen in het kader van de gewenste kwaliteitsverbetering. Dit format, dat de minimale eisen vastlegt waaraan een certificaat moet voldoen, is nu in ontwikkeling en wordt dit voorjaar afgerond.

4. Afspraken met de koepelorganisaties HBO-raad, Paepon, VSNU en MBO Raad

In de brief van 15 december 2009 over de kwaliteit van EVC (kenmerk 30 012, nr. 30) heeft het kabinet stappen aangekondigd om in de komende drie jaar de basiskwaliteit van EVC op orde te brengen. In aanvulling hierop heeft het kabinet naar aanleiding van de onderzoeken van de inspectie in middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs met HBO-raad, VSNU, Paepon en MBO Raad afgesproken dat door de overheid een kwaliteitsplan EVC voor alle EVC-aanbieders zal worden opgezet. Dit is een breed plan dat zich richt op verbetering van EVC in zowel (bekostigd en onbekostigd) mbo, hbo als in de branches. Het kwaliteitsplan EVC zal deels thema’s bevatten die landelijk spelen en deels toegesneden worden op vraagstukken van individuele instellingen. Het Kenniscentrum EVC zal de instellingen bij de gewenste verbeterslag ondersteunen.

Belangrijk onderdeel van het plan is de informatievoorziening over EVC. In de afgelopen jaren is hierin al veel geïnvesteerd, maar de behoefte aan informatievoorziening is nog altijd groot. Daarbij gaat het deels om het nogmaals onder de aandacht brengen van wat al bekend is, deels om toelichting van punten waarover onduidelijkheid bestaat en deels om nieuwe elementen. Het kwaliteitsplan moet o.a. als resultaat hebben dat de instellingen in staat zijn om bewust wel of niet voor EVC te kiezen en – indien zij ervoor kiezen – EVC in te richten conform de normen van de kwaliteitscode EVC.

Daarbij is het wenselijk dat het begrip EVC door de EVC-aanbieders en convenantpartners uitsluitend gebruikt wordt voor die trajecten die voldoen aan de kwaliteitscode. EVC-procedures bestonden al voordat het convenant gesloten werd. Het helpt de verdere implementatie van EVC echter niet als de procedures die destijds als EVC-procedures werden geduid, maar die niet voldoen aan de code, nog altijd als EVC-procedures in de markt worden gezet.

Het kwaliteitsplan EVC dat is voorzien bevat voor het hoger onderwijs in ieder geval de volgende elementen:

  • meer inzicht in het onderscheid tussen EVC enerzijds en instroomassessments, 21+ toetsen, toelatingsonderzoeken en het vrijstellingenbeleid van een instelling;

  • meer duidelijkheid over mogelijke sturingsmodellen (inclusief centrale sturing) van het EVC-beleid binnen de instellingen waardoor een betere scheiding van verantwoordelijkheden ontstaat;

  • verbetering van de informatievoorziening aan (mogelijke) kandidaten en medewerkers binnen de instellingen;

  • voor het bekostigde onderwijs: het vastleggen van de gronden waarop buiten het onderwijs opgedane kennis en ervaring tot vrijstellingen kunnen leiden (dus ook EVC) in de Onderwijs en Examenregeling (OER) van een instelling;

  • wenselijkheid van afspraken over acceptatie van EVC-procedures van andere aanbieders.

VSNU

Aanvullend heeft het kabinet met VSNU het volgende afgesproken. De ontwikkeling van EVC aan universiteiten bevindt zich (behalve in het geval van de Open Universiteit Nederland) in een beginfase. In overleg met VSNU zullen daarom in de komende periode op een beperkt aantal EVC-relevante (wetenschaps)gebieden pilots worden ontwikkeld. Niet bij elk wetenschapsgebied is EVC relevant of bruikbaar. Met deze kanttekening wil ook VSNU een convenantpartner EVC worden.

5. Externe beoordeling van het EVC-aanbod

De inspectie is van mening dat de externe beoordelaars van de EVC-aanbieders slechts in beperkte mate een gemeenschappelijke werkwijze hanteren en dat hun rapportages kunnen worden verbeterd. De inspectie vindt de beoordelende organisaties te weinig kritisch over de EVC-aanbieders. Een mogelijke oorzaak is volgens haar dat de beoordeling sterk gericht is geweest op papieren procedures en minder op de kwaliteit van de uitvoering, de beoordelingsinstrumenten en de concrete resultaten zoals uitkomsten van evaluaties onder kandidaten en de kwaliteit van de Ervaringscertificaten.

Onder verwijzing naar mijn brief van 15 december over de kwaliteit van EVC (kenmerk 30 012, nr. 30) is het kabinet van mening dat een gedegen en een identieke wijze van beoordeling van de standaarden van alle EVC-aanbieders de basis vormt van een goede uitvoering van EVC. Het kabinet vindt het van essentieel belang dat de beoordelingspraktijk snel verbeterd wordt. In goed overleg met de convenantpartners zal het kabinet dit oppakken. Daarbij wordt aan twee zaken gewerkt:

  • een heldere en eenduidige set van werkafspraken;

  • een identieke werkwijze door de beoordelende organisaties.

Verder wordt onderzocht of het aantal (nu zes) beoordelende organisaties kan worden beperkt. Ook dit kan voor meer uniformiteit in de beoordelingen zorgen.

6. Landelijke regie

De inspectie is van mening dat in de afgelopen jaren de rijksoverheid, de convenantpartners en het Kenniscentrum EVC onvoldoende regie hebben gevoerd. Nu de uitgangspunten van EVC zijn vastgelegd, een breed aanbod tot stand is gekomen en de vraag is toegenomen, is het volgens de inspectie tijd om de kwaliteit van de uitvoering te verbeteren. Zoals in mijn brief van 15 december over de kwaliteit van EVC is aangegeven, is voor de toekomst de kwaliteit van EVC inderdaad essentieel. Daarom heb ik ook voor de komende drie jaar de regie genomen om de basiskwaliteit van EVC op orde te brengen. Dit neemt overigens niet weg dat ook de overige convenantpartners onmisbare schakels zijn in de verbetering van de kwaliteit van EVC. Ik ben met hen in gesprek over de taken die zij voor de lange termijn op zich nemen. Verder zullen in 2010 met hen afspraken worden gemaakt over een goed systeem van kwaliteitsborging voor de periode na 2012. EVC moet zich dan zo ontwikkeld hebben dat er weer meer evenwicht kan komen in de verantwoordelijkheden van de overheid en de (andere) convenantpartners, zodat de waarde van het Ervaringscertificaat voor de burger is gegarandeerd.

7. Slot

In 2011 wordt de stand opnieuw opgemaakt. Dan zal de inspectie nog eens onderzoek doen naar de kwaliteit van EVC. Het kabinet heeft er veel vertrouwen in dat er dan een belangrijke verbeterslag gemaakt is. Vanzelfsprekend zal het kabinet u informeren over de resultaten van dit onderzoek.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven