Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31219 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31219 nr. 3 |
Inleiding, strekking van het wetsvoorstel
Het onderhavige wetsvoorstel tot aanpassing van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) omvat wijzigingen van tweeërlei aard, te weten wijzigingen in verband met de omvorming van het kentekenregister tot basisregistratie en wijzigingen met betrekking tot de herijking van het beleid ten aanzien van de gegevensverstrekking uit het kentekenregister. In hoofdstuk I wordt ingegaan op het eerste onderdeel. Begonnen wordt met een uiteenzetting in het algemeen over het stelsel van basisregistraties. Daarna zal worden ingegaan op de gevolgen hiervan voor de kentekenregistratie. Hoofdstuk II betreft vervolgens de wijzigingen met betrekking tot het nieuwe verstrekkingenbeleid en de aanleiding daartoe.
Het wetsvoorstel bevat in het algemeen geen gedetailleerde regeling van alle aspecten van bovenbedoelde wijzigingen, maar geeft vooral de kaders en hoofdlijnen aan waarbinnen de materie bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling verder zal worden geregeld.
Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele kleine wijzigingen voor te stellen, zoals een wettelijke basis voor het door de Dienst Wegverkeer (hierna ook: RDW) beheerde fietsenregister. Deze wijzigingen komen aan de orde bij de artikelsgewijze toelichting.
HOOFDSTUK I. WIJZIGINGEN IN VERBAND MET AANMERKEN VAN HET KENTEKENREGISTER ALS BASISREGISTRATIE
De grondslag voor de wijzigingen in verband met de omvorming van het kentekenregister tot basisregistratie wordt gevormd door het zogenoemde programma Stroomlijning Basisgegevens. Uitgangspunt van dit programma is dat er een verbetering van de gegevenshuishouding binnen de overheid kan worden bereikt door het invoeren van een stelsel van basisregistraties. In brieven aan de Tweede Kamer zijn de uitgangspunten ter zake van deze basisregistraties nader omschreven1. Een en ander is nog eens bevestigd in de kabinetsreactie op de motie Szabó2.
Het ligt in de bedoeling geleidelijk een aantal registers aan te wijzen als basisregistratie. Doel van deze wetgevingsoperatie is om te komen tot oplossing van problemen van handhaving, fraude- en criminaliteitsbestrijding, alsmede vermindering van administratieve-lastendruk, modernisering van publieke dienstverlening en het efficiënt inrichten van de interne bedrijfsvoering van de overheid3.
Kenmerkend voor een basisregistratie is dat één beheerder verantwoordelijk is en dat bepaalde gegevens in de basisregistratie worden aangewezen als gegevens van de juistheid waarvan overheidsorganen zonder nader onderzoek uit kunnen gaan: de zogenoemde authentieke gegevens. Deze authentieke gegevens moeten door overheidsorganen worden gebruikt (beginsel van verplicht gebruik) en zij hoeven door burgers in principe slechts eenmaal te worden verstrekt (beginsel van eenmalige verstrekking). Deze gegevens dienen te voldoen aan hoge, bij of krachtens de wet geregelde kwaliteitseisen wat betreft betrouwbaarheid en actualiteit.
Binnen het stelsel van basisregistraties wordt ook aandacht besteed aan onderwerpen zoals rechtsbescherming, de aansprakelijkheid van de beheerder van en verantwoordelijke voor de kwaliteit van de gegevens en de bescherming van persoonsgegevens.
2. Het kentekenregister als basisregistratie
In het kader van het Actieprogramma Elektronische Overheid is in de brief aan de Tweede Kamer van 3 maart 20034 aangegeven dat de kentekenregistratie, zoals die door de RDW wordt gevoerd, in de praktijk al in hoge mate fungeert als een basisregistratie. Het kentekenregister is binnen de overheid de gezaghebbende bron van gegevens betreffende het kenteken, het voertuig en de persoonsgegevens van de houder van het voertuig. Ook de wettelijke regelingen ten aanzien van het kentekenregister komen op belangrijke punten al overeen met de eisen die worden gesteld aan een basisregistratie. Het onderhavige wetsvoorstel dient er toe om het kentekenregister verder wettelijk te verankeren als basisregistratie zoals in het programma Stroomlijning Basisgegevens is bedoeld.
De gegevens die omtrent voertuigen en hun eigenaar en de zogenoemde voertuigverplichtingen in het register zijn opgenomen, zijn met name voor overheidsinstanties een unieke en authentieke informatiebron. Politie, justitie (het Openbaar Ministerie; hierna: OM) en de Belastingdienst raadplegen voor hun taakuitoefening miljoenen keren per jaar het kentekenregister. Maar ook andere overheidsorganen, zoals gemeenten en ministeries, alsmede publiekrechtelijke instanties als controle- en uitvoeringsorganen, gebruiken in het kader van de vervulling van hun publieke taken de gegevens in het kentekenregister. De in het register opgenomen gegevens zijn immers veelal niet uit andere bronnen beschikbaar, maar ze voldoen ook aan de hoogste eisen van betrouwbaarheid, volledigheid en actualiteit.
Op een aantal punten is het kentekenregister op wettelijk niveau al verankerd als ware het een basisregistratie: regeling bij wet, een terugmeldplicht voor afnemers, aanwijzing van een beheerder van of verantwoordelijke voor het register, exploitatie tegen redelijke kosten, duidelijkheid over inhoud en bereik van het register, procedures tussen beheerder of verantwoordelijke en afnemers en kwaliteitsborging. Uiteraard dienen de bestaande bepalingen te worden ingepast in, dan wel omgevormd tot regels die enerzijds recht doen aan de algemene uitgangspunten voor basisregistraties en anderzijds zijn toegespitst op de eisen die vanuit de kentekenregistratie aan de wettelijke regeling worden gesteld. Voorts dienen de overige in verband met bedoelde eisen te regelen onderwerpen in de WVW 1994 te worden opgenomen. In het onderstaande zal nader worden ingegaan op de vormgeving en inhoud in het onderhavige wetsvoorstel van het kentekenregister als nieuwe basisregistratie.
De RDW was en is de verantwoordelijke voor het register in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp). Het doel van het kentekenregister als basisregistratie is neergelegd in artikel 42, vierde lid. Aan de twee doelstellingen die al genoemd worden in de huidige WVW 1994 is thans een derde toegevoegd, te weten: overheidsorganen voorzien van gegevens die zij nodig hebben voor de goede uitoefening van hun publieke taken (onderdeel c). De reden voor deze bredere doelstelling is gelegen in het feit dat het kentekenregister zal gaan functioneren als basisregistratie en in dat kader het verzamelen en verstrekken van gegevens met betrekking tot voertuigen en de houders of gebruikers van die voertuigen niet langer beperkt dient te blijven tot de uitvoering en handhaving van het wegenverkeersrecht en de direct aan het gebruik van voertuigen gekoppelde regelgeving, zoals bijvoorbeeld regelgeving aangaande motorrijtuigenbelasting, aansprakelijkheidsverzekeringen, etc.
In het wetsvoorstel wordt geregeld dat in het kentekenregister onderscheid wordt gemaakt tussen authentieke en niet-authentieke (groepen van) gegevens. In artikel 42a, tweede lid, wordt in dit voorstel neergelegd welke gegevens op wetsniveau als authentiek worden aangemerkt. Het betreft hier de gegevens die op het geharmoniseerde kentekenbewijs staan weergegeven voor zover deze gegevens niet reeds op grond van andere wettelijke bepalingen als authentiek zijn aangewezen1, de voertuigcategorie en de tenaamstelling. De tenaamstelling is de unieke koppeling tussen een Nederlands gekentekend voertuig en de geregistreerde eigenaar of houder aan wie het kentekenbewijs is afgegeven. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nog meer gegevens of groepen van gegevens als authentiek worden aangemerkt (artikel 42a, derde lid).
In verband met de regeling van het nieuwe verstrekkingenbeleid wordt ook een andere onderverdeling van de geregistreerde gegevens aangebracht, namelijk het onderscheid tussen gevoelige en niet-gevoelige gegevens. Hierop wordt in hoofdstuk II van deze toelichting nader ingegaan.
De belangrijkste afnemers van de gegevens uit het kentekenregister zijn overheidsorganen: instanties met een publieke taak. Voor een omschrijving van deze categorie afnemers is aangehaakt bij het begrip «bestuursorgaan» in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Onder dit begrip vallen organen van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. Dit wetsvoorstel maakt het daarnaast mogelijk dat andere (al dan niet privaatrechtelijke) natuurlijke of rechtspersonen met een publieke taak bij besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat onder het begrip overheidsorgaan worden gebracht (artikel 41a, eerste lid, jo. tweede lid). Overheidsorganen ontvangen alle soorten gegevens, dus ook de gevoelige gegevens, waaronder persoonsgegevens, voor zover zij die gegevens nodig hebben voor hun publieke taakuitoefening. Ander gebruik, waaronder commercieel gebruik, is niet toegestaan.
Er is voor gekozen om bestuursorganen in de zin van artikel 1:1, onderdeel b, van de Awb niet zonder meer onder de definitie van overheidsorganen te doen vallen. Het betreft hier namelijk vaak privaatrechtelijke organisaties, die niet tot de overheid worden gerekend, maar die wel met openbaar gezag zijn bekleed. Organen van deze categorie zijn slechts aan te merken als bestuursorgaan in de gevallen waarin zij hun publiekrechtelijke bevoegdheden uitoefenen. Het is onwenselijk dat deze organen te allen tijde gevoelige gegevens kunnen opvragen uit het kentekenregister. Het idee is dat dit enkel plaats dient te vinden indien en voor zover dat voor het betreffende orgaan en diens publieke-taakuitoefening noodzakelijk is. In de praktijk betreft het vaak stichtingen en ZBO’s. De verplichting voor overheidsorganen om het kentekenregister bij de publieke taakuitoefening te gebruiken als bron van de daarin opgenomen authentieke gegevens is in het wetsvoorstel neergelegd en wel in artikel 43b, eerste lid.
In het huidige artikel 43c, derde lid, van de WVW 1994 is al een terugmeldplicht in bepaalde vorm opgenomen. Autoriteiten moeten in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen aan de RDW mededeling doen van feiten die van belang zijn voor het bijhouden van het register. In het onderhavige wetsvoorstel is voorzien in een terugmeldplicht ingeval een overheidsorgaan dat gegevens uit het kentekenregister afneemt, twijfelt aan de juistheid van een bepaald – authentiek – gegeven in het kentekenregister (artikel 43c, eerste lid). In voorkomend geval, namelijk als het gaat om een authentiek gegeven uit een andere basisregistratie, zal de RDW de melding doorsturen naar de beheerder van dat register, tenzij er met de desbetreffende afnemers is afgesproken dat ze direct terugmelden aan de basisregistratie waaruit de authentieke gegevens afkomstig zijn (artikel 43c, tweede lid). Met grote afnemers van gegevens zoals politie, Belastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) dient te worden afgesproken dat indien gegevens zoals naam, adres of woonplaats (de zogenoemde NAW-gegevens) niet blijken te kloppen, zij dit melden bij de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) en niet bij het kentekenregister. Overigens zal een burger die aangeeft dat de NAW-gegevens die door de RDW zijn overgenomen uit het GBA onjuist zijn, worden doorverwezen naar het GBA teneinde daar de gegevens te laten wijzigen, aangezien NAW-gegevens als authentiek brongegeven in die basisregistratie zijn opgenomen.
Na ontvangst van een melding ten aanzien van de eigen authentieke gegevens plaatst de RDW dit gegeven in onderzoek (artikel 43c, derde lid). Het in onderzoek geplaatst zijn van een gegeven dient kenbaar te zijn voor de afnemers, immers het in onderzoek zijn van een gegeven heeft tot gevolg dat verplicht gebruik niet langer geldt op grond van het voorgestelde artikel 43b, tweede lid, onderdeel b).
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels met betrekking tot onder andere de terugmeldplicht worden vastgesteld (artikel 43c, zevende lid).
De vraag hoe de afnemer vervolgens dient te handelen kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Het antwoord op deze vraag ligt besloten in de aard van de taak en in de desbetreffende sectorwetgeving. Wel is het ten algemene zo dat indien een gegeven in onderzoek is geplaatst het beginsel van verplicht gebruik komt te vervallen. Ook indien een overheidsorgaan een melding doet als bedoeld in het voorgestelde artikel 43c, eerste lid, is dat overheidsorgaan niet langer verplicht het desbetreffende authentieke gegeven te gebruiken (artikel 43b, tweede lid).
Overigens lijkt het in de rede te liggen om het middel van terugmelding slechts in beperkte mate toe te passen. Terugmelding zou in principe pas aan de orde moeten komen, indien het primaire middel faalt om de burger of het bedrijf er toe te bewegen de juiste gegevens aan de betrokken basisregistratie door te geven, dan wel ingeval de betrokkene verplicht is een wijziging van de gegevens door te geven. Bovendien komt terugmelding pas in beeld als het overheidsorgaan gefundeerde gronden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens. In de specifieke sectorwetgeving zullen de uiteindelijke keuzes worden vastgelegd.
Aangezien de bovengenoemde terugmeldplicht een beperkt karakter heeft in die zin dat zij alleen betrekking heeft op authentieke gegevens ten aanzien waarvan twijfels bestaan over de juistheid daarvan, is er voor gekozen om de hierboven vermelde voorziening zoals opgenomen in het huidige artikel 43, derde lid, van de WVW 1994, in aanvulling op de eigenlijke terugmeldplicht te handhaven (het voorgestelde artikel 43f). Reden daarvoor is dat het van belang wordt geacht dat instanties als de politie, justitie en de Belastingdienst ook in andere gevallen mededeling doen aan het kentekenregister van relevante feiten. Dit is van groot belang voor de zuiverheid van het register.
De RDW wordt door middel van het eerste lid van het voorgestelde artikel voorgestelde artikel 45a, tweede lid, in staat gesteld om de houder van een voertuig waarover een terugmelding heeft plaatsgevonden te gelasten dat voertuig ter inspectie aan de RDW ter beschikking te stellen, teneinde de juistheid van een gegeven met betrekking tot het desbetreffende voertuig dat is opgenomen in het kentekenregister te controleren. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zal worden bepaald in welke gevallen de kosten voor deze inspectie en voor het toezicht op het gebruik van de gegevens in rekening zullen worden gebracht (artikel 45a, derde lid). Niet in alle gevallen zullen de kosten van een inspectie in rekening worden gebracht. Indien bijvoorbeeld blijkt dat de gegevens toch wel kloppen of indien een geconstateerde onjuistheid van de gegevens in het kentekenregister de desbetreffende persoon niet kan worden tegengeworpen, wordt geen tarief in rekening gebracht.
Het huidige kentekenregister kent al een zeer hoge mate van zuiverheid. Onder zuiverheid wordt in dit verband verstaan: de juistheid, actualiteit en volledigheid van de in het register opgenomen gegevens. Deze zuiverheid is in de loop der jaren bereikt als gevolg van een aantal maatregelen met het oog op de kwaliteitsborging.
Allereerst is het registratiesysteem zodanig ingericht dat er sprake is van een «permanente registratie» van het voertuig, de eigenaar of houder daarvan, de voertuigdocumenten, alsmede andere registratiegegevens. Vanaf het moment dat het voertuig in Nederland ter registratie wordt aangeboden tot lange tijd nadat het voertuig is gesloopt of geëxporteerd, blijven de gegevens in het register opgenomen en, wat minstens zo belangrijk is, worden deze gegevens voortdurend geactualiseerd.
Deze actualisatie berust voornamelijk op een wisselwerking tussen de registratie en het gebruik van het desbetreffende voertuig. Tijdens de levensduur, dus tussen de registratie en de sloop of export van het voertuig, zijn er diverse momenten waarop de belangrijkste gegevens ten aanzien van het voertuig of de eigenaar daarvan worden gecontroleerd. Als voorbeelden kunnen worden genoemd: de APK, wijziging van de tenaamstelling, een wijziging in de constructie van het voertuig, maar ook zaken als de (controle op de) betaling van de motorrijtuigenbelasting en de inning van administratieve boetes. Daarbij speelt een ander belangrijk punt: de relaties tussen het kentekenregister en andere registraties c.q. overheidsinstanties.
Het kentekenregister dient in zodanige mate betrouwbaar te zijn (en is dat in de praktijk ook), dat instanties als de Belastingdienst, de politie en het OM die gegevens zonder meer kunnen gebruiken bij de uitvoering en handhaving van wetten en regelingen op hun terrein. Zowel intern bij de RDW als bij genoemde instanties worden dan ook regelmatig controles gehouden met betrekking tot de kwaliteit van de betrokken gegevens. Veelal vinden ook gezamenlijke acties, bijvoorbeeld registervergelijkingen, plaats. Overigens zorgen ook de relaties tussen de kentekenregistratie en andere (basis)registers zoals de GBA en het register van de Kamers van Koophandel voor een hoge mate van betrouwbaarheid van de gegevens.
In het kader van het garanderen van de hoogst mogelijke betrouwbaarheid wordt het van belang geacht dat de beheerder van een registratie regelmatig overleg voert met de afnemers van de gegevens die in het betreffende register zijn opgenomen. Met de belangrijkste afnemers, zoals de politie en de Belastingdienst, of hun vertegenwoordigers, wordt al in de huidige situatie periodiek overleg gevoerd over de inhoud, de inrichting, de werking en de beveiliging van het registratiesysteem. Dit periodieke overleg zal ook in de toekomst blijven plaatsvinden. Daarnaast vindt in het kader van het RDW-relatiebeheer regelmatig overleg plaats met representatieve afnemers van gegevens uit het kentekenregister, met name over het gebruik van de gegevens. Deze vormen van overleg zullen in de toekomst eveneens worden voortgezet.
Al met al zijn de in het kentekenregister opgenomen gegevens van een zodanige kwaliteit dat het register de basis kan vormen voor de uitvoering en handhaving van de aan de registratie verbonden wettelijke verplichtingen zoals de belastingplicht (motorrijtuigenbelasting (MRB) en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM)), de verzekeringsplicht (Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM)) en de APK-plicht. Ook de administratieve handhaving van verkeersovertredingen is gebaseerd op de kentekenregistratie.
Op grond van het voorgestelde artikel 43d kan de RDW ambtshalve besluiten tot wijziging, verwijdering en toevoeging van gegevens die zijn opgenomen in het kentekenregister. Het gaat hier om wijziging van gegevens die bij of krachtens de WVW 1994 als authentiek zijn bestempeld of om niet authentieke gegevens. De Dienst Wegverkeer kan authentieke gegevens afkomstig uit een andere basisregistratie uiteraard niet eigenhandig wijzigen.
Het voorgestelde artikel 43e geeft daarnaast belanghebbenden die vermoeden dat een gegeven onjuist, danwel ten onrechte opgenomen of ten onrechte niet opgenomen is in het kentekenregister is de mogelijkheid een verzoek tot wijziging te doen. De Dienst Wegverkeer beslist vervolgens of het gegeven al dan niet wordt gewijzigd.
De levering van authentieke gegevens aan overheidsorganen geschiedt ten behoeve van de publieke-taakuitoefening van die organen. Bij de (eerste) aanvraag van de gegevens wordt de identiteit van de aanvrager gecontroleerd: is het een overheidsorgaan? Zo ja, dan worden de gevraagde gegevens verstrekt. Er wordt dus niet gekeken voor welk doel de aanvrager de gegevens wil hebben en of er nadere voorwaarden aan de verstrekking moeten worden verbonden. De gegevens dienen door het overheidsorgaan uiteraard wel voor zijn publieke-taakuitoefening te worden gebruikt. De verantwoordelijkheid voor het gebruik voor dat doel ligt bij het betrokken overheidsorgaan, ook indien het desbetreffende overheidsorgaan besluit een deel van de publieke-taakuitoefening uit te besteden en in dat kader gegevens worden verstrekt aan derden. Ingeval aan de RDW blijkt dat er «misbruik» van de gegevens plaatsvindt, meldt deze dienst dit aan de desbetreffende gebruiker. Deze dient dan de nodige maatregelen te treffen. In zijn algemeenheid is de Wbp voor wat betreft de verstrekking en het gebruik van persoonsgegevens van toepassing.
De rechtsbescherming in verband met door de RDW te nemen besluiten inzake de gegevens in het kentekenregister verloopt volgens de gewone lijnen van de Awb. Tegen elke schriftelijke beslissing met publiekrechtelijke rechtsgevolgen kan derhalve bezwaar of beroep worden ingesteld. Besluiten ten aanzien van het al dan niet wijzigen van als authentiek geclassificeerde gegevens zullen in ieder geval voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. Bij wijziging van meer technische voertuiggegevens hoeft er niet altijd sprake te zijn van een besluit in de zin van de Awb.
De belangrijkste afnemers van gegevens uit het kentekenregister zijn op dit moment al betrokken bij het beleidsvormingsproces rond de gegevensverstrekking uit het register alsmede bij de uitvoering van het desbetreffende beleid. Zo onderhoudt de RDW op gestructureerde wijze relaties met diverse ministeries en andere overheidsinstellingen, met verschillende sectoren in de voertuigbranche, met verzekeraars en leasemaatschappijen alsmede met individuele brancheorganisaties.
Daarnaast vindt er in het kader van het zogenoemde RDW-relatiemanagement, mede op basis van de met de grotere afnemers overeengekomen zogeheten service level agreements, regelmatig bilateraal overleg plaats. Het betreft dan afnemers als de politie, de Belastingdienst en het OM. Ook in diverse overlegvormen worden veel contacten met de gebruikers van het register onderhouden. Deze bestaande overlegkaders zijn voldoende in het kader van de kwaliteitsborging van het kentekenregister als basisregistratie.
Eigen aan een basisregistratie is de omstandigheid dat de baten die samenhangen met de beschikbaarheid van het register niet (noodzakelijk) liggen bij degene die de kosten draagt voor de inrichting en de exploitatie van het register. In een aantal gevallen kunnen de voornaamste baten namelijk liggen bij de ontvangende overheidsorganen die met de uit de basisregistratie ontvangen gegevens hun publieke taken beter kunnen uitoefenen. Voor iedere basisregistratie is in de sectorale wetgeving een op het register toegesneden financieringsregime vastgesteld. Het kentekenregister wordt gefinancierd uit een opslag op het kentekenbewijs deel IA voor wat betreft de gegevensverstrekking aan overheidsorganen en buitenlandse autoriteiten, alsmede door middel van de tarieven die voor de gegevensverstrekking aan overige afnemers in rekening worden gebracht. Deze kosten komen dus niet ten laste van de Rijksbegroting.
Indien er sprake is van aansluiting van een afnemer van gegevens op het kentekenregister wordt momenteel door de RDW gewerkt met standaardapplicaties. Verdere uitvoeringsafspraken alsmede de wijze waarop de gegevens worden verstrekt worden door middel van een service level agreement of in door de RDW bepaald beleid, afhankelijk van de soort afnemer, vastgelegd.
Daarnaast wordt voorzien in een aantal technische beveiligingen van het systeem. Er wordt naar gestreefd om bedoelde overeenkomsten om te zetten in te hanteren verstrekkingsvoorwaarden, waarin ook procedurele beveiligingsvoorschriften zullen worden opgenomen. De techniek en de beveiliging van het registratiesysteem zijn voor de RDW zeer belangrijk, gezien de vereiste mate van betrouwbaarheid van de gegevens voor de afnemers maar ook voor de RDW zelf. Daarom laat deze dienst jaarlijks een onafhankelijke beoordeling (audit) uitvoeren op de werking van de systemen met betrekking tot het kentekenregister (en het rijbewijzen- en bromfietscertificatenregister) alsmede op het voldoen aan het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst 1994. Deze beoordelingen worden jaarlijks gepubliceerd in het jaarverslag van de dienst.
Verwezen zij naar hetgeen hiervoor onder het kopje «financiering» is opgenomen, alsmede naar hoofdstuk II, paragraaf 3, waar wordt ingegaan op de tariefstelling met betrekking tot de gegevensverstrekking uit het kentekenregister.
In het kader van het programma Stroomlijning Basisgegevens worden in het wetsvoorstel voorzieningen getroffen in verband met de handhaving van de voor die registers geldende voorschriften. Het betreft onder andere het aanwijzen van ambtenaren die belast zijn met het toezicht op het gebruik van de verstrekte gegevens en het waar nodig verlenen van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen (het voorgestelde artikel 45a, eerste en tweede lid). Deze toezichtbepalingen gelden algemeen ten aanzien van de gegevensverstrekking uit het kentekenregister en worden daarom nader toegelicht in de desbetreffende paragraaf in hoofdstuk II van deze toelichting.
De RDW heeft als beheerder van en verantwoordelijke voor het kentekenregister en dus als instantie die gegevens uit het register verwerkt, in het kader van de verstrekking van de gegevens uit dat register een zekere verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid kan op een bepaald moment worden vertaald in een vorm van aansprakelijkheid. Dit kan zijn een aansprakelijkheid (en eventuele schadeplichtigheid) uit onzorgvuldig gedrag in het algemeen, dan wel een aansprakelijkheid (en eventuele schadeplichtigheid) op grond van de Wbp.
Wat het eerste punt betreft: indien de RDW onzorgvuldig handelt ten opzichte van de betrokkene (degene van wie in de registers gegevens staan geregistreerd) en de betrokkene door dit handelen schade lijdt, is de RDW mogelijk schadeplichtig. Onder onzorgvuldig handelen wordt bijvoorbeeld verstaan het handelen in strijd met wettelijke verplichtingen of algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Voor wat betreft de eventuele aansprakelijkheid op grond van de Wbp kan het volgende worden opgemerkt. Allereerst kan er sprake zijn van handelen (daaronder begrepen nalaten) in strijd met de «formele» Wbp-verplichtingen. Een voorbeeld van een dergelijke verplichting is de meldingsplicht van een verwerking van persoonsgegevens. Bij overtreding van dergelijke verplichtingen kan het College bescherming persoonsgegevens (hierna: CBP) bestuursdwang toepassen ten opzichte van de verantwoordelijke of aan deze een bestuurlijke boete opleggen, terwijl bepaalde overtredingen bovendien strafbaar zijn gesteld.
In de tweede plaats kan er sprake zijn van handelen in strijd met de Wbp dat leidt tot schade aan de zijde van betrokkene. In de Wbp is een regeling opgenomen voor gevallen waarin een betrokkene schade lijdt als gevolg van het handelen in strijd met het bij of krachtens de Wbp bepaalde. Als voorbeeld kan worden genoemd het verwerken van persoonsgegevens in strijd met wettelijke voorschriften.
Het is uiteraard ook mogelijk dat niet de RDW, maar de ontvanger van de gegevens in strijd handelt met het vorenstaande. De vraag rijst of de RDW dan onder omstandigheden ook aansprakelijk zou kunnen worden gesteld. Het antwoord op deze vraag is dat in beginsel de verantwoordelijkheid voor onrechtmatig gebruik ligt bij degene die onrechtmatig handelt (zie ook artikel 49 van de Wbp). Indien dat de ontvanger van de gegevens is, kan deze dus daarop worden aangesproken en in bepaalde gevallen kan de verstrekking van gevoelige gegevens zelfs worden stopgezet (artikel 45a, vierde lid).
Daarnaast kan de RDW aansprakelijk zijn indien door hem wordt gehandeld in strijd met de Wbp en de betrokkene daardoor schade lijdt. Dit geldt ook indien er sprake is van aannemelijk gemaakt onzorgvuldig gedrag. De bewijslast ligt dan echter bij de betrokkene. Overigens kent artikel 49 van de Wbp de bepaling dat de verantwoordelijke (in casu de RDW) geheel of gedeeltelijk van deze aansprakelijkheid kan worden ontheven, indien hij bewijst dat de schade hem niet kan worden toegerekend.
HOOFDSTUK II. WIJZIGINGEN MET BETREKKING TOT HET NIEUWE VERSTREKKINGENBELEID
In het onderhavige wetsvoorstel zijn tevens wijzigingen opgenomen in het kader van de herziening van het beleid ten aanzien van het verstrekken van gegevens uit het kentekenregister.
Het huidige beleid, dat in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw tot stand is gekomen, is om een aantal redenen aan herziening toe. De belangrijkste ontwikkelingen die aanleiding hebben gegeven tot deze herziening zijn de volgende:
– de totstandkoming van de nota «Naar optimale beschikbaarheid van overheidsinformatie» (de nota Van Boxtel)1;
– de ontwikkelingen op het gebied van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, met name de totstandkoming van de Wbp;
– de ontwikkelingen op het gebied van «Markt en Overheid» (wetsvoorstel markt en overheid)2;
– in het verlengde van de ontwikkelingen op het gebied van de persoonlijke levenssfeer en op het gebied van «Markt en Overheid»: de besluitvorming ten aanzien van het gebruik van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden binnen de automobielbranche.
– ontwikkelingen op Europees niveau en met name de totstandkoming van een aantal verdragen en internationale afspraken;
Brede beschikbaarheid van overheidsinformatie
Een eerste ontwikkeling is het feit dat het uitwisselen van gegevens, bestanden en informatie enorm is toegenomen als gevolg van de opkomst van het Internet en de toename van het aantal computers. Deze ontwikkelingen nopen tot een actualisering van het overheidsbeleid inzake de toegankelijkheid en het gebruik van overheidsinformatie. Hiertoe is door de toenmalige minister van Grote Steden- en Integratiebeleid Van Boxtel een nota opgesteld («Naar optimale beschikbaarheid van overheidsinformatie»). Deze nota bevat ook voor de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister relevante uitgangspunten. Overheidsinformatie zou breder beschikbaar moeten zijn en de beschikbaarstelling van overheidsbestanden dient op non-discriminatoire wijze en tegen uniforme prijzen plaats te vinden. Daarbij komt dat inmiddels ook de Europese richtlijn inzake hergebruik van overheidsinformatie1 het niet toestaat exclusieve rechten als de onderhavige te verlenen voor het hergebruik van overheidsinformatie. De bredere beschikbaarheid van informatie moet echter wel passen binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving, zoals de Wbp en de Wet Openbaarheid van Bestuur.
Bescherming van persoonsgegevens
Een tweede ontwikkeling die kan worden genoemd, heeft betrekking op de toegenomen aandacht voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en, daarmee samenhangend, de zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens conform de normen van de Wbp. Deze ontwikkeling gaf, samen met de ontwikkelingen op het gebied van «Markt en Overheid» (zie hieronder), aanleiding tot een onderzoek naar het gebruik van persoonsgegevens uit het kentekenregister voor commerciële doeleinden binnen de automobielbranche. Dit onderzoek heeft geleid tot het besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat om de verstrekking van naam-, adres- en woonplaatsgegevens (de zogenoemde NAW-gegevens) voor commerciële doeleinden aan de automobielbranche stop te zetten2. Dit besluit is op 20 februari 2003 bevestigd door de minister van Verkeer en Waterstaat3, waarbij is besloten om een overgangstermijn in acht te nemen. Hiertoe is een wijziging van het Kentekenreglement vastgesteld4. De levering van bedoelde gegevens is op 1 maart 2007 stopgezet. Bij de uitvoering van de onderhavige wijziging van de WVW 1994 zal deze voorziening uiteraard worden overgenomen.
Al bij het hiervoor genoemde onderzoek naar het commerciële gebruik van persoonsgegevens uit het kentekenregister is rekening gehouden met de ontwikkelingen op het gebied van «Markt en Overheid» en het creëren van een gelijk speelveld voor dienstenaanbieders. Het belang van de strikte scheiding tussen «publiek en privaat» is mede van invloed op de wijze waarop gegevens, die voor publieke doeleinden worden verzameld en beheerd, door de overheid verder zouden kunnen worden gebruikt. Deze ontwikkelingen op zichzelf vormen ook aanleiding tot herziening van het beleid inzake het verstrekken van gegevens uit het kentekenregister. Dit heeft met name geleid tot een derde ontwikkeling te weten het besluit om de in het kentekenregister opgenomen zogenoemde niet-gevoelige gegevens vrijelijk aan een ieder ter beschikking te stellen. Hiermee wordt voortgebouwd op de eerder in werking getreden voorziening dat een aantal technische voertuiggegevens ook via het Internet bij de RDW kunnen worden opgevraagd.
Internationale verstrekkingen binnen Europa
Een vierde ontwikkeling betreft de ontwikkelingen op het gebied van de regelgeving ten aanzien van de interne markt van de Europese Unie. De Europese richtlijn 95/46/EG betreffende de verwerking van persoonsgegevens5 is geïmplementeerd door middel van de Wbp. Deze Richtlijn beoogt de totstandkoming van de interne markt te bevorderen door een eenduidig kader te scheppen als het gaat om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van natuurlijke personen en de verwerking van persoonsgegevens. Dit eenduidige kader dient belemmeringen in het gegevensverkeer binnen de EU-lidstaten te voorkomen. Op basis van de richtlijn geldt als uitgangspunt dat alle landen binnen de EU een gelijkwaardig beschermingsniveau hebben als het gaat om de verwerking van persoonsgegevens, indien zij wetgeving tot stand hebben gebracht op basis van Richtlijn 95/46/EG. De praktische uitwerking van de richtlijn betekent onder meer dat een verzoek van een belanghebbende die in een andere EU-lidstaat is gevestigd, op gelijke wijze moet worden beoordeeld als een verzoek van een belanghebbende die in Nederland is gevestigd.
In de praktijk is bovendien gebleken dat een toenemend aantal verzoeken om informatie uit het kentekenregister afkomstig is van (overheids-)instanties en bedrijven, die niet in Nederland zijn gevestigd. De internationalisering van informatie-uitwisseling is in een stroomversnelling geraakt. Op allerlei gebieden en tussen registrerende instanties (zoals de RDW), alsook tussen justitiële en politie-instanties, vindt in toenemende mate uitwisseling van informatie plaats. In verband hiermee is, in aansluiting op de nu al geldende voorschriften, in de onderhavige wetswijziging een voorziening opgenomen inzake de verstrekking van gegevens aan buitenlandse aanvragers. In de volgende paragraaf wordt op een en ander nader ingegaan.
In aanvulling op de hierboven genoemde aanleidingen om tot een nieuw verstrekkingenbeleid te komen, kan voorts nog een aantal andere ontwikkelingen worden genoemd die bij de totstandkoming daarvan een rol hebben gespeeld.
– Jurisprudentie heeft geleid tot een herbezinning met betrekking tot de omschrijving van begrippen als «autoriteit» en «publieke taken». Tevens dient duidelijker te worden omschreven voor welk doel autoriteiten (in de nieuwe terminologie: overheidsorganen) gegevens krijgen.
– In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat zaken, die nu op wetsniveau zijn geregeld, beter in lagere regelgeving kunnen worden opgenomen, bijvoorbeeld de wijze van aanvraag en verstrekking van de gegevens uit het kentekenregister.
– Problemen bij de uitvoering van de toezichtstaak door de RDW in verband met het onvoldoende kunnen uitoefenen van gedifferentieerd toezicht.
– Het feit dat de RDW onvoldoende kan inspelen op gerechtvaardigde wensen tot gegevensverstrekking uit de uitvoeringspraktijk.
Tenslotte is in het wetsvoorstel nog een aantal wijzigingen voorzien met betrekking tot het gehanteerde begrippenkader bij de gegevensverstrekking (onder andere belanghebbenden, derden en overheidsorgaan). In de artikelsgewijze toelichting zal hierop nader worden ingegaan.
2. De inhoud van de nieuwe voorschriften
In het kader van het nieuwe verstrekkingenbeleid wordt een aantal uitgangspunten gehanteerd. Deze liggen met name op het terrein van de aard van de te verstrekken gegevens alsmede de te onderscheiden categorieën ontvangers van de gegevens. Deze onderwerpen worden hier behandeld. De meer algemene aspecten, zoals de in het kader van de aanvraag en verstrekking van de gegevens gehanteerde tariefstelling en het toezicht op een juist gebruik van de verstrekte gegevens, komen aan de orde in de paragrafen 3 en 4 van dit hoofdstuk.
De aard van de te verstrekken gegevens
Zoals in het begin van dit hoofdstuk al is opgemerkt, dient er naar te worden gestreefd dat overheidsinformatie zo breed mogelijk beschikbaar is. Bij de herziening van het verstrekkingenbeleid wordt dan ook als uitgangspunt gehanteerd dat de in het kentekenregister opgenomen gegevens in beginsel vrij beschikbaar zijn, tenzij deze beschikbaarstelling een (onevenredige) inbreuk maakt op de rechten van betrokkenen. Er zal daarom een onderscheid worden gemaakt tussen «gevoelige» en «niet-gevoelige» gegevens teneinde vast te kunnen stellen welke gegevens vrij kunnen worden verstrekt. Niet-gevoelige gegevens kunnen tegen kostprijs aan een ieder worden verstrekt. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen eenmalige en herhaalde gegevensverstrekking. Herhaalde verstrekking kan bijvoorbeeld via een abonnement of online plaatsvinden.
De categorie gevoelige gegevens omvat drie soorten gegevens:
1. persoonsgegevens (waarop in beginsel het regime van de Wbp van toepassing is);
2. gegevens waarvan de verstrekking een nadelig effect kan hebben op de concurrentiepositie van een onderneming, zoals fabricagegegevens en gegevens van rechtspersonen ten aanzien van de tenaamstelling in het kentekenregister. Deze laatste gegevens worden, naast de mogelijke nadelige effecten op de concurrentiepositie van een onderneming, ook als gevoelig aangemerkt in het kader van het tegengaan van direct marketing;
3. gegevens waarvan de verstrekking het risico op handelen in strijd met een wettelijk voorschrift met zich mee brengt.
De overige in het kentekenregister opgenomen gegevens zullen gaan vallen onder de categorie niet-gevoelige gegevens. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om technische gegevens die al dan niet in combinatie met een ander gegeven niet kunnen leiden tot een gevoelig gegeven als hierboven genoemd.
In het wetsvoorstel is de basis neergelegd voor het onderscheid tussen gevoelige en niet-gevoelige gegevens. Het voornemen bestaat om een en ander bij algemene maatregel van bestuur nader uit te werken. Per ontvanger of categorie daarvan zal, op vergelijkbare wijze als nu al plaatsvindt, worden bepaald tot de verstrekking van welke gevoelige gegevens deze ontvanger gerechtigd is. In het onderstaande zal hierop verder worden ingegaan.
Volledigheidshalve kan nog worden opgemerkt dat in het algemeen geldt dat indien er sprake is van zogenoemde online verstrekking van gegevens, de verstrekkingsvoorwaarden van de RDW van toepassing zijn. Deze voorwaarden betreffen hoofdzakelijk technische aspecten zoals de beveiliging van de systemen.
Het huidige systeem ten aanzien van de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister alsmede het gebruik van deze gegevens is neergelegd in de artikelen 42 tot en met 45 van de WVW 1994, de artikelen 6 tot en met 16 van het Kentekenreglement, een aantal ministeriële regelingen en besluiten alsmede het Privacyreglement kentekenregister 20001.
Dit systeem maakt, ten aanzien van de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister, onderscheid tussen twee hoofdcategorieën van ontvangers, te weten autoriteiten enerzijds en belanghebbenden anderzijds. De categorie belanghebbenden is daarbij onderverdeeld in particulieren, door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen (categorieën van) beroepsbeoefenaren, personen of instanties met een publieke taak en tenslotte, door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen organisaties die de belangen van de automobielbranche behartigen.
Om een aantal redenen is de inhoud en onderverdeling van genoemde categorieën ontvangers aan herziening toe. Zo wordt het begrip autoriteiten vervangen door het bredere begrip overheidsorganen in verband met het tot stand komen van het stelsel van basisregistraties en wordt de – tot nu toe afzonderlijk gedefinieerde – categorie personen of instanties met een publieke taak in beginsel aan dat begrip toegevoegd (het voorgestelde artikel 43, eerste lid, juncto artikel 41a, eerste en tweede lid). Ook wordt de verstrekking van gegevens aan buitenlandse (EU-)afnemers nader geregeld, met name als gevolg van internationale ontwikkelingen terzake (artikel 43, tweede lid). Naast overheidsorganen en buitenlandse instanties kunnen gegevens worden verstrekt aan derden, waarbij voor gevoelige gegevens geldt dat deze slechts worden verstrekt aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van derden (het voorgestelde artikel 43, derde lid).
In het onderstaande zullen de betrokken wijzigingen per categorie verder worden toegelicht. Voor wat betreft buitenlandse ontvangers zij verwezen naar paragraaf 5 van dit hoofdstuk.
De hierna genoemde voorstellen voor een nieuw beleid hebben overigens alleen betrekking op de verstrekking van gevoelige gegevens. Bij de verstrekking van niet-gevoelige gegevens vindt geen onderscheid plaats naar categorieën ontvangers, omdat voor die gegevens immers sprake zal zijn van vrije verstrekking. Wel kan er sprake zijn van een verschil in tariefstelling tussen herhaalde aanvragen en eenmalige aanvragen van niet-gevoelige informatie en in relatie tot de kosten die de RDW moet maken voor het verzamelen van de gevraagde niet-gevoelige gegevens.
Volledigheidshalve kan nog worden opgemerkt dat er door de introductie van het begrip «overheidsorgaan» en het niet meer gebruiken van de term «belanghebbende» in het kader van de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister een verschil ontstaat met de begrippen die in het kader van de registers betreffende rijbewijzen en bromfietscertificaten worden gehanteerd. Bij de verstrekking van gegevens uit deze registers worden immers nog wel de termen «autoriteiten» en «belanghebbenden» gebruikt (zie de artikelen 127 en 128, respectievelijk 143 en 144 van de WVW 1994). De oorzaak van dit verschil is gelegen in het feit dat het kentekenregister is aangewezen als basisregistratie en de registers inzake rijbewijzen en bromfietscertificaten niet. In een later stadium zal nog worden bezien in hoeverre de terminologie ter zake van de verstrekking van gegevens uit laatstbedoelde registers aangepast moet worden. Een dringende inhoudelijke noodzaak voor een directe aanpassing wordt niet aanwezig geacht; bovendien is de wens tot een spoedige voortgang van de omvorming van het kentekenregister tot basisregistratie aanleiding om verder zo min mogelijk wijzigingen aan te brengen die niets met het kentekenregister te maken hebben.
De huidige categorie autoriteiten en de onder de categorie belanghebbenden vallende personen of instanties met een publieke taak worden samengevoegd en geherdefinieerd tot «overheidsorgaan». Onder het begrip overheidsorgaan wordt verstaan een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Awb: orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. Daarnaast kunnen bepaalde al dan niet privaatrechtelijke personen of instanties die een publieke taak uitoefenen door de minister van Verkeer en Waterstaat voor de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister worden aangewezen als overheidsorganen in de zin van dit wetsvoorstel (het voorgestelde artikel 41a, eerste en tweede lid).
Aan overheidsorganen worden alle gegevens verstrekt die zij nodig hebben voor hun publieke taakuitoefening. Het gaat daarbij dus zowel om gevoelige gegevens als om niet-gevoelige gegevens. Op deze wijze wordt voor wat betreft het kentekenregister aangesloten bij het stelsel van basisregistraties.
In het kader van de herziening van het verstrekkingenbeleid heeft de samenvoeging, als hiervoor bedoeld het voordeel dat bestaande onduidelijkheden ten aanzien van de afbakening van zowel de categorie autoriteiten als de categorie personen of instanties met een publieke taak zich niet langer voordoen.
Voor de verstrekking worden aan overheidsorganen geen kosten in rekening gebracht; de financiering vindt plaats door middel van een opslag op deel IA van het kentekenbewijs. Wel wordt het wenselijk geacht de mogelijkheid tot het in rekening brengen van een aansluittarief te introduceren. Met een dergelijk tarief kunnen in voorkomende gevallen de reële kosten van (de ontwikkeling van) een aansluiting op het kentekenregister, de uitbreiding daarvan dan wel een nieuwe aansluiting of andere wijze van verstrekken van de gegevens worden gedekt (artikel 43, zevende lid).
Voor wat betreft het toezicht op het gebruik van de verstrekte gegevens geldt voor bestuursorganen in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Awb dat de RDW in het kader van de verstrekking van de gegevens alleen een zogenoemde basistoets uitvoert (de vraag of de aanvrager bestuursorgaan is). Daarna kan periodiek worden bezien of het overheidsorgaan nog steeds voldoet aan de basistoets. De afnemende instanties zijn er zelf verantwoordelijk voor dat de verstrekte gegevens alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn verstrekt, namelijk de publieke taakuitoefening. Op het gebruik van de gevoelige gegevens afkomstig uit het kentekenregister voor publieke taken zijn de Awb en de beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. Het is aan het overheidsorgaan om met de gegevens op een juiste wijze om te gaan. Hierbij speelt met name het beginsel van proportionaliteit een rol.
Ten aanzien van overheidsorganen die op grond van artikel 41a, tweede lid, zijn aangewezen als een overheidsorgaan vindt wel een vorm van toezicht plaats. Gaat het bij de bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb om zogenoemde «zuivere» overheidsorganen, de op grond van het tweede lid van artikel 41a aangewezen instanties zijn in de regel organen van privaatrechtelijke rechtspersonen, die niet tot de overheid worden gerekend, maar aan wie wel publieke taken zijn opgedragen. Vanwege het duale karakter van dit soort instanties en de taken en belangen die gemoeid kunnen zijn bij het uitvoeren van de publieke taak naast privaatrechtelijk of commerciële belangen, is het gewenst om toezicht te kunnen houden op deze instanties. Het is immers niet de bedoeling dat gevoelige gegevens worden gebruikt voor bijvoorbeeld commerciële activiteiten.
Een van de redenen waarom het beleid ten aanzien van de gegevensverstrekking uit het kentekenregister aanpassing behoeft, is de omstandigheid dat de internationale uitwisseling van (overheids-)informatie sterk is toegenomen. Het valt te verwachten dat de RDW te maken krijgt met steeds meer verzoeken om informatie, over steeds meer verschillende onderwerpen, door steeds meer buitenlandse en internationale instanties en op steeds meer verschillende manieren. Complementair daaraan zullen de RDW en andere Nederlandse overheidsinstanties steeds meer behoefte krijgen aan informatie uit het buitenland. Immers, veel zaken op dit gebied spelen zich af in het kader van een of meer internationale overeenkomsten, waarin een basis is opgenomen voor de uitwisseling van informatie op allerlei terrein. Dit alles vereist ook een wettelijk kader ten behoeve van een doelmatige en rechtmatige afhandeling van de informatie-uitwisseling.
De internationale uitwisseling van informatie is overigens de laatste tijd technisch steeds minder ingewikkeld geworden, hoewel standaardisering nodig blijft. Daarbij komt dat het maatschappelijke en politieke belang van een goede internationale informatie-uitwisseling alleen maar toeneemt.
Verwacht mag dan ook worden dat de groei in de uitwisseling van overheidsinformatie binnen Europa zal doorzetten. Dit geldt ook voor de bilaterale samenwerking en de samenwerking tussen de grensregio’s.
De internationale gegevensuitwisseling spitst zich voornamelijk toe op terreinen zoals voertuig- en rijbewijsinformatie (Eucaris-verdrag), Europese typegoedkeuring (ETK), voertuigcriminaliteit, bilaterale contacten rond de afhandeling van bekeuringen en fiscale parkeerheffingen, informatieoverdracht rond Schengen, Interpol en Europol en handhaving van verkeersvoorschriften. In concreto zijn met name van belang artikel 15 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden1 en om artikel 12 van het Verdrag tussen – kortgezegd – België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie (met Bijlagen), ook wel het Verdrag van Prüm genoemd, van 27 mei 20052. Gesteld kan worden dat op vrijwel elk onderdeel van de wettelijke taak van de RDW de informatie-uitwisseling in Europees verband gestalte krijgt. De wet- en regelgeving dient dan ook ruimte te bieden aan en afgestemd te zijn op deze informatie-uitwisseling.
Er is tevens sprake van een toenemend aantal verzoeken uit het buitenland dat afkomstig is van andere aanvragers dan overheidsinstanties en registratie-instanties. Het gaat daarbij met name om aanvragers die vergeleken kunnen worden met de huidige categorie «beroepsbeoefenaren», zoals verzekeringsmaatschappijen, advocaten en deurwaarders. Op grond van de geldende EU-richtlijn moeten aan deze categorie aanvragers onder vergelijkbare voorwaarden gegevens worden verstrekt als aan hun Nederlandse equivalenten. Op dit punt zal de RDW nog uitvoeringsbeleid vaststellen3. Primair zal daarbij naar de functionaliteit van de aanvrager worden gekeken, daarna zal worden gekeken naar de beroepsgroep. Indien noodzakelijk zal waar mogelijk de Nederlandse ambassade in de betreffende lidstaat worden gevraagd om advies. De overige voorwaarden van verstrekking, zoals het vaststellen van de doeleinden van de verstrekking, zullen worden gehandhaafd.
Niet-gevoelige gegevens worden aan een ieder verstrekt. Gevoelige gegevens worden daarentegen slechts verstrekt aan derden of categorieën van derden die bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Wie welke gegevens krijgt wordt bepaald door de aard van de aanvrager en hangt met name af van de vraag om welke soort gegevens het precies gaat, bijvoorbeeld persoonsgegevens, gegevens die kunnen bijdragen aan het risico op handelingen in strijd met een wettelijk voorschrift of gegevens die een nadelig effect kunnen hebben op de concurrentiepositie van ondernemingen. Ten aanzien van de verstrekking van gegevens geldt dat de verstrekking plaatsvindt:
– overeenkomstig de voorwaarden bij wet- of regelgeving vastgesteld (bijvoorbeeld inzake de doelbinding, beperking in doorlevering en dergelijke);
– op een door RDW te bepalen wijze en tegen betaling van een vooraf door de RDW vastgesteld tarief;
– onder het regime van een door de RDW in een nader te bepalen mate uit te oefenen toezicht.
De tot nu toe in de formele wet opgenomen beperking dat aan belanghebbenden alleen gegevens worden verstrekt omtrent door de aanvrager opgegeven kentekens (de zogenoemde zoeksleutel), zal komen te vervallen. Hiermee wordt een ruimere toegang tot het register mogelijk gemaakt. Door de RDW zullen voorschriften van technische aard worden vastgesteld ter beveiliging van de systemen van deze dienst. Ook voorschriften over de wijze van aanvraag en verstrekking van de gegevens worden zo veel mogelijk op het niveau van deze dienst geregeld. De basis voor een en ander is middels een delegatiebepaling in het wetsvoorstel opgenomen (zie het voorgestelde artikel 43, vijfde lid). Op grond van het zesde lid is het mogelijk gegevensverstrekking te laten plaatsvinden door middel van een abonnement. Grote afnemers kunnen dan veel aanvragen doen, zonder dat steeds van een individuele aanvraag sprake is. Hiervoor kan op grond van het zevende lid een aansluittarief verschuldigd zijn.
In de tot nu toe geldende systematiek van gegevensverstrekking krijgen de zogenoemde beroepsbeoefenaren gegevens uit het kentekenregister. Het gaat daarbij onder meer om gevoelige gegevens. De categorieën beroepsbeoefenaren waaraan de gegevens worden verstrekt, zijn uitgewerkt in de Regeling gegevensverstrekking Kentekenregister. Het betreft de volgende categorieën: advocatuur, stichtingen rechtsbijstand, deurwaarders, verzekeringsmaatschappijen en de door hen aangewezen gevolmachtigden, alsmede fabrikanten en importeurs van motorrijtuigen. Daarnaast zijn er individueel aangewezen beroepsbeoefenaren die gegevens ontvangen voor speciaal aangewezen doeleinden.
Ten aanzien van het verstrekken van gevoelige gegevens aan derden zal ten algemene het volgende gaan gelden:
– verstrekking van gevoelige gegevens geschiedt alleen voor welbepaalde doeleinden;
– alleen daartoe aangewezen derden en categorieën van derden ontvangen gevoelige gegevens;
– het verstrekken van gevoelige gegevens geschiedt onder nadere voorwaarden;
– ontvangers van gevoelige gegevens mogen deze informatie niet doorleveren, tenzij dit noodzakelijk is voor het doel waarvoor de gegevens zijn verstrekt;
– de wijze van verstrekken wordt door de RDW bepaald en kan per (categorie) ontvanger verschillen; daarbij speelt met name een rol hoe de gegevens worden verstrekt, al dan niet via een online aansluiting en dergelijke;
– alle derden en categorieën van derden die gevoelige gegevens ontvangen vallen onder een bepaalde vorm van toezicht door de RDW.
De aanwijzing van derden en categorieën van derden geschiedt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (voorgestelde artikel 43, derde lid). Naar verwachting zullen de huidige aangewezen categorieën beroepsbeoefenaren als zodanig blijven bestaan. Dit geldt evenwel niet voor de categorie belangenbehartigers van de automobielbranche. Zij zullen voortaan binnen de nieuwe en bredere categorie van «informatieproviders» gaan vallen. Dit zijn bedrijven die beroepsmatig gebruik maken van gegevens uit het kentekenregister ten behoeve van informatieproducten. In dat kader worden deze gegevens veelal bewerkt en aangevuld met andere gegevens. De informatieproviders kunnen voor een goede taakuitoefening bepaalde gevoelige gegevens uit het kentekenregister verkrijgen voor statistische doeleinden. Vooruitlopend op het nieuwe verstrekkingenbeleid is in artikel 14 van het Kentekenreglement jo. artikel III van het besluit van 19 februari 2005 houdende wijziging van het Kentekenreglement neergelegd dat met ingang van 1 maart 2007 de thans als belangenbehartigers van de automobielbranche aangewezen stichtingen geen persoonsgegevens meer verstrekt krijgen. Zij kunnen na die datum nog wel bepaalde andere aan de persoon gerelateerde gegevens ontvangen, voor zover zij deze gegevens nodig hebben voor statistische doeleinden1.
Fabrikanten en importeurs van motorrijtuigen en aanhangwagens kunnen ten behoeve van het terugroepen (recalls) van voertuigen in verband met (mogelijke) gebreken onder bepaalde voorwaarden over persoonsgegevens beschikken.
De beperkingen die op grond van artikel 11 van het Kentekenreglement worden gesteld aan de verstrekking van gegevens aan particulieren (natuurlijke personen en rechtspersonen) blijven gehandhaafd. Aan particulieren worden slechts persoonsgegevens van natuurlijke personen verstrekt, indien de betrokkene daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. De bestaande uitzondering op deze regel blijft gehandhaafd, namelijk dat persoonsgegevens zonder toestemming van de betrokkene worden verstrekt in het geval het voertuig waarop de aanvraag betrekking heeft, is betrokken bij een verkeersongeval waarbij aan de aanvrager schade is toegebracht, zulks na overlegging van door de RDW aangewezen bescheiden.
Sinds de totstandkoming van de WVW 1994 geldt voor wat betreft de tariefstelling die aan de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister is verbonden, het volgende. Voor de gegevensverstrekking aan autoriteiten (inclusief buitenlandse autoriteiten) wordt geen tarief in rekening gebracht. Dit is indertijd overeengekomen met de belangrijkste afnemers, te weten de politie en de Belastingdienst en volgt uit de redactie van artikel 43 WVW 1994. Reden hiervoor was dat deze instanties de gegevens nodig hebben voor de uitoefening van hun publieke taak, met name ten behoeve van opsporing en handhaving. Tevens speelt hierbij een rol dat het kentekenregister in casu fungeert als een soort opsporingsregister. Zie in dat kader ook het rapport van Berenschot over de evaluatie van de verzelfstandiging van de RDW (september 2001).1 Het ging in 2006 om ruim 170 miljoen verstrekkingen per jaar. De kosten hiervan, bijna € 5 miljoen, worden gefinancierd uit de zogenoemde belastingkop op het tarief van deel IA van het kentekenbewijs. Dit houdt in dat op de kosten van deel IA een opslag wordt gelegd ten behoeve van de financiering van de onderhavige gegevensverstrekking. De kosten van de gratis gegevensverstrekking maken deel uit van de huidige belastingkop van€ 27,68 (prijspeil 2006). Het gaat hierbij om een bedrag van circa€ 6 per deel IA voor de kentekenhouder.
Zoals in het voorgaande al is opgemerkt is in het wetsvoorstel wel een basis opgenomen voor een aan overheidsorganen in rekening te brengen aansluittarief (artikel 43, zevende lid). Een dergelijk tarief kan door de RDW worden geheven indien ofwel een bestaande afnemer zijn aansluiting of de wijze van aansluiting op het kentekenregister ingrijpend wil wijzigen of uitbreiden ofwel een nieuwe grote afnemer zich meldt. Met een aansluittarief kunnen in voorgenoemde gevallen de reële kosten van (de ontwikkeling van) een aansluiting op het kentekenregister, de uitbreiding daarvan dan wel een nieuwe aansluiting of andere wijze van verstrekken van de gegevens worden gedekt.
Wat betreft de buitenlandse aanvragers kan worden opgemerkt dat op dit moment vrijwel alleen het Duitse Kraftfahrtbundesambt (KBA), alsmede enkele Belgische gemeenten gegevens uit het kentekenregister opvragen. Het aantal aanvragen uit het buitenland neemt echter toe. Reële inschattingen omtrent aantallen op de langere termijn zijn evenwel moeilijk te maken. Vooralsnog worden de kosten van informatieverstrekking aan buitenlandse overheden gedekt uit de hiervoor genoemde opslag op deel IA van het kentekenbewijs.
De keuze voor handhaving van de huidige tariefstructuur heeft overigens het voordeel dat het qua uitvoering een eenvoudige maatregel is die geen nieuwe lasten introduceert voor de afnemers, sterker nog: een aantal (publieke) afnemers hoeft voortaan niet meer te betalen voor de verstrekking. Ook in het licht van vorenstaande ontwikkelingen is de keuze voor de voortzetting van het huidige systeem dan ook goed verdedigbaar. Wel wordt momenteel onderzocht of, vanwege de toenemende activiteiten die uit de eerder genoemde opslag gefinancierd moeten worden, een spreiding van de opslag over het tarief voor deel 1A en deel 1B (tenaamstelling) gerechtvaardigd is. Artikel 4q van de wet maakt een dergelijke spreiding, door aanwijzing van de betreffende kentekendelen bij algemene maatregel van bestuur, overigens reeds mogelijk.
Verstrekking van gegevens aan niet-overheidsorganen vindt plaats tegen betaling van het daarvoor geldende tarief (zie het voorgestelde artikel 43, zesde lid). Bovenop het verstrekkingstarief kan in door de RDW te bepalen gevallen een aansluittarief verschuldigd zijn (zevende lid).
In de nu geldende wet is geen bepaling opgenomen met betrekking tot het uitoefenen van controle en toezicht op een juist gebruik van de uit het kentekenregister verstrekte gegevens. Er is uiteraard wel sprake van doelbinding bij de gegevensverstrekking aan de verschillende afnemers.
Ten aanzien van de huidige belanghebbenden, niet zijnde autoriteiten, kan de RDW, indien de verstrekte gegevens door hen niet worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt, de verdere verstrekking van gegevens achterwege laten. Er mag van worden uitgegaan dat in dat kader ook minder ingrijpende maatregelen zijn toegestaan.
In het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde situatie
Gebleken is, dat er behoefte bestaat aan een nadere uitwerking en uitbreiding van het door de RDW uit te oefenen toezicht op het gebruik van de verstrekte gegevens. De huidige mogelijkheden sluiten niet meer aan op de wensen vanuit de uitvoeringspraktijk.
Voorgesteld wordt dan ook om op bepaalde categorieën van ontvangers een actiever toezicht uit te oefenen en in het kader daarvan passende maatregelen te treffen bij overtreding van de voorschriften. In feite gaat het daarbij vrijwel altijd om het gebruik van de verstrekte gegevens voor andere dan de aangewezen doeleinden.
Het nieuwe beleid heeft met name tot doel het voorkomen van willekeur in de uitvoeringspraktijk doordat er onvoldoende referentiekader voor het houden van toezicht beschikbaar is, alsmede het kunnen treffen van passende maatregelen naar aanleiding van het niet in acht nemen van de regels. Voorts is het wenselijk dat de controle en toezicht plaatsvindt op grond van wettelijk geregelde of door de RDW opgestelde voorschriften met betrekking tot de afname van gegevens uit het kentekenregister. De vorm van de controle en de mate waarin deze wordt uitgeoefend zal overigens per categorie ontvanger kunnen verschillen.
In dit kader wordt een onderscheid gemaakt tussen een (passieve) vorm van controle ten opzichte van overheidsorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, en een (actieve) vorm van toezicht ten aanzien van anderen dan overheidsorganen, alsmede de overheidsorganen die zijn aangewezen op grond van artikel 41a, tweede lid. Ten aanzien van overheidsorganen wordt immers geappelleerd aan hun eigen verantwoordelijkheid voortvloeiend uit wetgevingscomplexen als de Wbp, de Wet politieregisters, de Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Mogelijke gedupeerden kunnen langs die wegen opkomen tegen geconstateerd misbruik.
De controle ten opzichte van overheidsorganen blijft, gezien bovenstaande, beperkt tot een basistoets bij de (eerste) aanvraag van de gegevens. Na toetsing van de identiteit zal de basistoets voor de nieuwe categorie overheidsorganen betrekking hebben op de begripsomschrijving van overheidsorgaan met inbegrip van de daarin opgenomen doelomschrijving van de gegevensverstrekking, namelijk het gebruik voor de publieke taakuitoefening. Hieronder valt impliciet ook de voorwaarde dat de door de RDW ter beschikking gestelde gegevens door het betrokken overheidsorgaan niet mogen worden gebruikt voor commerciële doeleinden. De beperking in het huidige systeem, waarin de verstrekking van gegevens aan autoriteiten is gekoppeld aan het uitoefenen van taken op het vlak van – kort gezegd – wegenverkeerswetgeving dan wel aanverwante regelgeving vervalt daarmee.
Voor wat betreft de controle gedurende de looptijd van de gegevensverstrekking geldt dat handhaving van het huidige systeem, waarbij slechts een controle plaatsvindt naar aanleiding van een signaal vanuit de uitvoeringspraktijk voldoende is, eventueel aangevuld met een periodieke controle op het blijven voldoen aan de basistoets.
In geval van geconstateerde of gemelde onregelmatigheden kan de RDW nog wel een aantal maatregelen treffen zoals het betrokken overheidsorgaan schriftelijk om nadere inlichtingen vragen, een waarschuwing geven en bij herhaling de hoogst verantwoordelijke voor het overheidsorgaan aanspreken. In voorkomende gevallen kan het CBP worden ingeschakeld.
Het wordt niet wenselijk geacht om de verstrekking van authentieke gegevens aan overheidsorganen achterwege te laten. Dit past niet in het beginsel van verplicht gebruik (en dus ook levering) van de betrokken gegevens. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op door de minister van Verkeer en Waterstaat met overheidsorganen gelijkgestelde (categorieën van) personen of instanties met een publieke taak. Echter, bij geconstateerd misbruik door een aangewezen overheidsinstantie is er de mogelijkheid voor de minister van Verkeer en Waterstaat om de aanwijzing in te trekken en daarmee de verstrekking van zowel authentieke als niet-authentieke gevoelige gegevens stop te zetten.
Ontvangers van gevoelige informatie
Bij algemene maatregel van bestuur worden de derden en categorieën van derden aangewezen aan wie gevoelige gegevens kunnen worden verstrekt. Daarnaast wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld onder welke voorwaarden de ontvanger gerechtigd is de gegevens te ontvangen en voor welk doel (het voorgestelde artikel 43, derde lid). Bij de aanvraag van gegevens toetst de RDW de identiteit van de aanvrager. Dit geldt alleen ten aanzien van de verstrekking van gevoelige gegevens.
In de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen nadere regels zal een basis worden opgenomen voor het vaststellen van voorwaarden ten aanzien van de verstrekking en het gebruik van de gevoelige gegevens (het voorgestelde artikel 43a). Het voornemen bestaat om in deze voorwaarden onder meer op te nemen dat de ontvanger maatregelen dient te nemen ter voorkoming van misbruik van de verstrekte gegevens. Deze maatregelen dienen in overeenstemming te zijn met de risico’s die de verwerking en de aard van de te beschermen gegevens met zich meebrengen. Met andere woorden: de te nemen maatregelen moeten worden afgestemd op de risico’s van onrechtmatige verwerking die zich in de betrokken organisatie voordoen, waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met de stand van de techniek en de kosten om de betrokken maatregelen ten uitvoer te brengen.
In de voorwaarden zal tevens worden opgenomen dat de ontvanger, die gevoelige gegevens per abonnement in bulk ontvangt, jaarlijks een EDP (Electronic Data Processing) verklaring overlegt waarin een onafhankelijke auditor verklaart dat de ontvanger handelt en gehandeld heeft in overeenstemming met de bekendgemaakte voorwaarden. Ook zullen de voorwaarden betrekking hebben op de beheersingsaspecten ten aanzien van de levering en verwerking van de gegevens. Hierbij valt te denken aan de wijze van levering, kostenaspecten, beveiliging en dergelijke. Tenslotte zal worden voorzien in procedures die gevolgd moeten worden bij constatering van misbruik door de ontvanger.
Tijdens de looptijd van de gegevensverstrekking zullen degenen, die gevoelige gegevens ontvangen, worden gecontroleerd door de RDW. In dit kader zullen periodiek steekproeven door de RDW worden gehouden. De te treffen maatregelen bij vermoed dan wel geconstateerd misbruik kunnen een aantal stappen inhouden. Allereerst vindt een interne controle plaats op de betrokken gegevens. Vervolgens wordt de betrokken afnemer schriftelijk om opheldering gevraagd en zo nodig gehoord. Blijkt de constatering van misbruik terecht, dan volgt een schriftelijke formele waarschuwing. Bij herhaalde overtreding volgt het tijdelijk of blijvend achterwege laten van de gegevensverstrekking (het voorgestelde artikel 45a, vierde lid). Bij ernstige mate van misbruik kan hier direct toe worden overgegaan.
Verstrekking van informatie aan niet aangewezen personen of instanties
Indien de aanvraag niet-gevoelige gegevens betreft, zal er geen toetsing plaatsvinden; dergelijke gegevens worden immers vrij verstrekt. Dit geldt overigens ook voor de andere categorieën afnemers dan niet bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen of instanties. Ingeval er door een persoon of instantie die niet is aangewezen voor het ontvangen van gevoelige informatie persoonsgegevens worden gevraagd, geldt dat aangetoond dient te worden dat er sprake is van een verkeersongeval waarbij de identiteit van de veroorzaker niet is vastgesteld en zullen de door de RDW aangewezen bescheiden moeten worden overgelegd, ofwel dat de betrokken geregistreerde toestemming voor de verstrekking van de gegevens heeft verleend. Bij het ontbreken van die omstandigheden informeert de RDW schriftelijk bij de kentekenhouder of deze akkoord gaat met gegevensverstrekking alvorens daartoe wordt overgegaan.
Het onderhavige wetsvoorstel is voor advies aan het CBP voorgelegd. Het CBP heeft positief geadviseerd. In zijn advies heeft CBP gevraagd om in de memorie van toelichting uitdrukkelijk stil te staan bij de relatie tussen het artikel van het wetsvoorstel dat betrekking heeft op het verzoek om herstel door belanghebbenden (het voorgestelde 43e van deze wet) en het correctierecht van artikel 36 Wbp. In dit verband wordt het volgende opgemerkt.
Artikel 36 van de Wbp luidt:
1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed.
3. De verantwoordelijke draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
4. Indien de persoonsgegevens zijn vastgelegd op een gegevensdrager waarin geen wijzigingen kunnen worden aangebracht, dan treft hij de voorzieningen die nodig zijn om de gebruiker van de gegevens te informeren over de onmogelijkheid van verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming ondanks het feit dat er grond is voor aanpassing van de gegevens op grond van dit artikel.
5. Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing op bij de wet ingestelde openbare registers, indien in die wet een bijzondere procedure voor de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van gegevens is opgenomen.
Uit het vijfde lid volgt dat het eerste tot en met vierde lid van artikel 36 van de Wbp niet van toepassing zijn indien in de WVW 1994, als gewijzigd door dit wetsvoorstel, een bijzondere procedure voor de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van persoonsgegevens is opgenomen. Het voorgestelde artikel 43e regelt het verzoek van een belanghebbende om herstel van een krachtens deze wet als authentiek aangemerkt gegeven of een niet-authentiek in het kentekenregister. Dit kan betekenen dat (de weergave van) dat gegeven in een dergelijk geval dient te worden verbeterd, aangevuld of verwijderd. Geconstateerd kan daarom worden dat artikel 43e, voorzover het betreft het verbeteren, aanvullen of verwijderen van persoonsgegevens een bijzondere procedure biedt waardoor artikel 36 van de Wbp op grond van het vijfde lid van dat artikel in zoverre niet van toepassing is.
HOOFDSTUK III. ALGEMENE ASPECTEN
Bedrijfseffecten en administratieve lasten
Er is momenteel nog onvoldoende zicht op de omvang van de toekomstige bevragingen in het kader van het systeem van basisregistraties. Mogelijke bedrijfseffecten voor de RDW zullen kunnen ontstaan door toename van het aantal terugmeldingen in het kader van het systeem van basisregistraties. Of een dergelijke toename zich ook zal voordoen is niet met zekerheid te zeggen.
Bedrijfseffecten zijn wel te verwachten op het gebied van investering in een grotere omvang van automatiseringsstructuren. De financiering hiervan zal nader worden bezien.
Bedrijfseffecten en administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burger
De aanwijzing van het kentekenregister als basisregistratie betekent een reductie van administratieve lasten voor zowel het bedrijfsleven als de burger. Dat komt omdat bedrijfsleven en burgers niet iedere keer opnieuw bij ieder verzoek aan een overheidsinstantie alle benodigde gegevens van voertuigen, die verzoeker in eigendom heeft, moeten invullen of meenemen.
Het overhandigen van het kentekenbewijs bij de APK kan komen te vervallen. De tijd van het pakken en overhandigen van het kentekenbewijs aan de garage en na de keuring weer verkrijgen en opbergen kan als een besparing worden gezien. In totaal ingeschat op één minuut besparing ten opzichte van de vijf minuten die voor beide handeling in de nulmeting is opgenomen. Het aantal APK’s is jaarlijks 5 652 100. Eén minuut besparing levert een besparing aan administratieve lasten voor burgers op van 94 202 uur.
Voor de administratieve lasten van bedrijven betekent dit een besparing van één minuut tegen een tarief van € 49 bij ruim 508 000 voertuigen conform in de nulmeting is opgenomen. Dit betekent een besparing van € 0,4 miljoen ten opzichte van de nulmeting.
Bij vervanging van kentekenbewijs bij verlies of vermissing kan voor de kentekenregistratie bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de faciliteiten van andere basisregistraties, zoals het GBA. Dit heeft als voordeel dat personen die een nieuw kentekenbewijs moeten aanvragen bijvoorbeeld vanwege verlies of vermissing van het kentekenbewijs, voortaan langs elektronische weg kunnen zorgen voor hun identificatie en kan het aanvraagformulier voortaan elektronisch worden aangevraagd en opgestuurd. De gang naar het postkantoor wordt hen dan bespaard. Dit scheelt 40 minuten aan tijd en € 1,28 per tenaamstelling. Het aantal keren dat burgers te maken krijgen met een vermissing van het kentekenbewijs is geschat op 170 000 per jaar volgens de nulmeting. In totaal is dit een lastenverlichting voor de burger van 113 333 uren en € 217 600.1 Weliswaar is hier sprake van een verlichting van de administratieve lasten, maar deze is autonoom. Dat wil zeggen, er is sprake van een technologische vooruitgang en deze besparing kan gerealiseerd worden ook als het kentekenregister geen basisregistratie zou worden.
In een eerder rapport gepubliceerd door het EIM2 worden voordelen toegekend aan het feit dat het kentekenregister een basisregistratie wordt. De voordelen zijn geraamd op 144 000 uren voor de burgers. Hierboven is aangegeven dat een besparing van ruim 94 000 uren mogelijk is doordat het kentekenregister een basisregistratie wordt. De rest van de lastenverlichting is van autonome aard.
Het EIM heeft in een eerder rapport gepubliceerd3 wat de voordelen zijn voor het bedrijfsleven van een kentekenregister dat als basisregistratie functioneert. De voordelen zijn geraamd op€ 9,5 miljoen. Deze besparing is tot stand gekomen doordat is aangenomen dat bedrijven bij vier geselecteerde diensten gemiddeld genomen één minuut minder tijd kwijt zijn. Het ging daarbij om ruim 15 miljoen berichten voor bedrijven voor de volgende vier geselecteerde diensten: APK-keuring bedrijfswagendoorgifte (508 000 berichten), afmelden keuring APK bij de RDW (6 000 000 berichten), kentekenadministratie bedrijfsvoorraad (16 900 berichten) en doorgave afsluiting motorrijtuigenverzekering WA (8 800 000 berichten).
Zoals hierboven is aangegeven is een besparing op de administratieve lasten van € 0,4 miljoen mogelijk. Bij de overige € 9 miljoen is er echter sprake van een autonome verlichting van de administratieve lasten, losstaand van het benoemen van het kentekenregister als basisregistratie. Niettemin zijn dit belangrijke verlichtingen van de administratieve lasten die het gevolg zijn van andere acties in het kader van e-overheid, die het gevolg zijn van de wens te komen tot een beter functionerende overheid.
De verwerkingskosten voor de RDW als beheerder van en verantwoordelijke voor het kentekenregister nemen wel toe. Deze toename is niet zo zeer het gevolg van de registratie van de gegevens van voertuigen en eigenaren in het kentekenregister, maar van het feit dat de RDW de gegevensstromen naar de gebruikers van het kentekenregister als basisregistratie zeker moet stellen. Dit brengt bijvoorbeeld kosten met zich die het gevolg zijn van terugmeldingen. Ook is de verwachting dat het aantal bevragingen zal toenemen als gevolg van het feit dat het kentekenregister een basisregistratie wordt. De kosten voor het beheer van het kentekenregister als basisregistratie nemen naar verwachting toe met circa € 1 miljoen per jaar.
Het nieuwe verstrekkingenbeleid heeft in het algemeen geen gevolgen voor de administratieve lasten van burgers en bedrijven en heeft geen bedrijfseffecten tot gevolg. Bij het verstrekken van gegevens uit het kentekenregister is namelijk geen sprake van een overheidsverplichting tot het verstrekken van informatie. Het opvragen van gegevens uit het kentekenregister geschiedt geheel op vrijwillige basis. Het nieuwe verstrekkingenbeleid beoogt een optimaal en laagdrempelig hergebruik van voor publieke taken verzamelde gegevens.
Daar waar vrijwillig gegevens worden opgevraagd geldt in algemene zin dat hier het «profijtbeginsel» van toepassing is. Private partijen zullen een afweging maken van de verstrekkingskosten versus de toegevoegde waarde. De verwachting is dat voor de burgers en overigens per saldo de lasten zullen dalen vanwege een bredere informatieverstrekking.
Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (hierna: Actal) heeft op 15 februari 2007 advies uitgebracht over onderhavig wetsvoorstel. Actal heeft geadviseerd het wetsvoorstel in de aan het college voorgelegde vorm niet in te dienen, alvorens met de opmerkingen van Actal rekening te houden. Actal heeft drie bezwaren tegen het wetsvoorstel:
1. Het handhaven van de toonplicht van het kentekenbewijs druist in tegen het principe van eenmalige verstrekking van gegevens door burgers.
Het is inderdaad zo dat een van de beginselen van het stelsel van basisregistraties is dat de overheid niet om gegevens mag vragen, indien deze reeds bij de overheid bekend zijn. Het is evenwel zo dat bij de handhaving op de weg het niet altijd mogelijk is om het kentekenregister direct te bevragen. Bevraging via de meldkamer zal aanzienlijk meer tijd vergen dan het bekijken van de papieren documenten, met als gevolg dus een grotere administratieve last uitgedrukt in tijd voor de burger.
Daarnaast is het zo dat het bij het tonen van het kentekenbewijs gaat om het identificeren van het voertuig. Dit is analoog aan legitimatie bij personen. Ondanks dat personen vrijwel allemaal staan geregistreerd in het GBA, geldt dat zij een paspoort of ander legitimatiebewijs moeten tonen onder zekere omstandigheden. Voor voertuigen geldt met de plicht tot het tonen van het kentekenbewijs iets dergelijks: men zou het VIN (vehicle identification number) kunnen zien als het equivalent van de pasfoto of een biometrisch gegeven bij een mens.
Tot slot komt uit de officiële adviezen van het College van procureurs-generaal en de Raad van Hoofdcommissarissen naar voren dat afschaffing van de toonplicht van het kentekenbewijs ernstige handhavingsproblemen met zich zal brengen, alsmede voertuigcriminaliteit in de hand kan werken. De volgende voorbeelden kunnen worden genoemd. Aan de hand van het kentekenbewijs dient bepaald te worden of de bestuurder bevoegd is het voertuig te besturen. Voertuigspecifieke gegevens, bijvoorbeeld maximaal toegestane massa, de inrichting van het voertuig voor personenvervoer of goederenvervoer bepalen namelijk de rijbewijscategorie. Ten aanzien van het kentekenbewijs geldt voorts dat dit op grond van artikel 60 van de WVW 1994, juncto artikel 39 van het Kentekenreglement, kan worden ingevorderd, indien een voertuig technische gebreken vertoont. Deze vorm van handhaving draagt bij aan de veiligheid op de weg. Tot slot is fraude (falsificatie bijvoorbeeld) eerder op te sporen door naar het papieren document te kijken, dan door het kentekenregister te bevragen. Het VIN en de kentekenplaat van een voertuig zijn redelijk eenvoudig te vervalsen. Het kentekenbewijs is daarentegen goed beveiligd en daardoor moeilijk na te maken. Met uitsluitend registerinformatie zou een essentieel instrument in de aanpak van voertuigcriminaliteit uit handen worden genomen.
Vanwege de te verwachten handhavingsproblemen en het feit dat hier niet sprake is van een zware last voor de burger (zoals bijvoorbeeld het aanvragen en invullen van een formulier) is daarom besloten dat een afwijking van het principe van eenmalige verstrekking wenselijk is.
2. Er is onvoldoende aandacht besteed aan de diverse alternatieven om de administratieve lasten voor burgers en bedrijven zoveel mogelijk te beperken en er is niet gekozen voor de lichtste variant (namelijk naast afschaffen van de toonplicht van het APK-keuringsbewijs ook afschaffing toonplicht kentekenbewijs).
Er is uiteraard gekeken naar de mogelijkheden tot het afschaffen van deze toonplichten en voor wat betreft het APK-keuringsbewijs ben ik Actal reeds tegemoet gekomen (artikel I, onderdeel F). Met de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken heeft ambtelijk overleg plaats gevonden en zij komen tevens tot de conclusie dat afschaffing van de toonplicht van het kentekenbewijs thans niet mogelijk is. Ook het Adviescollege Beter geregeld inzake de doorlichting van de domeinen Wegenverkeersrecht en Spoor in het kader van Beter Geregeld, onder voorzitterschap van mw. mr. W. Sorgdrager, heeft in zijn advies laten weten het standpunt dat de verplichting tot het tonen van een papieren kentekenbewijs in het voertuig kan vervallen niet te delen.1
3. Onvoldoende kwantificering van de (mogelijke) administratieve lastenverlichting van het afschaffen van de toonplicht van het kentekenbewijs en het APK-keuringsbewijs.
Het is zeer moeilijk te kwantificeren hoe groot de verlichting van de administratieve last voor burgers en bedrijven is, respectievelijk zou zijn, van het afschaffen van de toonplicht van het APK-keuringbewijs, respectievelijk het kentekenbewijs. Deze kosten zijn niet meegenomen in de nulmeting. Het is onduidelijk hoeveel tijd er gemoeid is met het in de auto hebben van deze papieren. Veel mensen hebben de papieren altijd in de auto liggen, anderen kiezen ervoor deze steeds uit de auto te halen en weer terug te leggen. Anders dan Actal beweert kan niet op voorhand worden gezegd dat hiermee voor alle bestuurders van een dagelijkse handeling sprake is. Het bij je dienen te hebben van deze papieren is daarmee niet echt een administratieve last, maar kan wel als een ergernis worden ervaren. Om Actal op enkele punten tegemoet te komen is de kwantificering op enkele punten, waar mogelijk, verder uitgewerkt.
Om bovengenoemde redenen is besloten dat het thans niet mogelijk is de toonplicht van het kentekenbewijs af te schaffen. Er zal evenwel onderzoek worden gedaan naar de voorwaarden waaronder de afschaffing van de toonplicht van het kentekenbewijs in de toekomst zal kunnen plaatsvinden. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de gevolgen van afschaffing van deze toonplicht voor de administratieve lasten van burgers en bedrijven.
De plicht tot het in het voertuig bij je hebben van het APK-keuringsbewijs komt, zoals hierboven vermeld, wèl te vervallen (artikel I, onderdeel F). Het voldoen aan de APK-plicht zal geheel via het kentekenregister worden gehandhaafd. Indien een voertuig niet binnen twee maanden na de het verlopen van de geldigheid van het vorige APK-keuringsbewijs is afgemeld, zal er een boete wegens het niet voldoen aan de APK-plicht aan de tenaamgestelde van het desbetreffende voertuig worden gestuurd. Het afschaffen van de toonplicht van het APK-keuringsbewijs heeft evenwel geen vermindering van de administratieve lasten tot gevolg. Tot deze conclusie komt ook het EIM, dat in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat een onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het onderhavige wetsvoorstel voor de administratieve lasten van burgers en bedrijven. In de nulmeting is destijds voor het overleggen van papieren tijdens een controle (hier valt ook het tonen van het rijbewijs en kentekenbewijs onder) vijf minuten per controle opgenomen en 2 miljoen controles per jaar. De controles op het rijbewijs en kentekenbewijs blijven bestaan, dus van een daling in de administratieve lasten zal geen sprake zijn als gevolg van het afschaffen van de toonplicht van het APK-keuringsbewijs. Eventuele irritaties als gevolg van het in de auto moeten hebben van het papiertje wel, maar dat is niet in tijd of geld uit te drukken. Daarnaast vervallen natuurlijk de boetes voor het niet in de auto hebben van het keuringsbewijs, maar ook dit is geen vermindering van een administratieve last.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De uitvoering van de in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen voorzieningen geschiedt in belangrijke mate door de RDW. Dit geldt zowel voor de aanpassingen van het kentekenregister in het kader van de omvorming tot een basisregistratie als voor de maatregelen die moeten worden getroffen met betrekking tot de uitvoering van het nieuwe verstrekkingenbeleid. Gezien het feit dat de RDW zeer nauw betrokken is geweest bij de voorbereiding van een en ander, alsmede gelet op de ruime ervaring die deze dienst in de loop der jaren op de onderhavige terreinen heeft opgebouwd, worden er in de uitvoeringspraktijk in dit opzicht geen problemen verwacht. In de fase die aan de feitelijke invoering voorafgaat, vindt uiteraard ook nauw overleg met de afnemende partijen plaats.
Voor wat betreft de handhaving van de desbetreffende voorschriften zij verwezen naar paragraaf 4 van hoofdstuk II over het door de RDW uit te oefenen toezicht in het kader van de gegevensverstrekking. Met het nieuwe gedifferentieerde toezichtsysteem kan beter worden ingespeeld op de behoeften die terzake in de uitvoeringspraktijk bestaan.
Het onderhavige wetsvoorstel heeft overigens geen gevolgen voor wat betreft de administratiefrechtelijke of strafrechtelijke handhaving.
Bij de invoering van het regime van basisregistraties met betrekking tot de kentekenregistratie en de nieuwe voorschriften inzake de gegevensverstrekking uit het kentekenregister zal worden samengewerkt met de belangrijkste afnemers van de betrokken gegevens uit het register. Zij zijn overigens nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van de nieuwe maatregelen en sommige maatregelen zijn gebaseerd op wensen die vanuit de praktijk zijn geuit. Voorts zal voorlichting worden gegeven aan overige betrokkenen over de veranderingen die de omvorming van het kentekenregister tot basisregistratie met zich mee brengt. Met betrekking tot een en ander zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het programma Stroomlijning Basisgegevens.
Algemeen kan worden gesteld dat de invoering van de in het wetsvoorstel voorziene maatregelen in feite voor een groot deel een technisch en administratief karakter heeft. De RDW speelt hierbij als beheerder van en verantwoordelijke voor het kentekenregister een centrale rol. Uit de door deze dienst uitgevoerde uitvoeringstoets is gebleken dat een en ander in operationeel opzicht naar verwachting tot een goed einde kan worden gebracht.
In artikel 2 van de WVW 1994 is neergelegd waartoe de regels die in de wet zijn neergelegd kunnen strekken. Gezien het feit dat het kentekenregister tot basisregistratie zal worden omgevormd, wordt thans voorgesteld expliciet op te nemen dat de regels van deze wet ook kunnen strekken tot het gebruik en de waarborging van de juistheid van de registers die ingevolge deze wet worden bijgehouden. Daarnaast is ervoor gekozen thans ook expliciet op te nemen dat er regels kunnen wordt gesteld met betrekking tot de bestrijding van fraude.
In artikel 4b, eerste lid, onderdeel h, wordt in verband met het instellen van het fietsenregister in artikel 70k, de zinsnede «en fietsen» toegevoegd, zodat gegevens van fietsen vallen onder de door de RDW te verwerken gegevens. In onderdeel i wordt aan de RDW de taak tot het houden van toezicht op de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister toebedeeld. Daarnaast is in onderdeel n van het eerste lid een aantal verwijzingen aangepast in verband met het vaststellen van tarieven.
De onderhavige wijziging van artikel 4q, tweede lid, onderdeel c, betreft aanpassing aan de nieuwe terminologie van het kentekenregister als basisregistratie. De mogelijkheid om het verstrekken van gegevens in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen te financieren door middel van een opslag op een bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen deel van het kentekenbewijs (dit is thans deel IA) wordt toegevoegd.
Dit onderdeel betreft de vervanging van de artikelen 42 tot en met 45 door de artikelen 41a tot en met 45a. In het onderstaande worden de wijzigingen per artikel nader toegelicht.
Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen die betrekking hebben op de in de onderhavige wetswijziging opgenomen begrippen overheidsorgaan en authentiek gegeven. De begripsomschrijvingen zijn niet in artikel 1, eerste lid, van de WVW 1994 opgenomen, omdat zij uitsluitend betrekking hebben op het gestelde in paragraaf 3 van hoofdstuk IV van de wet.
Voor wat betreft de definities basisregistratie en authentiek gegeven is materieel aangesloten bij de in het kader van het project Stroomlijning Basisgegevens gehanteerde begrippen.
Het eerste lid vormt de basis voor het bestaan van het kentekenregister. Het kentekenregister wordt aangewezen als basisregistratie. Dit heeft tot gevolg dat beginselen zoals eenmalige gegevensverstrekking en de terugmeldplicht van toepassing zullen zijn op het kentekenregister. In het tweede lid wordt de RDW aangewezen als beheerder van het register, alsmede als de verantwoordelijke voor het register in de zin van de Wbp. Het derde lid geeft aan welke soort gegevens in het register worden verzameld. Hierbij is aangehaakt bij de huidige tekst van artikel 42, tweede lid. Het vierde lid betreft de doeleinden waarvoor de gegevens worden verzameld. Dit lid bevat bijna dezelfde doeleinden die worden genoemd in het huidige derde lid van artikel 42 (de Wet belasting zware motorrijtuigen is thans toegevoegd), waarin wordt aangegeven dat de gegevens worden verzameld ten behoeve van, kort samengevat, de uitvoering en handhaving van wettelijke regelingen met betrekking tot motorrijtuigen. Deze beperkte doelomschrijving past niet meer in het nieuwe stelsel van basisregistraties. Daar gaat het immers om een goede vervulling van de publieke taak door overheidsorganen. Daartoe is het vierde lid aangevuld met een extra doelstelling in onderdeel c, namelijk de doelstelling overheidsorganen te voorzien van gegevens voor zover zij aangeven, die gegevens nodig te hebben voor een goede uitoefening van hun publieke taak. Het vijfde en zesde lid zijn materieel overgenomen uit de huidige tekst van artikel 42. In het vijfde lid is neergelegd dat strafrechtelijke persoonsgegevens, bijvoorbeeld het katvangersignaal, alleen mogen worden verwerkt ten behoeve van de doeleinden genoemd in het vierde lid, onderdelen a en b. Aangezien strafrechtelijke persoonsgegevens vallen onder de bijzondere persoonsgegevens van de Wbp mogen die alleen voor specifieke doeleinden worden verstrekt en dus niet voor het meer algemene doeleinde als genoemd in onderdeel c van het vierde lid.
Het kentekenregister omvat de volgende elkaar deels overlappende categorieën van gegevens: authentieke gegevens, niet-authentieke gegevens, gevoelige gegevens en niet-gevoelig gegevens. Het tweede lid bevat de authentieke gegevens die op wettelijk niveau als authentiek worden aangewezen. Daarnaast kunnen authentieke en gevoelige gegevens bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld (derde, respectievelijk vierde lid).
Onder authentiek gegeven kan overigens ook worden begrepen een authentiek gegeven in onderzoek. Deze kwalificatie geeft aan dat het weliswaar gaat om een authentiek gegeven, maar dat uit verkregen informatie (waaronder terugmelding) is gebleken dat het gegeven waarschijnlijk niet juist of actueel meer is. Op grond hiervan kan dit gegeven niet zonder nader onderzoek aan een afnemer worden geleverd c.q. door een afnemer worden gebruikt. Daarom wordt op grond van artikel 43b, tweede lid, onder a, de gebruiksplicht opgeschort indien een gegeven in onderzoek is geplaatst.
Ten aanzien van niet-authentieke gegevens geldt geen afname- en leveringsverplichting en ook niet de zogenoemde terugmeldplicht. De beheerder van en verantwoordelijke voor het register is overigens ook ten aanzien van deze gegevens verantwoordelijk voor een goede kwaliteit daarvan.
In het derde lid wordt aangegeven dat een in het kentekenregister opgenomen authentiek gegeven kan bestaan uit de combinatie van een authentiek gegeven dat afkomstig is uit een andere basisregistratie en een gegeven uit het kentekenregister. Als voorbeeld kan worden genoemd de tenaamstelling van een voertuig.
Op grond van het vierde lid is het mogelijk bij algemene maatregel van bestuur gevoelige en niet-gevoelige gegevens of categorieën daarvan aan te wijzen. De verstrekking van al deze gevoelige gegevens zal aan beperkingen onderworpen zijn.
Dit artikel vormt de basis voor de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister. In het eerste lid wordt bepaald dat de in het register opgenomen gegevens worden verstrekt aan overheidsorganen. De verstrekking aan overheidsorganen vindt plaats voor zover zij de gegevens nodig hebben voor een goede uitoefening van hun publieke taak. Het gaat daarbij om alle gegevens die in het kentekenregister zijn opgenomen, dus zowel authentieke en niet-authentieke, als gevoelige en niet-gevoelige gegevens. Wel is het uiteraard zo dat de authentieke gegevens in dit kader een bijzondere positie innemen, gezien het feit dat overheidsorganen gehouden zijn deze gegevens uit het kentekenregister te betrekken. Voorts gelden in dat verband nog de algemene voorschriften in het kader van het stelsel van basisregistraties, zoals de terugmeldplicht. Een en ander is geregeld in de artikelen 43b en 43c.
De verstrekking van gegevens uit het kentekenregister aan buitenlandse autoriteiten en instellingen van volkenrechtelijke organisaties is geënt op het huidige artikel 43, tweede lid, van de WVW 1994. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen de gevallen worden aangegeven waarin deze gegevensverstrekking plaatsvindt. Volledigheidshalve kan nog worden opgemerkt dat verstrekking van gegevens aan andere categorieën buitenlandse aanvragers (bijvoorbeeld beroepsbeoefenaren) onder het regime van het derde en vierde lid van artikel 43 valt. Ten aanzien van niet in de EU gevestigde aanvragers zullen bij de verstrekking van gevoelige gegevens de in eerdergenoemde richtlijn 95/46/EG neergelegde bepalingen inzake «een gelijkwaardig beschermingsniveau» worden toegepast.
Op grond van het derde lid kunnen gevoelige gegevens – behalve op grond van het eerste lid aan overheidsorganen – worden verstrekt aan overige bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen personen en instanties. Hieronder vallen bijvoorbeeld de afnemers die thans in de categorie van beroepsbeoefenaren vallen, alsmede de belangenbehartigers van de automobielbranche (straks breder: de informatieproviders) en particulieren. Particulieren zullen over het algemeen slechts persoonsgegevens kunnen verkrijgen, wanneer de geregistreerde aangeeft daartegen geen bezwaar te hebben, alsmede in geval van een verkeersongeval waarbij aan de aanvrager schade is toegebracht. Dit beleid blijft ongewijzigd ten opzichte van het huidige beleid ten aanzien van het verstrekken van gegevens aan particulieren.
Voor rechtspersonen, zal evenals dat voor natuurlijke personen het geval is, een voorziening komen om tegen betaling de eigen gegevens in te kunnen zien. Bovendien zullen leasemaatschappijen in de gelegenheid worden gesteld om, eveneens tegen betaling, de gegevens betreffende hun leasevoertuigen en de houders daarvan in te zien, indien uit het register blijkt dat de leasemaatschappij aansprakelijkheden heeft voor die voertuigen.
Ten aanzien van de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder en de doeleinden waarvoor gegevens worden verstrekt worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld (derde lid).
Het vierde lid van artikel 43 bepaalt dat niet-gevoelige gegevens aan een ieder kunnen worden verstrekt. Op deze wijze kan invulling worden gegeven aan het beginsel van vrije verstrekking van overheidsinformatie. Wellicht ten overvloede zij vermeld dat persoonsgegevens in de zin van de Wbp altijd onder het begrip gevoelige gegevens zullen vallen en dus nooit aan een ieder zullen worden verstrekt. Niet-gevoelige gegevens zijn met name voertuiggegevens.
Volledigheidshalve kan nog worden opgemerkt dat onder het verstrekken van gegevens uit het kentekenregister als bedoeld in het onderhavige artikel ook wordt begrepen het verstrekken van een groep of een combinatie van gegevens (bijvoorbeeld het aantal rode auto’s in een bepaalde regio). In die zin kan er dus een zekere «bewerking» van de gegevens plaatsvinden.
De nadere uitwerking van het vorenstaande zal op grond van het vijfde lid geschieden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in casu het Kentekenreglement.
Het verstrekken van gegevens aan anderen dan overheidsorganen of buitenlandse autoriteiten en instellingen van volkenrechtelijke organisaties geschiedt tegen een door de RDW vast te stellen tarief (zesde lid). Voor verstrekking aan overheidsorganen, buitenlandse organisaties en instellingen van volkenrechtelijke organisaties kan een aansluittarief zijn verschuldigd (zevende lid).
Het onderhavige artikel is de basis voor de vaststelling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur van nadere voorschriften inzake het gebruik van de uit het kentekenregister verstrekte gegevens. Daarbij moet met name worden gedacht aan voorschriften inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De voorschriften zullen bijvoorbeeld betrekking hebben op – het niet toestaan van – de doorlevering of het commercieel gebruik van de gegevens.
In het stelsel van basisregistraties is een van de leidende beginselen het verplichte gebruik door overheidsorganen van de in de basisregistraties opgenomen gegevens. Het eerste lid van het onderhavige artikel regelt dit verplichte gebruik van de gegevens in het kentekenregister. Ook de RDW kan als zelfstandig bestuursorgaan worden verplicht tot het gebruik van in andere basisregistraties opgenomen authentieke gegevens. Het tweede, derde en vierde lid sluiten aan bij de in andere wetten met betrekking tot basisregistraties opgenomen voorschriften. Het tweede lid bevat de uitzonderingen die gelden ten aanzien van verplicht gebruik, namelijk ingeval het overheidsorgaan een melding doet als bedoeld in artikel 43c, eerste lid of ingeval het betrokken gegeven reeds in onderzoek is geplaatst ingevolge artikel 43c, derde lid. Daarnaast geldt het verplicht gebruik niet indien bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Tot slot geldt het verplicht gebruik niet indien een goede vervulling van de publieke taak wordt belet door onverkorte toepassing van het eerste lid. Hierbij kan men denken aan aanslagen die door de Belastingdienst worden opgelegd daarbij bewust niet gebruikmakend van de in het kentekenregister opgenomen authentieke gegevens. Hierbij kan het gaan om in het kentekenregister opgenomen gegevens die onjuist zijn opgegeven door geregistreerden, zoals het gegeven dat de auto op benzine rijdt, terwijl de Belastingdienst onderbouwde vermoedens heeft dat het om rijden op gas of diesel gaat.
Lid 3 tenslotte bevat het uitgangspunt dat een betrokkene zijn gegevens in beginsel slechts eenmaal aan de overheid behoeft te verstrekken, tenzij het gegeven noodzakelijk is voor de deugdelijke vaststelling van de identiteit van de betrokkene of het voertuig. In principe mag een betrokkene niet worden gevraagd gegevens te verschaffen die als authentiek in een van de basisregistraties zijn opgenomen. Een uitzondering hierop is evenwel het tonen van het kentekenbewijs (verwezen zij naar hoofdstuk III, de paragraaf over bedrijfseffecten en administratieve lasten).
Dit artikel betreft de «terugmelding» die een overheidsorgaan aan de leverancier van de gegevens, i.c. de RDW, moet doen indien dit orgaan gerede twijfel heeft over de juistheid van een verstrekt authentiek gegeven (eerste lid). Ingeval het desbetreffende gegeven afkomstig is uit een andere basisregistratie, zendt de RDW de melding naar de beheerder van het betrokken register (tweede lid). Van dit principe kan bij afspraak worden afgeweken. Met grote afnemers kan worden afgesproken dat zij vermoedelijke fouten terugmelden aan het bronregister en niet aan de RDW. Dit soort afspraken zijn ook thans al van toepassing. De RDW levert NAW-gegevens aan de politie. Indien er vermoedens zijn dat deze gegevens niet kloppen, dan meldt de politie dit direct aan de GBA. De RDW wordt daarvan, op eigen verzoek, niet op de hoogte gesteld. Aangepaste NAW-gegevens ontvangt de RDW dagelijks automatisch van de GBA.
Indien de melding betrekking heeft op een authentiek gegeven dat op grond van de WVW 1994 als authentiek is aangewezen, dan plaatst de RDW in het register een aantekening bij het betrokken gegeven, dat dit in onderzoek is. De betrokken afnemer wordt hiervan op de hoogte gesteld. Hiermee wordt het verplicht gebruik opgeheven (zie artikel 43b, tweede lid, onderdeel a). Er kan van worden afgezien een gegeven in onderzoek te zetten, indien al eerder eenzelfde melding ten aanzien van het desbetreffende gegeven is gedaan en bij nader recentelijk verricht onderzoek is gebleken dat het gegeven juist is opgenomen in het kentekenregister.
Wijziging van een authentiek gegeven naar aanleiding van een melding wordt onverwijld aan de betrokkene medegedeeld. Aangezien het hier om authentieke gegevens gaat is het van belang dat de betrokkene zo snel mogelijk op de hoogte wordt gebracht van een wijziging van zo’n gegeven, aangezien die wijziging door kan werken in andere basisregistraties.
De aantekening dat een gegeven in onderzoek is wordt pas verwijderd nadat het besluit tot al dan niet wijzigen van het gegeven onherroepelijk is geworden. Dit om te voorkomen dat het gegeven nogmaals in onderzoek dient te worden geplaatst ingeval er bezwaar en eventueel beroep wordt ingesteld tegen het besluit een gegeven al dan niet te wijzigen.
Overigens kan de RDW de inhoud van enkele authentieke gegevens niet zelf bepalen of eenzijdig wijzigen. Uitsluitend de politie kan aangeven of een diefstalaangifte inderdaad is gedaan. Indien er een terugmelding wordt gedaan met betrekking tot dit gegeven dient de RDW de juistheid van dit gegeven na te gaan bij het politieonderdeel dat het heeft geplaatst. Een vergelijkbare situatie doet zich voor bij gegevens als het BPM-bedrag en het zogenoemde verplichtingensignaal. Voor de inhoud van deze gegevens is de Belastingdienst verantwoordelijk.
Deze bepaling heeft betrekking op de mogelijkheid tot ambtshalve herstel door de Dienst Wegverkeer van een onjuiste weergave in het kentekenregister van authentieke gegevens die op grond van de WVW 1994 als authentiek zijn bestempeld en niet-authentieke gegevens. Ook kunnen dit soort gegevens worden toegevoegd indien deze ten onrechte niet zijn opgenomen, of verwijderd indien deze ten onrechte zijn opgenomen. Deze bepaling heeft geen betrekking op ambtshalve herstel van authentieke gegevens die uit een andere basisregistratie zijn overgenomen. Dat herstel is immers voorbehouden aan de beheerder van die basisregistratie. Indien de Dienst Wegverkeer gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een authentiek gegeven afkomstig uit een andere basisregistratie onjuist is, dan doet hij hiervan melding aan de beheerder van die basisregistratie. De grondslag voor die melding wordt evenwel geregeld in de regelgeving die betrekking heeft op die andere basisregistratie.
Deze bepaling heeft betrekking op verzoeken van belanghebbenden tot wijziging of verwijdering van gegevens die volgens de belanghebbende onjuist of ten onrechte in het kentekenregister zijn opgenomen. Voor zover het daarbij om authentieke gegevens gaat, betreft het uitsluitend de gegevens die authentiek zijn krachtens de WVW 1994. Er kan geen verzoek worden gedaan tot wijziging of verwijdering van authentieke gegevens afkomstig uit andere basisregistraties. Zo’n verzoek zal bij de desbetreffende basisregistratie moeten worden ingediend. Evenmin kan de RDW zelf gegevens wijzigen, die door een andere instantie in het register worden geplaatst, zoals beschreven in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 43d hierboven.
Deze bepaling is overgenomen uit het huidige artikel 43, derde lid, WVW 1994. Het wordt wenselijk geacht om deze voorziening te handhaven. Op grond van deze bepaling dienen overheidsorganen mededeling te doen van feiten die van belang zijn voor het bijhouden van het register. Deze bepaling heeft een ruimere reikwijdte dan de in artikel 43c voorziene terugmeldplicht. Deze laatste verplichting heeft immers alleen betrekking op gevallen waarin een overheidsorgaan twijfel heeft over de juistheid van een authentiek gegeven. De mededelingsplicht in artikel 43f betreft daarentegen alle feiten die van belang zijn voor het bijhouden van (lees: de juistheid van) het register. Dit kunnen bijvoorbeeld ook aanvullingen zijn op de in het register opgenomen gegevens. In de praktijk heeft de onderhavige bepaling haar waarde ruimschoots bewezen, zodat zij hier in aanvulling op de terugmeldplicht zoals die geldt in het kader van de functie van basisregistratie is opgenomen.
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting al is opgemerkt, is het van groot belang dat de in een basisregistratie opgenomen gegevens voldoen aan de hoogste eisen van betrouwbaarheid. Slechts dan kunnen andere overheidsorganen op deze gegevens blindvaren. Kwaliteitsborging is dan ook een eerste vereiste. Het onderhavige artikel is de basis voor de kwaliteitscontrole die onder verantwoordelijkheid van de RDW in het kader van het kentekenregister wordt uitgeoefend. Er is dan ook bewust voor gekozen dit op wetsniveau te regelen.
Ter nadere toelichting van het tweede lid kan het volgende worden opgemerkt. In dat lid is neergelegd dat minstens eens per drie jaar een (register)accountant een oordeel vormt over de beheersmaatregelen van de RDW als beheerder van en verantwoordelijke voor de basisregistratie. Hieraan wordt ook nu al voldaan en wel in ruimere mate: al langere tijd wordt in opdracht van de RDW jaarlijks door een externe accountant dan wel auditor onafhankelijk onderzoek gedaan naar het stelsel van interne beheersmaatregelen ter waarborging van de betrouwbaarheid van het registratiesysteem. Onder betrouwbaarheid wordt in dit verband verstaan: de redelijke zekerheid dat de gegevensverwerking ongestoord voortgang kan vinden (beschikbaarheid), dat toegang tot en verstrekking van de gegevens is voorbehouden en plaatsvindt aan daartoe bevoegden (exclusiviteit), en dat de aangeleverde gegevens juist en volledig worden verwerkt, opgeslagen en verstrekt (integriteit). Hierbij worden de beheersmaatregelen beoordeeld van zowel de automatiseringsorganisatie als de gebruikersorganisatie binnen de RDW in en om het kentekenregistratiesysteem. Het oordeel van de accountant wordt in het jaarverslag van de RDW bekendgemaakt en een uitgebreide rapportage wordt jaarlijks aangeboden aan de ministeries van Financiën (gezien het belang van het kentekenregister voor dit departement) en van Verkeer en Waterstaat (toezichthouder op het zelfstandig bestuursorgaan RDW).
Tot slot zij vermeld dat, ingevolge artikel 4y van de WVW 1994, het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst 1994 van toepassing is op de RDW. Ook over de uitvoering van dit besluit rapporteert de RDW thans jaarlijks aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat.
In het kader van de aanpassing van de WVW 1994 aan de Wbp is indertijd besloten tot het handhaven van het onder de Wet persoonsregistraties verplichte, doch in de huidige Wbp niet meer voorgeschreven, privacyreglement van de RDW. Dit gezien de goede ervaringen die in de praktijk met het privacyreglement waren opgedaan. De argumentatie voor het laten voortbestaan van het privacyreglement geldt in feite nog steeds, zodat het tot nu toe geldende artikel 45 materieel ongewijzigd is overgenomen. De verwijzing naar artikel 42 is verruimd om duidelijk aan te geven dat ook het nieuwe vijfde (voorheen vierde) lid van artikel 42 onder de werkingssfeer van artikel 45 valt.
In het eerste lid, is de bevoegdheid van de RDW opgenomen om ambtenaren aan te wijzen die zich bezig houden met het toezicht het gebruik van gegevens afkomstig uit het kentekenregister zoals geregeld in paragraaf 3 van hoofdstuk IV van de WVW1994. Op grond het tweede lid kunnen de aangewezen ambtenaren vorderen dat een voertuig voor inspectie ter beschikking wordt gesteld door de houder van het desbetreffende voertuig. Aangezien de RDW als beheerder van het kentekenregister tevens verantwoordelijk is voor de juistheid van de gegevens die in deze basisregistratie zijn opgenomen, moet de RDW ook de bevoegdheden hebben om gegevens te controleren. Daarvoor kan het noodzakelijk zijn een voertuig te inspecteren. Het is de bedoeling de mogelijkheid in het leven te roepen om het kentekenbewijs ongeldig te verklaren indien er geen medewerking aan de inspectie van het voertuig wordt verleend. Dit kan bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 58, tweede lid, onderdeel f, WVW 1994.
Teneinde de kosten van deze inspecties en de andere vormen van toezicht te financieren is in artikel 45a, derde lid, opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald aan wie de kosten voor toezicht in rekening kunnen worden gebracht. Van het in rekening brengen van kosten zal evenwel niet altijd sprake zijn. Indien bijvoorbeeld bij inspectie blijkt dat de gegevens toch kloppen, of indien een geconstateerde onjuistheid van de gegevens in het kentekenregister de desbetreffende persoon niet kan worden tegengeworpen, wordt geen tarief in rekening gebracht. Deze kosten worden verdisconteerd in de opslag op het kentekenbewijs deel IA.
Het vierde lid maakt het mogelijk dat de verstrekking van gegevens achterwege kan worden gelaten indien naar het oordeel van de RDW sprake is van handelen in strijd met de doeleinden waarvoor of de voorwaarden waaronder is verstrekt. Hierbij kan worden gedacht aan het tijdelijk stopzetten van de verstrekking en in extreme gevallen een definitieve stopzetting van de verstrekking. Over het algemeen zal de RDW eerst een waarschuwing geven indien van misbruik sprake blijkt te zijn, waarbij zal worden gewezen op de mogelijkheid van een al dan niet tijdelijke stopzetting van de gegevensverstrekking. Al eerder is aangegeven dat een dergelijke stopzetting van de gegevensverstrekking evenwel geen betrekking kan hebben op de levering van authentieke gegevens aan overheidsorganen.
In deze bepaling wordt een wettelijke basis gecreëerd voor het door de RDW beheerde fietsenregister. In dat register worden naast gestolen en vermiste fietsen ook getagde fietsen geregistreerd. Het belangrijkste doel van dit fietsenregister is het landelijk raadpleegbaar maken van de gegevens voor alle regiokorpsen van politie, waardoor eigenaren van gestolen fietsen kunnen worden getraceerd. Een goede wettelijke basis voor het register ontbreekt tot op heden. Met deze wettelijke basis wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie Van Oudenallen van 28 september 20061. In het Beleidsprogramma van het Kabinet Balkenende IV 2007–2011 «Samen leven samen werken» wordt fietsendiefstal genoemd2. Voorgenomen is het aantal fietsdiefstallen in 2010 te hebben verminderd met 100 000 per jaar ten opzichte van het aantal in 2006. Dit moet worden bereikt niet alleen door helers aan te pakken, maar ook door te regelen dat burgers die een fiets willen (ver)kopen zelf kunnen controleren of de fiets als gestolen geregistreerd staat. Het fietsenregister kan hierbij een belangrijke rol vervullen.
Het CBP heeft in een gevraagd advies in het kader van het fietsenregister geuit, dat het feit, dat in het register strafrechtelijke gegevens worden verwerkt nadere eisen stelt. Het advies gaat er vervolgens van uit, dat voor die verwerking en het ter beschikking houden enkel ten behoeve van de politie, voldoende wettelijke basis aanwezig is door opneming in de Regeling taken Dienst Wegverkeer en op basis van de Wet politieregisters3.
Ten aanzien van het fietsenregister bestaat echter inmiddels het voornemen om de geregistreerde gegevens (diefstalstatus) breder beschikbaar te stellen aan de private sector, op gelijke wijze als in het verleden met de gestolenstatus van brom- en snorfietsen is gebeurd, in het kader van de kentekening daarvan. Voor het beschikbaar stellen van de diefstalgegevens aan het publiek is volgens het CBP een formeel wettelijke basis vereist. De voorgestelde bepaling voorziet daarin. Er is slechts sprake van het opnemen van persoonsgegevens (naam, adres, woonplaats) van degene die bij de politie aangifte heeft gedaan van de diefstal van zijn of haar fiets. In het register worden deze gegevens gekoppeld aan de gegevens van de gestolen fiets (framenummers of tags).
Het register wordt gevuld door de politie wat betreft gestolen fietsen en daarnaast door de meeste fietsenfabrikanten wat betreft nieuwe fietsen. Van de nieuwe fietsen worden evenwel slechts de fietsgegevens geregistreerd en niet de persoonsgegevens van de eigenaar. De persoonsgegevens van degene die aangifte hebben gedaan van fietsendiefstal worden slechts aan de politie verstrekt teneinde het mogelijk te maken dat de fiets aan de eigenaar wordt teruggegeven. Daarnaast kan het register, zoals gezegd, gaan dienen als informatiebron voor burgers, bijvoorbeeld bij de aankoop van een tweedehands fiets. Wat betreft de toegang van burgers tot het systeem zal worden volstaan met een zogenoemd hit/no hitsysteem: door het invoeren van het kenmerk van een fiets wordt aangegeven of een fiets al dan niet als gestolen geregistreerd staat. In dit kader zullen nimmer persoonsgegevens worden verstrekt.
Op grond van het vierde en vijfde lid kan er een aansluittarief, een registratietarief en een tarief voor verstrekking in rekening worden gebracht. Met een aansluittarief kunnen in voorkomende gevallen de reële kosten van (de ontwikkeling van) een aansluiting op het kentekenregister, de uitbreiding daarvan dan wel een nieuwe aansluiting of andere wijze van verstrekken van de gegevens worden gedekt.
Het fietsenregister wordt thans volledig uit publieke middelen betaald. Denkbaar is echter dat in de toekomst wordt gekozen voor een andere vorm van financiering, bijvoorbeeld in de vorm van vrijwillige registratie van fietsen uit voorzorg door de burger, zodat de fiets indien deze na diefstal wordt teruggevonden aan de eigenaar kan worden teruggegeven, dan wel door de fietsfabrikanten, die de kosten daarvan doorberekenen aan de klant. Tot slot is het denkbaar dat verzekeringsmaatschappijen bij hen verzekerde fietsen laten registreren.
Deze wijziging hangt samen met het vervallen van de toonplicht van het APK-keuringsbewijs.
Het tijdstip van inwerkingtreding van de diverse artikelen van de onderhavige wet zal bij koninklijk besluit worden vastgesteld. In dit artikel wordt bepaald dat de verschillende artikelen en onderdelen daarvan op verschillende tijdstippen in werking kunnen treden. Deze differentiatie is nodig omdat het onderdeel dat betrekking heeft op het fietsenregister (artikel I, onderdeel E) wellicht op een ander tijdstip in werking zal treden dan de rest van het wetsvoorstel.
Brief van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de staatssecretaris van Economische Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 3 maart 2003 (Kamerstukken II 2002/03, 26 387, nr. 18), alsmede de brief van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 augustus 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 362, nr. 20).
De gegevens die op het geharmoniseerde kentekenbewijs staan zijn neergelegd in richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen, bijlagen I en II.
Richtlijn nr. 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie, PbEG L 345.
Besluit van 19 februari 2005, houdende wijziging van het Kentekenreglement en het Reglement rijbewijzen in verband met de bescherming van persoonsgegevens en enige andere wijzigingen (Stb. 112).
Richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281)
Stcrt. 1996, nr. 122 (gewijzigd bij besluit van de Dienst Wegverkeer van 7 december 2000, Stcrt. 2000, nr. 206).
Zo is voor wat betreft verzekeringsmaatschappijen met een zetel in een andere lidstaat van de EU in artikel 8, derde lid, onder a, van het Privacyreglement kentekenregister 2000 opgenomen dat deze gelijk worden behandeld als maatschappijen met een zetel in Nederland, indien ze een bewijs van het toekennen van de bevoegdheid als bedoeld in par. 2.2.3.1. en 2.2.3.2 van de Wet op het financieel toezicht kunnen overleggen.
Aangetekend dient te worden dat dit de zogenoemde «maximale variant» is. Er vanuit gegaan wordt dat alle burgers gebruik zullen kamen van de elektronische voorziening. Waarschijnlijk zal dit pas werkelijkheid worden over een jaar of 5.
Bevindingen van het Adviescollege Beter Geregeld inzake de doorlichting van de domeinen Wegenverkeersrecht en Spoor in het kader van Beter Geregeld, 4 december 2006, p. 9. e.v.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31219-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.