Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 31215 nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 31215 nr. 10 |
Vastgesteld 7 juni 2012
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de commissie voor de Rijksuitgaven hebben een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Detentie, behandeling en nazorg criminele jeugdigen; Terugblik« van 16 maart 2012 (Kamerstuk 31 215, nr. 8).
De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon
De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, Van Gerven
Adjunct-griffier van de commissie, Van Doorn
1 & 2
Hoeveel geld wordt besteed aan de preventie van jeugdcriminaliteit?
Wat wordt precies met het geld voor preventie van jeugdcriminaliteit gedaan?
Preventie van (jeugd)criminaliteit betreft een breed scala aan verschillende domeinen en activiteiten, waarbij veel delen van de overheid (zowel landelijk als lokaal) en een groot aantal verschillende organisaties betrokken zijn. Er is vaak sprake van sterke verwevenheid met andere activiteiten en doelen, waarbij het niet goed mogelijk is de preventieve aspecten – van bijvoorbeeld onderwijs, voorlichting, vroegtijdig ingrijpen bij schoolverlaters, jeugdzorg of nazorg na vertrek uit een justitiële jeugdinrichting – scherp af te bakenen van de andere doelen die met genoemde zaken worden nagestreefd. Naast de preventieve aspecten van veel justitiële taken gaat het bijvoorbeeld ook om de inzet van wijkinterventieteams, buurtvaders, winkelpersoneel, straatcoaches en spijbelprojecten. Het is daarom niet mogelijk om een overzicht te geven van de middelen die besteed worden aan de preventie van jeugdcriminaliteit.
3
Welke resultaten zijn er behaald met de preventie van jeugdcriminaliteit?
Gezien het brede scala aan verschillende domeinen en activiteiten, en de grote verwevenheid met andere activiteiten en doelen, kan niet in algemene zin worden aangegeven welke resultaten er zijn behaald met de preventie van jeugdcriminaliteit. Wel zijn specifieke voorbeelden van succesvolle projecten te benoemen. Zo is De Hein Roethofprijs door het ministerie van Veiligheid en Justitie in het leven geroepen met het doel nationale bekendheid te geven aan projecten die resultaten bereiken met de preventie van criminaliteit. In 2011 koos de jury het project «Servilliusstraat / Campus Servillius» van wooncorporatie Wonen Limburg en de gemeente Weert als winnaar, vanwege «het succesvol creëren van participatie en integratie, de betrokkenheid van jongeren bij leefbaarheid, de invloed van topsporters in de wijk, de tastbare resultaten en het brede samenwerkingsverband».
4
Is er een onderzoek beschikbaar naar de achtergrondkenmerken van jeugdigen die in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI's) vastzitten?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) brengt jaarlijks het document «JJI in getal» uit, dat inzicht biedt in de persoonskenmerken van jeugdige gedetineerden. De laatste publicatie (d.d. 20 mei 2011) bevat informatie over jeugdigen die in de periode 2006–2010 in een JJI verbleven. De komende publicatie zal naar verwachting in juni 2012 openbaar worden gemaakt.
Er wordt frequent onderzoek gedaan naar jeugdigen in JJI’s, waarin tevens de achtergrondkenmerken, bijvoorbeeld gericht op leeftijd, sekse, herkomst en delictgeschiedenis, van de jeugdigen aan de orde komen. Twee recente voorbeelden betreffen het onderzoek «Jongeren en vrijheidsbeneming: een studie naar de wijze waarop jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen omgaan met vrijheidsbeneming»1 en het onderzoek «Vrij na een PIJ: voorspellende factoren van acceptatie vrijwillige nazorg en recidive na een PIJ maatregel»2.
5
Zijn er verschillen in achtergrondkenmerken tussen jeugdigen in een JJI en kinderen in de JeugdzorgPlus?
In 2011 is het onderzoek «Onderwijs in justitiële jeugdinrichtingen en gesloten jeugdzorg»3 afgerond, waarin ook aandacht wordt besteed aan de achtergrondkenmerken van jeugdigen in JJI’s en de JeugdzorgPlus. Zo blijkt de gemiddelde leeftijd in een JJI hoger dan die in een instelling voor JeugdzorgPlus. Ook verblijven er naar verhouding gemiddeld meer jongens dan meisjes in JJI’s dan in een instelling voor JeugdzorgPlus. Uit het onderzoek blijkt eveneens dat in JJI’s verhoudingsgewijs meer jongeren agressief gedrag vertonen, een vorm van autisme hebben, verslaafd zijn aan alcohol en/of drugs of een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling hebben dan in de instellingen voor JeugdzorgPlus. In laatstgenoemde instellingen zijn er relatief meer jongeren met hechtingsstoornissen, seksueel grensoverschrijdend gedrag en/of loverboycontacten, suïcidaal of automutilerend gedrag.
6
Kan er alsnog integraal onderzoek gedaan worden naar de effecten van de aanpak van de jeugdcriminaliteit, gelet op het feit dat de Algemene Rekenkamer heeft gesteld dat het schort aan inzicht in de prestaties, behandeleffecten en de resultaten van zorg voor de jeugdigen na hun vrijlating?
Zoals ik in mijn bestuurlijke reactie op het onderzoek van de Algemene Rekenkamer heb aangegeven, hebben de afgelopen jaren in het teken gestaan van het implementeren van de vele verbetermaatregelen in de JJI’s. Nu dat voor een belangrijk deel is gelukt, is het tijd om meer aandacht te besteden aan het zichtbaar maken van de resultaten en effecten.
Ik heb in mijn reactie op het rapport van de Rekenkamer gewezen op verschillende onderzoeken en maatregelen die op het zichtbaar maken van resultaten en effecten zijn gericht:
– Met het algemene recidiveonderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) wordt via de Recidivemonitor structureel de recidive – ook van ex-JJI-jeugdigen – in kaart gebracht;
– In aanvulling daarop start het WODC in 2012 een onderzoek naar de oorzaken en achtergronden in de recidivecijfers waarmee wordt nagegaan hoe aannemelijk het is dat de daling van de recidive over de afgelopen jaren het effect is geweest van het beleid dat op het terrein van de sanctietoepassing is gevoerd. Ik verwacht dat dit onderzoek eind 2013 gereed is;
– Het WODC zal in 2012 de haalbaarheid onderzoeken van het gebruik van recidivecijfers bij de beoordeling van de prestaties per jeugdinrichting;
– De effectiviteit van nieuwe, evidence-based interventies die zijn getoetst door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie, wordt systematisch onderzocht via procesevaluaties en effectevaluaties;
– Om voor iedere JJI-jongere helder in beeld te brengen welke voortgang er wordt geboekt tijdens het behandeltraject, ontwikkelt de Academische Werkplaats Forensische Zorg voor Jeugd (AWFZJ) een systeem van Routine Outcome Monitoring (ROM). De gegevens die via ROM worden verzameld, kunnen zowel worden gebruikt voor het bijsturen tijdens een behandeltraject als voor onderzoek naar de resultaten en effecten van de behandeling in de JJI’s. Een systeem voor ROM zal vanaf 2013 gefaseerd worden geïmplementeerd in de JJI’s.
7
Waar gaan de jeugdigen met een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling na hun 23e jaar naar toe die op hun zeventiende jaar een Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen-maatregel (PIJ-maatregel) hebben gekregen en waarbij de maatregel verlengd wordt tot het maximum van zeven jaar?
Na afloop van de PIJ-maatregel eindigt het justitiële kader. Indien aansluitend op het verblijf in een JJI nog verdere (ggz-)zorg nodig is, wordt daarin voorzien: eerst in het kader van de verplichte nazorg (voorwaardelijk beëindiging van de PIJ-maatregel), nadien in een vrijwillig kader. Wanneer er nog sprake is van een ernstig risico op gevaar (voor zichzelf of voor de maatschappij) door een psychiatrische stoornis, kan de jeugdige in aansluiting op de PIJ-maatregel op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) gedwongen worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
8
Kan de staatssecretaris aangeven waar het aan ligt dat de kosten van een plaats in een JJI per dag met 83% zijn gestegen in de periode 2007–2010? Zo ja, kan dit worden uitgesplitst? Zo nee, waarom niet?
De prijsstijging van 83% betreft een nominale stijging van de gemiddelde kosten per dag per plaats in de periode 2007 – 2012. Deze stijging hangt samen met de elementen, genoemd in de onderstaande tabel (zie ook pagina 37 van het rapport van de Algemene Rekenkamer).
Elementen |
In procenten van totale stijging 2007–2012 (=100%) |
---|---|
Kwaliteitsimpuls |
46 |
Bevorderen kleinschaligheid |
17 |
Brandveiligheid |
9 |
Scheiding straf- en civielrechtelijk geplaatste jeugdigen |
6 |
Overig |
22 |
9
Kan de staatssecretaris – gegeven het feit dat de kosten per plaats per dag in een JJI geëxplodeerd zijn in de periode 2007–2010 en de resultaten van de kwaliteitsmaatregelen niet inzichtelijk zijn, maar het terugdringen van de recidivecijfers slechts beperkt gelukt is – concluderen dat de effecten van de kwaliteitsmaatregelen niet in verhouding staan tot de gemaakte kosten? Zo ja, welke consequenties trekt hij hieruit? Zo nee, waarom niet?
Nee, die conclusie kan niet worden getrokken. Zoals ook de Rekenkamer constateert heeft de feitelijke implementatie van de verbetermaatregelen vooral in de periode 2009–2010, maar ook nog in 2011 plaatsgevonden. De Rekenkamer stelt dan ook dat 2011 nog te vroeg was om effecten te meten.
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven op welke wijze de komende jaren invulling wordt gegeven aan het beter zichtbaar maken van de resultaten en effecten van de verbetermaatregelen die in de JJI’s zijn doorgevoerd.
10
Hoe is de efficiencykorting van 300 mln. exact opgebouwd?
Het bedrag van € 300 mln. is in het regeerakkoord niet nader onderverdeeld. In het regeerakkoord is opgenomen dat de decentralisatie jeugdzorg een besparingseffect voor het jeugddomein heeft van € 80 mln. in 2015, oplopend tot € 300 mln. vanaf 2017. Gemeenten kunnen de bezuiniging realiseren omdat zij de mogelijkheid hebben om integraal beleid te voeren en meer maatwerk te leveren door passende en doelmatige voorzieningen te treffen voor mensen die dat nodig hebben.
11
Welke gevolgen hebben de voorgenomen bezuinigingen op het accres van het gemeentefonds op de nazorg van jeugdige criminelen?
De rol van de gemeente op het gebied van nazorg van jeugdigen die een JJI verlaten, is neergelegd in het Verantwoordelijkheidskader Nazorg en omvat de reguliere zorg voor de inwoners van de gemeente. Ik verwacht niet dat genoemde besparing van € 300 mln. gevolgen heeft voor de inzet van de gemeenten op het gebied van nazorg, mede omdat de gemeenten er zelf baat bij hebben te voorkomen dat ex-gedetineerde inwoners van hun gemeenten terugvallen in delictgedrag.
12
Hoe gaat de staatssecretaris waarborgen dat de overdracht van de jeugdzorg (inclusief jeugdbescherming en jeugdreclassering) naar de gemeenten, die gepaard gaat met 300 mln. aan bezuinigingen, de kwaliteit van dit belangrijke werk niet zal aantasten? Hoe wordt de ontwikkeling in recidivecijfers in de gaten gehouden?
In de voortgangsbrief stelselwijziging jeugd «Geen kind buitenspel'4 is aangegeven, dat voor alle vormen van jeugdhulp een aantal (basis)eisen gaat gelden. Ook is er voor gekozen om wettelijke kwaliteitseisen te stellen aan de aanbieders van jeugdhulp waarbij de individuele vrijheid wordt ingeperkt, namelijk bij niet-vrijwillige jeugdhulp, jeugdhulp met verblijf en intensieve ambulante jeugdhulp in gedwongen kader. Voor instellingen die jeugdbescherming, jeugdreclassering en jeugdzorgplus uitvoeren, zal er bovenop de kwaliteitseisen die in de wet worden opgenomen een normenkader komen voor certificering.
Met het algemene recidiveonderzoek van het WODC wordt via de Recidivemonitor de recidive structureel in kaart gebracht.
13
Waarom heeft de staatssecretaris geen zicht in de resultaten en de effecten van de detentie van jeugdige criminelen?
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven dat de afgelopen jaren met name in het teken hebben gestaan van de implementatie van een groot aantal verbetermaatregelen, mede naar aanleiding van het kritische onderzoek van de Rekenkamer uit 2007. Ik heb in antwoord op vraag 6 tevens opgesomd welke onderzoeken en maatregelen in gang zijn gezet om beter zicht te krijgen op de resultaten en effecten van detentie en behandeling van jeugdige criminelen.
14
Welke gegevens heeft de staatssecretaris nodig om een goed inzicht te hebben in de maatschappelijke effecten van de detentie, nazorg en behandeling van jeugdigen?
Om beter inzicht te krijgen in de resultaten en effecten van detentie, behandeling en nazorg van jeugdige criminelen is het gestructureerd en herhaald meten van relevante kenmerken van de jeugdigen (gedrag, psychische problematiek etc.) nodig. Zo kan zichtbaar gemaakt worden in hoeverre de behandeling in de JJI’s resulteert in de gewenste veranderingen. Ik heb in het antwoord op vraag 6 aangegeven dat de Academische Werkplaats Forensische Zorg voor Jeugd hiertoe een systeem voor Routine Outcome Monitoring (ROM) ontwikkelt.
Verder zijn recidivecijfers nodig om de mate van terugval in delictgedrag vast te stellen. Met de Recidivemonitor van het WODC worden die gegevens structureel verzameld.
Daarbij moet wel worden aangetekend dat het meten van resultaten en effecten van het verblijf in een JJI zeer complex is. Of een justitiabele in de periode na zijn verblijf in een JJI terugvalt in crimineel gedrag (na een, twee of zeven jaar, of helemaal nooit) is van vele factoren afhankelijk. Van belang is bijvoorbeeld hoe de justitiabele er aan toe was toen hij instroomde in de inrichting, maar ook welke omstandigheden (sociaal, cultureel, economisch) zich voordoen in de periode na het verlaten van de JJI. Er is kortom geen een-op-een relatie tussen de kwaliteit van detentie, behandeling en nazorg en de omvang van de recidive. Dat geldt nog sterker voor die jongeren die slechts voor enkele weken – vaak in preventieve hechtenis – in een JJI verblijven.
15
Kan op basis van het in het WODC rapport «Het kennisfundament ten behoeve van de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren» opgenomen overzicht van gepresenteerde en toegelichte bewezen effectieve interventies voor criminele jongeren niet veel sneller tot inzicht worden gekomen over wat in te zetten effectieve interventies zijn voor bepaalde jongeren in plaats van weer een nieuw onderzoek door het WODC te laten doen? Zo ja, welke consequenties trekt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hieruit en wat betekent dit voor de tijdsplanning? Zo nee, waarom niet?
Het hiergenoemde WODC-rapport gaat over theorieën die ten grondslag liggen aan effectieve interventies, over mechanismen die zorgen dat interventies preventief werken tegen criminaliteit en over contexten waarbinnen mechanismen doeltreffend zijn. Het kennisfundament verschaft dus geen pasklare oplossingen, maar bouwstenen voor de ontwikkeling en de verbetering van de aanpak. Ontwikkeling en verbetering gaan met het kennisfundament niet sneller, maar wel meer doelgericht. De opgedane kennis over effectieve interventies heeft inmiddels geleid tot tien – door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie – erkende gedragsinterventies, die concreet geschikt zijn voor de toepassing in JJI’s.
16
Is de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tevreden over de nazorg door de gemeentes? Hoe uit zich het verschil dat in 2007 de gemeentes in algemene zin verantwoordelijk waren voor de nazorg en dat de gemeentes zich tegenwoordig bewust van deze verantwoordelijkheid zijn?
De rol van de gemeente op het gebied van nazorg is vastgelegd in het Uitvoeringskader Netwerk- en trajectberaad, vastgesteld in november 2010. Sinds de invoering van het netwerk- en trajectberaad in 2009, neemt de gemeente (fysiek) deel aan de trajectberaden. De gemeente wordt zodoende betrokken bij het nazorgplan, waardoor zij goed op de hoogte is van wat er per individuele jeugdige van haar wordt verwacht. Ook wordt de gemeente sinds de invoering van het netwerk- en trajectberaad consequent geïnformeerd over de datum waarop een jeugdige uitstroomt uit een JJI. Ter ondersteuning van de informatie-uitwisseling tussen de ketenpartners, is de informatievoorziening GCOS (Geïntegreerd Casusoverleg Ondersteunend Systeem) landelijk beschikbaar gesteld aan de deelnemers van het netwerk- en trajectberaad.
Door de korte lijnen die met deze ontwikkelingen zijn bewerkstelligd tussen de gemeente en de partners van de jeugdstrafrechtketen, is de bewustwording van hun verantwoordelijke rol bij nazorg sterk verbeterd. Dit komt goed tot uiting in de gemeente Amsterdam, waar de gemeente in samenwerking met de ketenpartners de invulling van het nazorgtraject wil inbedden in de Aanpak Top600 en de aanpak criminele jeugdgroepen.
17
Wat zou de betrokken individuele jeugdige voor baat hebben bij nieuwe indicatoren en methodes zoals de Algemene Rekenkamer die heeft voorgesteld? Denkt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet dat dit vooral leidt tot meer bureaucratie en minder mogelijkheden met de jongere aan de slag te gaan?
Beter inzicht in de resultaten en effecten van detentie, behandeling en nazorg biedt de mogelijkheid om op basis van die inzichten de kwaliteit van het verblijf in een JJI verder te verbeteren. Dergelijke verbeteringen komen direct ten goede aan jeugdigen die in een JJI verblijven. Een systeem voor Routine Outcome Monitoring (zie ook het antwoord op vraag 6) zorgt daarenboven voor directe feedback richting behandelaars in JJI’s over de mate waarin met de behandeling de gewenste resultaten worden bereikt. Ook daar hebben individuele jeugdigen baat bij.
18
Acht de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het niet nuttiger om na terugkeer in de maatschappij op geregelde tijdstippen te monitoren of er sprake is van recidive (en de vorm van), of maatschappelijke participatie (en de vorm daarvan), gegeven het feit dat steeds een afweging gemaakt moet worden welke euro het meeste effect oplevert. Zo ja, wat gaat de regering precies doen en wanneer zijn de eerste resultaten te verwachten? Zo nee, waarom niet?
Recidive wordt reeds op structurele basis gemeten. De recidivemonitor van het WODC meet jaarlijks het terugvalgedrag van ex-gedetineerden, tenminste twee jaar na vertrek uit de inrichting.
Naast het algemene recidiveonderzoek, start in 2012 in opdracht van het WODC een onderzoek naar de «oorzaken en achtergronden van de ontwikkelingen in de recidivecijfers». Het doel van dit onderzoek is het nagaan hoe aannemelijk het is dat de daling van de recidive die in de achterliggende jaren zowel onder jeugdigen als onder volwassen daders is gemeten, het effect is van het beleid dat op het terrein van de sanctietoepassing is gevoerd. Ik verwacht dat dit onderzoek eind 2013 gereed is.
Ook de ontwikkeling en implementatie van ROM (Routine Outcome Monitoring) sluit aan bij het ontwikkelen van een methode om de (maatschappelijke) effecten van behandeling en nazorg aannemelijk te maken. Met behulp van ROM kan kort na het vertrek uit de JJI inzicht worden geboden in de resultaten en effecten in termen van probleemgedrag, psychische problematiek en recidive.
19
Hoe beoordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om naast de begindiagnose te werken met een einddiagnose, teneinde de effecten en kosten van de kwaliteitsmaatregelen inzichtelijk te maken? Is de staatssecretaris van mening dat deze aanbeveling kostbaar is, terwijl het feitelijk beoogde effect, te weten de mate van recidiveverlaging en eventueel mate van maatschappelijke participatie in de vorm van naar school gaan of een baan hebben, niet wordt gemeten omdat de meting plaatsvindt terwijl de jeugdige zich nog in de beschermde omgeving van de JJI bevindt en niet blootsstaat aan de verlokkingen in de maatschappij? Zo ja, welke consequenties trekt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hieruit? Zo nee, waarom niet?
Naast het algemene recidiveonderzoek en het effectonderzoek naar specifieke gedragsinterventies die worden ingezet tijdens het verblijf in een JJI, acht ik het tijdig en helder in beeld hebben welke voortgang er wordt geboekt tijdens het behandeltraject van een JJI-jeugdige, zeer zinvol. Zoals reeds benoemd in het antwoord op vraag 6, heb ik in dit kader heb de Academische Werkplaats Forensische Zorg voor Jeugd voor de periode 2011 t/m 2014 subsidie verstrekt voor het ontwikkelen en toetsen van een systeem voor Routine Outcome Monitoring (ROM).
20
Is het mogelijk om, in aansluiting op de opmerking van de Algemener Rekenkamer hieromtrent, concrete toezeggingen te doen om in 2012 al vast te stellen dat jeugdigen in JJI's krijgen waar ze recht op hebben, met name een behandeling conform het Perspectiefplan?
In artikel 20 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (BJJ) is vastgelegd dat een JJI voor iedere jeugdige binnen drie weken na binnenkomst een perspectiefplan opstelt, met uitzondering van jeugdigen met een vervangende jeugddetentie korter dan drie weken. De voorwaarden waaraan een perspectiefplan moet voldoen, staan opgesomd in artikel 26 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj). De mate waarin hier door de JJI’s aan wordt voldaan, wordt periodiek getoetst door de sectordirectie JJI (van DJI) in het kader van de reguliere verantwoordingscyclus van de inrichtingen. In de viermaandsrapportages van de inrichtingen wordt ondermeer vastgelegd bij hoeveel jeugdigen het perspectiefplan tijdig is opgesteld. In 2011 is dit in circa 60% binnen de termijn van drie weken gehaald.
21
Is het mogelijk om een concreet tijdpad op te nemen voor het inzichtelijk maken van de effecten van detentie, behandeling en nazorg zoals voorgesteld door de Algemene Rekenkamer?
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven welke onderzoeken en maatregelen bijdragen aan het inzichtelijk maken van de resultaten en effecten van detentie, behandeling en nazorg van criminele jeugdigen. Het ontwikkelen en implementeren van een systeem voor Routine Outcome Monitoring (ROM) neemt daarin een belangrijke plaats in. De ontwikkeling daarvan is thans in volle gang. Ik verwacht dat ROM vanaf 2013 gefaseerd zal worden geïmplementeerd in de JJI’s.
22
Is het in het kader van het inzichtelijk maken van de kosteneffectiviteit mogelijk om een einddiagnose van de jeugdige bij het verlaten van een JJI af te zetten tegen de bereikte ontwikkeling tijdens het verblijf in een JJI en tegen de kosten van dit verblijf inclusief specifieke behandeling(en)?
Via de ontwikkeling en implementatie van een systeem voor Routine Outcome Monitoring (ROM) zal het mogelijk worden een «einddiagnose» te stellen van de jeugdige bij het verlaten van een JJI. Dat maakt het in principe mogelijk de ontwikkeling van een jeugdige tijdens het verblijf in een JJI af te zetten tegen de kosten van het verblijf. Ik signaleer echter twee complicerende factoren:
1. Het merendeel van de jongeren die instromen in een JJI, verblijft er maar heel kort (in het kader van preventieve hechtenis). Het is niet realistisch om in periode van enkele dagen of weken in een JJI, significante verbeteringen te verwachten in de problematiek en/of het gedrag van de jongere.
2. Vrijheidsbenemende sancties dienen verschillende doelen, zoals opvoeding en behandeling, vergelding, beveiliging van de maatschappij en generale preventie. De ontwikkeling van de problematiek en het gedrag van de jeugdige tijdens diens verblijf in een JJI uitsluitend relateren aan de kosten van het verblijf in een JJI, houdt geen rekening met het belang van de andere strafdoelen die met de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties worden beoogd.
23
Waarom weigert de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om al in 2012 vast te stellen of alle jeugdigen in JJI’s krijgen (qua behandeling) waar zij recht op hebben? Klopt de veronderstelling dat dit eenvoudig na te gaan is?
Zie het antwoord op vraag 20. Via de reguliere verantwoordingscyclus van de JJI’s wordt reeds periodiek getoetst of de behandeling en bejegening volgens de afspraken en wettelijke kaders geschiedt. Tevens houdt de Inspectie voor de Sanctietoepassing, bijvoorbeeld door middel van doorlichtingsonderzoeken, toezicht op de effectiviteit en de kwaliteit van de uitvoering, in het bijzonder op de aspecten bejegening en beveiliging en op de naleving van wet- en regelgeving.
24
Is het mogelijk voor de begroting 2013 van het ministerie van Veiligheid en Justitie indicatoren te ontwikkelen voor inzicht in het traject dat criminele jeugdigen doorlopen in een JJI en deze indicatoren jaarlijks te meten?
De implementatie van een ROM-systeem (zie vraag 19) biedt aanknopingspunten voor de verdere ontwikkeling van prestatie-indicatoren, waarbij ik opmerk dat het kabinetsbeleid is om in de begroting een beperkt aantal prestatie-indicatoren op te nemen. Vooruitlopend op het gebruik van ROM en in aanvulling op de prestatie-indicatoren die reeds in de verantwoordingscyclus van de JJI's zijn opgenomen – zal ik bezien of vanaf het begrotingsjaar 2013 specifieke indicatoren te ontwikkelen en te meten zijn die het inzicht in het traject dat de jongeren in de JJI's doorlopen, verder vergroten.
25
Hoe groot is het verschil in kosten per plaats per dag tussen particuliere instellingen en rijksinstellingen?
De kostprijs per plaats per dag in de particuliere inrichtingen was in 2011 circa € 24 lager dan in de Rijksinrichtingen. Dit verschil wordt met name veroorzaakt door de vergoeding van de gemiddelde huisvestingskosten.
26
Wat zijn de redenen voor de enorme stijging van de gemiddelde kostprijs per dag per plaats die Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) vergoedt aan de JJI’s, gegeven het feit dat deze vergoeding 83% is gestegen ten opzichte van 2007?
Zie het antwoord op vraag 8.
27
Welk effect heeft de verschraling van het onderwijsaanbod in de jeugddetentie op de behandeling van jeugdige criminelen?
Verschraling van het onderwijsaanbod heeft betrekking op een vermindering van het aantal «leerlijnen» dat in de JJI’s kan worden aangeboden nu het aantal jeugdigen in de JJI’s sterk is afgenomen in vergelijking met enige jaren geleden. Wanneer het onderwijsaanbod voor bepaalde jongeren ontoereikend is, wordt zo nodig expertise van buiten de inrichting ingezet.
De kwaliteit van het onderwijs in de JJI’s is niet in het geding, evenmin als de kwaliteit van de behandeling van de jeugdigen. Zo concludeerden de gezamenlijke inspecties in 2010 dat de kwaliteit van het onderwijs in de JJI’s is toegenomen en het onderwijs meer gericht is op het uitstroomperspectief van de jongeren.
28
Welke factoren zorgen voor de verschraling in het onderwijsaanbod in de JJI's?
In mijn brief van 16 november 2010 over het capaciteitsplan justitiële jeugdinrichtingen5 heb ik benoemd dat leegstand, een lage bezettingsgraad en de kleinschaligheid van de JJI’s risico’s met zich meebrengen voor het aantal leerlijnen dat in de JJI’s kan worden aangeboden.
29
Hoe kan de opvoedkundige taak van de JJI's worden gerealiseerd als het onderwijsaanbod in de inrichtingen dreigt te verschralen?
Zie het antwoord op vraag 27.
30
Welke risico's zijn verbonden aan de leegstand in de JJI's?
In mijn brief van 16 november 2010 over het capaciteitsplan justitiële jeugdinrichtingen ben ik ingegaan op de risico’s van leegstand en een lage bezetting in de JJI’s.5 Een te lage bezettingsgraad levert risico’s op voor de uitvoering van gedragsinterventies en YOUTURN en heeft gevolgen voor de breedte van het onderwijsaanbod. Het capaciteitsplan JJI’s wordt op zodanige wijze uitgevoerd dat voornoemde risico's worden geminimaliseerd en het aanbod van gedragsinterventies, YOUTURN en onderwijs in JJI’s zoveel mogelijk is geborgd.
31
Welke verbetermaatregelen worden er gerealiseerd met de ingeboekte 7 mln. per jaar?
De kosten voor de uitvoering van de verbetermaatregelen, betreffen een veelvoud van de hiergenoemde € 7 mln., namelijk circa € 75 mln. op jaarbasis. Deze middelen zijn onder andere ingezet voor de professionalisering van het personeel (opleiden huidig personeel richting hbo-niveau, meer gedragsdeskundigen, toepassing gedragsinterventies), het verkleinen van de groepsgrootte en brandbeveiliging.
32
Waarom wordt er geen einddiagnose gesteld wanneer een criminele jeugdige een JJI verlaat?
Er is op dit moment nog geen beproefd instrument op basis waarvan een betrouwbare einddiagnose kan worden gesteld op het moment dat een jongere de JJI verlaat. De JJI’s maken nu een begin met de ontwikkeling van Routine Outcome Monitoring, waarmee het verloop van de behandeling aan de hand van metingen en hermetingen in kaart kan worden gebracht. In de toekomst zal onderzocht worden of een instrument kan worden ontwikkeld voor de gevraagde einddiagnose.
33
Hoe kan een uitstroomgemeente zonder een einddiagnose van een uitgestroomde criminele jeugdige een goed nazorgtraject opzetten?
De gemeente neemt deel aan het trajectberaad. Hierdoor is de gemeente al in een vroeg stadium van de detentie betrokken bij het (nazorg)traject van een individuele jeugdige. Door middel van het trajectberaad kan de gemeente de ontwikkelingen van een jeugdige in de JJI volgen en weet zij waar zij na de justitiële nazorgfase het traject dient voort te zetten.
34
Hoe kan een uitstroomgemeente het nazorgtraject goed faciliteren als op het gemeenteaccres bezuinigd wordt?
Zie het antwoord op vraag 11.
35
Wat zijn de gemiddelde kosten van de nazorg per uitgestroomde criminele jeugdige?
In 2011 was er ruim € 7 mln. expliciet voor nazorg beschikbaar, exclusief de financiering van de gemeenten. Voor de 1926 jongeren die in 2011 een JJI hebben verlaten, komt dat neer op circa € 3 600 per jongere. Verder wordt een deel van de inzet op het gebied van nazorg gefinancierd vanuit de reguliere kaders die beschikbaar zijn voor de uitvoeringsorganisaties (waaronder de Raad voor de kinderbescherming en de (jeugd)reclassering). Deze kosten zijn niet goed direct toe te rekenen aan de uitgestroomde JJI-jeugdigen.
36
Hoeveel JJI’s voeren in 2012 de PIJ-maatregel uit?
Alle tien JJI’s voeren in 2012 de PIJ-maatregel uit.
37
Hoe verhoudt de in het rapport aangehaalde reden voor een dalende strafrechtelijke instroom door een verandering in de aard van jeugdcriminaliteit (waarbij het aantal ernstige delicten is afgenomen) zich tot het beeld wat de laatste tijd naar voren komt, namelijk dat criminele jeugdigen steeds gewelddadiger worden?
De dalende strafrechtelijke instroom en de verandering in de aard van de jeugdcriminaliteit kan in cijfers worden aangetoond. Voor een cijferanalyse hieromtrent verwijs ik naar de brief over de «voortgang actieprogramma problematische jeugdgroepen» d.d. 2 april 2012.7 Het beeld dat criminele jeugdigen steeds gewelddadiger worden, strookt niet met de cijfers.
38
Is de voorkeur bij organisaties in de strafrechtketen voor zorg en behandeling van jeugdigen boven opsluiting in een JJI en inzet van alternatieve sancties voor een effectieve en persoonsgerichte aanpak gebaseerd op bewezen effectiviteit of heeft deze voorkeur een andere reden?
Er is internationaal veel onderzoek waaruit blijkt dat met ambulante behandeling van jongeren (bijvoorbeeld door intensieve «systeeminterventies» die zijn gericht op de jongere én zijn directe omgeving) betere effecten op recidive kunnen worden bereikt dan met behandeling in een gesloten setting. Het opsluiten van jeugdigen heeft veel potentieel negatieve effecten die ook met een goede bejegening en behandeling in JJI’s niet altijd kunnen worden voorkomen.
Niet voor niets is in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) dat ook door Nederland wordt onderschreven, opgenomen dat vrijheidsbeneming van minderjarigen slechts als uiterste middel en voor de kortst mogelijke passende duur mag worden ingezet.
39
Wordt er nu uitsluitend met zogenaamde evidence-based interventies gewerkt, gelet op het feit dat JJI’s volgens het rapport sinds medio 2011 met wetenschappelijk geaccepteerde interventies werken en er momenteel tien erkende gedragsinterventies beschikbaar zijn die de JJI’s kunnen toepassen?
Alle jeugdigen in een JJI worden bejegend via de basismethodiek YOUTURN. Daarnaast kunnen zij, mits aan de criteria wordt voldaan, deelnemen aan een gedragsinterventie op maat. In aanvulling op de tien evidence-based gedragsinterventies die door de Erkenningscommissie zijn erkend, kunnen JJI’s bij specifieke problematiek of stoornissen ook ggz-interventies aanbieden of interventies die erkend zijn door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Deze interventies zijn wel evidence-based maar niet (direct) gericht op recidivevermindering
40
Kan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ingaan op de vraag die ook in het rapport terugkomt, namelijk of een protocol/de handleiding van de gedragsinterventie richtinggevend moet zijn bij de behandeling van een criminele jeugdige of de inschatting van de professional van het te bereiken resultaat?
Het protocol van erkende gedragsinterventies is zo opgesteld dat op een gestructureerde en controleerbare wijze gebruik wordt gemaakt van de vaardigheden en het oordeelsvermogen van de professional die de interventie toepast. Het is dus niet een kwestie van protocol/handleiding óf professional die richting geeft aan de behandeling, maar juist van een goede combinatie en balans tussen het gebruik van een gestructureerde methode en het professionele oordeel.
41
Op welke termijn kunnen de effectevaluaties van de erkende gedragsinterventies wel plaatsvinden?
Of een effectevaluatie kan starten is afhankelijk van de uitkomsten van de voorafgaande procesevaluatie. Indien de procesevaluatie knelpunten aantoont die betrekking hebben op de implementatie van de gedragsinterventies, dienen deze eerst te worden opgelost. In verband met de verminderde instroom van jongeren in de JJI komt het evaluatieonderzoek wat minder snel op gang dan aanvankelijk gepland. In 2012 start een eerste effectevaluatie om de doeltreffendheid aan te tonen. Naar verwachting zal deze medio 2013 beschikbaar zijn.
42
Welke implementatieprocessen moeten nog plaatshebben voor een goede effectevaluatie van de detentie, behandeling en nazorg van jeugdigen?
Voor een goede effectevaluatie vragen de volgende processen nadere aandacht:
– De inzet van een geschikt meetinstrument (ROM);
– Het registreren en systematiseren van data;
– Verdere implementatie van de erkende gedragsinterventies.
43
Welke problemen spelen bij de informatievoorziening tussen de ketenpartners over de voortgang van nazorg?
De Rekenkamer gaat op pagina 48 en 49 van het rapport uitgebreid in op de informatievoorziening tussen de deelnemers van de netwerk- en trajectberaden. De ICT-nazorg jeugdapplicatie is inmiddels integraal overgezet naar GCOS. Door de uitrol van GCOS is de informatievoorziening goed geregeld, hetgeen bijdraagt aan een sterk toegenomen informatie-uitwisseling tussen de ketenpartners. Er is derhalve geen sprake van problemen, maar van een verbetering van de informatievoorziening. De werking van GCOS dient wel, zoals bij iedere nieuwe applicatie, te worden doorontwikkeld.
44
Gaat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bewerkstelligen dat met vaste bewezen methodes zal worden gewerkt, mede gelet op de conclusie uit de pilot inzake vrijwillige nazorg voor PIJ-ers van achttien jaar of ouder dat er niet wordt gewerkt met bewezen methodes terwijl dit wel mogelijk is?
Het streven is erop gericht om te werken met erkende evidence-based programma’s, ook op het gebied van (vrijwillige) nazorg. Het project Vrijwillige Nazorg PIJ-jongeren 18+ wordt uitgevoerd door de drie reclasseringsorganisaties (3RO). De reclasseringsorganisaties werken met de wetenschappelijk onderbouwde methodiek «werken in gedwongen kader». Daarnaast gebruiken ook zij gedragsinterventies die door de Erkenningscommissie zijn erkend.
45
Is de ICT-nazorg jeugdapplicatie inmiddels al integraal opgegaan in het Geïntegreerd Casusoverleg Ondersteunend Systeem (GCOS) dat naar verwachting in het vierde kwartaal van 2011 landelijk zou worden uitgerold?
Ja, dit heeft inmiddels integraal plaatsgevonden.
46
Kan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie inmiddels al iets melden over de werking van GCOS?
GCOS wordt door een toenemend aantal organisaties gebruikt en wordt verder doorontwikkeld. De organisaties zijn nauw betrokken bij de doorontwikkeling en bij de beoordeling van het functioneren van GCOS.
47
Kan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ingaan op de zorgen van twee gemeenten dat de huidige bezuinigingen op het gemeentefonds een directe bedreiging zouden zijn voor de kwaliteit van de nazorg?
Zie het antwoord op vraag 11.
48
Welke elementen van de behaalde kwaliteitsvoortgang zijn kwetsbaar bij de voorgestelde ombuigingen op het gemeenteaccres?
Zie het antwoord op vraag 11.
49
Gaat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een methode ontwikkelen om de prestaties en maatschappelijke effecten van de kwaliteitsmaatregelen in de jeugddetentie te meten? Wordt daarin tevens een relatie wordt gelegd met het gevoerde beleid?
Zie het antwoord op vraag 6.
50
Extra vraag:
Vraag 12, gesteld aan de Algemene Rekenkamer: Hoeveel JJI-locaties zijn omgevormd tot JeugdzorgPlus-locaties?
Het gaat om de volgende negen locaties c.q. inrichtingen:
– JJI Rentray, locatie Eefde
– JJI Juvaid, locatie het Poortje
– JJI Het Keerpunt, locatie Icarus
– JJI Harreveld, locatie Avenier Almelo
– JJI Harreveld, locatie Avenier ’t Anker
– JJI De Sprengen, locatie Avenier Wapenveld
– JJI De Heuvelrug, locatie De Lindenhorst
– JJI Den Engh
– JJI Otto Gerhard Heldring
Tevens is de nieuwbouw van JJI Teylingereind in gebruik genomen als JeugdzorgPlus-locatie.
Eichelsheim, V.I. & Laan, A.M. van der (2011). Jongeren en vrijheidsbeneming: een studie naar de wijze waarop jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen omgaan met vrijheidsbeneming. Meppel: Boom Juridische uitgevers. Onderzoek en beleid 300.
Donker, A. & Bakker, L. de (2012). Vrij na een PIJ: voorspellende factoren van acceptatie vrijwillige nazorg en recidive na een PIJ maatregel. Leiden: Hogeschool Leiden.
Smeets, E. (2011). Onderwijs in justitiële jeugdinrichtingen en gesloten jeugdzorg. Nijmegen: ITS, Radboud Universiteit Nijmegen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31215-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.