31 209 Schoon en zuinig

Nr. 143 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 november 2010

Met een brief van 27 april 20101 heeft mijn ambtsvoorganger van Economische Zaken u een drietal rapporten aangeboden die in opdracht van mijn ministerie zijn gemaakt in het kader van een toezegging om met een nader uitgewerkte visie te komen op de ontwikkeling van de brandstofmix voor de elektriciteitsopwekking.

Onlangs meldden de onderzoekers van KEMA die verantwoordelijk waren voor het door hen opgestelde rapport dat ze hadden geconstateerd dat hun berekeningen met een onjuiste aanname waren uitgevoerd. Concreet ging het om de economische waardering van de warmte uit WKK-eenheden. Aannames voor deze factor zijn van invloed op de berekende inzet van WKK voor de productie van elektriciteit.

Nadat KEMA haar verontschuldigingen voor deze fout heeft aangeboden hebben zij de berekeningen opnieuw uitgevoerd en op basis daarvan een bijgesteld rapport opgesteld. Hierbij bied ik u dit bijgestelde rapport aan2.

In grote lijnen zijn de belangrijkste resultaten zoals opgenomen in de managementsamenvatting ongewijzigd gebleven ten opzichte van de eerder aan u toegezonden versie. Zo blijft de conclusie overeind dat het elektriciteitssysteem voldoende flexibel is om 12 GW windenergie in Nederland in te kunnen passen zonder dat dit leidt tot het niet kunnen benutten van windenergie.

De belangrijkste wijziging zit in de berekende inzet van WKK. In het bijgestelde rapport wordt geconcludeerd dat de inzet van WKK-vermogen (in 2020) ongeveer een derde van het potentieel is. In de oorspronkelijke berekening was dit ruim 85%. De lagere waardering van de geproduceerde warmte zorgt er in de bijgestelde berekeningen voor dat de marginale kosten van WKK hoger worden dan de marginale kosten van een groot deel van het kolenvermogen en dat zorgt er in een vrije markt voor dat WKK minder zal worden ingezet. KEMA tekent daar wel bij aan dat deze uitkomst erg gevoelig is voor de gehanteerde gas- en kolenprijzen en daarmee ook voor de CO2-prijzen. Indien de gasprijs iets daalt of de CO2-prijs iets stijgt zal er volgens het model meer WKK en minder kolenvermogen worden ingezet.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 209, nr. 116.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven