Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31200-X nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31200-X nr. 3 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 september 2007
Onze krijgsmacht valt veel waardering ten deel in binnen- en buitenland. De samenwerking met civiele autoriteiten ten behoeve van de nationale veiligheid is op een nieuwe leest geschoeid en meer dan ooit zijn de militaire inspanningen wereldwijd dienstbaar aan de geïntegreerde benadering – de 3D-benadering van Diplomacy, Defence and Development – die het buitenlandse beleid van de regering kenmerkt. De recente operaties in Bosnië, Irak en Afghanistan zijn schoolvoorbeelden hiervan en de ervaringen die daar zijn opgedaan kunnen ook worden benut als ons land actief betrokken zou raken bij crisisbeheersingsoperaties op andere plaatsen in de wereld, bijvoorbeeld in Afrika.
Deze brief verschijnt op een moment dat onze krijgsmacht ruim een jaar actief is in de Afghaanse provincie Uruzgan, als onderdeel van de International Security Assistance Force (Isaf). Sterker nog dan de stabilisatiemissie in de Irakese provincie Al Muthanna van 2003 tot 2005 belichaamt de Task Force Uruzgan onder Nederlandse leiding de transformatie die de krijgsmacht de afgelopen jaren heeft doorgemaakt. In minder dan vijftien jaar tijd heeft zij zich ontwikkeld van een betrekkelijk omvangrijk dienstplichtigenleger tot een kleinere krijgsmacht die behoort tot de modernste ter wereld, met professioneel, gemotiveerd personeel dat kan beschikken over het beste materieel. Een krijgsmacht bovendien die vrijwel volledig inzetbaar is en wereldwijd kan optreden in dienst van vrede en veiligheid. Het is onze prioriteit deze expeditionaire capaciteiten de komende jaren verder te versterken.
De fundamentele koerswijziging die in 1993 met de Prioriteitennota is ingezet heeft tien jaar later een krachtige impuls gekregen in de Prinsjesdagbrief 2003. Op 2 juni 2006 volgde een actualisering van die brief onder de titel «Nieuw evenwicht, nieuwe ontwikkelingen; naar een toekomstbestendige krijgsmacht». Er was, kortom, bij het aantreden van dit kabinet een solide basis om de komende jaren op voort te bouwen. De brief die wij de Tweede Kamer thans sturen, behelst dan ook geen trendbreuk. Integendeel, ons beleid is erop gericht de transformatie van de krijgsmacht te bestendigen en de organisatie, waar mogelijk, in rustiger vaarwater te brengen.
De defensieorganisatie mag turbulente jaren achter de rug hebben, zij zal ook de komende jaren in beweging blijven. Verderop in deze brief staan wij uitgebreid stil bij de twee hoofdpunten van ons beleid: investeren in personeel en de verbetering van de operationele inzetbaarheid. Op alle fronten bouwt Defensie de komende jaren voort aan de verdere verbetering van de inzetbaarheid, van de opleidingen en trainingen, van de werkomstandigheden van haar personeelsleden en van de uitrusting waarmee zij hun werk moeten doen. Deze brief gaat uitgebreid in op de projecten die de komende jaren op stapel staan. De operationele realiteit, die zich dag in dag uit aandient in Uruzgan, vergt versterkingen van specifieke capaciteiten, zowel in de ondersteuning als in de uitvoering. De realiteit is ook dat de werving en het behoud van personeel de komende jaren grote inspanningen zullen vergen wegens de toenemende krapte op de arbeidsmarkt. Defensie wil graag een veilige en plezierige werkomgeving bieden aan haar werknemers en stelt hoge eisen aan correct gedrag, mede in het licht van de taken van de krijgsmacht en haar positie in de samenleving. De komende jaren wordt extra geïnvesteerd in sociaal leiderschap, werk- en leefomstandigheden en de integriteitsorganisatie. Het personeel vormt de kern van Defensie en heeft om die reden absoluut prioriteit. De verkleining van de organisatie met 11 700 functies waartoe in 2003 is besloten, zal de komende tijd haar finale beslag krijgen en de laatste loodjes zullen zwaar wegen. Het Sociaal beleidskader (SBK) is daarom tot 1 januari 2013 verlengd om een vangnet te kunnen blijven bieden. Zoals bekend, zijn daarbij gedwongen ontslagen wellicht niet te vermijden. Dat is anders met de aanvullende maatregelen die wij hebben getroffen en die gepaard zullen gaan met een verdere verkleining van het functiebestand. Deze nieuwe maatregelen zullen niet tot gedwongen ontslagen leiden.
De financiële uitgangspunten van het defensiebeleid blijven de komende jaren ongewijzigd. Het streven is onveranderd gericht op een betaalbare exploitatie en voldoende ruimte voor investeringen. Anders dan in 2003 is in het huidige coalitieakkoord afgesproken extra geld voor Defensie vrij te maken en wel in de vorm van opbrengsten uit de verkoop van defensiematerieel. Het gaat om een bedrag van 500 miljoen euro voor de komende vier jaar waarvan 250 miljoen euro beschikbaar is voor doelgerichte versterkingen op operationeel en personeelsgebied en de overige 250 miljoen euro wordt toegevoegd aan de post Vredesoperaties Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) op de defensiebegroting voor de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties. Met deze financiële injectie kunnen waardevolle aanpassingen worden bekostigd, zij het niet alle die wij noodzakelijk achten. Daarvoor zijn de aanvullende maatregelen nodig die wij eerder in de brief «Het defensiebeleid op hoofdlijnen» van 2 juli jl. hebben aangekondigd.
Die aanvullende maatregelen behelzen onvermijdelijk pijnlijke keuzes. Zo zijn operationele capaciteiten niet buiten schot gebleven. De noodzakelijke intensiveringen waartoe het hedendaagse operationele optreden Defensie noopt, zal voor een deel worden bekostigd door de verdere vermindering van een aantal hoofdwapensystemen. Het gaat in het bijzonder om artillerie, gevechtstanks en gevechtsvliegtuigen. Afschaffing van deze systemen is uiteraard niet aan de orde, maar een verdere verlaging van de aantallen is verantwoord, juist vanwege de aard van de operaties waaraan onze krijgsmacht een zinvolle bijdrage kan leveren. Wij hebben ook moeten afzien van andere, op zichzelf wenselijke versterkingen, bijvoorbeeld op het gebied van de luchtgrondwaarneming (Allied Ground Surveilance) en onbemande waarnemingstoestellen (MALE UAV). Binnen de budgettaire mogelijkheden hebben wij voorrang gegeven aan de urgentste versterkingen in de eerdergenoemde actualiseringsbrief van 2 juni 2006, dat wil zeggen de maatregelen die onmiddellijk ten goede komen aan het operationele optreden van vandaag de dag. Dat is het type operatie, ingebed in de 3D-benadering en met karaktertrekken van counter-insurgency, dat we kennen uit Irak en Afghanistan, maar waarop we bijvoorbeeld ook in Afrika moeten zijn voorbereid. Een andere prioriteit van Defensie is de vervanging van de F-16, die een aanzienlijk beslag legt op de investeringsruimte in de periode 2010 tot 2020. Ook op dit grote project gaan wij in deze brief nader in. Naast de vervanging van het F-16 gevechtsvliegtuig wordt ook op diverse andere terreinen het militaire materieel gemoderniseerd. Zo worden in de komende jaren de NH-90 helikopter, extra Chinook transporthelikopters, de patrouilleschepen en het infanteriegevechtsvoertuig ingevoerd. Ook wordt de pantserhouwitser voorzien van precisiemunitie, wordt het kanon op de LC-fregatten verbeterd en worden de F-16 jachtvliegtuigen voorzien van nieuwe doelaanwijzigingsmiddelen. De hoofdwapensystemen van onze krijgsmacht blijven daarmee behoren tot de modernste ter wereld.
Het merendeel van de projecten die al op stapel stonden, gaat door. Dat is mede mogelijk gemaakt door de fasering van projecten aan te passen, wat in een aantal gevallen met uitstel gepaard is gegaan. Per saldo echter konden de langjarige investeringsplannen op deze manier zo goed mogelijk met het beschikbare budget in overeenstemming worden gebracht. Wat de exploitatie van de defensieorganisatie betreft, hebben wij nadrukkelijk gekozen voor meer sturing om actief te voorkomen dat stijgende kosten de komende jaren tot aanhoudende budgetoverschrijdingen leiden. De beschikbare budgetten dwingen alle zeven defensieonderdelen tot bewust begroten en plannen en het toezicht daarop wordt versterkt. Voor de operationele commando’s komt het er vooral op aan hun kerntaak – opleiden, trainen en de gereedstelling van eenheden – zo doelmatig mogelijk in te richten zonder concessies te doen aan de kwaliteit van hun operationele product. Zij zullen de komende periode hun activiteiten moeten uitvoeren binnen strakke budgettaire kaders. Alle opleidingen die zijn gerelateerd aan een zorgvuldige voorbereiding op de missies blijven gehandhaafd, maar generieke opleidingen moeten wellicht worden versoberd. Ook van de Defensiematerieelorganisatie (DMO) en het Commando dienstencentra (CDC) wordt het nodige gevraagd. Wij houden er rekening mee dat de strengere budgettaire kaders tot aanpassingsproblemen kunnen leiden. Het staat echter als een paal boven water dat strak budgetteren een absolute voorwaarde is om op termijn een investeringsquote van ten minste 20 procent te kunnen handhaven. Een investeringsruimte van 20 procent of meer is van levensbelang voor de krijgsmacht en daarom een harde doelstelling.
Zoals uit de begrotingsstukken blijkt die eveneens vandaag zijn gepubliceerd, is het defensiebudget voor de kabinetsperiode sluitend. Het kabinet wil bezien hoe dit beeld er in latere jaren uitziet. De komende tijd zullen daarom verkenningen worden uitgevoerd naar het niveau van de defensiebestedingen op langere termijn, mede in relatie tot het huidige ambitieniveau en in bondgenootschappelijk perspectief.
Ter toelichting op ons beleid voor de komende jaren gaan wij in deze brief achtereenvolgens in op:
– de ontwikkelingen in onze nationale en internationale omgeving (de omgevingsanalyse);
– het ambitieniveau van de krijgsmacht;
– de hoofdpunten van het defensiebeleid voor de komende jaren;
– de gevolgen voor de defensieorganisatie;
– de financiële situatie bij Defensie.
Het defensiebeleid dient te zijn gestoeld op een gedegen begrip van de ontwikkelingen in onze nationale en internationale omgeving en van hun gevolgen voor de veiligheid van ons land en voor onze belangen en waarden. Dat Nederland een open land is in een wereld die alsmaar kleiner lijkt te worden, vormt daarbij een centraal gegeven. Onze openheid heeft ons onder meer een hoog levenspeil gebracht en wij moeten haar daarom zien te behouden. Onze openheid maakt ons evenwel ook kwetsbaar. Bedreigingen voor onze veiligheid hebben onmiskenbaar een mondiaal karakter. Juist een open samenleving als de Nederlandse moet in een tijdperk van vergaande mondialisering daarom haar weerbaarheid op peil houden.
In het regeerakkoord en het daaropvolgende beleidsprogramma van dit kabinet is tot uitdrukking gebracht welke gevolgen hieruit worden getrokken. Voorop staat dat Nederland in internationaal verband een actieve en constructieve partner wil blijven. De meeste vraagstukken waarmee Nederland wordt geconfronteerd, kunnen immers niet worden opgelost zonder een internationaal georiënteerde aanpak. Dat geldt ook voor onze veiligheid.
Ons land draagt bovendien van oudsher de bevordering en de handhaving van de internationale rechtsorde hoog in het vaandel. Het kabinet hecht hieraan groot belang. Nederland investeert uit overtuiging in versterking van de internationale samenwerking en van de internationale rechtsorde en in duurzame ontwikkeling waar armoede heerst. Het motto van dit kabinet – «samen leven, samen werken» – reikt nadrukkelijk over de landsgrenzen heen. Zonder de actieve betrokkenheid van landen als Nederland bij internationale vraagstukken zou de wereld onveiliger en onrechtvaardiger zijn. Wij mogen alleen daarom al niet weglopen voor onze verantwoordelijkheid, ook niet als daarbij aanzienlijke risico’s worden gelopen. Deze betrokkenheid – ook die van militaire aard – geeft ons in internationaal verband bovendien recht van spreken.
Om uitvoering te geven aan een actief, geïntegreerde buitenlands beleid moet ons land blijven beschikken over een moderne, snel inzetbare en kwalitatief hoogwaardige krijgsmacht. Bovendien levert de krijgsmacht ook binnen de landsgrenzen op tal van manieren een wezenlijke bijdrage aan onze veiligheid. Bij het verder gestalte geven aan de krijgsmacht hebben wij ons terdege rekenschap gegeven van de ontwikkelingen in onze omgeving en van de bij operaties opgedane ervaringen. Deze ontwikkelingen en ervaringen zijn vorig jaar in kaart gebracht in de Actualiseringsbrief («Nieuw evenwicht, nieuwe ontwikkelingen», van 2 juni 2006, kamerstuk 30 300 X, nr. 127), mede op grond van gesprekken met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, de wetenschap en de cultuur en van de resultaten van een serie werkconferenties. De Adviesraad Internationale Vraagstukken leverde eveneens een waardevolle bijdrage aan de discussie met een advies over de relatie tussen maatschappij en krijgsmacht. In vervolg op de Actualiseringsbrief staan wij in deze omgevingsanalyse achtereenvolgens stil bij de internationale (veiligheids-)situatie, de belangrijkste internationale organisaties waarvan Nederland lid is, en de toonaangevende ontwikkelingen ten aanzien van de inzet van de krijgsmacht.
Internationale (veiligheids-)situatie
De internationale (veiligheids-)situatie wordt gekenmerkt door vier algemene ontwikkelingen die voor ons veiligheidsbeleid en de krijgsmacht in het bijzonder van belang zijn.
Groeiende verwevenheid tussen interne en externe veiligheid. Vrijwel alle bedreigingen van onze samenleving hebben een internationale dimensie. Grote delen van de wereld zijn instabiel. Deze instabiliteit leidt tot tal van problemen die ook ons aangaan. Niet alleen zijn wij van oudsher oprecht begaan met het lot van andere mensen, maar het welvarende Europa ondervindt ook zelf de problemen in de vorm van onbeheersbare migratiestromen en de omvangrijke handel in drugs, wapens en mensen. Vooral zwakke staten vormen een aanwijsbare bron voor dergelijke veiligheidsrisico’s. Zo hebben in een maatschappij waar de staat vrijwel afwezig is terroristische organisaties vrij spel. De recente geschiedenis van Afghanistan heeft dat wel bewezen. Mede om te voorkomen dat dat land opnieuw een uitvalsbasis voor terroristen wordt, levert Nederland er in Navo-verband een aanzienlijke bijdrage aan de stabilisering en versterking van het gezag. En ook al is in een land de staat aanwezig, dan functioneert zij lang niet altijd in dienst van de bevolking. Ook dit blijft niet zonder gevolgen. Politiek en religieus extremisme vinden hier namelijk een voedingsbodem.
Verbreding veiligheidsrisico’s. De verbreding van het veiligheidsbegrip en de onderlinge verwevenheid van de hedendaagse veiligheidsrisico’s kwamen sterk tot uitdrukking in het rapport van de secretaris-generaal van de VN van 21 maart 2005 (In larger freedom: towards development, security and human rights for all) en in het slotdocument van de VN-Top (2005 World Summit Outcome) van 24 oktober 2005. De kwetsbaarheid van moderne samenlevingen in een open wereld komt op steeds meer terreinen aan het licht. Bij het beschermen van onze samenleving moet in toenemende mate worden gedacht aan de opkomst van het internationale terrorisme, de proliferatie van massavernietigingswapens, internationale mensen- en drugshandel, piraterij, pandemieën, digitale onveiligheid, sociale kwetsbaarheid en klimaatverandering. Ook de energievoorzieningszekerheid, rampenbestrijding en ontwikkelingsvraagstukken hebben een steeds belangrijker veiligheidsdimensie. Naast de bescherming van het grondgebied gaat het in toenemende mate om de bescherming van het individu en de samenleving.
Sterkere samenhang tussen veiligheid en ontwikkeling.Nederland speelt van oudsher een voortrekkersrol in de internationale strijd tegen armoede en voor duurzame ontwikkeling. Het reserveert daartoe onder meer stelselmatig 0,8 procent van zijn bruto nationaal product (BNP) voor ontwikkelingssamenwerking. Dit kabinet hecht hieraan groot belang. Het heeft zich daarom ten doel gesteld de millenniumontwikkelingsdoelen aanzienlijk dichterbij te brengen. Deze doelen – de Millennium Development Goals – zijn in 2000 door alle VN-lidstaten aanvaard en moeten in 2015 zijn bereikt. Hoewel de doelen betrekking hebben op gezondheid, honger, milieu, onderwijs, eerlijke handel en gelijke rechten, is de afgelopen jaren in internationaal verband het besef gegroeid dat ze alleen haalbaar zijn in landen waar sprake is van voldoende veiligheid. De grootste achterstanden doen zich voor in landen waar hiervan geen sprake is of in landen die de gevolgen van een conflict nog te boven moeten komen. Veel van deze landen bevinden zich in Afrika, maar ook Afghanistan is hiervan een sprekend voorbeeld. Het kabinet zal zich daarom in zijn aanpak van het wereldomvattende ontwikkelingsvraagstuk nadrukkelijker richten op fragiele staten. Hierbij is in toenemende mate ook een (ondersteunende) rol voor de krijgsmacht weggelegd, zowel in het kader van de conflictpreventie en de conflictbeheersing als van de wederopbouw na een conflict.
Veranderingen in de internationale verhoudingen. De veiligheid van Nederland wordt vooral op langere termijn onverminderd beïnvloed door de geopolitieke verhoudingen en de verschuivingen daarin. Te verwachten valt dat vooral de snelle economische groei in Azië niet zonder gevolgen blijft voor de internationale krachtsverhoudingen en dus ook voor de positie van Europa. In veiligheidspolitiek opzicht vragen in het bijzonder de opkomst van China, waarover de AIV advies heeft uitgebracht, en de ontwikkeling op de lange termijn van Rusland de aandacht. Voorts blijven in het Midden-Oosten de toestand in Irak, het Israëlisch-Palestijnse conflict en de ontwikkelingen rondom het nucleaire programma van Iran zorgwekkend.
De gevolgen die internationale organisaties verbinden aan ontwikkelingen in hun omgeving, zijn ook van belang voor de toekomst van de krijgsmacht. Nederland treedt immers bij voorkeur op in VN-, Navo- of EU-verband. Ons buitenlandse en veiligheidsbeleid is er bovendien op gericht de effectiviteit en het functioneren van deze instellingen te versterken.
VN. Nederland is van oudsher actief lid van de Verenigde Naties. De bevordering van het internationale recht staat daarbij voorop, zoals ook is vastgesteld in onze Grondwet (art. 90). Crisisbeheersing en ontwikkelingssamenwerking zijn instrumenten om de internationale rechtsorde te bevorderen. Het aantal door de VN uitgezonden vredeshandhavers is de laatste jaren enorm toegenomen. Had de VN in 2000 nog geen 20 000 man geüniformeerd personeel in het veld, thans ligt dat aantal ruim boven de 83 000. Ook Nederland neemt actief deel aan crisisbeheersingsoperaties van de VN in onder andere Libanon (UNIFIL) en Soedan (UNMIS). De VN zijn tevens van groot belang bij de uitvoering van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Op dit moment voeren de VN belangrijke hervormingen door. De voorgestelde hervormingen moeten leiden tot een effectievere en betere wijze van ontwikkelingssamenwerking. Eén van de belangrijkste hervormingsvoorstellen is dat de VN in alle landen volgens hetDelivering as One (kortheidshalve Eén VN) concept moeten gaan werken. Dit betekent dat de VN-organisaties in het veld voortaan samengebracht worden met één leider, één budget, één gezamenlijk programma dat in nauw overleg met het land zelf wordt opgesteld en waar mogelijk in één kantoor (de zogenaamde four ones). Hierdoor neemt de slagkracht van de VN toe en komen de Millennium Ontwikkelingsdoelen dichterbij. Een andere belangrijke hervorming is de verbetering van de aansturing van crisisbeheersingsoperaties. Door uitbreiding van het Department for Peacekeeping Operations (DPKO) en door de ondersteuning van VN-operaties onder te brengen bij één departement, moeten de VN beter in staat worden gesteld crisisbeheersingsoperaties voor te bereiden en te leiden. Mede op initiatief van Nederland is ook het concept van de Stand-by High Readiness Brigade (Shirbrig) van de Verenigde Naties in 2005 aangepast. In plaats van een volledig inzetbare brigade is de Shirbrig voortaan de kern van een hoofdkwartier met ondersteunende eenheden en van planningscapaciteit ten behoeve van VN-missies.
Navo. De Navo ontwikkelt zich verder als een transatlantisch bondgenootschap dat tot ver buiten het eigen grondgebied stabiliteit brengt. Op basis van de veranderende wijze van optreden heeft de Navo in 2006 haar ambitieniveau opnieuw gedefinieerd. Zo acht de Navo het niet langer noodzakelijk om drie grote operaties op legerkorpsniveau te kunnen uitvoeren. In plaats daarvan dient de Navo in staat te zijn gelijktijdig twee grootschalige operaties van hoge intensiteit en zes kleine operaties onder moeilijke en uiteenlopende omstandigheden uit te voeren. Daartoe onderscheidt de Navo een aantal gebieden en vermogens waarin de komende tien tot vijftien jaar met voorrang zal moeten worden geïnvesteerd. Het accent ligt op het vermogen multinationaal expeditionair op te treden ver buiten het Navo-grondgebied zonder veel steun van het gastland en het vermogen deze inzet ook onder veeleisende klimatologische en geografische omstandigheden voort te zetten. De Navo moet de middelen hebben dit optreden te beschermen tegen de dreigende inzet van massavernietigingswapens en tegen terroristische dreigingen. De inzet van de strijdkrachten zal snel, effectief en flexibel moeten zijn. Dit moet leiden tot een nieuw evenwicht tussen gevechts- (combat) en ondersteunende (enablers) capaciteiten. De Defence Requirements Review (DRR) 2007 die thans in voorbereiding is, legt de nadruk op de ondersteunende capaciteiten. De snelle reactiemacht van de Navo, de Nato Response Force (NRF), is sinds november 2006 operationeel. Nederland is voornemens zijn bijdragen aan de NRF te blijven leveren. In de eerste helft van 2008 behelst de bijdrage aan NRF 10 onder meer de leiding van de landcomponent door het Duits-Nederlandse legerkorpshoofdkwartier. Voor NRF 12 (in de eerste helft van 2009) heeft Nederland aangeboden het bevel te voeren over de amfibische taakgroep. Ook de beide amfibische transportschepen Hr.Ms. Rotterdam en Hr.Ms. Johan de Witt maken deel uit van dit aanbod. Nederland heeft in Navo-verband initiatieven ontplooid om de relevantie van de NRF voor lopende operaties te verhogen. Voorts dringt Nederland aan op een betere lastenverdeling tussen de bondgenoten.
NATO Response Force (NRF)
De NRF is een snel inzetbare multinationale expeditionaire strijdmacht die binnen 5 tot 30 dagen ingezet kan worden voor uiteenlopende missies. De NRF is samengesteld uit zee-, land- en luchtstrijdkrachten. De maximale omvang bedraagt ongeveer 25 000 militairen. De NRF kan worden ingezet:
– als zelfstandige strijdmacht voor de collectieve verdediging in het kader van Artikel 5 of crisisbeheersingsoperaties die niet onder artikel 5 vallen, zoals vredebewarende operaties, evacuaties, embargo-operaties, hulpverlening bij rampenbestrijding en humanitaire noodhulp, en terrorisme bestrijding;
– als initial entry strijdmacht die de komst van een grotere troepenmacht voorbereidt, in een omgeving die kan variëren van welgezind tot vijandig;
– ter ondersteuning van diplomatiek overleg en ter onderstreping van de vastberadenheid van de Navo om zonodig op te treden.
Het gewenste kwaliteitsniveau van de NRF wordt gegarandeerd door een multinationale integratietraining van de toegewezen eenheden in de zes maanden voorafgaand aan de NRF-rotatie.
EU. Nederland is een belangrijke partner in de Europese Unie, ook op het gebied van veiligheid en defensie. De Unie wordt een steeds belangrijkere speler in internationale crisisbeheersingsoperaties die behalve een militaire operatie in Bosnië-Herzegovina, een groot aantal civiele missies uitvoert. De EU is steeds vaker niet de enige speler in een operatiegebied. Een voorbeeld hiervan is de civiele EVDB-operatie in Afghanistan waar politiemensen worden opgeleid. Ook de civiele missie in Kosovo die de EU thans voorbereidt, is een voorbeeld van een operatie waar de EU niet als enige de wederopbouw ondersteunt. Juist met het oog daarop is het voor Nederland van belang dat de samenwerking tussen de internationale organisaties in operatiegebieden wordt verbeterd. Nederland streeft daarom ook naar een geïntegreerde benadering op internationaal niveau. De militaire operatie in Bosnië-Herzegovina en de recente militaire EVDB-operatie in de Democratische Republiek Congo tonen aan dat de EU ook in staat is op militair gebied een bijdrage te leveren. Evenals de Navo wordt de EU echter geconfronteerd met militaire tekorten. Het Europees Defensie Agentschap (EDA) beziet samen met de EU Militaire Staf hoe de lidstaten zo effectief mogelijk kunnen samenwerken en het tracht oplossingen te vinden voor de vastgestelde militaire tekorten. De EU blijft zo streven naar interoperabele militaire capaciteiten die op coherente en flexibele wijze kunnen worden ingezet. Een voorbeeld hiervan zijn de EU Battlegroups die sinds 1 januari 2007 operationeel zijn. Nederland heeft van 1 januari tot en met 30 juni 2007 samen met Duitsland en Finland een Battlegroup gevormd. In de eerste helft van 2010 vormt Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk een Battlegroup en in de eerste helft van 2011 zal opnieuw samen met Duitsland en Finland een samenwerkingsverband worden gevormd, ditmaal onder Nederlandse leiding.
Ontwikkelingen ten aanzien van de inzet van de krijgsmacht
Met brede maatschappelijke en parlementaire steun is de afgelopen jaren aanhoudend een groot beroep op de krijgsmacht gedaan. De krijgsmacht heeft de afgelopen jaren missies uitgevoerd in Afghanistan, Irak, Bosnië, Soedan, Congo, Liberia, de Arabische Zee, de Perzische Golf, de Middellandse Zee en Indonesië (Atjeh). Ook heeft zij een bijdrage geleverd aan noodhulpoperaties in Indonesië (tsunami), Pakistan (aardbeving), de Verenigde Staten (hurricane Katrina), Portugal (bosbranden), Suriname (overstromingen) en onlangs nog Griekenland (bosbranden). In totaal zijn de afgelopen kabinetsperiode vele duizenden militairen in het buitenland ingezet. Jaarlijks zijn meer dan 6000 militairen op uitzending. Dit staat los van andere verplichtingen, zoals de bijdragen aan de NRF en de EU-battlegroups. In nationaal verband is herhaaldelijk een beroep op de krijgsmacht gedaan voor de bestrijding van het terrorisme (optreden BBE, F-16’s, Koninklijke marechaussee) en bij rampen. De krijgsmacht voert dagelijks taken uit in het kader van de nationale veiligheid, waarvoor in totaal 4 600 militairen onafgebroken beschikbaar zijn. Defensie levert voorts een bijdrage aan Frontex, het Europese agentschap voor de bewaking van de buitengrenzen. De waardering voor het werk van Defensie bleek onder meer uit de verkiezing van de Nederlandse militairen in Uruzgan tot «Nederlander van het jaar 2006».
Verbreding van de inzet van de krijgsmacht. Er is sprake van een verbreding van de inzet van de krijgsmacht. Deze omvat in de praktijk al veel meer dan de inzet van militaire eenheden in het kader van operaties. De betrokkenheid van de krijgsmacht bij de geïntegreerde benadering van het buitenlandse beleid blijft aan belang winnen. Er is vooral een groeiende rol weggelegd voor de bijdragen die militairen met hun deskundigheid kunnen leveren aan de hervorming van veiligheidssectoren in zwakke staten. Defensie zal haar bijdrage op het gebied van Security Sector Reform (SSR)verder professionaliseren. Hiermee is onder meer een beperkte personele uitbreiding gemoeid. Er is bovendien sprake van een groeiend aantal, vaak kleinschalige civiele missies en (civiele) politiemissies waaraan de krijgsmacht een bijdrage levert, vooral in het kader van het Europese veiligheids- en defensiebeleid.
Security Sector Reform (SSR)
Onder Security Sector Reform wordt verstaan de ontwikkeling van democratische, professionele en effectieve veiligheidsstructuren opdat burgers hun leven in veiligheid en vrijheid kunnen doorbrengen en interne conflicten op geweldloze manier binnen het staatsbestel worden opgelost. Het gaat om het tot stand brengen van een goed functionerende veiligheidssector onder politieke controle. De hervorming van de veiligheidssector moet worden bezien in samenhang met de hervorming van andere sectoren in een maatschappij. Hierbij kan worden gedacht aan de hervorming van openbare bestuursorganen, het parlementaire systeem, de rechterlijke macht, maar ook het belastingssysteem en het banksysteem.
Toenemende complexiteit van missies. Er is sprake van de mondialisering van de inzet van de krijgsmacht. Isaf in Uruzgan, op dit ogenblik de meest veeleisende en gevaarlijke missie van de krijgsmacht, toont aan dat Defensie zich meer dan ooit moet instellen op zeer complexe operaties in verafgelegen delen van de wereld. Doordat operaties vaker op grote afstand van Nederland worden uitgevoerd, is de logistieke ondersteuning van missies aanzienlijk complexer geworden. Ook in andere opzichten worden hogere eisen gesteld aan het operationele vermogen van de krijgsmacht. Zo worden de omstandigheden waaronder militairen opereren moeilijker doordat de tegenstander irreguliere strijdmethodes hanteert. Meer dan voorheen zijn uiteenlopende specialismen nodig om het optreden in operationele netwerken mogelijk te maken en is een goede inlichtingenpositie van levensbelang. Ook zijn er meer verschillende middelen nodig om een missie uit te voeren. Een sprekend voorbeeld hiervan is het aanhoudende, grote beroep dat tijdens de operaties in Irak en Afghanistan is gedaan op de transport- en gevechtshelikopters van de krijgsmacht. Door deze ontwikkelingen worden hogere eisen gesteld aan de interoperabiliteit van middelen. De ontwikkeling van zogenaamde Network Enabled Capabilities (NEC) is van wezenlijk belang om de benodigde interoperabiliteit met bondgenoten te verzekeren en om de inzet van modules van eenheden en middelen uit de diverse krijgsmachtdelen mogelijk te maken.
Network Enabled Capabilities (NEC)
Met NEC wordt gedoeld op wapensystemen, sensoren en commandovoeringsystemen die samen een netwerk vormen waarmee snel, effectief en flexibel kan worden opgetreden. De elementen van dit netwerk kunnen zich zowel te land, op zee als in de lucht bevinden, in het operatiegebied of op (grote) afstand daarvan. Ze kunnen bovendien afkomstig zijn van verschillende krijgsmachten omdat onze belangrijkste bondgenoten NEC inmiddels hebben omarmd. Door informatie snel te verspreiden in het netwerk ontstaat een beter beeld van de omgeving en neemt de effectiviteit van de besluitvorming toe. NEC is overigens niet alleen in internationaal verband van belang. Ook op nationaal niveau zullen operationele netwerkcapaciteiten de communicatie en samenwerking met civiele autoriteiten versterken.
Als gevolg van de toenemende complexiteit van operaties nemen de kosten onmiskenbaar toe. Ook de versnelde slijtage van materieel en operationele verliezen dragen hiertoe bij, terwijl nieuw materieel duurder wordt door de hogere technische eisen die eraan worden gesteld. De ervaringen in operaties leiden bovendien tot aanvullende of nieuwe materieelbehoeften, die snel moeten worden vervuld. Onze verwervingsmethodes moeten daaraan worden aangepast.
Fast track requirement en fast track procurement
In geval van urgente, onvoorziene behoeftes kunnen reguliere behoeftestellings- en verwervingsprocedures onder voorwaarden worden versneld. Hiervoor zijn aangepaste procedures, fast track requirement (FTR) en fast track procurement (FTP), ontwikkeld. FTR versnelt de behoeftestellingsfase en FTP versnelt de verwervingsfase. De versnelling wordt vooral mogelijk gemaakt door een andere prioriteitenstelling en de toewijzing van extra personeel. Beide procedures verschaffen de benodigde flexibiliteit om te kunnen inspelen op specifieke, missiegerichte benodigdheden. Voorbeelden van recente FTR/FTP-projecten zijn de Bushmaster, de beschermende accommodatiecontainers, de verbeterde bescherming van de YPR, de Aladin UAV’s en de langedrachtmunitie voor de pantserhouwitser.
Optreden onder de bevolking. Onze militairen treden in crisisbeheersingsoperaties veelal op temidden van de bevolking, waaronder zich behalve burgers ook tegenstanders bevinden, en onder toeziend oog van de media. Het onderscheid tussen combattanten en burgers is echter steeds moeilijker te maken. Het belangrijkste doel van de operatie is niet de militaire overwinning, maar het scheppen van de voorwaarden voor het politieke proces, met staatsvorming als kern. Het motto luidt dan ook:«zo civiel als mogelijk, zo militair als noodzakelijk». Indien de omstandigheden militair ingrijpen vergen, is het voorkómen van nevenschade en burgerslachtoffers van groot belang. Een (te) hoge tol aan mensenlevens en materiële schade kan het opbouwproces verstoren en de steun aan een operatie doen verminderen. De sympathie van de plaatselijke bevolking is bovendien van belang voor de veiligheid van de eigen troepen. De krijgsmacht moet hoge morele waarden handhaven en kan zich niet verlagen tot het niveau van de tegenstander die doorgaans nietsontziend te werk gaat. In het kader van staatsvorming is het van belang dat militairen zo veel mogelijk ten dienste van lokale autoriteiten opereren. Dit kan tot spanningen leiden als deze autoriteiten niet de (democratische) normen en waarden hanteren die westerse landen gewoon zijn.
Toenemend belang van een geïntegreerde aanpak. Crisisbeheersingsoperaties worden vaak ondernomen om een dictatoriale staat tot concessies te dwingen, zoals na de Kosovo-oorlog tegen Servië, of om in een falende staat het staatsgezag te herstellen. Steun aan staatsvorming is vrijwel zonder uitzondering de belangrijkste opgave van de interventie en daarbij zijn ten minste vier aspecten van groot belang. Ten eerste moeten stabiliteit en veiligheid worden bewerkstelligd, ten tweede moet een begin van een rechtsorde (rule of law) worden gevestigd, ten derde moet het geweldsmonopolie van krijgsmacht en politie worden gevestigd of hersteld en ten vierde moet de sociaal-economische ontwikkeling op gang worden gebracht of gaande worden gehouden. Uit deze opsomming vloeit voort dat militairen niet op eigen houtje crisisbeheersingsoperaties tot een succes kunnen maken. Veiligheid is weliswaar een voorwaarde voor wederopbouw en stabiliteit, maar is alleen te bestendigen als de militaire inzet hand in hand gaat met initiatieven om het lokale bestuur en de lokale veiligheidsinstituties te versterken en met inspanningen op het gebied van wederopbouw. Hiervoor is een geïntegreerde, veelomvattende aanpak nodig waarbij verschillende departementen, internationale organisaties non-gouvernementele organisaties, het bedrijfsleven en militairen een rol spelen. Er wordt in dat verband gesproken van de 3D-benadering: Diplomacy, Defence en Development. Het algemene doel is het creëren van een stabiele situatie opdat lokale en centrale autoriteiten het heft weer in handen kunnen nemen zonder internationale hulp. Militair optreden en militaire effectiviteit moeten in deze context worden bezien. Het gaat er om zoveel mogelijk de krachten te bundelen voor vrede, veiligheid en ontwikkeling. Het is voorts van belang te beseffen dat staatsvorming een zaak van lange adem is en dat de verwachtingen over de te bereiken resultaten niet te hooggespannen mogen zijn. Moderne crisisbeheersingsoperaties zijn weerbarstig maar daarom nog niet minder zinvol.
Diplomacy, Defence, Development; de 3D-benadering
De krijgsmacht opereert steeds meer in het kader van een geïntegreerde aanpak waarbij veel en uiteenlopende partners betrokken zijn. Deze trend is de afgelopen jaren duidelijk waarneembaar, in het bijzonder in Irak en Afghanistan. Deze werkwijze is vooral ingegeven door het besef dat de duurzame verbetering van de veiligheidssituatie in een gebied niet alleen de inzet van militaire middelen vereist. Het is evenzeer noodzakelijk tegelijkertijd het bestuur te versterken en de economische en sociale ontwikkeling impulsen te geven. In de 3D-benadering worden de beschikbare middelen (politieke, diplomatieke, militaire en economische) in samenhang ingezet. Dit vereist een geïntegreerde aanpak waarbij departementen, internationale organisaties, non-gouvernementele organisaties het bedrijfsleven en militairen een rol spelen.
Groeiende defensiebijdrage aan veiligheid binnen de landsgrenzen
De samenwerking met civiele autoriteiten voor de nationale veiligheid is de afgelopen jaren sterk geïntensiveerd. De oprichting van de Kustwacht Nederland en de Dienst Speciale Interventie zijn voorbeelden hiervan en ook de Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba verdient vermelding. Niet alleen de omvang, maar ook de aard van de defensiebijdrage aan de nationale veiligheid is veranderd. In aanvulling op de algemene ondersteuning met personeel en materieel stelt Defensie ook hoogwaardige en specialistische capaciteiten beschikbaar. Door de veelvuldige inzet in het buitenland beschikt Defensie over capaciteiten en ervaringen die ook voor nationale inzet relevant zijn, bijvoorbeeld op het gebied van explosievenopruiming of de bestrijding van luchtvaartterrorisme. Daarnaast levert de Koninklijke marechaussee waardevolle bijdragen aan de nationale veiligheid.
Het project «Intensivering civiel-militaire samenwerking» (ICMS) behelst afspraken over capaciteiten die Defensie gegarandeerd binnen vastgestelde termijnen aan civiele autoriteiten beschikbaar stelt. Defensie heeft zich ontwikkeld van een «vangnet» voor de civiele autoriteiten tot een veiligheidspartner van de politie, de brandweer en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. ICMS toont een alternatieve benadering om de slagkracht van de overheid te vergroten. De afgelopen periode zijn de handen op centraal niveau ineen geslagen. De komende tijd moeten de afspraken in de praktijk worden gebracht en moet de samenwerking ook op decentraal niveau worden verankerd. Civiele vertegenwoordigers in de veiligheidsregio’s en de regionale militaire commandanten moeten elkaar snel weten te vinden en samen moeten zij de samenwerking in de dagelijkse bedrijfsvoering gestalte geven. Defensie heeft hiertoe de grenzen van de regionale militaire commando’s aangepast aan die van de veiligheidsregio’s. Ook zorgt Defensie ervoor dat iedere veiligheidsregio over een vaste militaire adviseur beschikt. Ten slotte neemt Defensie deel aan gezamenlijke oefeningen om de samenwerking verder te verbeteren.
Intensivering civiel-militaire samenwerking (ICMS)
Defensie garandeert de volgende militaire capaciteiten voor inzet onder civiel gezag:
Bewaken en beveiligen: een eenheid met een maximale omvang van een bataljon, mobiele grondradarsystemen, kleine onbemande vliegtuigen, twee schepen van de wacht, twee samengestelde eenheden voor havenbescherming en de opsporing, identificatie en ruiming van conventionele en geïmproviseerde explosieven.
Rampenbestrijding: een detachement van 3 000 militairen, stafcapaciteit voor de leiding van operaties (evacuaties) bij rampen en crises, voertuigen voor de evacuatie van burgers, een constructie-eenheid inclusief technische adviescapaciteit, een vouwbrug voor noodbruggen en noodvlotten, back-up voorzieningen voor ondersteuning van bestuurlijke c.q. operationele centra, gedeeltelijke back-up van de luchtverkeersleiding van Schiphol, zes geneeskundige hulpposten voor triage en 1e lijnshulp, een noodhospitaal voor 2e lijnsverzorging, een ziekenautopeloton, defensiecomplexen voor de tijdelijke opvang van grote aantallen personen nabij een rampterrein, CBRN-detectie- en ontsmettingscapaciteit en een CBRN-reactieteam en, ten slotte, blushelikopters (op grond van een afzonderlijk convenant).
Met deze afspraken stelt Defensie voortdurend ongeveer 4600 militairen beschikbaar voor de ondersteuning van civiele autoriteiten. Een groot aantal capaciteiten wordt al vanaf 1 januari 2007 gegarandeerd, een aantal volgt de komende tijd. Om de afspraken brede bekendheid te geven zijn ze in een publieksvriendelijke catalogus verspreid.
Onze krijgsmacht moet ook in de komende periode in staat blijven op alle geweldsniveaus te opereren en in alle fasen van een conflict, samen met onze belangrijkste bondgenoten. Het ambitieniveau is de operationele invulling van de hoofdtaken van de krijgsmacht en geeft weer wat zij moet kunnen leveren. Het is het kader van de operationele mogelijkheden van Defensie. Het ambitieniveau is geen optelsom of keurslijf en evenmin schrijft het voor hoeveel militairen op enig moment op uitzending zijn. Besluiten over de inzet van militairen worden van geval tot geval genomen en kunnen niet rechtstreeks worden afgeleid uit het ambitieniveau.
Het ambitieniveau heeft zowel een externe als een interne functie. Voor de buitenwereld maakt Defensie met het ambitieniveau duidelijk wat het streven is van de organisatie en wat de buitenwereld van Defensie mag verwachten. Voor de organisatie zelf biedt het ambitieniveau houvast doordat het richting geeft aan de aard, de omvang en de inrichting van de organisatie. Het huidige ambitieniveau, dat in de eerder genoemde Actualiseringsbrief van 2 juni 2006 is verduidelijkt, luidt als volgt.
De krijgsmacht staat garant voor:
• de bescherming van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied, inclusief de Nederlandse Antillen en Aruba, zo nodig met alle beschikbare middelen;
• een actieve bijdrage aan het geïntegreerde buitenlandse beleid van ons land. Het gaat hierbij om:
– kwalitatief en technologisch hoogwaardige militaire bijdragen aan internationale operaties in alle delen van het geweldsspectrum, ook in de beginfase van een operatie. Dit betreft:
– een bijdrage aan het ambitieniveau van de Navo. In verband hiermee zal de krijgsmacht tevens een continue bijdrage van wisselende omvang leveren aan de NATO Response Force;
– een bijdrage aan het ambitieniveau van de Europese Unie. In verband hiermee zal de krijgsmacht tevens een periodieke bijdrage leveren aan de snelle reactiecapaciteiten van de Unie, de EU Battlegroups;
– een bijdrage aan de Stand-by High Readiness Brigade (Shirbrig) van de Verenigde Naties;
– deelneming gedurende maximaal een jaar aan een operatie in het hogere deel van het geweldsspectrum met een brigade van landstrijdkrachten, twee squadrons jachtvliegtuigen of een maritieme taakgroep;
– gelijktijdige deelneming gedurende langere tijd aan maximaal drie operaties in het lagere deel van het geweldsspectrum met taakgroepen van bataljonsgrootte of, bij luchtoperaties en maritieme operaties, equivalenten hiervan;
– het optreden bij landoperaties als lead nation op brigadeniveau en, samen met andere landen, op legerkorpsniveau, bij maritieme operaties als lead nation op taakgroepniveau en bij luchtoperaties met bijdragen op gelijkwaardige niveaus als de brigade;
– de uitvoering van speciale operaties, met inbegrip van evacuatieoperaties en contraterrorisme operaties;
– deelneming aan politiemissies, waaronder die van de Europese Gendarmerie-eenheid, met functionarissen en eenheden van het Commando Koninklijke marechaussee en aan kleinschalige missies met een civiel-militair karakter;
– beschikbaarstelling van militaire deskundigen ten behoeve van de training en advisering van veiligheidsorganisaties in andere landen;
– verlening van internationale noodhulp op verzoek van civiele autoriteiten;
• bijdragen binnen de grenzen van het Koninkrijk aan de veiligheid van onze samenleving, onder civiel gezag. Het gaat hierbij in het bijzonder om:
– de uitvoering van nationale taken, zoals de grensbewaking door het Commando Koninklijke marechaussee en de kustwacht;
– militaire bijstand bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde evenals de handhaving van de openbare orde en veiligheid, zoals met bijzondere bijstandseenheden en de explosievenopruiming;
– militaire bijstand bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen.
Het huidige ambitieniveau blijft onverkort van kracht. Wel merken wij hierbij het volgende op. Het ambitieniveau stelt dat de krijgsmacht in staat moet zijn tot deelneming gedurende maximaal een jaar aan een operatie in het hogere deel van het geweldsspectrum met een brigade van landstrijdkrachten, twee squadrons jachtvliegtuigen of een maritieme taakgroep. Al eerder is vastgesteld dat het niet langer waarschijnlijk is dat Nederland of het bondgenootschap in de voorzienbare toekomst betrokken raakt bij een langdurige operatie hoog in het geweldsspectrum. Het militaire optreden is er bij dergelijke operaties juist op gericht het conflict zo snel mogelijk te beslechten. Daaruit werd de conclusie getrokken dat Nederland niet over het vermogen hoefde te beschikken om een brigade of het equivalent ervan langer dan een jaar in te zetten. Tegen deze achtergrond achten wij ook de versterkingen en de herschikkingen waartoe wij hebben besloten en die passen in de verdere accentverschuiving van hoofdwapensystemen naar ondersteunende capaciteiten, verantwoord.
Het onderdeel van het ambitieniveau dat Defensie al sinds jaren het meest in beslag neemt, heeft betrekking op de gelijktijdige deelneming gedurende langere tijd aan maximaal drie operaties in het lagere deel van het geweldsspectrum met taakgroepen van bataljonsgrootte of, bij luchtoperaties en maritieme operaties, equivalenten hiervan. Bij dit deel van het ambitieniveau plaatsen wij kanttekeningen bij het «lagere deel van het geweldsspectrum» en bij het aantal van drie taakgroepen van bataljonsgrootte.
Wat het «lagere deel van het geweldsspectrum» betreft, geldt dat het onderscheid tussen operaties in het hogere en het lagere deel van het geweldsspectrum onmiskenbaar is vervaagd. Bij veel crisisbeheersingsoperaties moet rekening worden gehouden met irregulier optredende tegenstanders en gewelddadige incidenten, zoals beschietingen of bomaanslagen. Het geweldsniveau kan sterk variëren, zowel in tijd als in plaats. De bandbreedte waarin wordt opgetreden is groot, wat gevolgen heeft voor de organisatie, de middelen en het optreden. Een uitgezonden eenheid moet zijn voorbereid op verschillende vormen van optreden, ook als de hoofdtaak stabilisatie is. De eenheid moet kunnen beschikken over voldoende vuurkracht en over toereikende bescherming. Dergelijke missies zijn niet meer denkbaar zonder de inzet van gepantserde voertuigen en een luchtcomponent van transporthelikopters, gevechtshelikopters of gevechtsvliegtuigen. De operationele (en politieke) noodzaak het beschermingsniveau te verhogen, zorgt ervoor dat Defensie ook bij missies met een voorzienbaar geringer risico een grote inspanning moet leveren bij de uitrusting van de uitgezonden eenheid.
Wat het aantal van drie taakgroepen van bataljonsgrootte betreft, geldt dat onze militaire bijdragen in de regel al naar gelang de missie worden samengesteld. De praktijk van recente operaties wijst uit dat, uitgaande van een basiseenheid van landstrijdkrachten of mariniers van bataljonsgrootte met een omvang van 600 tot 800 militairen, de totale uitgezonden taakgroep anderhalf tot twee keer zo groot kan zijn. Een belangrijk deel van deze extra omvang bestaat uit luchtstrijdkrachten, zoals helikopters en jachtvliegtuigen. Steeds vaker worden missies uitgevoerd op grote afstand van Nederland in gebieden die moeilijk bereikbaar zijn. Ook dit brengt een extra behoefte aan ondersteunende capaciteit teweeg, zoals transport. De huidige bijdrage aan Isaf in Uruzgan en Kandahar, met inbegrip van de Air Task Force van F16 gevechtsvliegtuigen en helikopters, kan tegen deze achtergrond in termen van het hedendaagse ambitieniveau worden beschouwd als drie keer een bijdrage met een taakgroep van bataljonsgrootte of het equivalent daarvan. Aangezien de krijgsmacht bovendien een aandeel heeft in andere missies, waaronder de maritieme bijdrage aan Unifil en de bijdrage aan Eufor, en voorts de wenselijkheid en de mogelijkheid worden onderzocht van deelneming aan Unamid in Soedan, stellen wij vast dat de mogelijkheden van de krijgsmacht om in internationaal verband bijdragen te leveren ruimschoots worden benut.
Tegen de achtergrond van de hierboven beschreven ontwikkelingen zal het defensiebeleid in deze kabinetsperiode in het teken staan van twee hoofdpunten: het defensiepersoneel en de verdere verbetering van de operationele inzetbaarheid ter ondersteuning van het geïntegreerde veiligheidsbeleid van het kabinet. Hieronder zetten wij uiteen hoe hieraan de komende jaren gestalte wordt geven, mede met behulp van de intensivering in het regeerakkoord. Ook zullen wij duidelijk maken hoe wij op een verantwoorde manier ruimte hebben gemaakt voor deze prioriteiten. Afgezien van de onvermijdelijk gebleken vermindering van enige hoofdwapensystemen, zullen wij in dat kader in het bijzonder aandacht besteden aan de verbetering van de bedrijfsvoering bij Defensie.
Mensen vormen de kern van de krijgsmacht. Recente operaties illustreren eens te meer dat Defensie beschikt over bewonderenswaardig personeel. Onze militairen verdienen veel respect en waardering voor hun enorme inzet voor vrede en veiligheid, vaak met gevaar voor eigen leven. Wij zijn ons terdege bewust van het menselijk kapitaal in de organisatie en van het belang dit op verstandige wijze te benutten en verder te ontwikkelen. Daarom maken wij van investeren in personeel een prioriteit voor de komende jaren.
De kwaliteit van het defensiepersoneel, zowel in de uitvoering als in de ondersteuning en zowel militair als burger, is bepalend voor het welslagen van ieder militair optreden. Een goede selectie van personeel bij instroom en doorstroom en een goede opleiding en training dragen rechtstreeks bij tot de inzetbaarheid van de krijgsmacht. Ook de bescherming van personeel tijdens operaties is sterk afhankelijk van strenge selectie, goede beheersing van militaire vaardigheden en intensieve trainingen die de realiteit van de inzet zo dicht mogelijk benaderen (train as you fight, fight as you train). Daarnaast blijkt schaars personeel in een aantal gevallen een knelpunt voor de inzetbaarheid van wapensystemen. Door gerichte personele versterkingen wordt bijvoorbeeld de inzetbaarheid van gevechtshelikopters verhoogd.
Defensie ondervindt als een van de grootste werkgevers van Nederland duidelijk de gevolgen van de krapte op de arbeidsmarkt. De wervingsresultaten lopen terug en de uitstroom van personeel overtreft de instroom. De concurrentie op de arbeidsmarkt neemt de komende periode toe omdat de vraag naar arbeid sterker groeit dan het aanbod. Defensie moet zich erop instellen dat zowel in goede als in minder goede economische tijden de arbeidsmarkt krap blijft en zal zich dus moeten blijven profileren als aantrekkelijke werkgever. Het aandeel allochtonen en vrouwelijke werknemers zal gelet op de demografische ontwikkelingen moeten stijgen. Defensie hecht bovendien grote waarde aan diversiteit in de organisatie.
Werving en behoud van personeel zijn de komende periode nadrukkelijk prioriteiten van het personeelsbeleid. Personeelstekorten in bepaalde categorieën, zoals nu al bij vliegers, luchtverkeersleiders, gevechtsleiders, technisch-, ICT- en medisch personeel, zullen de komende jaren bijzondere aandacht vergen. Om voldoende personeel te werven en te behouden is het echter noodzakelijk het personeelsbeleid over de gehele linie te versterken. Flexibilisering en maatwerk zijn hierbij de leidende begrippen. Uit onderzoek naar de werkbeleving en de vertrekredenen van defensiepersoneel komt naar voren dat medewerkers naast betere loopbaanperspectieven meer invloed op hun loopbaan en meer evenwicht tussen werk en privé-leven wensen. Om hieraan tegemoet te komen, moet beter worden ingespeeld op de individuele wensen van medewerkers. Daarom richt Defensie zich in deze kabinetsperiode op de invoering van het flexibele personeelssysteem, de verdere ontwikkeling van goede en flexibele arbeidsvoorwaarden, de optimale ondersteuning van haar personeel in iedere levensfase en de vergroting van de diversiteit van het personeelsbestand. Daarnaast nemen wij maatregelen om een veilige en plezierige werkomgeving te garanderen en blijft de zorg voor het personeel een aandachtspunt. De versterkingen van het personeelsbeleid moeten er voor zorgen dat Defensie beschikt over voldoende personeel dat goed is opgeleid, graag bij Defensie werkt en in staat is de taken van de krijgsmacht te blijven uitvoeren. Bij de versterking van het personeelsbeleid zoekt Defensie nadrukkelijk de samenwerking met andere partijen, zoals het bedrijfsleven, onderwijsinstellingen en overige overheidsorganisaties.
Flexibel personeelssysteem (FPS)
In deze kabinetsperiode wordt het flexibele personeelssysteem ingevoerd. De militaire ambtenarenwet waarmee de Tweede Kamer heeft ingestemd, legt de grondslag voor het FPS en voor het vervallen van het onderscheid in aanstelling tussen beroepsmilitairen voor onbepaalde tijd (BOT) en voor bepaalde tijd (BBT). Door een maximum te stellen aan het aantal militairen per rang, de looptijd in rang en de leeftijd bij functietoewijzing kan direct worden gestuurd op de rangsopbouw en de leeftijdsopbouw van het personeelsbestand. Daarnaast bevordert het nieuwe personeelssysteem de profilering van Defensie op de arbeidsmarkt als moderne werkgever met aandacht voor het individu. Met FPS wordt geïnvesteerd in talentontwikkeling, loopbaanbegeleiding en maatwerk door middel van functioneringsgesprekken, loopbaangesprekken, persoonlijke ontwikkelingsplannen, coaching en advisering. De ontplooiingsmogelijkheden van het personeel zullen worden uitgebreid en de loopbaanbegeleiding wordt geïntensiveerd door een uitbreiding van de capaciteit hiervoor met ongeveer 150 personen.
Loopbaanbegeleiding is niet alleen gericht op een loopbaan bij Defensie maar ook op een mogelijke carrière buiten Defensie. Zodra duidelijk is dat een militair de dienst zal moeten verlaten, wordt de begeleiding geïntensiveerd en zo nodig bijscholing aangeboden. De volledige invoering van het FPS zal enige jaren in beslag nemen. Dit hangt onder meer samen met de overgangsregelingen voor het zittende personeel. In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2007–2009 is tevens overeengekomen de mogelijkheid van de verdere harmonisering op het gebied van rangen en beloningsniveau te bezien. Defensie zal de Tweede Kamer halfjaarlijks informeren over de invoering van het FPS waarbij de voortgang zal worden gerelateerd aan een zogenaamde nulmeting. In deze nulmeting komt ook de positie van reservisten in het nieuwe personeelssysteem aan de orde.
Flexibilisering arbeidsvoorwaarden
Met het arbeidsvoorwaardenakkoord van 2 augustus jl. zijn de arbeidsvoorwaardelijke instrumenten om werving en behoud te ondersteunen versterkt. Het gaat niet alleen om de marktconforme, generieke salarismaatregelen, maar ook om de uitbreiding van de mogelijkheden voor aanstellings- en bindingspremies voor schaarse categorieën personeel. Hierbij is het van belang in te spelen op de verschillende wensen en behoeften van het personeel en instrumenten flexibel toe te passen. Zo zijn de mogelijkheden voor de ruil van tijd en geld verruimd. Waar maatwerk in bepaalde situaties vanwege de taakuitvoering van de krijgsmacht niet altijd mogelijk is, worden de nadelige gevolgen, bijvoorbeeld voor zorgtaken en persoonlijke ontwikkeling, zoveel mogelijk weggenomen. In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2007–2009 is overeengekomen de mogelijkheden te bezien van een verdere harmonisering van de arbeidsvoorwaarden op het gebied van, onder meer, rangen, beloningsniveau, verlof, verplaatsingskosten en vaar- en oefentoelagen. Bezien zal worden op welke onderdelen de verdere flexibilisering van het arbeidsvoorwaardenpakket mogelijk is met het oog op de vergroting van de aantrekkelijkheid van Defensie op de arbeidsmarkt.
Levensfasebewust personeelsbeleid
De wensen en behoeften van individuele personeelsleden worden voor een belangrijk deel bepaald door de levensfase waarin zij zich bevinden. Defensie beschikt al over een uitgebreid instrumentarium om in te spelen op verschillende wensen en behoeften, bijvoorbeeld door deeltijdwerken, de combinatie van arbeid en zorg in relatie tot uitzending, persoonlijke ontwikkelingsplannen en passende opleidingen. Defensie richt zich echter op een betere afstemming van de instrumenten op de levensfasen van medewerkers. Daarnaast zal worden bezien of aanpassing van het instrumentarium nodig is. Met de Centrales van Overheidspersoneel is overeengekomen in 2007 hierover nadere afspraken te maken in de vorm van een convenant.
Diversiteit is van wezenlijk belang voor Defensie, niet alleen om een goede werkgever te kunnen zijn voor iedereen, maar ook omdat etnische en culturele verscheidenheid de kwaliteit van de defensieorganisatie en van de operationele inzet ten goede kan komen. De komende periode wordt het diversiteitsbeleid geïntensiveerd. De positie van vrouwen en etnisch culturele minderheden wordt een vast onderwerp van de initiële en loopbaanopleidingen. Lijnmanagers, P&O-functionarissen en beleidsmedewerkers zullen een opleiding diversiteitsmanagement volgen. In 2008 begint een mentorproject om de ontwikkeling en doorstroming van etnisch culturele minderheden te bevorderen. Verder komen er bij alle defensieonderdelen diversiteitsambassadeurs. Ook richt Defensie zich bij de werving nog meer op vrouwen en minderheden met verschillende culturele achtergronden. Deze doelgroepen vragen om verschillende benaderingen. De benodigde kennis hiervoor zal worden verdiept met behulp van diverse belangenorganisaties op het gebied van diversiteit. Ook zullen nationale en internationale best practices worden toegepast. Het traineeprogramma blijft gericht op de versterking van de diversiteit in de organisatie. Daarnaast streeft Defensie naar een selectie-instrumentarium dat ongevoelig is voor verschillen in culturele achtergrond. Defensie wil ook voor homoseksuele jongeren een aantrekkelijke werkgever zijn en zal dit in haar externe communicatie tot uitdrukking brengen. Ook de geestelijke verzorging wordt afgestemd op het meer diverse personeelsbeleid. Voor bepaalde functiecategorieën vergt het diversiteitsbeleid bijzondere aandacht. Zo kiezen meer jongens (20 procent) dan meisjes (2 procent) voor techniek. Dit bemoeilijkt een vergroting van het aandeel van vrouwen in technische functies. Ook de bezetting van hoge posities vereist aandacht omdat het aantal hoog opgeleide functionarissen uit etnisch culturele minderheden relatief klein is.
Het welbevinden van het defensiepersoneel hangt nauw samen met de sfeer op de werkplek. Juist omdat het militaire beroep veeleisend kan zijn, is een prettige en veilige werkomgeving van groot belang voor iedereen, ongeacht geslacht, ras, etniciteit, geloof, seksuele geaardheid of positie in de organisatie. Het gaat om de omgangsvormen van het defensiepersoneel, om het uitdragen van de waarden en normen die behoren bij het militaire beroep en om de rol die leidinggevenden daarbij spelen. In de komende periode blijft veel aandacht uitgaan naar de gedragscode. Verder zal een groot aantal maatregelen worden getroffen op het gebied van sociaal leiderschap, werk- en leefomstandigheden en integriteit. Het onderwerp «sociale aspecten van leiderschap» zal net als de gedragscode worden geïntegreerd in alle defensieopleidingen. Daarnaast wordt voor leidinggevenden een systeem van coaching, intervisie en kaderactiviteiten ingevoerd gericht op sociaal leiderschap. Tevens worden de werving, de selectie en het systeem van functioneringsgesprekken en beoordelingen aangepast en wordt het systeem van toezichtregelingen verbeterd. Op het gebied van werk- en leefomstandigheden wordt het aanbod van sportactiviteiten in de avonduren en voorzieningen voor vrijetijdsbesteding uitgebreid. Voorts wordt onderzocht of het instrumentarium van het militaire straf- en tuchtrecht en van het rechtspositierecht aanpassing moet worden aangepast met het oog op de handhaving van regels en normen. De opzet van de integriteitsorganisatie met twaalf voltijds vertrouwenspersonen, een onafhankelijk meldpunt en een nieuw meldings-, registratie- en rapportagesysteem, zal binnen afzienbare tijd zijn voltooid.
Defensie zal zich ook de komende periode overtuigend profileren op de arbeidsmarkt. Werken bij Defensie staat voor maatschappelijk relevant bezig zijn, internationaal actief zijn, samenwerken, goede arbeidsvoorwaarden en uitstekende ontwikkelingsmogelijkheden. Defensie zal in samenwerking met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de voorschakeltrajecten en instroomopleidingen fors uitbreiden, zodat meer jongeren kiezen voor een baan bij Defensie én zo een startkwalificatie verwerven. Daarnaast biedt Defensie een tweede kans voor jongeren die hun opleiding niet hebben afgemaakt. Ook in dit verband is het streven naar civiele certificering van alle opleidingen van belang. Hiermee kunnen medewerkers na beëindiging van hun dienstverband gemakkelijk elders een baan vinden. De staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Defensie zullen dit najaar gezamenlijk een brief sturen aan alle jonge werkzoekenden om hen te attenderen op de mogelijkheden die Defensie biedt.
Ongewenste uitval van kandidaten in het traject van werving, keuring en initiële opleiding moet zoveel mogelijk worden voorkomen, niet alleen om kandidaten te behouden voor de krijgsmacht maar ook om het maatschappelijke probleem van de voortijdige schoolverlating te bestrijden. Het sollicitatie- en aanstellingsproces en de effectiviteit van de keuring zullen nader worden beschouwd en waar mogelijk verbeterd. Aan de toelatingseisen wordt niet getornd, maar wel komen aanvullende voorzieningen en faciliteiten zoals extra training beschikbaar om mensen beter in staat te stellen aan de eisen te voldoen.
Defensie gaat zich ook meer richten op de zogenaamde horizontale instroom van personeel. De functies die hiervoor in aanmerking komen, zullen worden geïnventariseerd om vervolgens doelgericht kandidaten te werven. Verder wordt bezien welke diensten Defensie in uitzendgebieden kan inhuren. De Adviesraad Internationale Vraagstukken is gevraagd over dit onderwerp advies uit te brengen.
De komende periode ligt het accent nadrukkelijk op de werving en het behoud van personeel. De ondersteuning van de uitstroom blijft echter ook van belang. De huidige arbeidsmarkt is gunstig voor personeel dat buiten de krijgsmacht een baan moet vinden, maar in de toekomst kan het nodig zijn meer ondersteuning bij uitstroom te bieden. Ook in het kader van de uitstroombemiddeling zoekt Defensie naar samenwerkingsverbanden en arrangementen met andere sectoren. Defensie werkt hiertoe al samen met VNO/NCW en het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Ook zoekt Defensie de samenwerking met andere overheidssectoren. Dit heeft al geleid tot arrangementen voor de overgang van defensiepersoneel naar de politie, de douane en het gevangeniswezen.
Reservisten nemen in de krijgsmacht een aparte en belangrijke plaats in. Hun rol heeft zich ontwikkeld van een grote, slapende reserve voor verplichte inzet onder buitengewone omstandigheden, tot een kleiner korps van vrijwilligers die binnen de landsgrenzen of als specialist in internationale operaties kunnen worden ingezet. Door de samenvoeging van de regionaal militaire commando’s met de brigadestaven van het Commando landstrijdkrachten worden de Natres-eenheden dichter bij de operationele eenheden geplaatst en ontstaan extra mogelijkheden voor opleiding en training. Met de wijziging van de Militaire Ambtenarenwet wordt de positie van de reservist als militair ambtenaar op dezelfde wijze als die van het beroepspersoneel in de wet vastgelegd. Hiermee wordt recht gedaan aan de plaats en de functie van reservisten binnen de krijgsmacht. Vóór 1 maart 2008 zal een onderzoek zijn voltooid naar de bezoldiging van reservisten met het oog op de aansluiting van reservisten op de militaire rechtspositie. Reservisten maken in beginsel gebruik van civiele gezondheidszorg. In de periode rondom een uitzending krijgen zij gezondheidszorg door de militair geneeskundige dienst. Bezien wordt of en, zo ja, hoe de gezondheidszorg moet worden aangepast om reservisten optimaal te ondersteunen in de periode voor, tijdens en na uitzending.
Defensie neemt deze kabinetsperiode maatregelen om een open en gezond overlegklimaat te bevorderen waarin medezeggenschap zich ontwikkelt tot een onderdeel van de dagelijkse bedrijfsvoering. De medezeggenschap moet zich kenmerken door open communicatie in plaats van hang naar regels, procedures en voorschriften. Hiertoe wordt de medezeggenschap verder geprofessionaliseerd. Het nieuwe Besluit Medezeggenschap Defensie, dat zoveel mogelijk in overeenstemming zal worden gebracht met de Wet op de Ondernemingsraden, zal voorzien in een verbetering van de medezeggenschapsstructuur. Fasegewijs wordt medezeggenschap ook op het niveau van de defensieonderdelen en op het niveau van de defensieorganisatie als geheel ingevoerd. De bijzondere commissies zullen daardoor verdwijnen.
Defensie heeft een zorgplicht voor de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van haar medewerkers. Preventie staat hierbij voorop. Letsel en gezondheidsschade moeten zoveel mogelijk worden voorkomen door selectie en keuring en door veilige en gezonde werk- en leefomstandigheden, ook tijdens oefeningen en uitzendingen. Hiertoe wordt een veiligheidsmanagementsysteem ingevoerd dat het veiligheidsbewustzijn in de defensieorganisatie moet helpen verankeren. De nieuwe militaire ambtenarenwet biedt de basis voor een geïntegreerd gezondheidszorgsysteem dat uitgaat van samenhangende curatieve zorg en bedrijfsgeneeskundige zorg door de eigen militair geneeskundige dienst. Zo ontstaat een goed beeld van de gezondheid van de militair op grond waarvan kan worden beoordeeld of inzet verantwoord is. Samenhangende zorg vóór, tijdens en na uitzending wordt dus de norm. Dit is van bijzonder belang bij operaties met hoge risico’s, zoals die in Uruzgan. Defensie beschikt over een hoogwaardige Dienst Geestelijke Verzorging. Geestelijke verzorgers van verschillende denominaties zijn altijd beschikbaar, ook voorafgaand, tijdens en na afloop van een missie. Van de Dienst Geestelijke Verzorging zullen ook twee imams deel gaan uitmaken. Militairen met een permanente beperking worden zoveel mogelijk bij Defensie gereïntegreerd. Wanneer dit niet mogelijk is, worden zij begeleid naar een functie buiten de krijgsmacht. Daarbij zullen nadrukkelijk de maatschappelijke rollen en taken van andere overheidswerkgevers en het bedrijfsleven worden betrokken.
In de gezondheidszorg wordt intensief samengewerkt met civiele partners en internationale militaire partners, bijvoorbeeld op het gebied van dossiervorming, patiëntenvervoer en veldhospitalen. Om ook in de toekomst hoogwaardige zorg te kunnen leveren, wordt een aantal wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd naar onder meer posttraumatisch stressstoornis, expeditionaire gezondheidszorg, lichamelijk onverklaarbare klachten en gezondheidszorg bij de inzet van chemische, biologische, radiologische en nucleaire middelen.
Met het centrale aanmeldpunt bij het Veteraneninstituut (CAP/Vi) en de invoering van het Zorgloket ABP hebben de integrale zorgbenadering en de coördinatie van de dienstverlening aan oorlogs- en dienstslachtoffers gestalte gekregen. De zorgcoördinatoren van het Zorgloket ABP stellen voor de oorlogs- en dienstslachtoffers een zorgplan op en zij coördineren en bewaken ook de uitvoering en voortgang daarvan. Ook de medische beoordeling van oorlogs- en dienstslachtoffers voor de vaststelling van het recht op een WAO/WIA-uitkering en de uitbetaling van de WAO/WIA-uitkering gebeurt – zoveel mogelijk gelijktijdig met de beoordeling voor het invaliditeitspensioen – bij het Zorgloket. De zorgcoördinator wijst op basis van het zorgplan oorlogs- en dienstslachtoffers de weg naar de diverse instanties voor reïntegratie en voor hulpverlening bij schulden en andere problemen. De Raad voor Zorg en Onderzoek adviseert Defensie over aandoeningen gerelateerd aan uitzending, waarbij hij zich vooral richt op de zorg voor veteranen. De zorg voor veteranen wordt de komende periode verder geïntensiveerd en daarvoor is het veteranenregistratiesysteem van belang. Dit systeem maakt een beter contact met veteranen mogelijk. Aan de hand hiervan blijft Defensie de komende tijd proberen veteranen met een zorgbehoefte te bewegen (alsnog) hulp te zoeken.
In overleg met departementen en maatschappelijke organisaties zal worden bezien hoe nog beter inhoud kan worden gegeven aan de brede maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de veteranenzorg. Om deze beleidsintensiveringen te kunnen realiseren wordt de personele capaciteit van het bureau Veteranenbeleid uitgebreid. Zoals in het coalitieakkoord is afgesproken, wordt bezien of het wenselijk is het veteranenbeleid een wettelijke grondslag te geven. Hiertoe wordt dit najaar een rondetafelconferentie georganiseerd met deskundigen en vertegenwoordigers van verschillende maatschappelijke organisaties. Deze conferentie kan tevens de verdere maatschappelijke erkenning en waardering van veteranen in Nederland bevorderen.
Het functioneren van militairen is ook afhankelijk van een stabiel en ondersteunend thuisfront. Voor, tijdens en na een uitzending schenkt Defensie daarom aandacht aan het thuisfront door onder meer goede voorlichting, ondersteuning van thuisfrontcomités en communicatiemogelijkheden met de militair in het inzetgebied. Aandacht voor het gezin maakt tevens deel uit van de zorg voor veteranen. Dit gebeurt onder meer door middel van lotgenotencontacten, betrokkenheid bij maatschappelijk werk en psychosociale hulp aan het gezin. Ook de komende periode zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan het thuisfront.
Serviceverlening in het personele functiegebied
Met de herinrichting van het personele functiegebied krijgt de dienstverlening aan het personeel een kwaliteitsimpuls. De herinrichting leidt in de komende periode tot een P&O-organisatie met goed opgeleide medewerkers die op basis van duidelijk beleid en gestandaardiseerde processen en ondersteund door een moderne informatievoorziening in staat zijn hoogwaardige managementadviezen en P&O-diensten te leveren. Naar verwachting zijn in 2008 alle personeelsdossiers gedigitaliseerd.
Verbetering van de operationele inzetbaarheid
Het tweede hoofdpunt van beleid voor de komende jaren betreft de verdere verbetering van de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht in het kader van het geïntegreerde buitenlandse beleid. In de inleiding is al opgemerkt dat, anders dan de Hoofdlijnennotitie van 2 juli jl. mogelijk suggereerde, het merendeel van de projecten waartoe eerder is besloten doorgaat. Een groot deel van de maatregelen die zijn gericht op de omvorming van de krijgsmacht zal dan ook onverkort of in licht aangepaste vorm worden uitgevoerd in deze kabinetsperiode. Het Materieelprojectenoverzicht dat tegelijkertijd met deze beleidsbrief en de begrotingsstukken aan de Tweede Kamer wordt gezonden, bevat een volledig overzicht van alle materieelprojecten vanaf 25 miljoen euro die in deze kabinetsperiode gestalte krijgen. Defensie zal jaarlijks voor ruim 1,6 miljard euro blijven investeren in nieuw materieel, waardoor het investeringspercentage ook de komende jaren boven de twintig blijft uitkomen. Daarmee blijft Nederland binnen de Navo en de EU behoren tot de landen die op een geloofwaardige manier werken aan de inzetbaarheid en de professionaliteit van hun krijgsmacht. De mogelijkheden worden onderzocht om deel te nemen aan het C-17 initiatief van de Navo om de strategische luchttransportcapaciteit te vergroten. Bij de Voorjaarsnota wordt hierop teruggekomen.
Het meest in het oog springende project waarover dit kabinet een besluit zal nemen betreft zonder twijfel de vervanging van het F-16 gevechtsvliegtuig. Ons land neemt sinds 2002 deel aan de ontwikkeling in de Verenigde Staten van de Joint Strike Fighter (JSF), inmiddels F-35 Lightning II gedoopt. Nederland heeft zich voor deze fase verplicht tot een financiële bijdrage van $ 800 miljoen, een bedrag dat op termijn een veel groter financieel volume aan orders voor Nederlandse bedrijven zal opleveren. De vooruitzichten, waarmee vooral het ministerie van Economische Zaken zich actief bezig houdt, zijn goed. In 2002 hebben de overheid en de betrokken bedrijven een business case opgesteld waarin de kosten voor de overheid van actieve deelneming aan de ontwikkeling van het toestel zijn vergeleken met de kosten van kopen van de plank, dat wil zeggen als het toestel eenmaal volledig uitontwikkeld en verkoopklaar is. Deelneming bleek de overheid meer te kosten dan de verwerving van een kant-en-klaar toestel. Omdat het bedrijfsleven primair belanghebbende is bij deelneming aan de ontwikkeling van de JSF, is in een medefinancieringsovereenkomst vastgelegd dat de betrokken bedrijven het verschil zullen terugbetalen door een percentage van hun JSF-omzet af te dragen in de tientallen jaren dat het toestel in productie is. Op deze manier zou er voor de overheid geen verschil meer moeten resteren tussen industriële inschakeling en kopen van de plank. Destijds is ook afgesproken de aannames en uitgangspunten van de business case na verloop van tijd opnieuw tegen het licht te houden en deze «herijking» is voorzien voor volgend jaar. Inmiddels is ook de productie-, instandhoudings- en doorontwikkelingsfase van de JSF gaande die de gehele levensduur van het toestel behelst. De partnerlanden hebben een overeenkomst over deze fase gesloten die hen verplicht mee te betalen aan eenmalige investeringen, nonrecurring costs,in onder meer de inrichting van de productielijn. Deze kosten worden verrekend in de stuksprijs die de partnerlanden uiteindelijk gaan betalen. Zoals de Tweede Kamer eerder is gemeld, is met de ondertekening van de overeenkomst over de productie-, instandhoudings- en doorontwikkelingsfase van de JSF geen verplichting ontstaan om metterdaad toestellen te kopen.
Deelneming aan de ontwikkeling van een nieuw, groot wapensysteem zoals een gevechtsvliegtuig veronderstelt de intentie om uiteindelijk het gezamenlijke eindproduct aan te schaffen. Dat is in het geval van de JSF niet anders. Zoals in het regeerakkoord is vastgelegd, moeten de komende jaren nog enige tussenstappen worden gezet voordat een definitief aanschafbesluit aan de orde is. Die stappen behelzen in feite de definitieve toetsing van de vraag of het systeem in termen van product, tijd en geld nog steeds aan de Nederlandse eisen voldoet. Na de herijking van de business case in 2008 is daarom een jaar later een hernieuwde vergelijking voorzien van de JSF met drie alternatieven, te weten de Eurofighter, de Rafale en de Advanced F-16. Om zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de prestaties van de JSF en om de invoering van het toestel bij de luchtmacht te ondersteunen is het de bedoeling met twee toestellen mee te doen aan het operationele test- en evaluatieprogramma dat vanaf 2011 in de Verenigde Staten zal worden uitgevoerd. Het kabinet zal dit jaar beslissen over de ondertekening van een overeenkomst over dit programma. Met het oog op tijdige levering in 2011 is de plaatsing van de voorlopige bestelopdracht voor het eerste testtoestel nog dit jaar voorzien. Voor het tweede testtoestel, af te leveren in 2012, is de voorlopige bestelling in 2008 voorzien. Het kabinet zal dan in 2009 een besluit nemen over de definitieve aanschaf van beide testtoestellen.
De besluitvorming over de vervanging van de F-16 is voorzien voor 2010. Dan zal het kabinet de Kamer zijn besluit voorleggen over het type toestel dat halverwege het volgende decennium bij onze krijgsmacht zal gaan instromen en over het aantal dat in eerste instantie wordt aangeschaft. Bewindspersonen van Defensie hebben zich de afgelopen jaren herhaaldelijk uitgesproken voor een fasegewijze aanschaf, die moet voorkomen dat Defensie zich al in 2010 vastlegt op een definitief aantal toestellen terwijl de toekomst en dus de uiteindelijke behoefte nog onbestemd zijn. Door een fasegewijze aanschaf schept Defensie voor zichzelf de mogelijkheid de internationale veiligheidssituatie en de technologische ontwikkelingen op het gebied van het luchtwapen gedurende een reeks van jaren te volgen en pas op termijn de vraag te beantwoorden of er meer jachtvliegtuigen nodig zijn en, zo ja, hoeveel. Deze «batch benadering» is nog steeds van kracht. De Kamer zal de komende jaren tijdig en volledig worden geïnformeerd over de tussenstappen op weg naar het aanschafbesluit in 2010 en over de voorbereidingen van elk van deze stappen. In eerste instantie, dit jaar nog, zal de Kamer nader worden geïnformeerd over de ondertekening van een Memorandum of Understanding over de deelneming aan het operationele test- en evaluatieprogramma vanaf 2011 in de Verenigde Staten. Tegelijkertijd zal de Kamer worden geïnformeerd over de resultaten van de verwervingsvoorbereiding van de beide testtoestellen. Vervolgens zal de Kamer worden geïnformeerd over (de voorbereidingen van) de herijking van de business case in 2008.
Naast de vervanging van het F-16 gevechtsvliegtuig wordt ook op diverse andere terreinen het militaire materieel gemoderniseerd. Zo worden in de komende jaren de NH-90 helikopter, extra Chinook transporthelikopters, patrouilleschepen en het infanteriegevechtsvoertuig ingevoerd. Ook wordt de pantserhouwitser voorzien van precisiemunitie, wordt het kanon op de LC-fregatten verbeterd en worden de F-16 jachtvliegtuigen voorzien van nieuwe doelaanwijzigingsmiddelen. De hoofdwapensystemen van onze krijgsmacht blijven daarmee behoren tot de modernste ter wereld.
Om gebleken operationele knelpunten op te lossen en verder gestalte te geven aan het geïntegreerde buitenlandse beleid van dit kabinet, treffen wij met behulp van de intensivering in het coalitieakkoord bovendien enkele aanvullende maatregelen ter versterking van operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Het gaat daarbij in het bijzonder om de volgende maatregelen.
Versterking van het optreden in netwerken
Modern militair optreden vereist dat uiteenlopende wapensystemen, sensoren en commandovoeringsystemen te land, op zee en in de lucht zodanig met elkaar in verbinding staan dat snel, doeltreffend en met de nodige flexibiliteit kan worden opgetreden. Deze systemen en sensoren vormen gezamenlijk als het ware een netwerk, waarvoor in bondgenootschappelijk verband de aanduiding Network Enabled Capabilities wordt gebruikt. Doordat systemen en sensoren met elkaar in verbinding staan, kan een beter gemeenschappelijk beeld worden opgebouwd van de situatie in een operatiegebied. Ook kan zo bij een gewapend treffen de escalatiedominantie van onze militairen worden gewaarborgd, aangezien in een «netwerk» snel een gecoördineerd beroep kan worden gedaan op extra middelen. Te denken is bijvoorbeeld aan de ondersteuning van gevechtsvliegtuigen of gevechtshelikopters van eenheden op de grond. Het vermogen systemen en sensoren in een netwerk samen te brengen, komt zowel de effectiviteit van de missie als de veiligheid van de eigen eenheden ten goede. Complexe operaties zoals in Afghanistan vergen bovendien dat dit vermogen niet uitsluitend op hogere niveaus maar ook lager – dat wil zeggen bij kleinere eenheden en verbanden – aanwezig is. Investeringen in Network Enabled Capabilities bevorderen voorts het vermogen om samen met bondgenoten en partners op te treden. In deze kabinetsperiode zal op dit gebied in totaal veertig miljoen euro extra worden geïnvesteerd. Vanaf 2012 wordt hiervoor jaarlijks tien miljoen euro extra gereserveerd.
Versterking van de inlichtingenketen
Het belang van een goede inlichtingenpositie is voor Defensie de afgelopen jaren onmiskenbaar toegenomen. De groeiende complexiteit van operaties en de mondialisering van de inzet van de krijgsmacht stellen bovendien hogere eisen aan de inlichtingenvoorziening. Wat leeft er in een operatiegebied onder de bevolking? Wat zijn de tegenstanders van een missie van plan en hoe moet daarop worden gereageerd? Betrouwbare en tijdige inlichtingen zijn niet alleen voorwaarden voor effectief militair optreden maar ook voor de veiligheid van onze militairen. Deze ontwikkelingen vergen een wezenlijke versterking van de inlichtingenketen bij Defensie. Het gaat om:
– bundeling van de middelen voor de verwerking van operationele inlichtingen in een krijgsmachtbreed inzetbare inlichtingeneenheid. Het huidige Istar-bataljon zal de basis vormen van deze eenheid die onderdeel blijft van het Commando Landstrijdkrachten. Specialisten met verschillende achtergronden zullen de informatie uit uiteenlopende bronnen in samenhang analyseren;
– versterking van de Militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst (MIVD) en de operationele inlichtingencomponent van het Defensieoperatiecentrum. Om een brug te slaan tussen uitgezonden eenheden en analysecapaciteiten in Nederland zal worden gebruikgemaakt van National Intelligence Support Teams (NIST), waarmee in Irak en Afghanistan goede ervaringen zijn opgedaan.
Voor de versterking van de inlichtingenketen bij Defensie wordt in 2008 in totaal bijna tien miljoen euro extra gereserveerd en dat bedrag loopt jaarlijks op tot ruim achttien miljoen euro in 2011. Ook voor de jaren erna is voor deze maatregelen structurele dekking voorzien. Met deze maatregelen wordt onder meer uitvoering gegeven aan de aanbevelingen van de externe Onderzoeksgroep Inlichtingen en Veiligheid Defensie (OIVD), onder voorzitterschap van mr. drs. C. W. M. Dessens waarover u eerder bent geïnformeerd (30 300 X, nr. 106).
Oprichting van een permanent gezamenlijk hoofdkwartier
Sinds 1995 is bij Defensie de aansturing van operaties stapsgewijs verbeterd. De CDS is hiervoor verantwoordelijk en beschikt sinds enige tijd over een Defensieoperatiecentrum. Omdat joint operaties tegenwoordig eerder regel dan uitzondering zijn, zal het centrum worden omgevormd tot een permanent gezamenlijk hoofdkwartier waarin ook elementen van de operatie- en situatiecentra van de operationele commando’s zullen worden ondergebracht. Hierdoor kan de aansturing van operaties verder worden verbeterd en kunnen de operationele informatiestromen beter worden gecoördineerd. Op deze manier kan de informatieverstrekking aan de politieke en de ambtelijke leiding eveneens verder worden verbeterd. In het gezamenlijke hoofdkwartier zal ook plaats worden ingeruimd voor vertegenwoordigers van andere departementen en civiele partners. De gereedstelling van de eenheden blijft in de eerste plaats de taak van de operationele commando’s. Het gezamenlijke hoofdkwartier levert een wezenlijke bijdrage aan een geïntegreerde aanpak van internationale missies – van de planning tot en met de uitvoering en de afwikkeling – en het bevordert de effectieve inzet van de krijgsmacht voor nationale taken. Het gezamenlijke hoofdkwartier zal naar verwachting vanaf 2010 functioneren. Voor de oprichting is twintig miljoen euro gereserveerd.
Verbetering van de bescherming van personeel op uitzending
De bescherming van uitgezonden personeel staat bij Defensie hoog op de agenda. Alleen goed beschermd personeel is in staat de missie te volbrengen. Ook uit het oogpunt van goed werkgeverschap voelt Defensie zich verplicht alles in het werk te stellen om de risico’s te minimaliseren. De operationele ervaringen in vooral Afghanistan en Irak hebben duidelijk gemaakt dat hiervoor aanvullende maatregelen nodig zijn. Zo worden onze militairen vaker dan voorheen geconfronteerd met op afstand bediende explosieven, die in het militaire jargonimprovised explosive devices (IED’s) worden genoemd. Deze vormen een belangrijke bedreiging en vergen snelle tegenmaatregelen. Dergelijke maatregelen zijn niet alleen gericht op het vinden en het uitschakelen van de explosieven, maar ook op het uitschakelen van het achterliggende netwerk van de tegenstander. Er wordt een reeks maatregelen getroffen om onze eigen eenheden beter te beschermen. Inmiddels is een IED-taakgroep (Taskforce «Countering IED») opgericht. De personele en materiële capaciteit om IED’s te detecteren en te neutraliseren wordt uitgebreid. Operationele concepten worden aangepast en militaire kampementen worden versterkt. Het inlichtingenwerk en de opleiding en de training van militairen besteden aandacht aan de dreiging van aanslagen. Op wielvoertuigen wordt aanvullende bescherming aangebracht. In 2008 is voor deze maatregelen een miljoen euro gereserveerd, in 2009 zes miljoen euro en van 2010 tot en met 2012 jaarlijks vijftien miljoen euro. Ook voor de periode 2013–2017 is in de begroting geld gereserveerd (in totaal 56 miljoen euro).
Versterking van de civiel-militaire samenwerking (Cimic)
Met civiel-militaire samenwerking (Cimic) wordt in militaire kringen gedoeld op de samenwerking in het belang van de missie tussen de militairen, de plaatselijke autoriteiten, de burgerbevolking en overige civiele partners in een operatiegebied. In de uiteenlopende operaties van de laatste tien tot vijftien jaar – van de Balkan tot en met Afghanistan – is hiermee veel ervaring opgedaan. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat op Cimic-gebied zowel kwalitatieve als kwantitatieve verbeteringen nodig zijn. Zo vergt de complexiteit van de missies en van de civiele context waarin zij worden uitgevoerd een grotere deskundigheid van het Cimic-personeel. Om die reden zullen dertig voltijds Cimic-deskundigen aan de onlangs opgerichte Cimic-eenheid worden toegevoegd.
Verbetering van het voorzettingsvermogen van Apache-helikopters
De Apache-gevechtshelikopters zijn onmiskenbaar van grote betekenis voor de ondersteuning en de bescherming van onze militairen op de grond. Zij helpen bijvoorbeeld de escalatiedominantie ten opzichte van de tegenstander te waarborgen. De afgelopen jaren is op deze capaciteit aanhoudend een groot beroep gedaan. Het voortzettingsvermogen van de Apache-gevechtshelikopters zal daarom worden vergroot door het functiebestand van zowel vliegend als onderhoudspersoneel uit te breiden. Zo kan tevens de uitzenddruk in deze categorieën worden verminderd. Voor deze maatregelen is in 2008 twee miljoen euro en vervolgens jaarlijks vijf miljoen euro gereserveerd. Ook wordt afgezien van het voornemen in de Prinsjesdagbrief 2003 om vijf Apache-gevechtshelikopters te verkopen. De toestellen worden vooralsnog in reserve gehouden.
Verbetering van de informatievoorziening (onder meer het project Speer)
Defensie werkt aan de verdere standaardisering van haar informatievoorziening ter ondersteuning van het operationele optreden en op het gebied van het personele, materiële en financiële beheer. Hiertoe worden basisadministraties ingericht waarin gegevens eenmalig en duidelijk worden vastgelegd. Om de informatievoorziening tussen Nederland en het inzetgebied te verbeteren is een aantal ICT-infrastructuurvoorzieningen noodzakelijk en een aantal maatregelen op het gebied van informatiebeveiliging. Er zijn projecten voorzien zoals de koppeling tussen de nationale en de expeditionaire infrastructuren, verbeteringen van de ICT-infrastructuur en meer satellietcapaciteit ter verhoging van de bandbreedte (project Milsatcom). In deze kabinetsperiode zullen de standaardisatie en kwaliteit van vooral de financiële en materieellogistieke gegevens worden verbeterd.
Evenals veel andere organisaties schakelt Defensie over op een geïntegreerd informatiesysteem, te weten ERP (Enterprise Resources Planning). De invoering hiervan is een omvangrijk project dat tot in de haarvaten van de organisatie reikt. Dit project draagt de naam Strategic Process & ERP Enabled Reengineering (Speer). In dit project staat de verbetering van de financiële administratie en van de logistieke ondersteuning van uitgezonden eenheden voorop. Een groot aantal processen wordt daartoe in kaart gebracht en in onderlinge samenhang bezien en vervolgens gekoppeld met behulp van één informatiesysteem. Hierdoor kan uiteindelijk met minder personeel worden volstaan. Doordat bovendien het inzicht in het verbruik van en de voorraden aan reserveonderdelen toeneemt, zal ook de materiële exploitatie beter kunnen worden beheerd. De invoering van het ERP-systeem bij Defensie is zonder meer een krachttoer. Evenals overige projecten stelt de invoering van Speer eisen aan de defensiebrede ICT-infrastructuur en informatievoorziening. Hiervoor wordt de komende jaren € 150 miljoen vrijgemaakt.
Ruimte scheppen voor verbetering
De bovenstaande intensiveringen worden gefinancierd met extra geld dat Defensie in het regeerakkoord beschikbaar is gesteld. Zoals gezegd zijn echter ook herschikkingen nodig gebleken om deze intensiveringen volledig te bekostigen. Het gaat om:
– maatregelen in de bedrijfsvoering;
– vergroting van de operationele doelmatigheid;
– operationele reducties;
– herschikking van voorgenomen investeringen.
De afgelopen jaren zijn al belangrijke resultaten bereikt op het gebied van doelmatigheid. Staven zijn bijvoorbeeld samengevoegd en ondersteunende diensten gebundeld. Ook is het locatiebestand van Defensie verkleind en zijn de daarmee samenhangende exploitatiekosten aanzienlijk verlaagd. Op enkele terreinen zien wij niettemin mogelijkheden voor een doelmatiger bedrijfsvoering. Het gaat om:
– de herinrichting van de organisatie voor het toezicht op het financiële beheer en het materieelbeheer bij Defensie en de kwalitatieve verbetering daarvan;
– de doorlichting en, zo nodig, de herstructurering van de staven van de defensieonderdelen, inclusief de bestuursstaf;
– de vergroting van de doelmatigheid van de cateringorganisatie Paresto;
– de vergroting van de doelmatigheid van de dienst Werkplekken van de Defensie Telematica Organisatie (DTO);
– de samenvoeging van enkele dienstencentra op het terrein van de informatievoorziening;
– de vergroting van de doelmatigheid bij de Dienst Vastgoed Defensie;
– de vermindering van de subsidie aan Paresto;
– de integratie van de grondgebonden luchtverdediging;
– de samenvoeging van bewakings- en beveiligingstaken;
– de samenvoeging van de facilitaire diensten;
– de vergroting van de doelmatigheid van de militaire gezondheidszorg.
Deze kabinetsperiode zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de verbetering van de bedrijfsvoering van Defensie. Waar in voorgaande jaren een zogenaamd minimumprogramma van kracht was, is in 2007 als logisch vervolg daarop het «kwaliteitsprogramma bedrijfsvoering» van start gegaan. Het programma is gericht op de structurele verbetering van knelpunten in de bedrijfsvoering en het voorkómen van problemen in plaats van ze achteraf op te lossen. Risicoanalyse en risicomanagement spelen hierbij een belangrijke rol. Het kwaliteitsprogramma behelst niet de introductie van een nieuw instrumentarium, maar is erop gericht beter en op samenhangende wijze gebruik te maken van bestaande instrumenten. Gezien het streven naar structurele verbetering heeft het kwaliteitsprogramma een meerjarig karakter. Op dit ogenblik voert de Algemene Rekenkamer in samenwerking met het ministerie van Defensie een bezwarenonderzoek uit. Dit onderzoek zal begin 2008 zijn voltooid. De maatregelen die hieruit voortvloeien, zullen in het kwaliteitsprogramma worden verwerkt.
De operationele doelmatigheid zal worden verbeterd door de compagnie mariniers op Curaçao op te heffen en voortaan een infanteriecompagnie van het Commando landstrijdkrachten voor kortere tijd op rotatiebasis daar te stationeren. Zonder dat de slagkracht in de Caribische regio hierdoor wordt aangetast, vervallen door deze maatregel kosten die verband houden met de huidige plaatsingsregeling, zoals vergoedingen voor verhuizing, huur en onderwijs voor kinderen. De commandant en zijn ondersteunende staf en het ondersteuningspeloton – allen Mariniers – blijven (met inbegrip van de vaartuigen) telkens wel voor langere tijd op Curaçao gestationeerd, waardoor de kennis van de situatie ter plaatse en de benodigde amfibische deskundigheid gewaarborgd blijven. Deze maatregel tast de verplichtingen van Defensie op de Nederlandse Antillen en Aruba niet aan en de aanwezigheid van de compagnie mariniers op Aruba wordt voortgezet. De opheffing van de marinierscompagnie op Curaçao schept voorts de mogelijkheden om eenheden van het Korps mariniers in Nederland volgens plan te versterken.
De Koninklijke marechaussee levert haar bijdrage met de verkleining van het formatiebestand met 70 functies. Deze maatregel wordt ten laste gebracht van de stafcapaciteit van de marechaussee. Over de vormgeving van deze maatregelen wordt overlegd met de externe gezagsdragers van de Koninklijke marechaussee in de Bestuursraad en de Taakveldberaden.
De logistieke brigade en de gevechtssteunbrigade van het Commando landstrijdkrachten worden samengevoegd. Dit levert doelmatigheidswinst op en met de samenvoeging beschikt de nieuwe brigade over de basiscapaciteiten voor ontplooiing en terugverplaatsing.
Wij zijn tot de conclusie gekomen dat geen van de middelen waarover onze krijgsmacht beschikt hun operationele waarde hebben verloren en om die reden als categorie voor afstoting in aanmerking zouden komen. Integendeel, recente operaties onderstrepen de complementaire waarde van de uiteenlopende wapensystemen waarover de krijgsmacht beschikt. Om desondanks ruimte te maken voor de eerder beschreven maatregelen ter versterking van de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht, is bezien waar de toegevoegde waarde van deze intensiveringen opweegt tegen een vermindering van het aantal hoofdwapensystemen. Alles afwegende is besloten tot:
– de opheffing van twee tankeskadrons met in totaal 28 Leopard-2 tanks. Het aantal operationele Leopard-2 tanks neemt hierdoor af van 88 naar 60, terwijl het aantal tanks dat beschikbaar is voor opleiding 22 blijft;
– de opheffing van twee vuurmondbatterijen met in totaal twaalf pantserhouwitsers. Het aantal operationele pantserhouwitsers neemt hierdoor af van 36 naar 24;
– de afstoting van achttien F-16 gevechtsvliegtuigen. Het aantal operationele gevechtsvliegtuigen neemt hierdoor af van 90 naar 72; de vijf squadrons worden dienovereenkomstig verkleind. Het aantal gevechtsvliegtuigen dat beschikbaar is voor opleiding en training blijft vijftien.
Onderstreept moet worden dat het moderne wapensystemen betreft waarvan het operationele belang als zodanig buiten kijf staat. Om die reden zal de krijgsmacht over voldoende van deze wapensystemen moeten blijven beschikken. Zij vertegenwoordigen onverkort een belangrijk deel van de gevechtskracht waaraan behoefte is bij operaties. Verlaging van de aantallen is dan ook geen gemakkelijke keuze. Toch hebben wij hiertoe besloten om ruimte te scheppen voor intensiveringen die wij noodzakelijk achten. Ook heeft een rol gespeeld dat andere wapensystemen, zoals gevechtshelikopters, ook kunnen worden ingezet om vuurkracht te leveren. Hoe dan ook wordt de militaire slagkracht van een krijgsmacht niet alleen bepaald door het aantal hoofdwapensystemen in de inventaris, maar in toenemende mate ook door andere elementen van militair vermogen. Defensie kiest ervoor die andere elementen verder te versterken. De vermindering van het aantal F-16 gevechtsvliegtuigen, bijvoorbeeld, leidt tot een betere verhouding tussen het aantal vliegtuigen en de onderhoudscapaciteit. De resterende F-16 toestellen zullen worden voorzien van verbeterde lucht-grondbewapening, datacommunicatie en zelfbeschermingsmogelijkheden. Ondanks de vermindering van tanks en pantserhouwitsers blijft elke gemechaniseerde brigade over deze capaciteiten beschikken.
Om binnen de huidige budgettaire kaders ruimte te scheppen voor intensiveringen is vooralsnog niet langer geld gereserveerd voor de volgende projecten:
– de verwerving van een onbemand lucht-grond waarnemingssysteem voor de middenhoogte (MALE UAV). Behalve de kosten die zijn gemoeid met de verwerving en de invoering van een dergelijk nieuw complex systeem, zou voortzetting van dit project hebben geleid tot een behoefte aan informatieverwerkingscapaciteit bovenop de al voorziene versterking van de inlichtingenketen. Hoewel de operationele betekenis van de MALE UAV buiten kijf staat, bieden de budgettaire kaders Defensie nu onvoldoende ruimte voor dergelijke nieuwe capaciteiten. Wel worden extra Short Range UAV’s aangeschaft voor tactische doeleinden. Deze middelen staan direct ter beschikking van de operationele commandant te velde, die daarmee een krachtig middel krijgt om het beeld in zijn directe omgeving op te bouwen. Met de komst van de NH-90 helikopter en de vervanger van het F-16 jachtvliegtuig zullen de lucht-grondwaarnemingscapaciteiten van de krijgsmacht eveneens verder toenemen;
– de verwerving van de Tactical Tomahawk (Tactom). De Tactom kan een bijdrage leveren aan diverse militaire operaties en aanschaf ervan zou tot een uitbreiding van inzetopties leiden. In de afweging over gewenste intensiveringen hebben wij echter besloten te investeren in capaciteiten waaraan dringender behoefte bestaat. De Nederlandse krijgsmacht beschikt ook zonder de Tactom over het vermogen op te treden op hogere geweldsniveaus. Voorbeelden hiervan zijn gevechtstanks, zware artillerie, gevechtsvliegtuigen en -helikopters, onderzeeërs en fregatten;
– deelneming aan het Alliance Ground Surveillance (AGS)-project van de Navo. In de Navo is onlangs gebleken dat de projectvoorstellen voor deze capaciteit binnen het bondgenootschap op onvoldoende steun kunnen rekenen. De reservering voor dit project is in het licht van de internationale ontwikkelingen komen te vervallen. De betrokken Navo-lidstaten beraden zich nu op mogelijkheden om op beperktere schaal in AGS-capaciteiten te voorzien, met louter onbemande systemen. Nederland zal deze ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen.
Naast investeringsprojecten die komen te vervallen, worden enige projecten vertraagd. Het gaat om veel kleine projecten, maar ook om enige grotere, zoals de instandhouding van de M-fregatten (één jaar), het joint logistieke ondersteuningsschip (twee tot drie jaar), de patrouillevaartuigen (één jaar), verbeterd zicht (één jaar), de vervanging van de brugleggende tank (de aanvang wordt één jaar vertraagd en de voltooiing vier jaar), de vervanging van het licht indirect vurend wapensysteem (vier jaar), de midlife update van de Cougar (één jaar) en F-16 zelfbescherming (twee jaar).
DE GEVOLGEN VOOR DE DEFENSIEORGANISATIE
Om de ontwikkeling van de krijgsmacht inzichtelijk te maken worden hieronder de defensieonderdelen in ogenschouw genomen. Hiermee wordt tevens voldaan aan het verzoek van de Tweede Kamer om «houtskoolschetsen» van de operationele commando’s.
In 2003 heeft Defensie de besturing gecentraliseerd en de verantwoordelijkheid voor de gereedstelling en de inzet van operationele eenheden bij de Commandant der Strijdkrachten gelegd. De ondersteunende processen voor onder meer de informatievoorziening, personeel, vastgoed, catering, gezondheidszorg, vervoer, materieellogistiek en financiën zijn gebundeld in dienstencentra. Met het oog op een doelmatige bedrijfsvoering worden producten en diensten tussen operationele commando’s en dienstencentra verrekend. In de komende periode ligt het accent op de verdere bundeling van de dienstverlening, de uniformering van de klantondersteuning en de intensivering van de betrokkenheid van externe partijen bij de dienstverlening. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening maakt Defensie onder meer gebruik vanbenchmarks. De defensieonderdelen voeren in 2008 een kwaliteitsmodel om bedrijfsprocessen te verbeteren. Door bewuster om te gaan met risico’s en door risico’s met geringe gevolgen te aanvaarden neemt de regel- en controledruk af en wordt de beheersing op riskante gebieden verbeterd.
Bij de operationele commando’s worden steeds meer eenheden ondergebracht met personeel van alle commando’s die defensiebrede taken vervullen. Waren de DMO en het CDC al defensiebreed georganiseerd, ook binnen de operationele commando’s neemt het aantal van dergelijke eenheden toe. Een beschouwing van deze defensiebrede eenheden gaat vooraf aan de schetsen van de operationele commando’s. Deze hebben dezelfde opzet; eerst wordt de ontwikkeling van het optreden behandeld waarop het operationele commando zich hoofdzakelijk richt. Vervolgens komen de ontwikkeling van de organisatie en de uitrusting van het operationele commando aan bod. Daarna volgen beschouwingen over de DMO, het CDC en de Bestuurstaf.
In toenemende mate worden vergelijkbare defensiecapaciteiten bij elkaar gebracht onder eenhoofdige leiding. Ze worden ondergebracht bij één operationeel commando, maar het personeel is ook afkomstig uit de andere operationele commando’s.
Helikopters zijn onmisbaar in crisisbeheersingsoperaties. Zij zijn in veel opzichten van belang, want ze voorzien in beweeglijkheid, kunnen verkenningstaken uitvoeren, bieden medische evacuatiemogelijkheden en verschaffen mobiele vuurkracht. Alle helikopters van de krijgsmacht – Chinook, Cougar, Apache, Lynx, Alouette, AB-412 en later de NH-90 – gaan deel uitmaken van één Defensie Helikoptercommando (DHC). Dit commando wordt ingebed in het Commando luchtstrijdkrachten en wordt gehuisvest op de vliegbasis Gilze-Rijen en op het vliegkamp De Kooy in Den Helder. Het commando wordt 1 januari 2008 opgericht en zal in 2013 zijn voltooid. Onder meer ter vervanging van de Lynx helikopters worden twintig NH-90 helikopters verworven voor de inzet boven land én zee. Twaalf hiervan worden gestationeerd op het vliegkamp De Kooy en zijn geschikt voor maritieme verkennings- en gevechtstaken en voorsearch and rescue. De overige acht worden gestationeerd op de vliegbasis Gilze-Rijen en zijn bestemd voor transporttaken. Er komen zes nieuwe Chinook transporthelikopters, mede ter vervanging van twee toestellen die verloren zijn gegaan. Een beperkt aantal toestellen wordt voorzien van extra middelen voor speciale operaties. De 24 Apache helikopters worden uitgerust met verbeterde detectie- en doelzoeksystemen en extra zelfbeschermingsmiddelen. Hiermee wordt verzekerd dat deze eenheden ook in de toekomst toereikende ondersteuning kunnen leveren aan het landoptreden. Bovendien is het besluit vijf toestellen te verkopen herzien. Deze worden vooralsnog niet in bedrijf genomen maar in reserve gehouden.
Commando grondgebonden luchtverdediging
De grondgebonden luchtverdedigingeenheden van het Commando landstrijdkrachten en van het Commando luchtstrijdkrachten worden gebundeld in een Commando grondgebonden luchtverdediging. Het commando wordt gehuisvest op de Peel. De nieuwe eenheid zal operationele modules leveren voor de verdediging tegen ballistische raketten, vliegtuigen, helikopters, onbemande vliegtuigen en kruisvluchtwapens. Deze modules moeten zowel vaste locaties als bewegende eenheden kunnen beschermen. De eenheid krijgt de beschikking over uiteenlopende middelen: Stinger raketten, het Ground Based Air Defence System (GBADS) met het Shorad-afvuursysteem, Patriot-radars, Patriot commandovoeringssystemen en Patriot raketten, waaronder de nieuwe PAC-3 raket tegen ballistische raketten. Het nieuwe commando bevat tevens een kenniscentrum voor de grondgebonden luchtverdediging. De vorming van het commando levert doelmatigheidswinst op.
Vergelijkbare opleidingen worden gebundeld in opleidings- en kenniscentra. Naast de Nederlandse defensieacademie (NLDA) voor onder meer de officiersopleidingen, ontstaan de Defensie Paraschool, de Defensie Duikschool, de Defensie Vaarschool en het Defensie Inlichtingen en Veiligheidsinstituut. Voorts zijn er diverse kenniscentra waarin Defensie haar kennis bundelt. Voorbeelden zijn het Kenniscentrum CBRN voor de bescherming tegen chemische, biologische, radiologische en nucleaire wapens, het kenniscentrum EOD waar de kennis over explosieven is gebundeld en het kenniscentrum voor Militair en Uitrusting.
Maritiem optreden richt zich steeds vaker op de beïnvloeding van een situatie op het land. Vanuit zee kunnen humanitaire hulpacties en evacuaties worden uitgevoerd, inlichtingen worden verzameld, doelen op het land worden bestreden en eenheden aan land worden gezet en ondersteund. De ondersteuning vanuit zee moet gedurende langere tijd kunnen worden geleverd en vereist daarom voortzettingsvermogen. De zee biedt manoeuvreruimte en de kans om nabij het operatieterrein te komen, zonder de territoriale integriteit van andere landen aan te tasten. Maritieme aanwezigheid voorafgaand of vroeg in een conflict geeft een politiek signaal. Schepen zijn een relatief goed te beschermen basis voor eenheden die invloed willen uitoefenen op het land en bovendien een belangrijk transportmiddel.
Amfibische operaties, waarbij een strijdmacht vanaf zee aan land wordt gebracht, zijn een specialisme van vloot en mariniers. Ook eenheden van andere krijgsmachtdelen kunnen aan land worden gebracht. Modern amfibisch optreden betreft niet alleen het bevechten van een landingsplaats of het vanuit zee uitschakelen van één doel, maar ook beweeglijk optreden waarbij capaciteiten ter land, te zee en in de lucht in samenhang worden ingezet, bijvoorbeeld om een gebied binnen te dringen en tijdelijk te bezetten. Amfibische eenheden zijn naar hun aard «licht», maar moeten toch voldoende zelfbescherming (onder meer op het gebied van CBRN), vuurkracht en mobiliteit hebben. Ze moeten daarbij goed kunnen samenwerken met andere eenheden.
Het overwicht op zee blijft van betekenis om routes en knooppunten te beveiligen, zowel voor civiele doeleinden zoals handel en energietransport als voor militaire doeleinden zoals operaties op zee en de ondersteuning van operaties op land. Het accent verschuift naar asymmetrische dreigingen in specifieke gebieden en de beveiliging tegen zeerroof. De dreiging van onderzeeboten en grote oppervlakteschepen op de Atlantische Oceaan, en in de Middellandse Zee is afgenomen, maar neemt in Azië en het Midden Oosten toe. Operaties dichter onder de kust en rondom kwetsbare scheepvaartroutes vergen specifieke prestaties van maritieme sensoren en wapensystemen, zowel bij militair als bij justitieel optreden. Ook de dreiging in havens (sabotage, mijnen, kleine boten met explosieve ladingen) vereist steeds betere beveiligingsmaatregelen.
In de organisatie van het Commando zeestrijdkrachten zijn de vloot en de mariniers verregaand geïntegreerd. De organisatie omvat de operationele staf van de Netherlands Maritime Force. Deze staf is verantwoordelijk voor de maritieme commandovoering en is geschikt om maritiem expeditionaire capaciteiten van verschillende omvang en samenstelling in te zetten. Daaraan kan zowel een maritieme als amfibische opdracht ten grondslag liggen. In het tweede geval is de staf belast met de aansturing op brigadeniveau van een formatie op en vanuit zee. De staf kan zowel aan een nationale als aan een internationale maritieme of amfibische taakgroep leiding geven. Hiervoor heeft het Commando zeestrijdkrachten de volgende, zowel nationaal als internationaal joint inpasbare modules beschikbaar: zes fregatten, vier patrouilleschepen (vanaf 2011), twee bevoorradingschepen waaronder een joint logistiek ondersteuningschip (vanaf 2014), twee landing platform docks, vier onderzeeboten, tien mijnenbestrijdingsvaartuigen, twee hydrografische opnemingsvaartuigen, één ondersteuningsvaartuig voor het Caribische gebied, twee versterkte mariniersbataljons met een gevechtsteun-, logistiek en amfibisch ondersteuningsbataljon, de marinierscompagnie in de West en de speciale eenheden van het Korps mariniers.
De hoofdlijnen uit de marinestudie 2005 blijven van kracht. Deze studie behelst een pakket maatregelen waarmee de samenstelling en de middelen van het Commando zeestrijdkrachten nog beter worden afgestemd op zijn taken. Afgezien van de Tactical Tomahawk (Tactom) gaan alle voorziene investeringen door, zowel de verwerving van een joint logistiek ondersteuningsschip ter vervanging van Hr. Ms. Zuiderkruis, de verwerving van vier patrouilleschepen, de verbetering van de Walrusklasse onderzeeboten (aanpassingen aan de sonar), de herintroductie van mijnenveegcapaciteit en de versterking van de bataljons van het Korps mariniers.
Vanwege de krappe budgettaire kaders wordt de invoering van de patrouilleschepen met één jaar vertraagd en de invoering van het logistieke ondersteuningsschip met twee tot drie jaar. Omdat de afstoting van materieel zoals de M-fregatten voorspoedig verloopt en de ingebruikname van nieuw materieel wordt vertraagd, zal de operationele capaciteit van de vloot in de periode van 2009 tot 2011 enigszins beperkt zijn. De optimale inzet van schaarse capaciteit en het behoud van ervaring en deskundigheid van het personeel zullen in die periode speerpunten voor het CZSK zijn. Defensie bestudeert de mogelijkheid het LC-fregat geschikt te maken voor de verdediging tegen ballistische raketten in bondgenootschappelijk verband.
Het optreden van landstrijdkrachten verandert. Het onderscheid tussen optreden laag en hoog in het geweldsspectrum is verder vervaagd. Operaties lager in het geweldspectrum vergen nagenoeg dezelfde middelen die worden gebruikt bij operaties hoger in het geweldspectrum. Eenheden moeten tot op het laagste lage niveau kunnen optreden in een joint (met andere krijgsmachtdelen) en combined (met andere krijgsmachten) omgeving en kunnen samenwerken met civiele organisaties en autoriteiten. Commandanten moeten in staat zijn militaire capaciteiten vanaf zee, op het land en in de lucht gezamenlijk in te zetten op het land. Ook de logistieke ondersteuning van operaties is complexer geworden doordat operaties vaker op grote afstand van Nederland en ver van zeehavens worden uitgevoerd, zoals in Afghanistan.
Het optreden met vaste formaties is vervangen door een aanpak waarbij de benodigde mensen en middelen worden samengevoegd in een op de taak afgestemde eenheid. Militair optreden is maatwerk geworden en het aantal specialisaties dat een commandant ter beschikking heeft, neemt toe. Naast de gevechtseenheden en de gevechtssteuneenheden winnen jongere specialisaties aan belang, zoals informatieoperaties en de bijdragen aan stabilisatie en wederopbouw door onder meer civiel-militaire samenwerking.
Het Commando landstrijdkrachten is verantwoordelijk voor de gereedstelling en instandhouding van zijn eenheden. Landstrijdkrachten bestaan uit een diversiteit aan gevechtseenheden, specialistische ondersteunende eenheden en logistieke eenheden. Door de toenemende complexiteit van operaties en de snel wisselende omstandigheden neemt de behoefte aan aanvullende specialismen verder toe. Dit geldt bijvoorbeeld op het gebied van de operationele inlichtingen, Cimic en SSR. Doordat ook de effecten van lucht- en zeegebonden wapenplatforms op het land samenkomen, moeten de landgebonden operationele eenheden tot op laag niveau over de kennis beschikken om joint operaties te plannen en uit te voeren. De inzet van eenheden gebeurt niet meer in vaste verbanden. Per missie wordt een eenheid op maat samengesteld. Hierbij is het van belang een juiste combinatie te vinden van lichte en zware wapenplatforms, sensoren, ondersteunende middelen en specialismen.
De brigade heeft zich ontwikkeld tot meer dan alleen een eenheid die optreedt tegen gemechaniseerde verbanden. Het belang van de brigade als organisatie-eenheid neemt verder toe. De brigadestaf is versterkt met de specialismen om in inzetgebieden complexe operaties in internationaal verband aan te sturen en in Nederland de verschillende soorten eenheden daar gezamenlijk op voor te bereiden. Diezelfde stafcapaciteit is in toenemende mate ook nodig voor de uitvoering van nationale taken in Nederland ter ondersteuning van civiele autoriteiten. De brigade verschaft samenhang, waarborgt de vredesbedrijfsvoering en zorgt ervoor dat de diverse eenheden worden getraind op het juiste niveau en dat zij met elkaar kunnen samenwerken. Hoewel de brigadestaf integraal deel uitmaakt van de brigade, kan zij ook autonoom op brigade- en taakgroepniveau worden ingezet, zoals in Afghanistan als staf van de Task Force Uruzgan (TFU). Bovendien kan de staf de kern vormen van een Land Component CommandHeadquarters (LCC-HQ) of de kern van een Regional Command (RC), zoals de staf van de 43ste gemechaniseerde brigade de kern vormde van HQ RC South in Afghanistan. Uit de brigades kunnen eenheden worden geformeerd voor specifieke taakgroepen.
Het Commando landstrijdkrachten omvat het Nederlandse deel van de staf van het Duits-Nederlandse legerkorps, het Korps Commandotroepen, twee gemechaniseerde brigades, de Air Manoeuvre Brigade, de Gevechtsteunbrigade, de logistieke brigade, de Explosievenopruimingsdienst, het Commando luchtdoelartillerie en de Regionale militaire commando’s, waaronder ook de bataljons van de Nationale reserve vallen. De gemechaniseerde brigades omvatten behalve een staf pantserinfanterie, tanks, veldartillerie, pantsergenie, verkenningseenheden en beperkte eigen logistieke eenheden. Bij beide gemechaniseerde brigades verandert door de vermindering van de aantallen tanks en pantserhouwitsers de organisatie van respectievelijk het tankbataljon en de afdeling veldartillerie. De Air Manoeuvre Brigade omvat lichte infanterie eenheden die zijn toegerust voor en getraind in geïntegreerd optreden met helikopters, een mortiercompagnie, een geniecompagnie en logistieke eenheden. De logistieke brigade en de gevechtssteunbrigade van het Commando landstrijdkrachten worden samengevoegd tot een brigade die over de basiscapaciteiten voor ontplooiing en terugverplaatsing beschikt.
De Regionale militaire commando’s worden samengevoegd met de 11de, de 13de en de 43ste brigade, na de oprichting van een facilitaire dienst en een bewakings- en beveiligingsorganisatie voor heel Defensie. Hiermee worden de Natres-eenheden dichter bij de parate operationele eenheden gebracht, wat extra mogelijkheden voor opleiding en training schept. De Natres-bataljons worden in de komende periode op een hoger niveau van geoefendheid gebracht. Ook wordt door de samenvoeging van regionale militaire commando’s en brigadestaven de derde hoofdtaak beter verankerd. Dit weerspiegelt de extra inspanningen ter ondersteuning van de civiele autoriteiten in Nederland die Defensie verricht in het kader van de intensivering van de civiel-militaire samenwerking. De samenvoeging levert een beperkte doelmatigheidswinst op.
Het Commando landstrijdkrachten gaat beschikken over verschillende typen nieuwe voertuigen. De eisen op het gebied van mobiliteit en bescherming die onder uiteenlopende omstandigheden aan voertuigen worden gesteld zijn niet in één enkel type te verenigen. Verschillende typen tactische voertuigen – lichte, middelzware en zware – blijven nodig. De infanterieversie van de YPR wordt vervangen door het infanteriegevechtsvoertuig CV-90. Dit voertuig biedt bescherming en vuurkracht en is geschikt voor zware (gevechts)operaties, maar ook voor stabilisatieoperaties waarbij de dreiging robuuste middelen noodzakelijk maakt. De overige taken van de YPR worden overgenomen door het middelzware nieuwe pantserwielvoertuig de Boxer. Dit voertuig wordt uitgevoerd in types voor commandovoering, genietaken, goederenvervoer en gewondenvervoer. De Boxer biedt bescherming tegen klein- en middenkaliber munitie, mijnen en scherfwerking. De Boxer neemt voor een deel het takenpakket van de Patria over. De vervanging van de Patria is onderwerp van studie. Ten behoeve van verkennings- en waarnemingstaken wordt nu het lichtgepantserde voertuig Fennek ingevoerd. Dit voertuig is snel, biedt bescherming tegen klein kalibermunitie en is voorzien van een uitgebreid sensorenpakket.
De Leopard 2 tanks geven de landstrijdkrachten belangrijke slagkracht. De moderne tank is een precisiemiddel dat met geavanceerde sensoren de commandant te velde continu escalatiedominantie biedt. Pas na 2020 zullen nieuwe voertuigtypen beschikbaar komen die de huidige tanks wat bescherming en vuurkracht betreft overtreffen. De pantserhouwitser, ten slotte, zal gaan beschikken over geleide precisiemunitie. Hiervoor is 30 miljoen euro gereserveerd.
Veiligheid en bescherming worden niet alleen bepaald door het materieel, maar in sterke mate ook door de opleiding en training. De nieuwe tactische indoorsimulator ondersteunt die training. De gevechtssoldaat opereert vaker uitgestegen en in kleine, zelfstandige verbanden. Dat vereist een optimale uitrusting en maximale mobiliteit. Het project «verbeterd operationeel soldaat systeem» behelst de verdere ontwikkeling van de individuele bescherming, interne communicatie, wapens en de zicht- en richtmiddelen.
Luchtoptreden richt zich steeds vaker op de beïnvloeding van een situatie op het land. Ook treedt het Commando luchtstrijdkrachten in toenemende mate op in een joint omgeving. De luchtstrijdkrachten kunnen snel, over grote afstanden en met precisie optreden en informatie vergaren. Het luchtwapen kan in alle delen van het geweldspectrum worden ingezet, zowel zelfstandig als in combinatie met andere operationele commando’s of met bondgenoten. Het creëren en behouden van luchtoverwicht voor de gehele duur van een operatie blijft een voorwaarde om vrijheid van handelen te behouden, op het land, op zee en in de lucht. Gezien het kwalitatieve overwicht van Westerse luchtmachten op potentiële tegenstanders, zijn lucht-luchtconfrontaties niet waarschijnlijk. Ons kwalitatieve overwicht is essentieel om deze situatie te handhaven.
Doelbestrijding op land met jachtvliegtuigen en gevechtshelikopters wordt door de technologische vooruitgang steeds nauwkeuriger. Van grote afstand, vaak buiten het bereik van de vijand, kan zonder dat direct zicht op het doel vereist is, met grote precisie worden opgetreden. Wapens worden hierdoor effectief ingezet en nevenschade wordt beperkt. Daarnaast hebben het jachtvliegtuig en de gevechtshelikopter een afschrikwekkend effect. Door de flexibiliteit en effectiviteit van het luchtwapen beschikt de operationele commandant over een belangrijk instrument om snel – plaatselijk en tijdelijk – escalatiedominantie te verkrijgen. Het bemande jachtvliegtuig is een belangrijke exponent van het luchtoptreden. Onbemande toestellen winnen aan belang en spelen inmiddels een belangrijke rol bij de inlichtingenvergaring. Gaandeweg zullen ook hun capaciteiten voor bewapend optreden toenemen, zodat ze voor gevechtsoperaties kunnen worden gebruikt. In de toekomst zal een combinatie van bemande en onbemande vliegtuigen complementaire taken uitvoeren.
Vanwege de toenemende expeditionaire inzet van de krijgsmacht stijgt de behoefte aan luchttransport. Door de lucht kan militair vermogen snel worden verplaatst. Zowel bij de ontplooiing en terugverplaatsing als tijdens het optreden zelf is een hoge mate van mobiliteit onmisbaar. Strategisch luchttransport om in (de omgeving van) het operatiegebied te komen en tactisch luchttransport om onder dreiging en primitieve omstandigheden mensen en materieel te transporteren zijn essentiële capaciteiten voor het slagen van operaties. De inzet van tactische transportvliegtuigen en helikopters voor de directe ondersteuning van grondtroepen voegt flexibiliteit en reactiesnelheid toe aan het grondoptreden.
Luchtondersteuning wordt niet alleen aan Nederlandse eenheden, maar ook aan bondgenoten verleend. Daarbij is een goede operationele samenhang van de wapensystemen van de verschillende luchtstrijdkrachten essentieel. Dit vergt aanhoudend aandacht voor interoperabiliteit in procedures, communicatie en data-uitwisselingssystemen.
Het Commando luchtstrijdkrachten kent vijf operationele pijlers: gevechtsvliegtuigen, helikopters, luchttransport, geleide wapens en commandovoering. Al deze pijlers zijn expeditionair van karakter. Het jachtvliegtuig, de geleide wapens en de bewapende helikopter beschikken over de capaciteiten om complementair aan elkaar een scala aan taken uit te voeren. De flexibiliteit van de afzonderlijke pijlers staat garant voor een tijdige en passende bijdrage van het Commando luchtstrijdkrachten aan operaties van de Nederlandse krijgsmacht.
De vliegbases Leeuwarden en Volkel zijn de uitvalsbases van de F-16 gevechtsvliegtuigen. Vanaf Leeuwarden opereren twee squadrons, vanaf Volkel drie. Door zijn snelheid en bereik kan het jachtvliegtuig ondersteuning leveren aan Nederlandse eenheden en aan troepen van de coalitie. De flexibiliteit van dit type jachtvliegtuig maakt het mogelijk steun aan grondtroepen te leveren en zo nodig het luchtoverwicht te bevechten én te behouden. De veiligheid van de vliegtuigbemanning en het vliegtuig zal in de toekomst nog verder toenemen door verbeterde capaciteiten om van grotere afstand te opereren (stand off). De nieuw ingevoerde targeting pods spelen hierbij een rol. De operationele capaciteiten van de F-16 gevechtsvliegtuigen worden tot het eind van hun levensduur op peil gehouden.
De opvolger van de F-16 zal over een sterk verbeterde observatiecapaciteit beschikken en in een militair netwerk verschillende andere systemen van informatie voorzien. Het nieuwe toestel zal van grotere afstand kunnen opereren, moderne wapens dragen en moeilijk te detecteren zijn. Hierdoor wordt de effectiviteit van het luchtwapen vergroot. Het nieuwe jachtvliegtuig moet zijn voorzien van de modernste technieken, zodat effectieve inzet voor vele jaren verzekerd blijft.
Dankzij de ondersteuning van tankervliegtuigen bij de strategische verplaatsing naar het operatiegebied en bij inzet, kunnen gevechtsvliegtuigen geruime tijd in de lucht blijven en ver van de thuisbasis worden ingezet. Zeker in de beginperiode van een operatie moeten personeel en basisgoederen kunnen worden ingevlogen. De capaciteit van het strategische luchttransport is dan ook vergroot met een derde DC-10. Ook in een operatiegebied is transport een vereiste. Daarvoor is luchttransportondersteuning nodig, te meer omdat niet in alle gevallen op civiele alternatieven kan worden teruggevallen. Met de verwerving van twee extra C-130 transportvliegtuigen en de uitbreiding van de bemanningen wordt deze capaciteit versterkt. De thuisbasis voor het luchttransport is de vliegbasis Eindhoven.
Er is in operaties grote behoefte aan helikopters voor transport, verkenning en vuurkracht omdat zij snel inzetbaar, flexibel en effectief zijn. Het Commando luchtstrijdkrachten richt zich op een zo hoog mogelijke inzetbaarheid van de helikopters en een zo effectief en doelmatig mogelijke inzet van de beschikbare types. Gelet op het complementaire karakter van de pijlers van de luchtstrijdkrachten wordt veel aandacht besteed aan de samenhangende en geïntegreerde inzet van helikopters en andere luchtwapensystemen, zoals nu al in de Air Task Force in Afghanistan.
Met de laatste software- en hardwaremoderniseringen van het Patriot wapensysteem is deze Air and Missile Defence capaciteit op het niveau van toonaangevende bondgenoten gebracht. Het Commando luchtstrijdkrachten richt zich de komende periode vooral op de integratie van het Patriot systeem in overkoepelende Air and Missile Defence netwerken. Daarnaast wordt geïntegreerd opgetreden met jachtvliegtuigen en helikopters.
In Eindhoven bevindt zich ook het internationaal samengesteldeMovement Coordination Centre Europe, waarin lidstaten over en weer inzicht geven in hun transportplannen en waar restcapaciteit beschikbaar wordt gesteld. Met de vorming van een Europees Air Transport Command (EATC) komt de verbetering van de benutting van luchttransportcapaciteit in zicht. Duitsland, Frankrijk, België en Nederland hebben een Letter of Intent ondertekend over de vorming van het EATC. In dit commando worden op termijn de luchttransportvloten van genoemde landen ondergebracht, waardoor de toegang tot deze schaarse capaciteit verder wordt vergroot. Nederland heeft Eindhoven aangeboden als locatie voor het EATC. De ontwikkeling van het EATC omvat een aantal fasen en begint in 2007. Meer Europese landen hebben al hun belangstelling voor dit initiatief getoond.
De inzet van het luchtwapen vereist gedegen planning en begeleiding. Het Link-16 netwerk wordt daarbij voor dataverkeer gebruikt. Met de National Datalink Management Cell (NDMC) heeft Defensie de mogelijkheden om dit operationele netwerk te gebruiken en zo de commandovoering goed in te richten. Een goede commandovoering zorgt voor een maximaal operationeel effect door de juiste inzet van de verschillende capaciteiten van de luchtstrijdkrachten. Het Commando luchtstrijdkrachten beschermt het Nederlandse luchtruim en zal met ingang van 2008 een deel van de vliegende taken van de Kustwacht Nederland gaan uitvoeren. Hiervoor zijn twee Dornier-228 vliegtuigen aangeschaft die vanaf de luchthaven Schiphol zullen opereren.
Commando Koninklijke marechaussee
De Koninklijke marechaussee (Koninklijke marechaussee) is een militaire politieorganisatie met een breed takenpakket die onder verschillende gezagsdragers haar werk doet. De centrale aansturing en de korte bevelslijnen maken een snelle en flexibele inzet zowel binnen als buiten Nederland mogelijk. De militaire rechtspositie van het personeel, maar zeker ook de militaire opleiding en vorming, dragen hier toe bij.
Het vervaagde onderscheid tussen operaties hoog en laag in het geweldsspectrum heeft ook gevolgen voor de Koninklijke marechaussee. Bij de uitzending van marechaussees moet rekening worden gehouden met plotselinge en onvoorspelbare escalatie. Een goede informatiepositie is van steeds groter belang, zowel bij nationale als bij internationale inzet. Betrouwbare en tijdige informatie kan de effectiviteit van het operationele optreden sterk doen toenemen. Het marechausseeoptreden wordt dan ook in toenemende mate informatiegestuurd.
In toenemende mate wordt samengewerkt met internationale partners, onder meer bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, terrorisme, en het tegengaan van illegale immigratie. Ook nationaal wordt de samenwerking met ketenpartners versterkt.
Met de oprichting van het zogenaamde basiscontingent is de bijdrage van de Koninklijke marechaussee aan het expeditionaire vermogen van de krijgsmacht versterkt. Er wordt structureel geïnvesteerd in opleiding en training van personeel dat wordt uitgezonden. Hierdoor verbetert zowel de ondersteuning van de overige defensieonderdelen als de uitvoering van civiele politiemissies. De Koninklijke marechaussee blijft de komende jaren bijdragen aan de European Gendarmerie Force, een multinationaal samenwerkingsverband voor de inzet van gewapende politie in uiteenlopende missies.
De opsporingsfunctie wordt verbeterd en de hulpofficier van justitie wordt beter voorbereid op militair-juridische aangelegenheden bij uitzendingen. Met deze maatregelen wordt een deel van de aanbevelingen uitgevoerd van de commissie-Borghouts die onderzoek deed naar de toepassing van het militaire strafrecht tijdens uitzendingen en van de commissie-Posthumus die de «Schiedammer parkmoord» onderzocht. Naar aanleiding hiervan is het programma «Versterking Opsporing» gestart waaraan ook de marechaussee deelneemt.
Door informatiegestuurd optreden verbetert de effectiviteit en de doelmatigheid van Koninklijke marechaussee. Het Mobiel toezicht vreemdelingen (MTV) is daarvan een goed voorbeeld. In samenwerking met TNO is de Koninklijke marechaussee in 2004 begonnen met de pilot migo. Bij de grensovergang op de A16 bij Hazeldonk werden videocamera’s gebruikt om informatie te verzamelen die werd vergeleken met databestanden. Vervolgens werd een risicoselectie gemaakt die mede bepalend was voor de vervolgacties. Informatie afkomstig van het MTV kan worden gedeeld met nationale en internationale partners, wat ten goede komt aan de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. De evaluatie van de pilot migo was positief. De landelijke invoering van het concept zal in 2008 worden voorbereid. Het kabinet heeft hiervoor in pijler V van zijn beleidsprogramma € 23 miljoen euro beschikbaar gesteld.
De Koninklijke marechaussee voert diverse taken uit op de Nederlandse Antillen. Naast de militaire politietaak ten behoeve van de militairen die zich op de eilanden bevinden, levert zij ook een bijdrage aan de opsporing van zware criminaliteit en de grenscontrole. In overleg met de Landsautoriteiten wordt bezien welke gevolgen de voorziene staatkundige verandering van de Antillen heeft voor de taken van de Koninklijke marechaussee.
Defensiematerieelorganisatie (DMO)
Het defensiematerieel wordt intensief ingezet onder uiteenlopende klimatologische omstandigheden en in allerlei soorten terrein. Daarom worden hoge eisen gesteld aan de duurzaamheid en aan de onderhoudbaarheid. Door de zware belasting van het materieel wordt de levensduur korter en neemt de behoefte aan onderhoud en aan (reserve)onderdelen toe en stijgen de exploitatiekosten. De beheersing van de levensduurkosten zal in de komende periode nog meer aandacht krijgen.
Het materieel speelt een belangrijke rol bij de bescherming van personeel. Niet alleen bepantsering, maar ook betrouwbaarheid en beweeglijkheid kunnen van groot belang zijn onder gevaarlijke omstandigheden. Door een modulaire opbouw van materieel kunnen componenten snel en gemakkelijk worden vervangen. De tijd dat materieel niet inzetbaar is, wordt hiermee tot een minimum beperkt. Ook hiermee is de veiligheid van militairen gebaat.
De ervaringen in recente operaties leren dat het materieel van Defensie over het algemeen goed inzetbaar is. Iedere missie stelt echter specifieke eisen aan het defensiematerieel en wisselende omstandigheden kunnen leiden tot urgente operationele behoeften waarin snel moet worden voorzien. Daarom kunnen, onder voorwaarden, ontwikkelings- en verwervingstrajecten worden versneld.
Om ook in de toekomst haar taken te kunnen vervullen moet Defensie voortdurend innoveren. Daarom wordt structureel geïnvesteerd in research & development (R&D). Defensie sluit hierbij zoveel mogelijk aan bij het rijksbrede R&D-beleid en vervult in dit kader een actieve rol in het project «Nederland Ondernemend Innovatieland». Daarnaast participeert Defensie in internationale R&D-programma’s, vooral in Navo- en EU-verband. De koppeling van R&D-activiteiten aan operationele en beleidsmatige prioriteiten wordt de komende tijd verder versterkt. Hierbij is een centrale rol weggelegd voor de onlangs opgerichte Bestuursraad Kennis en Strategie, die tevens zal functioneren als het vaste bestanddeel van de kenniskamer van Defensie. Het kabinet heeft op 12 mei 2006 de instelling van zogenaamde kenniskamers aangekondigd, waarin de ambtelijke top van een ministerie de top van relevante kennisinstellingen ontmoet met als doel de aansluiting tussen kennis en beleid te verstevigen.
Nederland streeft actief naar internationale samenwerking, niet alleen bij de verwerving van materieel maar ook bij de instandhouding ervan. Het is het van belang in een vroeg stadium samen te werken. Het Europese defensieagentschap EDA vervult hierin een rol en werkt aan een zogenaamd capaciteitenontwikkelingsplan om de capaciteitenbehoeften te harmoniseren. Defensie bereidt zich in haar materieelvoorzieningsproces beter voor op het signaleren en creëren van mogelijkheden voor samenwerking in Europees verband.
Samen met het ministerie van Economische Zaken en in overleg met de defensiegerelateerde industrie is een Defensie Industrie Strategie (DIS) opgesteld. Aan de hand hiervan zullen de ministeries van Economische Zaken en van Defensie de defensiegerelateerde industrie ondersteunen bij de verwerving van een stevige internationale positie. De defensiebehoefte is hierbij altijd leidend.
De DMO draagt tijdens de hele levensduur zorg voor het defensiematerieel: van aankoop via groot onderhoud tot afstoting. De komende periode richt de DMO zich op de verdere integratie van de materieellogistieke processen en een betere ondersteuning van de operationele commando’s en de overige delen van de defensieorganisatie. Hierbij is het project Speer van belang omdat dit de samenhang en de aansturing van de logistieke processen van de krijgsmacht verbetert. Bovendien kunnen hiermee de exploitatiekosten van materieel beter worden beheerst.
Met nieuwe vormen van inkoopsamenwerking en defensiebrede raamcontracten worden verdere schaalvoordelen behaald. De DMO neemt ook deel aan interdepartementale verbeteringsprogramma’s ter verdere professionalisering van de inkooporganisatie. De komende periode zal nadrukkelijker een afweging worden gemaakt tussen zelfdoen, samenwerken en uitbesteden. Ook de mogelijkheden van publiekprivate samenwerking en operational lease worden hierbij betrokken en er zal meer aandacht worden besteed aan de mogelijke inzet van civiele dienstverleners in operatiegebieden. De regering heeft hierover ook advies gevraagd aan de AIV.
Door de samenvoeging van de ondersteuning in het CDC is een forse doelmatigheid bereikt. In de komende periode ligt het accent op een verdere bundeling van de dienstverlening, de uniformering van de klantondersteuning door middel van integrale facilitaire werkplekken en de intensivering van de betrokkenheid van externe partijen bij de dienstverlening. Hierbij passen de vergroting van de doelmatigheid en de demping van de vraag op het gebied van catering door Paresto, werkplekdiensten van DTO en de Dienst Vastgoed Defensie, evenals de samenvoeging van de bedrijfsgroepen IV en ICT. Bij de vergroting van de doelmatigheid van het CDC is het motto «maximaal marktconform en minimaal defensiespecifiek». Op een aantal gebieden van dienstverlening wordt verdere samenwerking met de markt gezocht of worden diensten uitbesteed aan marktpartijen.
In 2003 is besloten het toenmalige kerndepartement en delen van de krijgsmachtdeelstaven te combineren tot één bestuursstaf, waardoor de totale stafcapaciteit van Defensie is verkleind. De Bestuursstaf adviseert en ondersteunt de bewindslieden en zet hun besluiten over de richting, inrichting en inzet van Defensie om in helder en uitvoerbaar beleid. De bestuursstaf schept de voorwaarden voor een optimale taakuitoefening door de defensieonderdelen en leidt operaties in binnen- en buitenland. De komende periode worden de staven van de defensieonderdelen, inclusief de bestuursstaf, doorgelicht en zo nodig verder geherstructureerd. Het streven is hierbij enerzijds gericht op de verbetering van de onderlinge samenwerking in de bestuursstaf om de besturing van Defensie te versterken. Anderzijds worden de relaties tussen de bestuursstaf en de defensieonderdelen verder ontwikkeld. Door de kwaliteit van het beleid dat in de bestuursstaf wordt ontwikkeld te verbeteren, worden de defensieonderdelen beter in staat gesteld zich op hun kerntaken te richten.
DE FINANCIËLE SITUATIE BIJ DEFENSIE
Deze financiële beschouwing begint met een beschrijving van de financiële gevolgen van het regeerakkoord. Vervolgens wordt de financiële uitgangssituatie aan het begin van de kabinetsperiode beschreven. Daarna volgt een uiteenzetting van de in- en extensiveringen waartoe is besloten. De beschouwing besluit met een vooruitblik op de ontwikkeling van de defensie-uitgaven.
In pijler I van het regeerakkoord is € 500 miljoen beschikbaar gesteld voor Defensie. Dit bedrag komt gefaseerd beschikbaar in de periode 2008–2011 en is afkomstig uit opbrengsten van verkopen van defensielocaties en -materieel. Afgesproken is dat hiervan € 250 miljoen wordt aangewend voor de oplossing van operationele knelpunten en € 250 miljoen voor de financiering van crisisbeheersingsoperaties (HGIS). Vanwege de hogere kosten van de operatie in Uruzgan is de post crisisbeheersingsoperaties de afgelopen periode ook al een aantal keren verhoogd. Zo is in 2006€ 46 miljoen incidenteel en € 20 miljoen structureel toegevoegd. Met de voorjaarsnota 2007 is nog eens eenmalig € 85 miljoen beschikbaar gesteld.
In het kader van de «operatie vernieuwing rijksdienst» moet op de defensiebegroting € 37 miljoen structureel worden bezuinigd. De bezuiniging wordt gedeeltelijk verwezenlijkt door herinrichting van de controle op het financiële en materiële beheer, herinrichting van de staven van de defensieonderdelen en een doelmatigheidsoperatie bij de baten-lastendiensten van Defensie die de informatievoorziening en de catering ondersteunen. Het is niet mogelijk gebleken de gehele taakstelling met efficiencymaatregelen te beleggen, zodat aanvullende doelmatigheidsmaatregelen zijn getroffen in het operationele domein.
De belangrijkste elementen van de defensiebegroting zijn de personele exploitatie, de materiële exploitatie en de investeringen.
De personele exploitatie is de omvangrijkste post op de defensiebegroting. De personeelskosten worden grotendeels bepaald door het aantal medewerkers (de personeelsvulling) en de kosten per medewerker (de middensommen). Het vooruitzicht voor de komende jaren is dat de defensieorganisatie niet volledig gevuld zal zijn. Het hierdoor vrijvallend geld zal onder meer worden besteed aan maatregelen op het gebied van de werving en het behoud, want ons streven blijft een 100 procent gevulde organisatie.
Het budget voor de materiële exploitatie staat, in ieder geval de komende jaren termijn, sterk onder druk. Oorzaken hiervan zijn onder meer de gestegen kosten voor het beheer, het onderhoud en de modificatie van technologisch hoogwaardige wapen- en IV-systemen. Dat geldt ook voor materieel dat wordt ingezet bij crisisbeheersingsoperaties. De deelneming aan complexe operaties op grote afstand legt de nodige druk op de bedrijfsvoering. Defensie moet zich ook de komende jaren inspannen om te voldoen aan complexe wet- en regelgeving, onder meer op het terrein van arbo en milieu. Verder blijft Defensie gevoelig voor externe ontwikkelingen, zoals de stijging van energieprijzen en transportkosten.
Om tekorten in de materiële exploitatie op te vangen worden maatregelen genomen. De defensieonderdelen zullen de komende periode hun activiteiten, onder meer op het gebied van de gereedstelling van eenheden, moeten uitvoeren binnen zeer strakke budgettaire kaders. De gevolgen voor het activiteitenniveau worden thans in kaart gebracht. Los van deze maatregelen zal het instrumentarium ter beheersing van de materiële exploitatie de komende jaren worden versterkt, onder meer door de introductie van een nieuw financieel administratiesysteem en door maatregelen op het gebied van de vraagregulering. Dit leidt tot een scherper inzicht in de relatie tussen doelstellingen, activiteiten, noodzakelijke middelen en uitgaven en, daarmee, tot een verbetering van de sturingsmogelijkheden. Ondanks deze maatregelen zijn wij echter genoodzaakt de komende jaren de budgetten voor de materiële exploitatie te verhogen. Omdat de maatregelen op het gebied van de beheersing pas na enige tijd effect zullen hebben, stabiliseren de materiële exploitatielasten zich naar verwachting na 2009.
De investeringen maken ruim 20 procent uit van het defensiebudget. Het is relatief eenvoudig tekorten in de exploitatie op te vangen met een verlaging van de investeringsquote. Op de korte termijn is dit minder pijnlijk dan de maatregelen waartoe wij nu hebben besloten. Op de lange termijn gaat dit echter ten koste van het noodzakelijke innovatievermogen van de krijgsmacht. Om te zorgen dat Nederland op de langere termijn kan blijven beschikken over een hoogwaardige krijgsmacht, houden wij ook deze kabinetsperiode vast aan een investeringsquote van boven de twintig.
Financiële maatregelen – intensiveringen
De komende periode worden extra middelen vrijgemaakt voor de verbetering van de operationele inzetbaarheid, investeringen in personeel en de noodzakelijke verhoging van de materiële exploitatiebudgetten. Hierbij geldt de voorwaardelijke benadering die ook in het coalitieakkoord is gehanteerd; intensiveringen zullen in opeenvolgende begrotingen worden verwerkt als extensiveringen worden uitgevoerd.
Intensiveringen (bedragen x € 1miljoen)
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Verbetering van de operationele inzetbaarheid | 0 | 48 | 54 | 93 | 78 | 63 |
Investeren in personeel | 20 | 30 | 50 | 50 | 50 | 50 |
Verhoging exploitatie-uitgaven | 86 | 104 | 72 | 55 | 54 | 49 |
Taakstelling «operatie vernieuwing rijksdienst» | 0 | 4 | 8 | 15 | 37 | 37 |
Totaal Intensiveringen | 106 | 186 | 184 | 213 | 219 | 199 |
De extra middelen die in pijler I van het regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld voor de oplossing van operationele knelpunten (€ 250 miljoen) worden hiervoor aangewend.
Extra middelen regeerakkoord (bedragen x € 1miljoen)
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 20 11 | 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Pijler I | 0 | 25 | 50 | 75 | 100 | 0 |
Resterende op te lossen problematiek | 106 | 161 | 134 | 138 | 119 | 199 |
Financiële maatregelen – extensiveringen
Naast de middelen die in het regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld, zijn aanvullende middelen nodig. Die hebben wij zoveel mogelijk gezocht in doelmatigheidsmaatregelen. Het bleek echter ook noodzakelijk om een aantal operationele capaciteiten te reduceren, af te zien van enkele voorgenomen projecten en een aantal investeringen te herschikken. Hiermee worden tevens de nodige middelen gegenereerd ter dekking van het restaandeel van Defensie in de «operatie vernieuwing rijksdienst».
Extensiveringen (bedragen x € 1miljoen)
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Gerichte maatregelen «operatie vernieuwing rijksdienst» | 4 | 10 | 21 | 27 | 27 | 27 |
Bedrijfsvoeringsmaatregelen | 4 | 29 | 49 | 56 | 56 | 56 |
Operationele doelmatigheidsmaatregelen | 0 | 3 | 6 | 6 | 6 | 6 |
Reductie operationele capaciteiten | 0 | 49 | 88 | 92 | 63 | 48 |
Herschikking investeringen | 98 | 70 | – 30 | – 43 | – 33 | 62 |
Totaal Extensiveringen | 106 | 161 | 134 | 138 | 119 | 199 |
De komende periode wordt naar verwachting voldoende budget bestemd voor de financiering van de personele omvang, de exploitatie van het materieel en de inzet voor crisisbeheersingsoperaties. Daarnaast wordt ten minste 20 procent van het budget gereserveerd voor investeringen in materieel, infrastructuur en ICT. Niettemin moet er rekening mee worden gehouden dat de defensiebegroting, net als in de afgelopen kabinetsperiode, onder druk zal blijven staan. In de eerste plaats blijft de bedrijfsvoering van Defensie gevoelig voor externe, autonome ontwikkelingen die de kosten van personeel en materieel verder kunnen doen stijgen. Ten tweede blijft de inzet voor crisisbeheersingsoperaties naar verwachting (financiële) inspanningen vergen. Hoewel het merendeel van de kosten van crisisbeheersingsoperaties wordt gefinancierd uit de HGIS, leiden operaties ook tot kosten die ten laste komen van de reguliere defensiebegroting. De extra slijtage van ingezet materieel vergt bijvoorbeeld aanvullende investeringen.
Onze krijgsmacht is vanaf de jaren negentig stapsgewijs omgevormd tot een volledig inzetbare strijdmacht die onder uiteenlopende omstandigheden wereldwijd kan worden ingezet in dienst van de internationale rechtsorde en ter verdediging van onze veiligheidsbelangen, zo nodig op grote afstand van onze landsgrenzen. Een krijgsmacht die in staat is samen met onze belangrijkste bondgenoten op alle geweldsniveaus te opereren en in alle fasen van een conflict. Een krijgsmacht met professionele mensen en met hoogwaardig materieel die samen met civiele autoriteiten onze nationale veiligheid waarborgt en die haar deskundigheid in dienst stelt van het geïntegreerde veiligheidsbeleid van de regering. Deze omvorming heeft de afgelopen jaren belangrijke impulsen gekregen door het streven naar een nieuw evenwicht tussen de taken en de middelen van de krijgsmacht. Vergaande ingrepen in de krijgsmacht zijn daarbij niet geschuwd.
Onze prioriteiten voor de komende jaren zijn het defensiepersoneel en de verbetering van de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Op alle fronten bouwt Defensie de komende jaren voort op de basis die de afgelopen jaren is gelegd. Om de beoogde versterkingen te kunnen verwezenlijken hebben wij wel moeten besluiten tot enige herschikkingen binnen de begroting, in aanvulling op de extra middelen die in het coalitieakkoord voor de krijgsmacht en de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties zijn bestemd. Enige voornemens uit voorgaande jaren zijn gesneuveld, een aantal hoofdwapensystemen wordt afgestoten en een aanzienlijk aantal projecten is enigszins vertraagd, zodat de planning de komende jaren in de pas blijft lopen met de begroting. Om de exploitatielasten en de investeringsruimte met elkaar in evenwicht te houden, hebben wij besloten de activiteiten van de operationele commando’s, de DMO en het CDC strakker te begroten, wat de druk doet toenemen om hun operationele en ondersteunende producten zo doelmatig mogelijk te leveren.
Alle maatregelen garanderen een stabiele ontwikkeling van de krijgsmacht en een sluitende begroting in deze kabinetsperiode. De komende tijd zullen verkenningen worden uitgevoerd naar het niveau van de defensiebestedingen op langere termijn, mede in relatie tot het huidige ambitieniveau en in bondgenootschappelijk perspectief. Ons land heeft een krijgsmacht die wereldwijd dienstbaar is en waarop iedereen trots kan zijn. Het is in ieders belang dat zo te houden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31200-X-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.