nr. 33
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2008
Tijdens de Algemene Financiële Beschouwing (Handelingen der Kamer
II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 8, blz. 472) van afgelopen
najaar heb ik uw Kamer een nota toegezegd over het brede welvaartsbegrip,
financiële houdbaarheid, de modellen van het Centraal Planbureau (CPB)
en het effect van klimaatverandering op financiële houdbaarheid. Bijgaand
treft u deze nota aan getiteld «Verantwoord generatiebewust beleid».1 Het is niet mogelijk om in het bestek van deze nota inhoudelijk
en technisch diep in te gaan op alle dossiers die relevant zijn voor generatiebewust
beleid. De brief handelt over vier punten.
Ten eerste wordt conceptueel verhelderd hoe de begrippen generatiebewust
beleid en financiële houdbaarheid zich tot elkaar verhouden. Kort samengevat
betoogt de nota dat financiële houdbaarheid een essentiële en harde
randvoorwaarde is voor generatiebewust beleid, maar dat generatiebewust beleid
breder is dan alleen financiële houdbaarheid. Verantwoord generatiebewust
richt zich op het optimaliseren van het niveau en de verdeling van welzijn
over huidige en toekomstige generaties. Dit impliceert dat niet onverantwoord
wordt ingeteerd op het economisch, ecologisch, menselijk, sociaal en cultureel
kapitaal.
Ten tweede wordt ingegaan op de kwaliteiten en beperkingen van de vergrijzingssommen
van het CPB. Deze vergrijzingssommen leveren een goed technisch beeld van
de houdbaarheid van de overheidsfinanciën bij ongewijzigd beleid, en
daarmee van de harde financiële randvoorwaarden voor generatiebewust
beleid. Deze (technische) sommen hebben echter alleen op de (financiële)
herverdeling over generaties via de overheid (netto profijt van de overheid)
en houden geen rekening met andere trends en factoren die de welvaart en het
welzijn van generaties beïnvloeden. Het kabinet acht het echter, mede
op aangeven van de planbureaus, niet zinvol en haalbaar de houdbaarheidssommen
te verbreden tot een integrale intergenerationele welvaartsanalyse. Een dergelijk «supermodel»
impliceert namelijk dat er een objectieve weging moet worden gemaakt van het
relatieve belang van bijvoorbeeld biodiversiteit, inkomensongelijkheid
of materiele welvaart. Dergelijke uiteenlopende waarden en belangen zijn moeilijk
op één noemer te brengen en bovendien versluiert dat de (politieke)
afwegingen die moeten worden gemaakt. Uiteraard blijft het wel belangrijk
over goede informatie over alle relevante factoren te beschikken om deze afwegingen
op een onderbouwde en navolgbare manier te kunnen maken.
Ten derde gaat de nota in op het effect van klimaatverandering op financiële
houdbaarheid. Dit gebeurt door na te gaan wat het kost om de waterveiligheid
in Nederland voor toekomstige generaties op het huidige peil te houden. Op
basis van de nu beschikbare kwantitatieve informatie lijkt het effect van
klimaatverandering op financiële houdbaarheid beperkt. Het kabinet deelt
het oordeel van het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) en CPB dat op basis
van de huidige inzichten het daarom weinig zinvol klimaatverandering in te
bouwen in de houdbaarheidssommen van het CPB. Hierbij moet worden aangetekend
dat er enkel kostenramingen beschikbaar zijn voor de gevolgen van klimaatverandering
op primaire waterkeringen (zeedijken) en het beeld dus nog niet volledig is.
Tot slot wordt besproken hoe door het kabinet en de planbureaus gewerkt
wordt aan betere informatie voor generatiebewust beleid, die steun biedt bij
het maken van de relevante politieke afwegingen en keuzes. Voor het ondersteunen
van de relevante politieke afwegingen is het bijeenbrengen van kennis uit
verschillende disciplines nodig. De planbureaus en het Centraal Bureau voor
de Statistiek zullen op verzoek van het kabinet in onderlinge samenwerking
eind 2008 de eerste versie van een jaarlijks te verschijnen duurzaamheidsmonitor
publiceren. Daarnaast wordt bijvoorbeeld door het CPB in deze kabinetsperiode
gewerkt aan een vernieuwde vergrijzingsstudie en een actualisatie van de houdbaarheidssommen.
De minister van Financiën,
W. J. Bos