Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2020
Hierbij bied ik u de ministeriële regeling1 aan waarmee voor de eenmalige financiële bijdrage van de Stichting Zorg na Werk in
Coronazorg (hierna: ZWiC) en voor de bedragen die worden uitgekeerd in het kader van
de herstelregelingen inzake kinderopvangtoeslag (hierna: KOT), vermogenstoetsuitzonderingen
voor de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget mogelijk worden.
In de ministeriële regeling wordt onder andere verwezen naar het nog in ontwerp zijnde
Besluit aanvullende tegemoetkoming werkelijke schade bij O/GS. Ik heb namelijk het
voornemen te regelen dat de Belastingdienst/Toeslagen een aanvullende tegemoetkoming
voor werkelijk geleden schade kan toekennen aan een ouder die onterecht de kwalificatie
opzet of grove schuld heeft gekregen bij het aanvragen van een persoonlijke betalingsregeling
voor een kinderopvangtoeslagschuld. Binnenkort zal hierover het beleidsbesluit gepubliceerd
worden.
De vermogenstoetsuitzonderingen voor de tegemoetkoming voor werkelijke schade met
betrekking tot O/GS, de noodvoorziening en de extra uitkering in december konden niet
meer op tijd worden meegewogen in de uitvoeringstoets2, omdat deze onderdelen later zijn toegevoegd aan de ministeriële regeling. Het afwachten
van de uitkomsten van de uitvoeringstoets op de later aangevulde onderdelen zou uitstel
van de inwerkingtreding van de ministeriële regeling tot gevolg hebben, wat ik onwenselijk
vind voor de belanghebbenden in het kader van herstel KOT. Het is namelijk van belang
dat de ministeriële regeling per 1 januari 2021 inwerking treedt, zodat het aanvragen
van vermogenstoetsuitzonderingen gelijk loopt met de bedragen die worden uitgekeerd
in het kader van herstel. De resultaten van de uitvoeringstoets op de vermogenstoetsuitzonderingen
voor de onderdelen werkelijke schade met betrekking tot O/GS, noodvoorziening en de
extra uitkering in december worden na de inwerkingtreding van de ministeriële regeling
bekend en zal ik te zijner tijd met uw Kamer delen. Naar verwachting zijn de vermogenstoetsuitzonderingen
voor deze drie onderdelen uitvoerbaar. De uitvoeringstoets moet daar uitsluitsel over
bieden.
De voorlegging geschiedt op grond van artikel 47, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen. De voorlegging biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over
de ministeriële regeling, voordat deze wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Op
grond van de aangehaalde bepaling mag de ministeriële regeling twee weken nadat deze
aan beide Kamers der Staten-Generaal is voorgelegd, gepubliceerd worden, tenzij uw
Kamer de wens te kennen geeft dat deze wijzigingen in een voorstel van wet worden
opgenomen.
Een brief met dezelfde trekking heb ik gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal.
De Staatssecretaris van Financiën,
A.C. van Huffelen