Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 september 2018
In mijn brief van 9 mei 2018 (Kamerstuk 31 066, nr. 404) heb ik de Kamer geïnformeerd over de afdoening van bezwaarschriften tegen de btw-correctie
voor het privégebruik van een zakelijke auto over de tweede helft 2011 tot en met
2016. In reactie hierop heeft de vaste commissie voor Financiën mij gevraagd de Kamer
te informeren of ik wil overwegen de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift
te verlengen naar twaalf weken. Omdat in mijn brief van 9 mei 2018 de termijn voor
het indienen van een nadere onderbouwing van een reeds ingediend bezwaarschrift tegen
de btw-correctie voor het privégebruik van zakelijke auto’s wordt genoemd en niet
de termijn voor het (tijdig) indienen van een bezwaarschift, zal ik in deze brief
ingaan op beide termijnen.
Termijn voor het (tijdig) indienen van een bezwaarschrift
Op grond van artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn
voor het indienen van een bezwaarschrift 6 weken. Deze termijn geldt ook als bezwaar
wordt gemaakt tegen btw die op aangifte is afgedragen.
De rechtsmiddeltermijnen in de Awb zijn van openbare orde1. Dit betekent dat de rechter de termijn zo nodig ambtshalve moet toepassen. In het
belang van een goede rechtspleging moet duidelijkheid bestaan over het tijdstip waarop
een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt, en moet aan
rechtsmiddeltermijnen strikt de hand worden gehouden.
Gezien het vorenstaande kan ik niet besluiten tot het verlengen van de termijn voor
het indienen van een bezwaarschrift naar 12 weken. Het verlengen van de termijn vereist
een wijziging van de Awb.
Termijn voor het nader onderbouwen van een bezwaarschrift
Op 1 juni 2017 is de collectieve uitspraak op massaal bezwaar inzake privégebruik
auto btw gepubliceerd. Mijn ambtsvoorganger heeft de Kamer daarover geïnformeerd middels
zijn brief van 1 juni 2017 (Kamerstuk 31 066, nr. 360). In de collectieve uitspraak zijn de bezwaarschriften op één onderdeel gegrond verklaard,
namelijk dat het vaststellen van de werkelijke omvang van het privégebruik niet enkel
hoeft te geschieden aan de hand van een bijgehouden kilometeradministratie. Belanghebbenden
zijn daarom in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te verstrekken over
het werkelijke privégebruik van de auto. De termijn voor het verstrekken van deze
gegevens is toen gesteld op zes weken. Die termijn sluit aan bij onderdeel 8 van het
Besluit Fiscaal Bestuursrecht2. Mijn ambtsvoorganger heeft in het AO van 8 juni 2017 (Kamerstuk 31 066, nr. 371, blz. 27) aangegeven dat een termijn van 6 weken in dit specifieke geval ook redelijk
is omdat het onderbouwen van het privégebruik van een auto relatief eenvoudig is.
Daarbij dient bedacht te worden dat het nader onderbouwen van het werkelijke privégebruik
slechts een rol kan spelen bij belanghebbenden die reeds aanstonds bedoeld hebben
dit aspect in hun bezwaarschrift te betrekken, en die derhalve geacht worden reeds
sinds de indiening van hun bezwaarschrift de benodigde gegevens voorhanden te hebben.
In dit kader speelt verder dat de uitspraak van de Hoge Raad reeds dateerde van 21 april
2017 en dat de Hoge Raad in dit arrest heeft beschreven hoe een belanghebbende het
privégebruik van een auto kan aantonen.
Inmiddels zijn alle bezwaarschriften tegen de btw-correctie voor het privégebruik
van auto’s over de tweede helft 2011 tot en met 2016 afgedaan. Bovendien is de gestelde
termijn van zes weken ruimschoots verstreken. Ik acht het dan ook niet opportuun,
en overigens in zijn algemeenheid onwenselijk, om de termijn voor het nader onderbouwen
te verlengen naar 12 weken.
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel