Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 november 2020
Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over ontwikkelingen ten aanzien van de aanpak
van online seksueel kindermisbruik1. Een belangrijk onderdeel van deze aanpak richt zich op een internet vrij van kinderpornografisch
materiaal, met acties als de HashCheckService en de monitor van de Technische Universiteit
Delft. Ik heb het voornemen een nieuwe autoriteit op te richten, die met een bestuursrechtelijk
handhavingsinstrumentarium internetbedrijven dwingt om ook de laatste openstaande
meldingen van dit type beeldmateriaal accuraat weg te werken. Voor de besluitvorming
over de autoriteit pas ik de stappen toe uit het «Besliskader Privatisering en Verzelfstandiging»,
zoals de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering / Verzelfstandiging van de
Eerste Kamer heeft ontworpen2. Ik bericht u dat ik het eerste deel van dit besliskader heb doorlopen en tot het
voornemen besluit de autoriteit op te richten. In deze brief wil ik u hierover op
twee punten nader informeren.
Ten eerste zet ik in op één autoriteit met twee taken: de bestrijding van bovengenoemd
online kinderpornografisch materiaal én de bestrijding van online terroristisch materiaal.
Ten aanzien van online terroristisch materiaal is een EU-verordening in voorbereiding,
waarover ik eerder uitgebreid met uw Kamer heb gesproken. Op grond van deze verordening
dient Nederland, net als andere EU-lidstaten, een nationale autoriteit in te richten
die de ontoegankelijkmaking van online terroristisch materiaal (zo nodig) af kan dwingen.
Het in deze verordening voorgeschreven systeem komt in grote lijnen overeen met de
nationale aanpak van online kinderpornografisch materiaal. Het ligt daarom in de rede
om beide taken bij één autoriteit te beleggen: daardoor ontstaan kwalitatieve en kwantitatieve
synergievoordelen. Daarnaast is het voor de communicatie met betrokken bedrijfssector
overzichtelijk als er één autoriteit is. Voor elk genoemde taak wordt overigens een
aparte wet opgesteld en aan u voorgelegd.
Ten tweede beoog ik deze autoriteit vorm te geven als zelfstandig bestuursorgaan.
Hierover heb ik inmiddels overeenstemming bereikt met de Staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. De gewenste onafhankelijkheid is daarvoor doorslaggevend
geweest. Het ontoegankelijk maken van online kinderpornografisch en terroristisch
materiaal raakt immers rechtstreeks aan het in artikel 7 van de Grondwet neergelegde
recht op vrijheid van meningsuiting, een cruciaal recht in en voor onze democratische
rechtsstaat. Ook in internationaal verband wordt aandacht gevraagd voor de noodzaak
van een onafhankelijke autoriteit als het gaat om het ontoegankelijk maken van uitingen
op het internet. Met een zelfstandig bestuursorgaan is deze onafhankelijkheid gewaarborgd.
Ik verwacht het wetsvoorstel voor de autoriteit (die online kinderpornografisch materiaal
bestrijdt) in januari 2021 in (internet)consultatie te kunnen geven. Daarmee wordt
ook de tweede stap uit het eerdergenoemd Besliskader gezet. De volgende stap zal zijn
het wetsvoorstel voor advisering aan de Raad van State voor te leggen.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus