30 985 Beleidsdoorlichting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Nr. 12 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 september 2014

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 14 mei 2014 inzake t.g.v. de rapportage inzake de beleidsdoorlichting van artikel 7.1 van Hoofdstuk VII van de rijksbegroting betreffende het door zijn Ministerie gevoerde integriteitsbeleid gericht op de ambtelijke dienst binnen het openbaar bestuur over de periode 2006–2012 (Kamerstuk 30 985, nr. 9).

De Minister Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 september 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Berndsen-Jansen

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

Vraag 1: Heeft de beleidsdoorlichting naar uw mening nieuwe inzichten opgeleverd voor het integriteitsbeleid, en zo ja welke? Zo nee, waarom niet en hoe bent u van plan om deze alsnog te krijgen?

De beleidsdoorlichting heeft diverse nieuwe inzichten opgeleverd, zoals deze ook zijn samengevat in de aanbiedingsbrief. Onder andere dat de effectiviteit van het beleid verder kan worden vergroot door het aanbrengen van meer samenhang in de inhoud van het integriteitsbeleid als onderdeel van goed bestuur en door het versterken van de samenwerking met relevante partners. Voorts zie ik kansen om de effectiviteit van BIOS nog meer te versterken. Het nieuwe Steunpunt Integriteitsonderzoek1 voor politieke ambtsdragers dat per 1 januari 2015 operationeel zal zijn, zie ik als een belangrijke stap om de gezaghebbendheid van BIOS verder te vergroten. Ook zal verder worden gekeken naar een heldere afstemming van rollen en taken tussen BZK en BIOS, mede om de onafhankelijkheid van BIOS verder te waarborgen. Daarnaast heeft de doorlichting laten zien dat het kunnen meten van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid om enkele inspanningen vraagt ten aanzien van de geformuleerde doelen en de beschikbare kennis over aard en omvang van integriteitsschendingen. En tot slot kan worden geconcludeerd dat slechts in beperkte mate het functioneren van de onderdelen van het integriteitssysteem is geëvalueerd op effectiviteit.

Vraag 2: Hoe verhoudt de optimistische toon van de gestuurde (zelf)evaluatie zich tot het BIOS-rapport «Integriteit verankeren! Kwaliteit van het integriteitsbeleid in de publieke sector» (2013), waarin bleek dat slechts 27 procent van de organisaties beschikt over een integriteitsbeleidsplan dat goed scoort op de voor het onderzoek gehanteerde kwaliteitseisen en 33 procent van de organisaties geen of een zeer gebrekkig integriteitsbeleidsplan heeft?

De optimistische toon is gebaseerd op het geheel aan beschikbare informatie over de integriteit van het openbaar bestuur en het functioneren van het integriteitssysteem. Natuurlijk is er – op onderdelen – ruimte voor verbetering en dat geeft de beleidsdoorlichting ook aan, maar voor het geheel geldt dat Nederland er goed voor staat.

In antwoord op eerdere Kamervragen2 over het betreffende rapport van BIOS, heb ik aangegeven dat de bevindingen van dit onderzoek een goede signalerende aanvulling geven op de resultaten van de Monitor Integriteit Openbaar Bestuur 2012. In de Ambtenarenwet is vastgelegd dat het bevoegd gezag een integriteitsbeleid voert. Echter, de wijze waarop organisaties aan deze kaders invulling geven en ook de wijze waarop zij dat vastleggen, wil ik niet voorschrijven. Het idee is namelijk dat individuele organisaties in de uitvoering voldoende ruimte vinden om dat op een manier te doen die optimaal past en aansluiting vindt bij de eigen organisatie (couleur locale). Dit behoort daarom primair tot de verantwoordelijkheid van de betreffende organisaties zelf. Daarin kunnen organisaties uiteraard worden ondersteund, onder andere door de door BIOS opgestelde handreiking «Integriteitsbeleidsplan».

Vraag 3: Kan nader worden toegelicht waarom een beleidsdoorlichting van het integriteitsbeleid het meest urgent werd geacht? Is dat omdat het blijvende aandacht vraagt? Geldt deze redenering ook niet voor alle andere onderdelen van het beleid onder artikel 7 van de begroting?

Uiteraard vergen alle onderdelen van het beleidsartikel regelmatig aandacht en moeten ze op grond van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek eens in de 4 tot 7 jaar doorgelicht worden. Zoals de beleidsdoorlichting beargumenteert zijn veel van de onderdelen van het betreffende beleidsartikel echter op enigerlei wijze reeds onderdeel van evaluatie geweest. Dit gold niet voor het onderdeel integriteit(sbeleid), een onderwerp dat toch al ruim 20 jaar de nodige aandacht heeft gevraagd. Een evaluatie van dit onderdeel voorzag daarom nu in de meest concrete behoefte. De overige onderdelen van artikel 7 zullen – zoals in de begroting 2015 weergegeven – in 2018 worden doorgelicht.

Vraag 4: Kan nader worden toegelicht waar precies de overlap zit met het dossier bestuurlijke integriteit?

Integriteit is een aspect van goed bestuur en omvat daarmee ambtenaren, bestuurders en volksvertegenwoordigers op alle bestuursniveaus. De doelgroepen hebben ook met een aantal vergelijkbare opdrachten in het kader van hun functie-uitoefening te maken. Dit zien we ook terug in de beide stelsels van wet- en regelgeving (Ambtenarenwet vs. Gemeente/Provincie/ Waterschapswet) waarin diverse regels te vinden zijn die hetzelfde beogen: zoals regels met betrekking tot het opgeven van nevenfuncties; verplichtingen tot het vaststellen van een gedragscode; het afleggen van de eed of belofte, e.d. Ook de instrumenten die worden ingezet ter bevordering van de integriteit zijn – weliswaar aangepast aan de specifieke context – vaak toepasbaar op beide doelgroepen.

De bestuursorganen zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun integriteit en het eigen integriteitsbeleid. Dit geldt voor zowel de ambtelijke integriteit als die van het bestuur en de volksvertegenwoordiging. De Minister van BZK heeft met name als taak om in nauw overleg met de bestuursorganen c.q. hun koepels en beroepsverenigingen er voor zorg te dragen dat alle organen deze verantwoordelijkheid serieus nemen en hen te ondersteunen daaraan zelf adequaat vorm en inhoud te geven.

Vraag 5: Bent u voornemens om het onderdeel bestuurlijke integriteit afzonderlijk door te lichten? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

Er is geen aanleiding om afzonderlijk het onderdeel bestuurlijke integriteit door te lichten. Van de bevindingen en aanbevelingen uit de voorliggende beleidsdoorlichting kan worden geprofiteerd als het gaat om eventuele beleidsvoornemens met betrekking tot bestuurders en volksvertegenwoordigers. De 4-jaarlijkse Monitor Integriteit Openbaar Bestuur, laatstelijk eind 2012, geeft een beeld van het integriteitsbeleid en van de integriteitsbeleving, ook met betrekking tot de bestuurlijke en volksvertegenwoordigende organen. In een brief aan de TK d.d. 29 oktober 2012 over de uitvoering van de motie Heijnen/Schouw (33 000 VII, nr. 12) heeft toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mevrouw Spies gerapporteerd over het traject waarbij de regels voor bestuurlijke integriteit nog eens tegen het licht zijn gehouden, en dat in samenwerking met de koepelorganisaties (2012–2013, 28 844, nr. 67). De Vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer heeft voorafgaand aan het AO over de integriteit in het openbaar bestuur van 13 februari 2013, een rondetafelgesprek gevoerd met tal van organisaties in het openbaar bestuur om zich een beeld te vormen van de staat van de integriteit en de ontwikkelingen op dat gebied. Daarmee, evenals met afzonderlijk onderzoek dat er op dit gebied wordt verricht, is er nu voldoende beeld over het gevoerde beleid met betrekking tot de bestuurlijke integriteit.

Vraag 6: Waarom is de klankbordgroep niet betrokken bij de opzet van het onderzoek, waardoor het onderzoek beter zicht had kunnen genereren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid?

De klankbordgroep is niet betrokken bij de opzet van het onderzoek aangezien de beleidsdoorlichting intern is uitgevoerd en hiervoor geen nieuwe (empirische) studies worden gehouden. De beleidsdoorlichting is daarom gebaseerd op bestaand onderzoek. De klankbordgroep heeft overigens geen opmerkingen geplaatst bij de opzet van het onderzoek.

Vraag 7: Waarom is er geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen het ingezette integriteitsbeleid en de overkoepelende doelstellingen als het versterken van legitimiteit, het herstel van normen en waarden en het voorkomen van oneigenlijk en frauduleus handelen door overheidsfunctionarissen?

Zoals in de beleidsdoorlichting werd beargumenteerd is het zeer lastig om de effecten van het ingezette integriteitsbeleid te meten. Dit is zo mogelijk nog lastiger in relatie met de overkoepelende doelstellingen. De effecten vallen immers niet los te zien van allerlei individuele, organisatorische en maatschappelijke aspecten en ontwikkelingen. Mijn ministerie heeft zich in het verleden daarom in de eerste plaats gericht op zaken die wel goed meetbaar waren, zoals de implementatie van integriteitsbeleid binnen bestuursorganen en de beleving van medewerkers.

Daarbij zijn we ons ervan bewust dat er bepaalde handicaps blijven bestaan rond het meten van effecten van integriteitsbeleid. Mijn ministerie blijft daarom continu zoeken naar nieuwe mogelijkheden die kunnen bijdragen aan een beter zicht op de ontwikkeling van integriteit in het openbaar bestuur. Dat doen we ook in internationaal verband, door onder meer uitwisseling van kennis en best practices. Zo is de Monitor Integriteit Openbaar Bestuur 2012 van BIOS en het Ministerie van Binnenlandse Zaken in dit verband al diverse malen als «best practice» aangemerkt door onder meer het Public Sector Integrity Network van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Quality Conference van het European Public Administration Network.

Voor de komende periode ben ik voornemens om ook meer aandacht te besteden aan de vraag of het bestaande systeem van vereisten en maatregelen goed functioneert. Het gaat dan meer om onderzoek naar de (uit)werking van specifieke elementen van het integriteitsbeleid.

Ook zal ik mij naar aanleiding van de beleidsdoorlichting en de voorliggende Kamervragen in de komende periode nader buigen over de mogelijkheden tot aanscherping van zowel het beleid, als de doelstellingen. Ik zal u hierover ook informeren. Ondertussen blijf ik het belang van integriteit voor het openbaar bestuur agenderen, zowel in speeches als in gesprekken met relevante actoren zoals de burgemeesters en de commissarissen van de Koning.

Vraag 8: Kan de Minister onderbouwen waaruit blijkt dat de effectiviteit van het beleid verder kan worden vergroot door het aanbrengen van meer samenhang in de inhoud van het integriteitsbeleid als onderdeel van goed bestuur en door het versterken van de samenwerking met relevante partners?

In algemene zin is in de beleidsdoorlichting gesteld dat de effectiviteit van het integriteitsbeleid mede afhankelijk is van ontwikkelingen in de maatschappij, het openbaar bestuur en organisaties. Integriteit is daarbij een belangrijke kernwaarde van goed bestuur, maar niet de enige. Goed bestuur moet resultaatgericht, responsief en behoorlijk zijn. Het verabsoluteren van het belang van integriteit kan resulteren in risicomijdend gedrag en «integriteitsmoeheid» waardoor de effectiviteit van het integriteitsbeleid kan worden ondermijnd. Vandaar dat ik de samenhang in het beleid wil benadrukken. Mijns inziens dient integriteit een normaal onderdeel te zijn van goed bestuur, van goed werkgeverschap, professionaliteit en kwaliteitszorg.

De voorwaarden van goed bestuur kunnen soms op gespannen voet staan met elkaar en vragen dan om een afweging. Bovendien verandert de samenleving en daarmee de ideeën over wat goed bestuur is. Het openbaar bestuur wordt zo continu en op nieuwe manieren uitgedaagd om over goed bestuur na te denken. Goed bestuur vraag dus om het balanceren van de waarden naar gelang de specifieke context waarin professionals en organisaties opereren. Organisaties moeten daarvoor de ruimte hebben. Ook relevante partners, zoals beroepsorganisaties, hebben zicht op de wijze waarop integriteit in samenhang tot andere waarden het beste tot zijn recht kan komen.

Vraag 9: Waar ontbreekt het nog precies aan «een duurzame institutionele verankering van beleid»? Kunt u stellen hoe groot de groep organisaties is waar nog geen «samenhangend integriteitsbeleid» aanwezig is?

Mijn ministerie houdt geen overzichten bij van de mate waarin individuele organisaties een samenhangend integriteitsbeleid voeren. De democratisch gelegitimeerde organen hebben tot taak op dit alles toe te zien. Zo is in de Ambtenarenwet vastgelegd dat het bevoegd gezag jaarlijks verantwoording aflegt over het gevoerde integriteitsbeleid en de naleving van de gedragscode.

Uit de Monitor Integriteit Openbaar Bestuur 2012 blijkt dat de aanwezigheid van, als ook de bekendheid met diverse maatregelen nog niet optimaal is. Ook wordt het vertrouwen in de integriteit van de eigen organisatie en in de ethische sturing door leidinggevenden soms nog als tekortschietend wordt gekenmerkt. Dit duidt erop dat het hier en daar nog ontbreekt aan een duurzame institutionele verankering van het integriteitsbeleid in (de cultuur van) organisaties.

Vraag 10: Kan worden onderbouwd waaruit blijkt dat de effectiviteit van het beleid verder kan worden vergroot door het aanbrengen van meer samenhang in de inhoud van het integriteitsbeleid als onderdeel van goed bestuur en door het versterken van de samenwerking met relevante partners?

Zie antwoord op vraag 8.

Vraag 11: Wanneer kan de Kamer de in 2013 toegezegde evaluatie verwachten van de totale subsidieregeling van BZK aan het CAOP, waar het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS) deel van uitmaakt?

De betreffende evaluatie zal zo spoedig mogelijk separaat aan deze beantwoording aan uw Kamer worden aangeboden.

Vraag 12: In hoeverre bent u op de hoogte van de voornemens van de Minister van Financiën om departementen te verplichten om in een beleidsdoorlichting of -evaluatie ook te bekijken of er 20% bespaard kan worden op een bepaalde regeling of uitgavenpost (zie TK 33 670, nr. 9, p.16 en p. 38)? Waarom is dat in deze beleidsdoorlichting niet gedaan? Is de Minister bereid dit alsnog te doen?

De beleidsdoorlichting is uitgevoerd volgens de voor deze doorlichting geldende Regeling periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 2012 (RPE). Aangezien het Ministerie van Financiën ten tijde van de publicatie van deze beleidsdoorlichting nog bezig was met de definitieve uitwerking van de nieuwe RPE, voorziet deze doorlichting niet in de genoemde besparingsvariant. Daarnaast wil ik opmerken dat BZK al jaarlijks kijkt of de budgetten voor onder meer BIOS nog overeenkomen met de verwachtingen die het Ministerie van BZK stelt aan de activiteiten die BIOS levert.

Vraag 13: Hoe kwalificeert U de resultaten van BIOS in relatie tot de kosten?

De beleidsdoorlichting en de evaluatie van de subsidierelatie met het CAOP geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de doelmatigheid van BIOS.

Vraag 14: Wat is de reden dat er weinig inzicht is gekomen in de omvang en aard van de schendingen? Kan hier alsnog een beter inzicht in gegeven worden?

In algemene zin is de gemeten omvang van integriteitsschendingen, en met name de stijging of daling daarvan, niet veelzeggend. Ten eerste worden niet alle schendingen gezien of gemeld. Ten tweede kan niet worden uitgesloten dat een groeiend integriteitsbewustzijn heeft geleid tot meer meldingen die voorheen niet werden gemeld. Een stijging in de registratiecijfers kan daarom zowel betekenen dat er meer schendingen zijn, als dat er meer meldingen van schendingen zijn. Dit wordt ook wel de integriteitsparadox genoemd.

Deze kanttekening daargelaten, ben ik van mening dat het van groot belang is dat de ambtelijke leiding en het bestuur weten wat er speelt in de eigen organisatie. Dit neemt niet weg dat organisaties in het openbaar bestuur zelf verantwoordelijk zijn voor registratie. Om organisaties hierin te ondersteunen heeft mijn ministerie samen met de koepelorganisaties een modelformulier registratie integriteitsschendingen vastgesteld.

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de visie dat instrumenten die door en voor sectoren ontwikkeld zijn, effectiever zijn dan instrumenten die van bovenaf worden opgelegd. Daarom is het gebruik van het modelformulier niet verplicht gesteld. Het ministerie levert dus kaders en handvatten, maar de uitvoering ervan ligt lokaal.

Dit alles betekent niet dat er weinig aandacht voor is geweest. In 2012 is aan de Monitor Integriteit Openbaar Bestuur een component toegevoegd over het aantal geregistreerde integriteitsonderzoeken en afdoeningen. Ook is de monitor in 2012 uitgebreid met de perceptie van medewerkers, inclusief de aard en omvang van (vermoedelijke) schendingen. Ondanks de beperkingen van de verkregen resultaten wordt in 2016, bij de nieuwe monitor Integriteit, opnieuw getracht een beeld te vormen van de (trends in) aard en omvang. Tot slot heeft mijn ministerie samen met de koepels diverse organisaties gestimuleerd tot registratie van meldingen, onderzoeken en afdoeningen.

De komende periode zal, mede ten behoeve van de monitor in 2016, in samenwerking met de koepelorganisaties nagedacht worden over hoe inzicht in aard en omvang verbeterd kan worden.

Vraag 15: Wat is de reden dat er weinig inzicht is gekomen in de beleving van burgers en bedrijven bij het integriteitsbeleid? Kan hier alsnog een beter inzicht in gegeven worden?

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft zelf geen onderzoek naar de beleving van burgers en bedrijven laten doen, omdat de focus ligt op de beleving van ambtenaren. De beleving van ambtenaren geeft immers zicht op mogelijke latente problemen vanuit een intern perspectief.

Met de kennis uit internationaal onderzoek kan momenteel voldoende inzicht gegenereerd worden in de (trends van) beleving van externen. Internationale onderzoeken laten zien wat de beleving is van burgers en bedrijven bij integriteit van de overheid in Nederland. Dit wordt afgezet tegen de scores van andere landen (met name in Europa). Zo laat onderzoek van de Europese Commissie, gebaseerd op de Eurobarometer, zien dat 31% van de burgers vindt dat inspanningen van de overheid om corruptie tegen te gaan effectief zijn, tegenover 23% van de burgers in heel Europa.3

Vraag 16: In welke mate wordt eraan gewerkt de doelstellingen van integriteitsbeleid beter (in SMART-doelstellingen, bijvoorbeeld) meetbaar te maken en achterstallig onderhoud te repareren?

Zie antwoord op vraag 7.

Vraag 17: Binnen welke termijn kan de Kamer een actieplan van de Minister verwachten om de geconstateerde ontbrekende duurzame institutionele verankering van het integriteitsbeleid in de cultuur van organisaties aan te pakken?

Zie antwoord op vraag 7.

Vraag 18: Waarom vermoedt de regering dat met de decentralisatie van sociale taken naar de gemeente de kans op integriteitsschendingen toeneemt? Wat zijn de «vermoedens» die regering zegt te hebben ontvangen?

Er is een aantal redenen waarom de regering vermoedt dat de decentralisaties in het sociale domein leiden tot verhoogde kans op integriteitsschendingen4. De eerste reden is dat door de decentralisaties er meer geld op gemeenteniveau circuleert en gemeenten meer en intensiever moeten gaan samenwerken met marktpartijen en maatschappelijke organisaties. Waar veel geld, informatie en invloed te verkrijgen of uit te delen zijn, is de verleiding voor niet-integer gedrag groter. Daarnaast wordt door de veranderende samenwerkingsverhoudingen vaak een andere, projectmatige werkwijze aangehouden. Deze is lastiger te controleren en andere, private en maatschappelijke partijen kunnen minder belang hechten aan integriteitstandaarden en integriteitsbeleid. Ten derde kan door de veranderingen, en met name de bezuinigingen, er druk op de gemeentelijke organisaties komen waardoor de aandacht voor integriteit kan verslappen. Tot slot vragen de decentralisaties een nieuwe werkwijze van de ambtenaar als professional. Hij of zij is vaker en dichter met de burger in contact, met een andere boodschap of invalshoek dan voorheen. Intensievere contacten met burgers kunnen oneigenlijke beïnvloeding door bijvoorbeeld intimidatie van ambtenaren tot gevolg hebben.

Vraag 19: Welke gevolgen heeft de korting op de subsidie van BIOS gehad op de resultaten die BIOS geboekt heeft in de afgelopen 3 jaar? En zijn er nog niet doorgewerkte effecten die wel redelijkerwijs te verwachten zijn?

BZK mag van BIOS verwachten dat zij scherp blijft op de doeltreffendheid en doelmatigheid van haar inspanningen.

In algemene zin geldt dat organisaties die (hernieuwd) intensief aandacht willen besteden aan integriteit, hiervoor een lange aanloopperiode nodig hebben. Daarnaast zijn er geen concrete potentiële effecten te benoemen.

Gezien de ambities van BIOS om organisaties te ondersteunen bij de ontwikkeling van hun integriteitsbeleid, en de mate waarin BIOS – ook internationaal – gevraagd wordt om hun expertise, constateert BIOS dat er sprake is van een zekere mate van personele krapte. BIOS heeft daarom keuzes moeten maken en prioriteiten moeten stellen rond de activiteiten die het ontwikkelt en aanbied. Het is mijn visie dat dit de doelmatigheid bevordert. Ik heb geen indicaties dat de omvang van de huidige subsidie de doeltreffendheid van het integriteitsbeleid ondermijnt.

Vraag 20: Hoe wil de Minister zijn voornemen van het «wellicht» versterken van de effectiviteit van BIOS door middel van heldere afstemming van rollen en taken tussen BZK en BIOS gaan uitvoeren?

Het ministerie zal de rollen en taken beter afbakenen zodat voor BIOS duidelijk is wat haar positie is om haar gezaghebbende en onafhankelijke rol in te vullen. Hierbij hoort ook dat BIOS voorafgaand aan het indienen van de jaarlijkse werkplannen voor de subsidie, inzicht heeft in de activiteiten die BZK zal gaan ontplooien. BIOS is onafhankelijk gepositioneerd. De afstemming is daarom vooral gericht op geven van wederzijds inzicht in te ontwikkelen activiteiten, om waarnodig de doelmatigheid en effectiviteit te kunnen vergroten.

Vraag 21: Welke andere «relevante partners» heeft de Minister op het oog bij samenwerking om het integriteitsbeleid te versterken?

Relevante partners die kunnen bijdragen aan de effectiviteit van het integriteitsbeleid zijn de Onderzoeksraad Integriteit Overheid, het Adviespunt Klokkenluiders, decentrale rekenkamers en klachtencommissies.

Maar ook informatie-uitwisseling en kennisdeling met koepelorganisaties en beroepsorganisaties voor politieke ambtsdragers, evenals diverse relevante ambtelijke functionarissen, zoals (gemeente)secretarissen, auditors en personeelsfunctionarissen kunnen bijdragen aan de effectiviteit van het integriteitsbeleid.

Vraag 22: Waarom is de beleidsdoorlichting pas in 2013 uitgevoerd als deze al in 2011 werd aangekondigd?

De uitvoering van de beleidsdoorlichting is gestart in 2012. Mijn ministerie heeft er voor gekozen om de beleidsdoorlichting intern uit te voeren, mede om zo het interne leereffect te vergroten. Dit betekent dat de beleidsdoorlichting naast de reguliere werkzaamheden is uitgevoerd. In dit geval had de uitvoering van de doorlichting een langere doorlooptijd dan voorzien.

Vraag 23: Kan de Minister in vervolg in het overzicht beleidsdoorlichtingen de oorspronkelijke planning opnemen en evt. afwijkingen daarop toelichten?

Eventuele afwijkingen in de oorspronkelijke planning worden jaarlijks gemeld in de begroting en het jaarverslag. Dit is conform de Rijksbegrotingsvoorschriften, zoals opgesteld door het Ministerie van Financiën. Tevens zal in het vervolg, zoals toegezegd aan de Tweede Kamer, wanneer een beleidsdoorlichting niet volgens planning wordt opgeleverd, de Tweede Kamer hiervan door het departement terstond in kennis worden gesteld met een onderbouwing waarom vertraging onvermijdelijk is, zodat de Kamer tijdig hierop kan interveniëren. Deze procedure geldt zowel voor aanpassingen in de programmering van de beleidsdoorlichtingen, als ook wanneer er op enig moment vertraging zou ontstaan in de lopende beleidsdoorlichtingen.

Vraag 24: Waarom heeft u ervoor gekozen deze beleidsdoorlichting (mede) door BIOS uit te laten voeren, terwijl de subsidie aan BIOS met 1,1 miljoen euro op jaarbasis het merendeel van de uitgaven van BZK – op het gebied van ambtelijke integriteit – beslaat en dus een groot belang heeft bij een positieve beleidsevaluatie?

Mijn ministerie heeft er voor gekozen om de beleidsdoorlichting intern uit te voeren, mede om zo het interne leereffect te vergroten. Dit betekent dat ook BIOS is gevraagd om input te leveren voor hoofdstuk 6. De leden van de redactie staan vermeld in het colofon van de beleidsdoorlichting. Medewerkers van mijn ministerie voerden de eindredactie. De klankbordgroep heeft de teksten getoetst, en de externe review bevestigt dat de evaluatie kritisch is uitgevoerd. Er is mijns inziens dan ook geen reden om de keuze voor het betrekken van BIOS als een ongelukkige te bestempelen.

Vraag 25: Bent u achteraf van mening dat de keuze voor BIOS als uitvoerende een ongelukkige was, aangezien kritische noten over BIOS negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor BIOS?

Zie antwoord op vraag 24.

Vraag 26: Waarom is de klankbordgroep niet betrokken bij de opzet van het onderzoek, waardoor het onderzoek beter zicht had kunnen genereren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid?

Zie antwoord op vraag 6.

Vraag 27: Zijn bij u voorbeelden bekend van integriteitsschendingen als gevolg van taakstellingen en personele krimp binnen de overheid?

Nee, mij zijn geen concrete voorbeelden van integriteitsschendingen als gevolg van taakstellingen en personele krimp binnen de overheid bekend.

Vraag 28: Zijn er voorbeelden waarin de Minister van BZK bestuurlijk heeft opgetreden door in te grijpen bij die sectoren en organisaties alwaar zich ernstige of structurele integriteits-schendingen hebben voor gedaan?

In de periode 2006–2012 heeft zich geen situatie voorgedaan waarin bestuurlijk ingrijpen op basis van (structurele) integriteitsschendingen gegrond werd geacht. De Minister van BZK heeft in deze periode, zoals vermeld in de beleidsdoorlichting, slechts in één zaak ambtsberichten opgevraagd ten aanzien van ambtelijke integriteit. Het betrof daarbij de «Limburgse bouwfraude» uit 2009. Er zijn toen ambtsberichten opgevraagd bij de toenmalig commissaris van de Koningin van de provincie Limburg (dhr. Frissen), alsmede de burgemeesters van de 7 betrokken gemeenten. Ook is er telefonisch contact geweest tussen mijn ministerie en de provincie. In de ambtsberichten werd verzocht te rapporteren over de situatie, als ook over de voorgestelde aanpak in reactie op de grootschalige fraude. De reacties van de provincie Limburg en de betrokken gemeenten, zowel schriftelijk als beleidsmatig, werden als dusdanig bevredigend ervaren dat verdere interventies niet nodig werden geacht.

Vraag 29: Waarom heeft het modelformulier registratie integriteitsschendingen niet geleid tot maatregelen die meer feitelijk inzicht opleveren over aard en omvang schendingen integriteit? Bent u voornemens deze maatregelen alsnog te nemen, om zo meer inzicht te krijgen in feitelijke integriteit van de overheid(s - medewerkers)?

Zie antwoord op vraag 14.

Vraag 30: Hoe kwalificeert de Minister de resultaten van Stichting M in relatie tot de kosten, gezien het feit dat het aantal meldingen integriteit zeer laag is? Staat € 20.000 in verhouding voor een Meldpunt waar in 2012 36 meldingen waren?

De huidige kosten zijn nodig om het meldpunt voor integriteitsschendingen en agressie en geweld op een basisniveau in stand te houden. Elk jaar wordt opnieuw bekeken of het te verstrekken subsidiebedrag nog overeenkomt met de activiteiten die daarvoor ontplooid worden. In 2013 is besloten tot een samenvoeging van de Vertrouwenslijn (voor politieke ambtsdragers die te maken krijgen met agressie en geweld) en de integriteitslijn. Dit leidt tot efficiëntere en goedkopere dienstverlening.

*Rectificatie: De cijfers van het aantal meldingen bij Stichting M zoals opgenomen in de beleidsdoorlichting blijken niet geheel juist voor de jaren 2008–2010. Bij nadere analyse van de jaaropgaven gaat het om de volgende aantallen unieke meldingen rond integriteit: 74 (2008), 51 (2009) en 19 (2010).

Vraag 31: Kan de regering een compleet overzicht geven van de ambtsberichten die sinds 2006 zijn ingewonnen? Wat was hiervoor de aanleiding en welke actie is hierna ondernomen?

Zie antwoord op vraag 28.

Vraag 32: Kan de regering een beschrijving geven van de inhoud van de meldingen van integriteitsschending die bij Meld Misdaad Anoniem zijn binnengekomen?

De meldingen van integriteitsschendingen die bij Stichting M binnenkomen worden volgens het interne jaarverslag onderverdeeld in verschillende categorieën. De meeste meldingen over de jaren 2011 en 2012 betreffen misbruik van positie / belangenverstrengeling; het lekken of misbruik maken van informatie; en financiële schendingen. Onderstaand een verdeling van de meldingen naar categorie:

  • Alcohol en drugsmisbruik (8%)

  • Financiële integriteitsschending (19%)

  • Lekken / misbruik van informatie (20%)

  • Misbruik bedrijfsmiddelen (4%)

  • Misbruik bevoegdheden (9%)

  • Misbruik positie / belangenverstrengeling (24%)

  • Ongewenste omgangsvormen (3%)

  • Overige integriteitsschendingen (12%)

Vraag 33: Wat is de reden dat BZK weinig aandacht heeft gehad voor het meten van de feitelijke meldingen, onderzoeken of afdoeningen (mede gezien de problematiek rondom meten van effecten)?

Zie antwoord op vraag 14.

Vraag 34: Wie zijn de auteurs van hoofdstuk 6 [hoofdstuk over BIOS] van de beleidsdoorlichting?

Zie antwoord op vraag 24.

Vraag 35: Wordt de afstemming tussen BZK-beleid en BIOS-activiteiten versterkt, nu wordt aangegeven dat de effectiviteit van integriteitsbeleid hierdoor wellicht versterkt kan worden?

Zie antwoord op vraag 20.

Vraag 36: Hoeveel geld is nodig om het «capacitaire zorgpunt» [bij BIOS] op te lossen?

Zie antwoord op vraag 19.

Vraag 37: Welke gevolgen heeft de korting op de subsidie van BIOS inmiddels gehad en welke gevolgen zal deze naar verwachting de komende jaren hebben?

Zie antwoord op vraag 19.

Vraag 38: Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat zij beter inzicht krijgt in de aard en omvang van integriteitsschendingen bij de overheid?

Zie antwoord op vraag 14.

Vraag 39: Neemt de regering maatregelen om in de toekomst meer inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van integriteitsbeleid? Zo ja, welke?

Zie antwoord op vraag 7.

Vraag 40: In hoeverre bent u van plan om effectiever contact te onderhouden met relevante instellingen zoals de Nationale ombudsman en de Algemene Rekenkamer, zoals als mogelijkheid uit de beleidsdoorlichting komt?

Internationaal worden de Nationale ombudsman en Algemene Rekenkamer gezien als belangrijke instituties voor het bewaken en bevorderen van goed bestuur, en daarmee ook voor de integriteit van de overheid. Ik ben daarom voornemens om te verkennen of dergelijke instanties beter kunnen worden betrokken bij het integriteitsbeleid door onder meer in te zetten op informatie-uitwisseling en kennisdeling.

Vraag 41: Gaat de regering aan de slag met een zorgvuldige coördinatie tussen de verschillende dossiers waardoor effectiever beleid kan ontstaan?

Mijn ministerie is hier al mee bezig. Zo wordt de interne en externe samenwerking versterkt naar aanleiding van de decentralisaties van de zorgtaken die gemeenten mogelijk kwetsbaar kan maken voor agressie en geweld en voor aantastingen van de integriteit en daarmee hogere eisen stelt aan de communicatie en interactie met burgers. Hiervoor is een gezamenlijk onderzoek gestart vanuit integriteit, programma Veilige Publieke Taak, Project Prettig contact met de overheid. Hiermee laat mijn ministerie zien dat goed bestuur bestaat uit het balanceren van waarden: een overheid moet resultaatgericht, responsief, en behoorlijk opereren.

Vraag 42: Heeft de regering concrete aanwijzingen dat bezuinigingen op het ambtenarenapparaat leidt tot demotivatie en cynisme met als resultaat een verminderd ethisch klimaat?

Er is vooral sprake van een vermoedelijk risico dat bezuinigingen op het ambtenarenapparaat tot demotivatie en cynisme leiden. Zo spreken diverse onderzoeken van een toename van pesten, misbruik van bedrijfsmiddelen, etc. Tegelijkertijd is er ook zicht op positieve effecten. Zo bestaat het vermoeden dat medewerkers bijvoorbeeld in tijden van bezuinigingen juist met het oog op baanbehoud eerder loyaler en integer handelen. Ook kan een herbezinning van organisaties op hun kerntaak, als gevolg van bezuinigingen, tot integerder handelen leiden. Een voorbeeld is de woningcorporatiesector, waar men zich minder bezig houdt met prestigeprojecten en meer met hun kerntaak: aanbieden van woningen voor burgers uit lagere inkomensgroepen.


X Noot
1

TK 2013–2014, 28 844, nr. 78

X Noot
2

25 maart 2013, Antwoorden op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door het lid Heijnen (PvdA) over het bericht «veel overheden missen integriteitsplan». Deze vragen werden ingezonden op 11 maart 2013 met het kenmerk 2013Z04724.

X Noot
3

Bron: Eurobarometer surveys 374 en 397 (2013).

X Noot
4

«Plasterk: een beetje integer kan wel» (Vrij Nederland, 3 februari 2014).

Naar boven