30 982 Beleidsdoorlichting Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nr. 20 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 5 maart 2015

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 12 december 2015 inzake de Beleidsdoorlichting arbeidsongeschiktheid (Kamerstuk 30 982, nr. 18).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 maart 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van den Burg

Adjunct-griffier van de commissie, Lemaier

Vraag 1, 2 en 3

Waarom zijn de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), de Wet tegemoetkoming arbeidsongeschikten (Wtcg) en de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland niet meegenomen in deze beleidsdoorlichting arbeidsongeschiktheid?

Worden, en zo ja wanneer, de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland, de Wtcg en de WAZ geëvalueerd? Zo nee, waarom niet?

Bent u bereid om bij de volgende beleidsdoorlichting in 2017 een integrale beleidsdoorlichting van het artikel Arbeidsongeschiktheid te laten uitvoeren?

Antwoord vraag 1, 2 en 3:

Op 25 maart 2011 is de beleidsdoorlichting inkomensvoorziening arbeidsongeschikte en zieke werknemers, samen met het onderzoek evaluatie WIA, naar de Tweede Kamer gezonden1. In deze beleidsdoorlichting lag de focus op de WIA, die op dat moment 5 jaar in werking was en dus «net nieuw». In 2014 is de nadruk juist gelegd op de WAO in plaats van de WIA, omdat de WAO de grootste regeling van het begrotingsartikel is en slechts zijdelings aan bod was gekomen in de doorlichting van 2011. Wel is in deze doorlichting gekeken naar aanknopingspunten uit de WIA om de activerende werking van de WAO te versterken en is bij de besparingsopties gekeken naar de invoer van WIA-elementen in de WAO. De volgende beleidsdoorlichting, die gepland staat voor 2017, zal weer het gehele beleidsartikel arbeidsongeschiktheid doorlichten en dus zullen daarin – naast de WAO en WIA – ook de Waz, de Wtcg en de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland aan de orde komen.

Vraag 4

Waarom wordt afgezien van (weder)invoering van het instrument loondispensatie?

Antwoord:

De beleidsdoorlichting geeft het kabinet geen aanleiding om (weder)invoering van het instrument loondispensatie voor WAO’ers te overwegen. Het instrument loondispensatie bestaat nu alleen voor Wajong’ers. Hiervoor is door de wetgever uitdrukkelijk gekozen bij de totstandkoming van de WIA. Loondispensatie betekent dat werkgevers wordt toegestaan om mensen met een vastgestelde verminderde productiviteit minder dan het WML te betalen. Deze mogelijkheid bestond vóór de totstandkoming van de WIA ook in de WAO. Uit het gebruik van het instrument bleek destijds dat het gebruik onder WAO’ers minimaal was (memorie van toelichting wetsvoorstel Invoeringswet WIA, 30 118, nr. 3, paragraaf 4.1.3). Ook bleek het instrument alleen een duidelijke functie te hebben voor jonggehandicapten in de Wajong, omdat hierdoor voor Wajong’ers functies beschikbaar komen die zonder dit instrument niet beschikbaar zouden komen. Hierbij moet worden bedacht dat Wajong’ers doorgaans geen arbeidsverleden hebben. WAO’ers hebben wel een arbeidsverleden en hebben voorheen gewerkt tegen ten minste het minimumloon. Ik heb geen aanwijzingen dat het instrument nu, anders dan in het verleden, wel toegevoegde waarde zou hebben voor WAO’ers.

Vraag 5

Hoe vaak (aantallen c.q. percentage) is het instrument loondispensatie in de afgelopen 2 jaar toegepast?

Antwoord:

Bij invoering van de WIA is het instrument afgeschaft voor de WAO en de WIA. Het geldt alleen nog voor de Wajong. Voor de Wajong werd het instrument in 2013 11.900 maal toegepast, in 2012 was dat 11.400 maal.

Vraag 6

In hoeverre wegen de kosten van loondispensatie niet op tegen de opbrengsten, gegeven het feit dat de loondispensatie zelf geen geld kost en het UWV toch al vele onderzoeken uitvoert naar de loonwaarde van Wajongers?

Antwoord:

Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 4 is aangegeven is uit eerdere evaluatie van het gebruik van het instrument loondispensatie onder WAO’ers destijds gebleken dat het gebruik van het instrument minimaal was. Er zijn geen aanwijzingen dat het gebruik nu hoger zou liggen. Het aantal WAO’ers neemt immers jaar op jaar af en de groep WAO’ers wordt steeds ouder, hetgeen de kansen op de arbeidsmarkt niet vergroot. Dit betekent dat de te verwachten opbrengsten ook minimaal zullen zijn. Hiertegenover staat dat het uitvoeren van het instrument wel kosten met zich meebrengt voor de uitvoering. Er moet schaarse capaciteit worden vrijgemaakt om aanvragen te beoordelen, loonwaarde vast te stellen en tot een beslissing te komen. Op zichzelf is het juist dat het instrument loondispensatie geen kosten met zich meebrengt voor zover het om uitkeringsgeld gaat. De werkgever betaalt immers de vastgestelde loonwaarde en er is een aanvulling vanuit de uitkering. Er zijn echter wel kosten voor de uitvoering.

Vraag 7

Is overwogen de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) tegelijkertijd te evalueren? Zo ja, waarom is dat uiteindelijk niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 1,2 en 3.

Vraag 8

Is het doel «werkhervatting» van de WAO na 2009 in voldoende mate bereikt ten gevolge van overheidsbeleid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

In de WAO werkt 20% van de gerechtigden. Onder gedeeltelijk arbeidsongeschikten (35–80% ao) is de arbeidsdeelname in de WAO hoger dan in de vergelijkbare groepen in de WIA. Gemiddeld genomen scoort de WAO niet minder in termen van arbeidsparticipatie dan de WIA. Een grote groep WAO’ers (ruim 275.000) is herbeoordeeld in de periode van 2004–2009; daarvan is 44% nog aan het werk. Na de grote herbeoordelingsoperatie van 2004–2009 is ervoor gekozen om alleen op verzoek van betrokkene zelf interventies in te zetten in de WAO. Deze ondersteuning bij re-integratie vanuit het UWV blijft beschikbaar. Gezien het vorenstaande concludeert het kabinet dat het nodige is gedaan om WAO’ers aan het werk te krijgen en is het kabinet van oordeel dat dit onderdeel van de beleidsdoelstelling in voldoende mate is bereikt. Winst valt mogelijk te behalen als de arbeidsmarkt voor ouderen in het algemeen (en daarmee ook voor WAO’ers, de meesten van hen zijn immers ouderen) verbetert. Zoals in de brief van 15 december 2014 aan de Tweede Kamer al aangegeven, vindt het kabinet dit een belangrijk thema en spreekt hier ook over met sociale partners.

Vraag 9

Zijn bij het besluit om de pilot uit de business case van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) niet te laten uitvoeren niet-financiële overwegingen meegewogen, zoals bijvoorbeeld grotere maatschappelijke participatie van WAO’ers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het is maatschappelijk van groot belang dat werknemers die (al dan niet gedeeltelijk) vanwege arbeidsongeschiktheid buiten het arbeidsproces zijn geraakt, maar nog wel mogelijkheden tot participatie hebben, ook daadwerkelijk zo veel mogelijk naar vermogen kunnen participeren in werk of maatschappelijk nuttige activiteiten. Het kabinet is daar voorstander van. Deze overwegingen neemt het kabinet altijd mee in zijn afwegingen als het gaat over het beleid rondom arbeidsongeschiktheid. De business case van het UWV brengt naar verwachting echter meer uitvoeringslast en kosten met zich mee dan dat het baten (in termen van een succesvolle plaatsing in werk) oplevert. Dit geeft voor het kabinet in dit geval de doorslag. Ook heeft meegespeeld dat het UWV momenteel de prioriteiten moet leggen bij de uitvoering van de Wajong en de Ziektewet. Het kabinet vindt het wel belang dat de toegang tot re-integratieondersteuning voor WAO’ers behouden blijft om participatie waar mogelijk te ondersteunen.

Vraag 10

Wordt er overwogen om als alternatief voor de pilot, zoals gesuggereerd in de business case van het UWV, de huidige re-integratie trajecten van de zogenaamde «zelfmelders» te evalueren en waar mogelijk te verbeteren zodat het rendement kan worden verhoogd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Nee, dit wordt momenteel niet overwogen. Re-integratietrajecten voor WAO’ers zijn qua opzet vergelijkbaar met re-integratietrajecten voor andere doelgroepen. Er vindt voortdurend onderzoek plaats naar de effectiviteit van re-integratietrajecten om op basis daarvan de dienstverlening te verbeteren. Gezien de beperkte omvang en de vergelijkbaarheid met andere re-integratietrajecten zijn er geen evaluaties of onderzoeken gepland die zich specifiek op deze groep richten.

Vraag 11

Waarom vindt u de besparingsopties door het invoeren van WIA-elementen in de WAO niet wenselijk? Wilt u de afweging om deze opties nader te onderzoeken nader motiveren?

Antwoord:

De wetgever heeft bij de invoering van de WIA in 2004 besloten de WAO en bijbehorende rechten in stand te houden. Hoewel het opnemen van de verschillende WIA-elementen in de WAO in eerste instantie (in 2020) een forse besparing oplevert (later snel weer aflopend), heeft de wetgever bij de afwegingen destijds de rechtszekerheid van bestaande WAO’ers willen laten prevaleren boven het invoeren van WIA-elementen in de WAO. Ik zie geen redenen om hierop nu terug te komen.

Vraag 12

Op welke manier vindt er nog instroom plaats in de WAO?

Antwoord:

Er kan nog instroom in de WAO plaatsvinden ingeval van herleving van de uitkering. Als de WAO-uitkering wordt gestopt omdat de WAO’er niet langer arbeidsongeschikt is of als hij bij einde wachttijd minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt bevonden, en de ziekte van de betrokken persoon verergert na verloop van tijd, dan kan betrokkene weer een beroep doen op de oude WAO-uitkering, mits de uitkering korter dan 5 jaar geleden is gestopt of minder dan 5 jaar geleden het oordeel niet arbeidsongeschikt bij einde wachttijd is gegeven. Het moet dan gaan om dezelfde ziekte als waarvoor hij eerder een WAO-uitkering heeft aangevraagd of gekregen en de betrokkene moet bij de nieuwe beoordeling voor minimaal 15% arbeidsongeschikt zijn.

Vraag 13

Is het waar dat de AO-tegemoetkoming (tegemoetkoming arbeidsongeschikten) is ingevoerd per 1 januari 2009, dus enkele jaren nadat de WAO is afgesloten? Waarom schaart u het afschaffen van de AO-tegemoetkoming dan onder het «alsnog» de uitkeringsrechten van WAO'ers aantasten?

Antwoord:

De AO-tegemoetkoming is per 1 januari 2009 ingevoerd. Deze is in de plaats gekomen van forfaitaire belastingaftrek voor arbeidsongeschikten in de buitengewone-uitgavenregeling. In de beleidsdoorlichting zijn besparingsopties opgenomen om te onderzoeken hoe de 20%-besparingsdoelstelling kan worden bereikt. Een van die opties is de verlaging van de uitkeringspercentages en het afschaffen van de AO-tegemoetkoming.

Vraag 14

Waarom acht u het verlagen van de uitkeringspercentages niet wenselijk?

Antwoord:

Een verlaging van de uitkeringspercentages kan mensen meer stimuleren te gaan werken. Echter, het is voor deze groep onzeker of een verlaging van uitkeringen kan worden gecompenseerd door een stijging van inkomen door arbeidsparticipatie, mede door de afstand van de arbeidsmarkt en de duur in de uitkering. Het kabinet ziet daarom nu geen aanleiding om de uitkeringspercentages te verlagen.

Vraag 15

Deelt u de analyse dat de arbeidspositie van ouderen positief is beïnvloed door de afbouw van pre-pensioenregelingen?

Antwoord:

De afgelopen decennia is veel vooruitgang geboekt met het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen. In tien jaar tijd is de arbeidsparticipatie van de groep 55–64 jaar gestegen met 17 procentpunt. Maatregelen als het beperken van de mogelijkheid vervroegd uit te treden en het afschaffen van de vrijstelling van de sollicitatieplicht boven 57,5 jaar spelen hierbij een belangrijke rol. Het is goed mogelijk dat ook de afbouw van prepensioenregelingen hier invloed op hebben, maar mij is hier geen concreet onderzoek over bekend.

Vraag 16

Hoe is deze analyse meegenomen in de overwegingen van het kabinet t.a.v. de besparingsopties?

Antwoord:

Hoewel de arbeidsmarktpositie van ouderen de goede kant opgaat, wijzigt de situatie wanneer zij een beroep moeten doen op een uitkering. Werkhervattingskansen voor ouderen zijn lager dan werkhervattingskansen voor jongeren. Het is dan ook zeer onzeker in hoeverre ouderen een lagere uitkering als gevolg van een besparingsmaatregel op de WAO kunnen compenseren met inkomen door arbeidsparticipatie.

Vraag 17

Wat zijn de gevolgen voor de arbeidsparticipatie en de budgettaire gevolgen van een wijziging in de WIA, als iemand met een WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) na de loongerelateerde fase niet 50%, maar 67% of 75% van de resterende verdiencapaciteit moet benutten om in aanmerking te komen voor een loonaanvullende uitkering?

Antwoord:

In totaal waren er in december 2013 9.800 mensen in de WGA 35–80 met een loonaanvullende uitkering. Het grootste gedeelte van deze groep benut niet alleen 50%, maar ook meer dan 75% van hun restverdiencapaciteit. De groep die 50% tot 67% van de resterende verdiencapaciteit benut, omvat (in december 2013) ongeveer 520 personen. Daarnaast is er een groep van 270 personen die 67 tot 75% van de resterende verdiencapaciteit benut. In totaal zijn er daarmee circa 800 personen voor wie de prikkel er mogelijk voor zorgt dat zij meer uren gaan werken. Dit effect is echter onzeker. Ook de omvang van het effect is waarschijnlijk beperkt, enerzijds door de beperkte groep en anderzijds doordat zij hun uren maar beperkt hoeven uit te breiden om aan de nieuwe grens te voldoen.

Het effect op de uitgaven aan WIA-uitkeringen hangt af van het effect op de arbeidsparticipatie en is daarmee eveneens onzeker.

Vraag 18

Hoeveel mensen in de WGA 80–100 (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten, WGA, een groep mensen die 80–100% arbeidsongeschikt is) stromen na vijf jaar of langer WGA nog uit naar werk?

Antwoord:

De WGA bestaat sinds 2006. Hierdoor is nog maar zeer beperkte informatie aanwezig over de uitstroom van mensen die langer dan vijf jaar in de WIA zitten. Daarbij vindt er veel (gedeeltelijke) werkhervatting plaats, zonder dat deze mensen uitstromen. Ook vindt er herstel plaats, zonder dat werk hervat wordt. Wel zijn enkele cijfers te geven over de uitstroom in 2013 van mensen die langer dan vijf jaar, en maximaal (bijna) acht jaar, in de WGA zaten. Begin 2013 zaten 16.070 mensen langer dan vijf jaar in de WGA 80–100 Van deze groep werkten 1.780 personen (11%). Van de totale groep mensen die begin 2013 langer dan vijf jaar in de WGA 80–100 zaten, waren ultimo 2013 815 personen uitgestroomd (5%), waarvan 262 vanwege herstel of herbeoordeling. Van deze groep hadden er 152 inkomsten uit werk. Verder stroomden er 80 mensen uit vanwege overige redenen (0,5%), waaronder 18 met inkomsten uit werk. De overige mensen stroomden uit vanwege pensionering of overlijden.

Vraag 19

Hoe groot is het percentage uitkeringsgerechtigden in de WGA 80–100 dat werkt? Is hier een verschil tussen verzekerden bij het UWV en eigenrisicodragers? Kan intensivering van de re-integratie voor deze doelgroep bij het UWV leiden tot een grotere arbeidsparticipatie?

Antwoord:

Van de uitkeringsgerechtigden WGA 80–100 werkt 8,2% (op basis van cijfers over december 2013).2 Onder verzekerden bij het UWV bedraagt dit percentage 7,6%. Onder de eigenrisicodragers is het aandeel werkenden met 11,3% beduidend groter. Hieruit is echter geen een-op-een conclusie te trekken over de effectiviteit van de re-integratie. Dit komt onder meer doordat de kenmerken van de populaties verschillen tussen verzekerden bij het UWV en eigenrisicodragers.

Het verschil in effectiviteit van re-integratie tussen UWV en eigenrisicodragers is eerder wel onderzocht3. De conclusie uit dit onderzoek was dat binnen het huidige stelsel het publieke en het private domein in gelijke mate presteren wat betreft de beperking van langdurig verzuim en de bevordering van werkhervatting.

De vraag of intensivering van de re-integratie voor deze doelgroep bij UWV kan leiden tot een grotere arbeidsparticipatie laat zich moeilijk in algemene zin beantwoorden. De groep WGA 80–100 is immers heterogeen van samenstelling en omvat bijvoorbeeld mensen die op medische gronden volledig arbeidsongeschikt zijn, maar ook mensen die op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt zijn. Om meer zicht te krijgen op de benutbare mogelijkheden van deze groep wordt momenteel een verdiepingsonderzoek WGA 80–100 gehouden. De uitkomsten worden dit voorjaar verwacht.

Vraag 20

Hoeveel cao's kennen bovenwettelijke aanvullingen op de WIA? Om wat voor soort aanvullingen gaat het dan? Op welke wijze beïnvloeden deze aanvullingen de arbeidsparticipatie?

Antwoord:

In de meest recente rapportage cao-afspraken 2013 van het Ministerie van SZW – waarbij 100 cao’s zijn onderzocht, van toepassing op 86% van de werknemers onder een cao – blijkt dat in 63 cao’s afspraken zijn gemaakt over aanvullingen bij arbeidsongeschiktheid. In 50 cao's is een aanvulling afgesproken als het arbeidsongeschiktheidspercentage lager is dan 35%. In 47 cao’s zijn afspraken gemaakt over aanvulling van het loon/de uitkering bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35%–80%. In vrijwel alle gevallen bedraagt de aanvulling 75–100% van het «oude» loon. Tot slot zijn er 31 cao’s waarin werknemers, voor wie het arbeidsongeschiktheidspercentage 80% of hoger is en die duurzaam arbeidsongeschikt zijn, een aanvulling op de IVA-uitkering krijgen. Uitkering plus aanvulling lopen uiteen van 80%–100% van het «oude» loon.

Uit onderzoek van Astri en Epsilon4 uit 2014 dat aan uw Kamer is gezonden blijkt dat aanvullingen op de WIA-uitkering geen significant effect hebben op de uitstroom wegens herstel.

Vraag 21

Hoeveel huidige WAO’ers zijn er sinds 2004 niet herkeurd? Kunt u aangeven wat de samenstelling is van deze groep naar leeftijd en huidig arbeidsongeschiktheidspercentage?

Antwoord:

In 2004 is in aanloop naar de invoering van de WIA het arbeidsongeschiktheidscriterium reeds aangescherpt. Daarvoor werd het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten aangescherpt. Toen is ook bepaald dat iedereen die op 1 juli 2004 jonger was dan 45 jaar zou worden herbeoordeeld op grond van dit aangescherpte Schattingsbesluit (aSB). De groep die toen niet volgens het aangescherpte Schattingsbesluit (aSB) is herbeoordeeld is nu dus 55 jaar of ouder. Hierbij past een drietal nuanceringen. Ten eerste is een aantal WAO’ers na de herbeoordeling ingestroomd die nu nog jonger is dan 55 jaar. Ten tweede geldt dat na 2009 ook reguliere herbeoordelingen in de WAO zijn uitgevoerd. In dit kader is wellicht nog een deel van de groep herbeoordeeld. Deze groep laten we hier buiten beschouwing. Ten derde is in de periode 2004 – 2009 ook de groep WAO’ers die op 1 juli 2004 tussen 45 jaar en 50 jaar was, herbeoordeeld. Deze herbeoordelingen hebben plaats gevonden volgens het oude – niet aangescherpte – Schattingsbesluit.

Onderstaande tabel geeft een overzicht naar leeftijd, mate van arbeidsongeschiktheid en arbeidsdeelname van de ultimo 2013 lopende WAO-uitkeringen die niet zijn herbeoordeeld volgens het aangescherpte Schattingsbesluit in de periode 2004–2009. In totaal betrof dit 161.744 WAO-uitkeringen, 43% van de lopende WAO-uitkeringen.

Tabel Leeftijdsverdeling, mate van arbeidsongeschiktheid en werkstatus groep niet herbeoordeeld cf. aSB
 

Aantal

Aandeel

Volledig AO

Aandeel

Werkt

Aandeel

< 55 jaar

15.278

9%

11.462

75%

3.082

20%

55–59 jaar

19.046

12%

13.706

72%

3.850

20%

>= 60 jaar

127.420

79%

89.295

70%

20.956

16%

Totaal

161.744

100%

114.463

71%

27.888

17%

Meer dan 90% van de niet-herbeoordeelden is dus ouder dan 55 jaar. Daarvan is ruim 70% volledig arbeidsongeschikt. Van degenen jonger dan 55 jaar is 75% volledig arbeidsongeschikt. Van de groep die niet herbeoordeeld is conform aSB werkt tussen 16% en 20%.

Vraag 22

Waarom wijst u de mogelijkheid om de WAO-uitkering te verlagen naar 70% af, onder verwijzing naar het «niet tornen aan oude rechten», terwijl het recht op een uitkering van 75% pas is afgesproken in het regeerakkoord van 2007, enkele jaren nadat de toegang tot de WAO is afgesloten?

Antwoord:

In 2007 heeft het kabinet inderdaad besloten om voor volledig arbeidsongeschikten de uitkering te verhogen tot 75%. Dit was afgesproken in het coalitieakkoord van CDA, PvdA en CU. Deze uitkeringsverhoging ligt direct in het verlengde van de verhoging van de IVA-uitkering naar 75%. Dit laatste vormde onderdeel van de afspraken over de WIA tussen kabinet en sociale partners in het najaarsakkoord 2004. Het kabinet ziet geen reden dit uitkeringspercentage aan te passen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 14.

Vraag 23

Hoe verhouden de re-integratie uitgaven voor WAO’ers zich tot succesvolle re-integratie van WAO’ers? Welk positief saldo wordt hier uiteindelijk mee bereikt?

Antwoord:

De echte opbrengst van re-integratie is alleen zichtbaar te maken door een gecontroleerde analyse, waarbij er sprake is van een analysegroep met re-integratie en een controlegroep zonder re-integratie die langjarig gevolgd worden. Een dergelijke analyse is niet beschikbaar. Wel kan globaal zichtbaar gemaakt worden hoe kosten en opbrengst zich verhouden. WAO-trajecten kennen een slagingspercentage van circa 25%. De gemiddelde jaaruitkering in de WAO bedroeg in 2013 € 18.070. Dat betekent dat de verwachte opbrengsten bij een jaar volledig uit de uitkering € 4.500 bedragen. Dat bedrag is groter dan de kosten per traject: € 3.702. Het betekent dat gemiddeld de kosten in tien maanden worden terugverdiend. Elk jaar dat mensen blijven werken nemen de opbrengsten toe. Hoe lang mensen na een traject blijven werken is alleen vast te stellen na een gecontroleerde analyse.

Vraag 24

Hoe verhouden de kosten van re-integratie per traject van € 3.702 in 2013 zich tot de totale kosten van re-integratie van € 8 miljoen in 2013?

Antwoord:

Het bedrag van € 3.702 is het gemiddeld bedrag per traject in 2013. In 2013 werd in totaal € 3,5 miljoen aan inkoop van trajecten en voorzieningen voor WAO’ers ingezet. Daarnaast is € 4,5 miljoen besteed aan uitvoeringskosten (zie ook antwoord op vraag 30 over de verhouding tussen deze posten).

Vraag 25

Is bekend hoeveel procent werkend is twee jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling van de WIA en waarvan de uitkomst minder dan 35% arbeidsongeschikt was?

Antwoord:

Volgens de participatiemonitor 2014 van het UWV5 werkte in 2013 op het moment van claimbeoordeling 61% van de groep die het oordeel minder dan 35% arbeidsongeschikt kreeg. Van de 35-minners die niet meer werkten op het moment van de claimbeoordeling was twee jaar na herbeoordeling circa 45% aan het werk.

Vraag 26

Waarom is de uitkering van werkende WAO'ers en WIA'ers hoger onder oudere uitkeringsgerechtigden?

Antwoord:

Dit heeft verschillende redenen. Oudere uitkeringsgerechtigden zijn op hogere leeftijd de WAO of WIA ingestroomd. Oudere werknemers verdienen gemiddeld meer, waardoor ook de uitkeringen relatief hoger zijn. Daarnaast geldt in de WAO dat de hoogte van de vervolguitkering mede afhangt van de leeftijd bij instroom. Naarmate de leeftijd bij instroom hoger was, hangt de vervolguitkering meer samen met het loon vóór arbeidsongeschiktheid en minder met het minimumloon. Gemiddeld genomen is de uitkering dan hoger voor oudere uitkeringsgerechtigden. Daarbij is ook de mate van arbeidsongeschiktheid gemiddeld hoger bij oudere uitkeringsgerechtigden.

Vraag 27

In welk percentage van de cao's is de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar hoger dan 70%? Welk deel van de werknemers valt onder een cao waarin de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar hoger is dan 70%?

Antwoord:

Hieronder wordt een overzicht gegeven van 100 cao’s (van toepassing op 86% van de werknemers onder een cao), waarin uitgesplitst is hoe de loondoorbetaling het tweede ziektejaar is vormgegeven. In 2013 hadden veel cao’s een hoger percentage dan 70% van het laatstverdiende loon, waarbij dit in een deel van de gevallen werd gekoppeld aan de mate van werkhervatting of actieve re-integratie van de betrokkene.

Loondoorbetaling tijdens 2e ziektejaar

aantal cao’s

% werknemers

• Maximaal 70%

17

14

• 70%, maar hoger i.g.v. gedeeltelijke werkhervatting

15

26

• 70%, maar hoger i.g.v. actieve re-integratie

25

25

• Zonder meer hoger dan 70%

43

35

Totaal

100

100

Vraag 28

Volgens de beleidsdoorlichting hebben vrijwillige re-integratietrajecten een slagingskans van 25%, volgens de business case van het UWV 30%. Hoe valt dit verschil te verklaren?

Antwoord:

Het percentage van 30% is het gemiddelde plaatsingspercentage over de periode 2007–2013. De 25% is het gemiddelde plaatsingspercentage over 2012 en 2013.

Vraag 29

Is er binnen het toekomstige re-integratiebudget van het UWV nog voldoende ruimte voor de begeleiding van vrijwillige re-integratie van WAO’ers? Hoe wordt dit gewaarborgd?

Antwoord:

Het kabinet beantwoordt deze vraag bevestigend. UWV ontvangt jaarlijks een integraal taakstellend budget voor re-integratie van de totale doelgroep WIA/WAO/Wajong/ZW. Het feitelijke gebruik paste de afgelopen jaren binnen het beschikbare budget. Ook voor de toekomst verwacht het kabinet dat UWV voldoende ruimte heeft. In het Regeerakkoord heeft het kabinet wel een doelmatigheidskorting afgesproken voor de re-integratiebudgetten van gemeenten en UWV vanaf 2014. Met UWV zijn goede afspraken gemaakt hoe deze effecten kunnen worden opgevangen. Voorts is van belang dat het aantal mensen in de WAO en de Wajong gaandeweg daalt omdat (bijna) geen sprake meer is van nieuwe instroom.

Vraag 30

Hoe valt het te verklaren dan in 2013 ongeveer € 3,5 miljoen is besteed aan de inkoop van re-integratietrajecten en voorzieningen voor de WAO en € 4,5 miljoen aan uitvoeringskosten re-integratie?

Antwoord:

Deze bedragen staan in beginsel los van elkaar. Het bedrag van € 3,5 miljoen heeft betrekking op de kosten van inkoop door UWV van re-integratietrajecten en diensten en voorzieningen bij re-integratiebedrijven. Het bedrag aan uitvoeringskosten van € 4,5 mln. heeft gedeeltelijk betrekking op kosten van het eigen apparaat in verband met de inkoop van trajecten en het verstrekken van voorzieningen. In het bedrag zijn daarnaast de kosten begrepen voor eigen re-integratiedienstverlening door UWV. Met eigen dienstverlening worden WAO’ers begeleid en bemiddeld naar werk zonder dat trajecten of voorzieningen worden ingekocht.

Vraag 31

Geeft de ervaring met vrijwillige re-integratietrajecten aanleiding om te denken dat het percentage succesvolle plaatsingen op een baan zal toenemen als de arbeidsmarkt krapper wordt?

Antwoord:

Wanneer de arbeidsmarkt krapper wordt neemt de vraag van werkgevers naar arbeid toe. Het is inderdaad waarschijnlijk dat het percentage succesvolle plaatsingen op een baan dan zal toenemen. Een kanttekening is wel dat het bij WAO’ers gaat om het zittend bestand. Er is dus (nagenoeg) geen instroom meer in de WAO en het bestand van mensen met een WAO-uitkering wordt steeds ouder van samenstelling.

Vraag 32

Is bekend in welke leeftijds- en arbeidsongeschiktheidscategorie de WAO’ers vallen die zich vrijwillig aanmelden voor een re-integratietraject?

Antwoord:

Dat is niet bekend. Dit vergt nadere analyse, deze is nu niet beschikbaar.

Vraag 33

Hoe groot zijn de positieve en negatieve inkomenseffecten voor WAO'ers wanneer de «Variant SZW» in de inkomensverrekening budgetneutraal wordt ingevoerd?

Antwoord:

Door de WAO-uitkering lineair te laten afbouwen naarmate de inkomsten uit arbeid toenemen – Variant SZW – wordt meer gaan werken altijd lonend. Echter, een dergelijke uitvoering van de inkomensverrekening zou wel negatieve inkomenseffecten betekenen voor een deel van de WAO’ers met verdiensten uit arbeid en juist positieve inkomenseffecten voor een ander deel. Dit is afhankelijk van waar de huidige uitkeringshoogte zich bevindt ten opzichte van het lineaire afbouwpad. Indien de huidige uitkering onder het afbouwpad ligt, zal de uitkering stijgen. Als de uitkering in de huidige stapsgewijze afbouw boven het lineaire afbouwpad ligt, zal de uitkering dalen (zie ook Figuur 13 in de beleidsdoorlichting).

De exacte inkomenseffecten van deze variant zijn afhankelijk van diverse factoren die per individuele uitkeringsgerechtigde kunnen verschillen, zoals de mate van arbeidsongeschiktheid, verdiensten uit arbeid, en hoogte van de uitkering. Op basis van enkele voorbeeldsituaties is berekend dat het inkomenseffect kan schommelen tussen – 7% en +13%.

Vraag 34, 35 en 36

In hoeverre wegen de kosten van uitvoering van loondispensatie in de WAO op tegen de mogelijke besparing op de uitkeringslasten?

Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten voor loondispensatie in de WAO?

Hoeveel WAO'ers zouden aan het werk kunnen gaan, wanneer het instrument loondispensatie voor WAO'ers beschikbaar komt?

Antwoord vraag 34, 35 en 36:

Het instrument loondispensatie werd tot 2006 toegepast in de WAO. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is uit evaluatie destijds gebleken dat het gebruik van het instrument minimaal was. Er zijn geen aanwijzingen dat het gebruik nu hoger zou liggen, eerder lager gezien de ontwikkeling van het WAO-bestand. Gegeven het waarschijnlijk beperkte gebruik zullen ook de effecten op de uitkeringslasten minimaal zijn. De omvang van de kosten hangt af van de wijze waarop het instrument wordt uitgewerkt. Daarbij is onzeker of de opbrengsten opwegen tegen de kosten. Zo zullen kosten gemaakt moeten worden voor systeemaanpassingen bij het UWV, voor loonwaardebepaling onder WML en zijn waarschijnlijk extra re-integratie- en begeleidingsinspanningen nodig. Ook geldt dat er tenminste deels sprake zal zijn van verdringing bij de invulling van banen onder WML door WAO-gerechtigden. Het netto-effect is daarmee onzeker.

Vraag 37

Kunt u een overzicht geven van de uitvoeringskosten als de groep WAO’ers uit de leeftijdscategorieën jonger dan 35 en tussen 35–44 jaar een periodieke herbeoordeling (eens in de vijf jaar) zouden krijgen en het effect op de WAO-uitkeringslasten?

Antwoord:

De omvang van de groep WAO’ers jonger dan 45 jaar neemt snel af, van ongeveer 47 duizend eind 2013 tot naar verwachting 32,5 duizend eind 2015. Onderstaande tabel geeft de verdeling van deze groep naar leeftijd en mate van arbeidsongeschiktheid zoals voorzien voor eind 2015.

Peildatum: ultimo 2015

Aantallen

Leeftijd

Gedeeltelijk ao

Volledig ao

Totaal

Jonger dan 35

250

1.500

1.750

Tussen 35 en 44

6.750

24.000

30.750

Bij een periodieke herbeoordeling moet worden opgemerkt dat de huidige uitvoeringscapaciteit voor een verhoging van het aantal herbeoordelingen in de WAO beperkt is. Zelfs indien de herbeoordelingen worden uitgespreid over een periode van 5 jaar, zou dit nog ongeveer een verdubbeling betekenen van het huidige aantal herbeoordelingen.

De uitvoeringskosten van een herbeoordeling van deze groep zouden jaarlijks uitkomen op circa € 7 miljoen in de eerste 5 jaar. In de tweede 5 jaar bedragen deze kosten jaarlijks € 6 miljoen. Daarna lopen deze kosten geleidelijk af met de omvang van het WAO-bestand. Dit betreft de kosten van sociaal-medische herkeuring van de WAO-gerechtigden. Daarnaast geldt dat een dergelijke herbeoordelingsoperatie waarschijnlijk geflankeerd zal worden door extra inzet op re-integratie. Hiermee hangen ook kosten samen voor re-integratiemiddelen en uitvoeringskosten bij UWV. De omvang van deze kosten is echter onzeker, omdat ze sterk afhangt van de uitkomsten van de herbeoordelingen.

De effecten op uitkeringslasten zijn waarschijnlijk beperkt en het is onzeker of deze de uitvoeringskosten en kosten van extra inzet op re-integratie overtreffen. Ten eerste geldt dat deze groep reeds is herbeoordeeld volgens het aangescherpte Schattingsbesluit in de periode 2004–2009. Bovendien werkt een relatief groot deel van de groep jonger dan 45 jaar, ook in de categorie volledig arbeidsongeschikt (zie Tabel 9 in de beleidsdoorlichting). De aanwezige arbeidsmogelijkheden worden daarmee al benut en leiden op termijn ook via reguliere weg al tot uitstroom.

Vraag 38

Wat zou de besparing zijn als niet alleen de WAO, maar ook de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA) verlaagd wordt naar 70%?

Antwoord:

Verlaging van de WAO-uitkering naar 70% leidt in 2017 tot een besparing van € 220 mln. Deze besparing neemt vervolgens in de tijd af omdat ook het WAO-bestand geleidelijk afneemt.

Als de uitkering van IVA-gerechtigden wordt verlaagd van 75% naar 70%, wordt een additionele besparing behaald van ca. € 95 miljoen oplopend tot ca. € 160 miljoen in 2020. Op lange termijn (in 2040) loopt de besparing op naar ongeveer € 250 miljoen.


X Noot
1

Kamerstuk 32 716, nr. 1

X Noot
2

Het betreft hier cijfers voor alle lopende WGA 80–100 uitkeringen in december 2013. Bij het antwoord op vraag 18 is ook een percentage werkende personen met WGA 80–100 uitkering genoemd. Daar betreft het een deelgroep, namelijk de groep die langer dan vijf jaar een uitkering WGA 80–100 ontving.

X Noot
3

Effecten hybride financiering WGA – Tussenevaluatie WGA, Ecorys/Astri, 2009

X Noot
4

Praktijk en effecten van bovenwettelijke cao-aanvullingen ZW, loondoorbetaling bij ziekte, WIA en WW. Astri en Epsilon, 2014.

X Noot
5

Kamerstuk 29 817, nr. 135.

Naar boven