30 846
Evaluatie Vreemdelingenwet 2000

23 490
Ontwerpbesluiten Unie-Verdrag

nr. 3
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2008

Naar aanleiding van de vragen van de Vaste Kamercommissie voor Justitie d.d. 22 mei 2008 (08-Just-B-046), over de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 6 mei 2008 inzake de lijst van veilige derde landen in Richtlijn 2005/85/EG inzake minimumnormen asielprocedures, bericht ik u als volgt.

In de genoemde richtlijn, die op 1 december 2005 door de Raad is aangenomen, staat dat de Raad, bij gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, een gemeenschappelijke minimumlijst opstelt van derde landen die door de lidstaten als veilig land van herkomst worden beschouwd, alsook een gemeenschappelijke lijst van veilige Europese derde landen. Ook de wijziging van deze beide lijsten geschiedt door de Raad bij gekwalificeerde meerderheid na raadpleging van het Parlement.

Het Parlement heeft hiertegen beroep tot nietigverklaring ingesteld, omdat het vindt dat de bepalingen voor de opstelling van die lijsten de codecisieprocedure hadden moeten voorschrijven; in deze procedure treedt het Parlement op als medewetgever.

Het Hof constateert dat de in de richtlijn neergelegde procedure voor de opstelling van de bij de richtlijn ingevoerde lijsten niet in overeenstemming is met de procedure die in artikel 67 van het EG-Verdrag wordt voorgeschreven. De regels betreffende de besluitvorming van de gemeenschapsinstellingen worden vastgesteld door het Verdrag en staan niet ter beschikking van de lidstaten of van de instellingen zelf.

De Raad heeft derhalve, door in de richtlijn afgeleide rechtsgrondslagen op te nemen, de hem door het Verdrag verleende bevoegdheden overschreden. Het Hof verklaart de aangevochten bepalingen dan ook nietig.

Het Hof voegt eraan toe dat, wat de toekomstige aanneming van en wijzigingen in de lijsten van veilige landen betreft, de Raad de in het Verdrag neergelegde procedures in acht zal moeten nemen. Het Hof constateert in dit verband dat de codecisieprocedure zowel van toepassing is op de vaststelling en wijziging van de lijsten van veilige landen door middel van wetgeving, als op de eventuele beslissing om over te gaan tot toepassing van artikel 202, derde streepje, EG, dat de uitvoeringsbevoegdheden betreft.

Dit leidt tot de volgende beantwoording van uw vragen.

Wat is de betekenis van deze uitspraak van het EHvJ voor de uitvoering van de Nederlandse Vreemdelingenwet?

Bij de implementatie van de Procedurerichtlijn is in artikel 31, tweede lid, onder l, van de Vreemdelingenwet 2000 een verwijzing opgenomen naar de gemeenschappelijke lijst van veilige derde landen. Voorzover hier relevant luidt deze bepaling als volgt:

Artikel 31

1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.

2. Bij het onderzoek naar de aanvraag wordt mede betrokken de omstandigheid dat:

(...)

l. de vreemdeling afkomstig is uit een land dat ingevolge artikel 29 van de richtlijn asielprocedures door de Raad is opgenomen in de in dat artikel bedoelde gemeenschappelijke minimumlijst van derde landen die als veilig land van herkomst worden beschouwd.

In de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van deze richtlijn (MvA, Kamerstukken I, 2007/08, 30 976, C) is reeds vrij uitgebreid op de mogelijke nietigverklaring van de desbetreffende artikelleden ingegaan. Onder meer is daarbij overwogen:

«Overigens zien wij ook geen onoverkomelijk problemen ingeval het Hof van Justitie artikel 29 van de richtlijn nietig verklaart terwijl dit wetsvoorstel inmiddels al tot wet is verheven en in werking is getreden. In dat geval blijft de verwijzing naar een gemeenschappelijke lijst in het voorgestelde artikel 31, tweede lid, onder l, van de wet zonder praktische betekenis. Die situatie verschilt niet noemenswaardig van de huidige situatie, aangezien de Raad er totnogtoe niet in is geslaagd een gemeenschappelijke lijst vast te stellen en er op dit moment ook geen voorstel daartoe van de zijde van de Europese Commissie voorligt. In het uiterste geval, zijnde dat de Raad en het Europees Parlement het niet eens kunnen worden over nieuwe artikelen 29 en 36 na annulering, zou overwogen kunnen worden om artikel 31, tweede lid, onder l, van de wet te schrappen bij de eerstvolgende zich aandienende gelegenheid (...)».

Kortom: deze specifieke bepaling blijft buiten toepassing, voor het overige heeft deze uitspraak geen invloed op de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000.

Welke consequenties worden voorzien voor de Nederlandse asielpraktijk nu het instrument van de lijst van veilige derde landen buiten werking is gesteld?

De uitspraak van het Hof heeft geen gevolgen voor de huidige uitvoeringspraktijk. Er is tot op heden geen lijst met veilige landen opgesteld op grond van de richtlijn. Reeds voor de uitspraak bleek het erg lastig om overeenstemming tussen de lidstaten te bereiken over deze lijst. Nu, na deze uitspraak van het Hof, de lijst op basis van codecisie dient te worden vastgesteld zal het nog minder eenvoudig zijn om tot een lijst te komen.

Dit laat onverlet dat lidstaten op grond van de nationale wetgeving de concepten van veilige landen van herkomst en veilige derde landen kunnen toepassen. In Nederland zijn deze opgenomen in artikel 31, tweede lid, onder g, respectievelijk h, van de Vreemdelingenwet 2000. De toepassing van deze bepalingen wordt door de uitspraak niet aangetast.

Is aanpassing van de richtlijn voorzien? Zo ja, op welke termijn?

In het kader van de verdere harmonisatie van het Europese asielbeleid verwacht ik dat volgend jaar een voorstel verschijnt voor een wijziging van de Procedurerichtlijn. Het zal dus mogelijk zijn om in dat kader de vernietigde bepalingen te herzien.

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Naar boven